Besluit 2001/792 - Gemeenschappelijk mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32001D0792

1.

Wettekst

Belangrijke juridische mededeling

|

2.

32001D0792

2001/792/EG,Euratom: Beschikking van de Raad van 23 oktober 2001 tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming

Publicatieblad Nr. L 297 van 15/11/2001 blz. 0007 - 0011

Beschikking van de Raad

van 23 oktober 2001

tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming

(2001/792/EG, Euratom)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 308, en op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, met name op artikel 203,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    De maatregelen van de Gemeenschap ter uitvoering van de resolutie van de Raad van 8 juli 1991 betreffende de verbetering van de onderlinge hulp tussen de lidstaten bij natuurrampen en technische rampen(5) hebben weliswaar bijgedragen tot de bescherming van personen, het milieu en goederen, maar nu moet worden gezorgd voor een nog betere bescherming bij noodsituaties van natuurlijke, technologische, radiologische en ecologische aard, met inbegrip van accidentele verontreiniging van de zee, die zich binnen en buiten de Europese Unie voordoen, en moeten de bepalingen van de resolutie worden aangescherpt.
  • (2) 
    Het Verdrag inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, dat onder andere bepalingen inzake preventie, voorbereiding op noodsituaties, voorlichting en deelneming van het publiek, meldsystemen voor industriële ongevallen, bestrijding en wederzijdse bijstand bevat, is op 19 april 2000 in werking getreden. Dit Verdrag is door de Gemeenschap goedgekeurd bij Besluit 98/685/EG(6).
  • (3) 
    Een mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming zou het lopende communautair actieprogramma voor civiele bescherming(7) kunnen aanvullen door steun beschikbaar te stellen in ernstige noodsituaties waarbij dringend ingrijpen geboden kan zijn; het zou het inzetten van interventieteams, deskundigen en andere hulpmiddelen, naar gelang van de behoeften, vergemakkelijken door middel van een versterkte communautaire structuur voor civiele bescherming, die bestaat uit een waarnemings- en informatiecentrum en een gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem; ook zou het de gelegenheid bieden gevalideerde gegevens over noodsituaties te verzamelen, deze gegevens door te geven aan de lidstaten en ervaringen die met interventies zijn opgedaan, uit te wisselen.
  • (4) 
    Een dergelijk mechanisme zou terdege rekening houden met de desbetreffende wetgeving van de Europese Gemeenschap en internationale verbintenissen op dit gebied. Deze beschikking mag derhalve geen afbreuk doen aan de wederzijdse rechten en plichten van de lidstaten uit hoofde van bilaterale of multilaterale verdragen betreffende aangelegenheden waarop zij van toepassing is.
  • (5) 
    Preventie is van groot belang voor de bescherming tegen natuurlijke, technologische en ecologische rampen, waartoe verdere maatregelen zouden moeten worden overwogen.
  • (6) 
    Ingeval van een ernstige noodsituatie binnen de Gemeenschap of de onmiddellijke dreiging daarvan, die grensoverschrijdende effecten veroorzaakt of kan veroorzaken, of die aanleiding kan geven tot een verzoek om bijstand van een of meer lidstaten, moet de mogelijkheid bestaan om dit via een gevestigd betrouwbaar gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem op passende wijze te melden.
  • (7) 
    Op het niveau van de lidstaten en op communautair niveau moeten er voorbereidende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat in noodsituaties bijstandsinterventieteams snel kunnen worden ingezet en met de nodige flexibiliteit gecoördineerd, en dat het effectieve reactievermogen en de complementariteit van evaluatie- en/of coördinatieteams, interventieteams en andere hulpmiddelen, naar gelang van de behoeften, door een opleidingsprogramma gewaarborgd is. Andere voorbereidende maatregelen zijn onder meer het bundelen van informatie over de nodige medische hulpmiddelen en het aanmoedigen van het gebruik van moderne technologieën.
  • (8) 
    Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zou een communautair mechanisme een meerwaarde opleveren doordat het de nationale beleidsinitiatieven op het gebied van civiele bescherming zou ondersteunen en aanvullen. Indien de paraatheid van de verzoekende lidstaat qua beschikbare middelen niet voldoende is voor een adequate reactie op een ernstige noodsituatie, zou deze staat zijn paraatheid kunnen aanvullen door een beroep te doen op het communautaire mechanisme.
  • (9) 
    Een mechanisme zou het mogelijk moeten maken bijstandsinterventies op gang te brengen en de coördinatie daarvan te vergemakkelijken teneinde in de eerste plaats personen, maar ook het milieu en goederen, met inbegrip van het cultureel erfgoed, beter te helpen beschermen, waardoor het aantal doden en gewonden, de materiële schade en de economische en milieuschade beperkt kunnen worden en aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de sociale samenhang en solidariteit een tastbaarder invulling kan worden gegeven.
  • (10) 
    De geïsoleerde en ultraperifere regio's en sommige andere regio's van de Gemeenschap hebben vaak, gezien hun geografische, orografische, sociale en economische situatie, bijzondere kenmerken en behoeften. Deze hebben een nadelig effect, vormen een belemmering voor de inzet van bijstands- en interventiemiddelen, waardoor het moeilijk is daadwerkelijk bijstand en hulp te verlenen, en doen specifieke behoeften aan bijstand ontstaan, wanneer er een groot gevaar bestaat dat zich een ernstige noodsituatie zal voordoen. Een communautair mechanisme zou het tevens mogelijk maken beter op deze situaties in te spelen en in deze behoeften te voorzien.
  • (11) 
    In verband met bijstandsinterventie in het kader van civiele bescherming buiten de Gemeenschap kan een mechanisme worden gebruikt als instrument ter vergemakkelijking en ondersteuning van door de Gemeenschap en de lidstaten binnen hun respectieve bevoegdheden uitgevoerde acties.
  • (12) 
    Een dergelijk communautair mechanisme zou, onder nader te bepalen voorwaarden, ook een werktuig kunnen zijn om de in titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde crisisbeheersing te vergemakkelijken en te ondersteunen.
  • (13) 
    Bijstandsinterventies zouden ofwel autonoom worden uitgevoerd, ofwel als bijdrage aan een operatie onder leiding van een internationale organisatie, met het oog waarop de Gemeenschap haar betrekkingen met de bevoegde mondiale en regionale organisaties zou moeten ontwikkelen.
  • (14) 
    Een dergelijk mechanisme staat open voor deelname van de kandidaat-lidstaten.
  • (15) 
    Er is behoefte aan meer transparantie en aan consolidatie en intensivering van de diverse bestaande maatregelen op het gebied van civiele bescherming bij het voortdurend streven naar de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag.
  • (16) 
    De maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van deze beschikking moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999(8) tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.
  • (17) 
    Door voor het onderhavige mechanisme een beroep te doen op hetzelfde comité als voor het bestaande communautair actieprogramma voor civiele bescherming moet bij de toepassing van het mechanisme voor de nodige samenhang en complementariteit worden gezorgd.
  • (18) 
    Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voorzien voor de aanneming van de onderhavige beschikking in geen andere bevoegdheden dan die waarin is voorzien bij artikel 308, respectievelijk artikel 203,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Bij deze beschikking wordt een communautair mechanisme ingesteld ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de lidstaten bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming in ernstige noodsituaties, of de onmiddellijke dreiging daarvan, waarbij dringend ingrijpen geboden kan zijn (hierna "het mechanisme" genoemd).
  • 2. 
    Met dit mechanisme wordt een betere bescherming beoogd, in de eerste plaats van personen, maar ook van het milieu en van goederen, waaronder cultureel erfgoed, in ernstige noodsituaties, te weten bij ongevallen van natuurlijke of technologische aard, dan wel bij stralings- of milieuboxgevallen die zich binnen of buiten de Europese Gemeenschap voordoen, met inbegrip van accidentele verontreiniging van de zee, zoals bedoeld in Besluit 2850/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2000(9).

Het mechanisme doet geen afbreuk aan de verplichtingen uit hoofde van bestaande desbetreffende wetgeving van de Europese Gemeenschap of de Gemeenschap voor Atoomenergie en internationale overeenkomsten terzake.

Het algemeen doel van het mechanisme is op verzoek ondersteuning te verlenen in dergelijke noodsituaties en de door de lidstaten en de Gemeenschap geboden bijstandsinterventies beter te helpen coördineren, rekening houdend met de speciale behoeften van de geïsoleerde, ultraperifere en andere regio's of eilanden van de Gemeenschap.

  • 3. 
    Het mechanisme omvat een reeks elementen en maatregelen, zoals:
  • de inventarisatie van de voor bijstandsinterventies in noodsituaties in de lidstaten beschikbare interventieteams en overige interventieondersteuning;
  • het opzetten en uitvoeren van een opleidingsprogramma voor interventieteams en overige interventieondersteuning, alsmede voor deskundigen voor de evaluatie- en/of coördinatieteams;
  • werk- en studiebijeenkomsten en proefprojecten over belangrijke aspecten van interventies;
  • het oprichten en zo nodig uitzenden van evaluatie- en/of coördinatieteams;
  • de totstandbrenging en het beheer van een waarnemings- en informatiecentrum;
  • de totstandbrenging en het beheer van een gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem;
  • andere ondersteunende maatregelen, zoals maatregelen ter vergemakkelijking van het vervoer van middelen voor bijstandsverlening.

Artikel 2

  • 1. 
    In geval van een ernstige noodsituatie binnen de Gemeenschap, of de onmiddellijke dreiging daarvan, die grensoverschrijdende effecten veroorzaakt of kan veroorzaken of die aanleiding kan geven tot een verzoek om bijstand van één of meer lidstaten, brengt de lidstaat waar de noodsituatie zich heeft voorgedaan deze onverwijld ter kennis van:
  • a) 
    de lidstaten die gevolgen van de noodsituatie kunnen ondervinden, tenzij deze verplichting tot kennisgeving reeds is geregeld in het kader van desbetreffende wetgeving van de Europese Gemeenschap of de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, dan wel krachtens bestaande internationale overeenkomsten, en
  • b) 
    de Commissie, wanneer een mogelijk verzoek om bijstand via het waarnemings- en informatiecentrum kan worden verwacht, zodat de Commissie zo nodig de overige lidstaten kan inlichten en de bevoegde diensten kan inschakelen.
  • 2. 
    Deze kennisgeving wordt in voorkomend geval gedaan via het communicatie- en informatiesysteem.

Artikel 3

Teneinde in ernstige noodsituaties effectief te kunnen ingrijpen, doen de lidstaten het volgende:

  • a) 
    binnen hun bevoegde diensten, en in het bijzonder hun diensten voor civiele bescherming of andere noodhulpdiensten, wijzen zij van tevoren interventieteams aan die op zeer korte termijn voor uitzending, over het algemeen binnen 12 uur na een verzoek om bijstand, beschikbaar kunnen zijn of opgericht kunnen worden voor die interventies, waarbij er rekening mee dient te worden gehouden dat de samenstelling van het team afgestemd moet worden op het soort noodsituatie en op de daarmee samenhangende specifieke behoeften;
  • b) 
    zij selecteren deskundigen die ter plaatse in een noodsituatie inzetbaar zijn in een evaluatie- en/of coördinatieteam;
  • c) 
    zij verstrekken binnen zes maanden na de vaststelling van deze beschikking relevante algemene informatie over deze teams en deskundigen, alsmede over de medische hulpmiddelen bedoeld in artikel 4, onder e), en actualiseren deze informatie onverwijld wanneer dat nodig is;
  • d) 
    zij bekijken de mogelijkheid om indien nodig ook andere interventieondersteuning in te zetten die mogelijk door de bevoegde diensten ter beschikking wordt gesteld, zoals gespecialiseerd personeel en uitrusting voor specifieke noodsituaties, en een beroep te doen op eventueel door niet-gouvernementele organisaties en andere relevante instanties beschikbaar gestelde middelen;
  • e) 
    voor de toepassing van deze beschikking wijzen zij de bevoegde autoriteiten en de contactpunten aan en stellen de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 4

Om de doelstellingen te bereiken en de maatregelen zoals omschreven in artikel 1 uit te voeren, doet de Commissie het volgende:

  • a) 
    zij richt op en beheert een waarnemings- en informatiecentrum dat 24 uur per dag bereikbaar is en in staat is om onmiddellijk te reageren, en dat de lidstaten en de Commissie ten behoeve van het mechanisme ten dienste staat;
  • b) 
    zij zet een betrouwbaar gemeenschappelijk noodcommunicatie en -informatiesysteem op en beheert dat, om ervoor te zorgen dat het waarnemings- en informatiecentrum en de daartoe door de lidstaten aangewezen contactpunten onderling kunnen communiceren en informatie kunnen uitwisselen;
  • c) 
    zij zorgt voor de nodige capaciteit om zo snel mogelijk kleine teams van deskundigen in te schakelen en uit te zenden, die:
  • de situatie evalueren ten behoeve van de lidstaten, het waarnemings- en informatiecentrum en het land dat om bijstand verzoekt;
  • zo nodig de bijstandsoperaties ter plaatse helpen coördineren en, waar nodig en passend, contact onderhouden met de bevoegde instanties van de om bijstand verzoekende staat;
  • d) 
    zij zet een opleidingsprogramma op om de coördinatie van de bijstandsverlening in het kader van civiele bescherming te verbeteren door ervoor te zorgen dat de in artikel 3, onder a), bedoelde interventieteams, of in voorkomend geval de in artikel 3, onder b), bedoelde andere interventieondersteuning onderling zijn afgestemd en elkaar kunnen aanvullen, en door de evaluatiedeskundigheid te verbeteren. Dit programma dient gezamenlijke cursussen en oefeningen te omvatten en tevens te voorzien in een uitwisselingssysteem in het kader waarvan personen bij teams in andere lidstaten kunnen worden gedetacheerd;
  • e) 
    zij bundelt informatie over de capaciteit van de lidstaten om de productie van serums en vaccins of andere benodigde medische hulpmiddelen op peil te houden, alsmede over de voorraden die mogelijk beschikbaar zijn voor interventies in ernstige noodsituaties, en slaat deze informatie op in het informatiesysteem;
  • f) 
    zij zet een programma op van de ervaringen die met de in het kader van het mechanisme uitgevoerde interventies zijn opgedaan, en verspreidt die ervaringen via het informatiesysteem;
  • g) 
    zij stimuleert en bevordert ten behoeve van het mechanisme de invoering en het gebruik van nieuwe technologieën, waaronder systemen voor kennisgeving en waarschuwing, informatie-uitwisseling, het gebruik van satelliettechnologie en ondersteuning van de besluitvorming bij het beheersen van noodsituaties;
  • h) 
    zij neemt maatregelen om het vervoer van middelen voor bijstandsverlening en andere ondersteunende maatregelen te vergemakkelijken.

Artikel 5

  • 1. 
    Wanneer zich binnen de Gemeenschap een noodsituatie voordoet, kan een lidstaat een zo specifiek mogelijk verzoek om bijstand richten:
  • a) 
    hetzij aan de overige lidstaten via het waarnemings- en informatiecentrum. In dat geval treft de Commissie na ontvangst van een dergelijk verzoek onverwijld de volgende maatregelen, al naargelang het geval:
  • zij zendt het verzoek door aan de contactpunten van de andere lidstaten;
  • zij vergemakkelijkt het inzetten van teams, deskundigen en andere interventieondersteuning;
  • zij verzamelt bevestigde gegevens over de noodsituatie en geeft deze door aan de lidstaten;
  • b) 
    hetzij aan de overige lidstaten rechtstreeks.
  • 2. 
    Een lidstaat waarbij een verzoek om bijstand wordt ingediend, bepaalt onverwijld of hij die bijstand kan verstrekken en stelt de verzoekende lidstaat daar hetzij via het waarnemings- en informatiecentrum, hetzij rechtstreeks en, afhankelijk van de omstandigheden, vervolgens ook het centrum van in kennis, met vermelding van de omvang en de voorwaarden van zijn bijstand.
  • 3. 
    De leiding van de bijstandsverlening valt onder de bevoegdheid van de verzoekende lidstaat. De autoriteiten van de verzoekende lidstaat geven de interventieteams instructies voor de door hen te verrichten taken en bakenen de eventuele grenzen daarvan af, zonder zich evenwel in te laten met de details van de uitvoering, welke onder de verantwoordelijkheid vallen van de daartoe door de bijstand verlenende lidstaat aangewezen persoon.
  • 4. 
    De verzoekende lidstaat kan de teams vragen de bijstandsverlening namens hem te leiden, in welk geval de door de lidstaten en de Gemeenschap geleverde teams hun interventies trachten te coördineren.
  • 5. 
    Het evaluatie- en/of coördinatieteam dient de coördinatie tussen interventieteams te vergemakkelijken en, waar nodig en passend, contact te onderhouden met de bevoegde instanties van de verzoekende lidstaat.

Artikel 6

Het bepaalde in artikel 5 kan op verzoek tevens worden toegepast met betrekking tot interventies buiten de Gemeenschap. Zulke interventies kunnen ofwel als een autonome bijstandsinterventie worden uitgevoerd, ofwel als bijdrage aan een interventie onder leiding van een internationale organisatie.

De coördinatie van in het kader van dit mechanisme buiten de Gemeenschap uitgevoerde bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming, wordt verzorgd door de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie bekleedt.

Artikel 7

Het mechanisme staat open voor deelname van:

  • de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa, overeenkomstig de voorwaarden in de Europa-overeenkomsten, in de aanvullende protocollen daarbij en in de besluiten van de respectieve associatieraden;
  • Cyprus, Malta en Turkije, op basis van met deze landen te sluiten bilaterale overeenkomsten.

Artikel 8

  • 1. 
    De Commissie voert de maatregelen met betrekking tot het mechanisme uit volgens de procedures van artikel 9, lid 2.
  • 2. 
    Tevens stelt de Commissie volgens de procedures van artikel 9, lid 3, gemeenschappelijke regels vast, met name inzake de volgende aspecten:
  • a) 
    voor bijstandsinterventies beschikbare hulpmiddelen, als bedoeld in artikel 3;
  • b) 
    het waarnemings- en informatiecentrum, bedoeld in artikel 4, onder a);
  • c) 
    het gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem, bedoeld in artikel 4, onder b);
  • d) 
    de evaluatie- en/of coördinatieteams, bedoeld in artikel 4, onder c), met inbegrip van criteria voor het selecteren van deskundigen;
  • e) 
    het opleidingsprogramma, bedoeld in artikel 4, onder d);
  • f) 
    informatie over medische hulpmiddelen, als bedoeld in artikel 4, onder e);
  • g) 
    de interventies binnen de Gemeenschap, op grond van de Resolutie van 8 juli 1991, alsook de interventies buiten de Gemeenschap, zoals bepaald in artikel 6.

Artikel 9

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 4, lid 1, van Beschikking 1999/847/EG.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

  • 3. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

  • 4. 
    Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 10

De Commissie evalueert om de drie jaar, te rekenen vanaf de datum waarop deze beschikking van kracht wordt, de uitvoering ervan, en legt de conclusies van deze evaluatie samen met eventuele voorstellen voor wijziging van de beschikking aan het Europees Parlement en de Raad voor.

Artikel 11

Deze beschikking wordt van kracht op 1 januari 2002.

Artikel 12

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 23 oktober 2001.

Voor de Raad

De voorzitter

  • A. 
    Neyts-Uyttebroeck
  • (1) 
    PB C 29 E van 30.1.2001, blz. 287.
  • (2) 
    Advies op 14 juni 2001 uitgebracht (nog niet verschenen in het Publicatieblad).
  • (3) 
    PB C 139 van 11.5.2001, blz. 27.
  • (4) 
    PB C 253 van 12.9.2001, blz. 17.
  • (5) 
    PB C 198 van 27.7.1991, blz. 1.
  • (6) 
    PB L 326 van 3.12.1998, blz. 1.
  • (7) 
    Beschikking 1999/847/EG van de Raad van 9 december 1999 betreffende een communautair actieprogramma voor civiele bescherming (PB L 327 van 21.12.1999, blz. 53).
  • (8) 
    PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
  • (9) 
    PB L 332 van 28.12.2000, blz. 1.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.