Richtlijn 2003/59 - Vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen

1.

Wettekst

10.9.2003   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 226/4

 

RICHTLIJN 2003/59/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 15 juli 2003

betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad en Richtlijn 91/439/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 76/914/EEG van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 71,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

In artikel 5, leden 1, 2 en 4, van Verordening (EEG) nr. 3820/85 (4)wordt bepaald dat sommige bestuurders in het goederen- en personenvervoer over de weg, naargelang van hun leeftijd, de categorie van voertuig of de lengte van het traject, een getuigschrift van vakbekwaamheid moeten hebben, overeenkomstig de communautaire voorschriften betreffende het minimumniveau van de opleiding van bestuurders van bepaalde voertuigen voor wegvervoer. Dat minimumniveau wordt vastgesteld in Richtlijn 76/914/EEG (5).

 

(2)

Aangezien Verordening (EEG) nr. 3820/85 maar voor een zeer beperkt deel van de bestuurders geldt en er momenteel slechts in een paar lidstaten een verplichte bestuurdersopleiding bestaat, oefenen de meeste bestuurders die op dit ogenblik op het grondgebied van de Gemeenschap voertuigen besturen hun beroep uitsluitend op basis van een rijbewijs uit.

 

(3)

Om de bestuurders in staat te stellen te voldoen aan de nieuwe vereisten die voortvloeien uit de ontwikkeling van de vervoersmarkt, dient de communautaire regeling te worden uitgebreid tot alle bestuurders, of ze voertuigen besturen als zelfstandige dan wel in loondienst, voor eigen rekening dan wel voor rekening van derden.

 

(4)

De vaststelling van nieuwe gemeenschappelijke regels heeft ten doel de kwaliteit van de bestuurder te garanderen door middel van een opleiding zowel voor de toegang als voor de uitoefening van het beroep.

 

(5)

Meer bepaald heeft de verplichting om een basiskwalificatie te verkrijgen en nascholing te volgen ten doel de verkeersveiligheid en de veiligheid van de bestuurder te verbeteren, ook tijdens de handelingen die de bestuurder verricht terwijl het voertuig stilstaat. Bovendien zou het moderne imago van het beroep van bestuurder bij de jongeren belangstelling voor dat beroep moeten wekken, hetgeen, in tijden van personeelstekort, tot de aanwerving van nieuwe bestuurders zou moeten bijdragen.

 

(6)

Om ongelijke concurrentievoorwaarden te voorkomen, is deze richtlijn van toepassing op het besturen van voertuigen zowel door onderdanen van een lidstaat als door onderdanen van derde landen, die in dienst zijn of werken voor een in een lidstaat gevestigde onderneming.

 

(7)

Om te kunnen bewijzen dat een bestuurder aan de eisen voldoet, dienen de lidstaten aan de bestuurder een getuigschrift van vakbekwaamheid, hierna getuigschrift genoemd, uit te reiken ten bewijze van het feit dat hij een basisopleiding of een nascholing heeft gevolgd.

 

(8)

Gezien de verschillen tussen de bestaande regelingen in de lidstaten, moeten de lidstaten kunnen kiezen tussen verschillende mogelijkheden om de uitvoering van de bepalingen betreffende de basisopleiding te vergemakkelijken.

 

(9)

Om de kwalificatie van bestuurders die reeds voertuigen besturen op peil te houden, moeten zij verplicht worden de voor hun beroep essentiële kennis op gezette tijden na te scholen.

 

(10)

De minimumeisen voor de basisopleiding en de nascholing betreffen de naleving van de veiligheidsvoorschriften tijdens het rijden en stilstaan. De ontwikkeling van defensief rijgedrag — op gevaren anticiperen, rekening houden met andere weggebruikers — in combinatie met rationeel brandstofverbruik zal zowel voor de samenleving als voor de vervoersector zelf positieve effecten hebben.

 

(11)

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de verworven rechten van bestuurders die het voor het besturen van bepaalde voertuigen vereiste rijbewijs hebben gehaald vóór de datum vanaf welke een getuigschrift van de desbetreffende basiskwalificatie of nascholing vereist is.

 

(12)

De cursussen in het kader van de basisopleiding en de nascholing zouden alleen mogen worden georganiseerd door instellingen die over een door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten afgeleverde goedkeuring beschikken. Om de kwaliteit van de erkende opleidingscentra te garanderen, zouden de lidstaten geharmoniseerde goedkeuringscriteria moeten vaststellen, waaronder een gedegen vakbekwaamheid.

 

(13)

De examens voor de basiskwalificatie en de nascholing dienen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of door de door hen aangewezen instanties te worden georganiseerd. Gezien het belang van deze richtlijn voor de verkeersveiligheid en de gelijke mededingingsvoorwaarden, zouden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten toezicht moeten houden op deze examens.

 

(14)

De lidstaten dienen het volgen van een eerste nascholing verplicht te stellen en aan de bestuurders het overeenkomstige getuigschrift uit te reiken binnen vijf jaar na de afgifte van het getuigschrift van de basiskwalificatie of na de uiterste datum waarop sommige bestuurders hun verworven rechten kunnen doen gelden. Deze termijnen kunnen ingekort of verlengd worden. Na de eerste nascholing dient de bestuurder per vijf jaar een nascholing te volgen.

 

(15)

Om te bewijzen dat een bestuurder die onderdaan is van een lidstaat houder is van een van de in deze richtlijn bedoelde getuigschriften van vakbekwaamheid en ter vergemakkelijking van de wederzijdse erkenning van de verschillende getuigschriften, vermelden de lidstaten de overeenkomstige geharmoniseerde communautaire code, met de vervaldatum, ofwel op het rijbewijs, ofwel op de wederzijds door de lidstaten nieuwe erkende bestuurderskwalificatie- en -opleidingskaart, waarvan het geharmoniseerde model in deze richtlijn is vastgesteld. Aangezien de rechten die daardoor worden verleend van groot belang zijn voor de verkeersveiligheid en de gelijke mededingingsvoorwaarden, moeten voor deze kaart dezelfde beveiligingsvoorschriften gelden als voor het rijbewijs. De mogelijkheid om de communautaire code op de nieuwe kaart aan te brengen, zou de lidstaten in staat moeten stellen om de vervaldatum van de rijbewijzen niet te doen samenvallen met de vervaldatum van een nascholing, aangezien in Richtlijn 91/439/EEG (6) wordt bepaald dat iedere lidstaat het recht behoudt, volgens nationale criteria, de geldigheidsduur van de afgegeven rijbewijzen vast te stellen.

 

(16)

De bijlagen I en I bis van Richtlijn 91/439/EEG moeten worden gewijzigd om aan de lijst van geharmoniseerde codes en subcodes in deze bijlagen de nieuwe communautaire code toe te voegen die overeenkomt met de datum waarop de bestuurder voldoet aan de vakbekwaamheidsvereisten, ongeacht of het gaat om een basisopleiding of een nascholing.

 

(17)

Voor de onder deze richtlijn vallende bestuurders die onderdaan zijn van een derde land moeten bijzondere certificeringsvoorschriften worden opgesteld.

 

(18)

Mede omdat deze richtlijn voorziet in verschillende stelsels van basisopleiding, dient de Commissie de uitvoering van deze richtlijn te volgen en bij het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's hierover verslag uit te brengen.

 

(19)

Gezien het grote aantal bestuurders dat onder deze richtlijn valt, moeten de bepalingen betreffende de basisopleiding op twee verschillende tijdstippen worden uitgevoerd, naargelang het gaat om het vervoer van personen dan wel van goederen. Het uitstel van de toepassing van deze richtlijn, wat de verplichte basisopleiding voor bestuurders van voor goederen- en personenvervoer bestemde voertuigen betreft, zou het tevens mogelijk moeten maken om de nascholing geleidelijk in te voeren.

 

(20)

De maatregelen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze richtlijn dienen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7), te worden vastgesteld.

 

(21)

Om er rekening mee te houden dat de bepalingen betreffende de basisopleiding op twee verschillende tijdstippen van kracht worden, dienen de betrokken bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3820/85 en Richtlijn 76/914/EEG te vervallen.

 

(22)

Om de beginselen van het Gemeenschapsrecht te eerbiedigen, is het echter wenselijk dat bestuurders van voor vervoer bestemde voertuigen van de toepassing van deze richtlijn moeten kunnen worden vrijgesteld indien dit wordt geacht van minder belang te zijn voor de verkeersveiligheid of indien de vereisten van deze richtlijn een onevenredige economische of sociale last tot gevolg hebben.

 

(23)

Aangezien de instelling van een basisopleiding en een verplichte nascholing een doelstelling is die niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden, beter op communautair niveau kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag opgenomen subsidiariteitsbeginsel, maatregelen treffen. Overeenkomstig het in dit artikel opgenomen proportionaliteitsbeginsel behelst deze richtlijn niet meer dan het minimum dat voor de verwezenlijking van deze doelstelling noodzakelijk is,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op het besturen van voertuigen door:

 

a)

onderdanen van een lidstaat,

 

b)

onderdanen van een derde land die in dienst zijn van of werken voor een in een lidstaat gevestigde onderneming,

hierna „bestuurders” genoemd, die binnen de Gemeenschap over de openbare weg vervoer verrichten, met:

 

voertuigen waarvoor een rijbewijs van een van de categorieën C1, C1+E, C, C+E, zoals omschreven bij Richtlijn 91/439/EEG, of een als gelijkwaardig erkend rijbewijs vereist is;

 

voertuigen waarvoor een rijbewijs van een van de categorieën D1, D1+E, D, D+E, zoals omschreven bij Richtlijn 91/439/EEG, of een als gelijkwaardig erkend rijbewijs vereist is.

Artikel 2

Vrijstellingen

Deze richtlijn is niet van toepassing op bestuurders van:

 

a)

voertuigen met een toegelaten maximumsnelheid van ten hoogste 45 km per uur;

 

b)

voertuigen in gebruik bij of onder controle van de strijdkrachten, de burgerbescherming, de brandweer en diensten verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde;

 

c)

voertuigen die op de weg worden getest in verband met technische verbeteringen, reparatie of onderhoud, en nieuwe of omgebouwde voertuigen die nog niet in het verkeer zijn gebracht;

 

d)

voertuigen die worden gebruikt bij noodtoestanden of worden ingezet voor reddingsoperaties;

 

e)

voertuigen die worden gebruikt tijdens autorijlessen met het oog op het behalen van een rijbewijs of het in artikel 6 en artikel 8, lid 1, bedoelde getuigschrift van vakbekwaamheid, hierna getuigschrift genoemd;

 

f)

voertuigen die worden gebruikt voor niet-commercieel vervoer van personen of goederen voor privé-doeleinden;

 

g)

voertuigen die materieel of uitrusting vervoeren die de bestuurder voor zijn werk nodig heeft, mits het rijden met het voertuig niet de voornaamste activiteit van de bestuurder is.

Artikel 3

Kwalificatie en opleiding

  • 1. 
    Voor het besturen van een voertuig, als omschreven in artikel 1, moet zowel een basiskwalificatie worden verkregen, als nascholing worden gevolgd. De lidstaten moeten hiertoe voorzien in:
 

a)

een stelsel van basiskwalificatie

 
 

De lidstaten kiezen uit de volgende twee mogelijkheden:

 

i)

de mogelijkheid die zowel het volgen van lessen als een examen omvat

Overeenkomstig deel 2, punt 2.1, van bijlage I houdt dit type basiskwalificatie de verplichting tot het gedurende een bepaalde periode volgen van lessen in. Deze basisopleiding wordt afgesloten met een examen. Wanneer dit examen met goed gevolg is afgelegd, wordt ten bewijze daarvan het getuigschrift als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), afgegeven;

 

ii)

de mogelijkheid die uitsluitend examens omvat

Overeenkomstig deel 2, punt 2.2, van bijlage I houdt dit type basiskwalificatie geen verplichting tot het volgen van lessen in, maar uitsluitend een theorie- en een praktijkexamen. Wanneer de examens met goed gevolg zijn afgelegd, wordt de basisopleiding afgesloten met de afgifte van het getuigschrift als bedoeld in artikel 6, lid 1, onder b).

 
 

Een lidstaat kan de bestuurder echter toestemming verlenen om vóór het verkrijgen van het getuigschrift op zijn grondgebied een voertuig te besturen voor een periode van ten hoogste drie jaar, wanneer die bestuurder een nationale beroepsopleiding volgt van tenminste zes maanden. In het kader van die alternerende beroepsopleiding mogen de onder i) en ii) bedoelde examens in etappes worden afgelegd;

 

b)

een stelsel van nascholing

Overeenkomstig deel 4 van bijlage I houdt de nascholing de verplichting tot het volgen van lessen in. Zij wordt afgesloten met de afgifte van het getuigschrift als bedoeld in artikel 8, lid 1.

  • 2. 
    De lidstaten kunnen daarnaast een stelsel voor versnelde basiskwalificatie invoeren om de bestuurder de mogelijkheid te bieden, een voertuig te besturen in de gevallen die worden bedoeld in artikel 5, lid 2, onder a), punt ii), en onder b), en lid 3, onder a), punt i), en onder b).

Overeenkomstig deel 3 van bijlage I houdt het stelsel voor versnelde basiskwalificatie de verplichting tot het volgen van lessen in. De opleiding wordt afgesloten met een examen. Wanneer dit examen met goed gevolg is afgelegd, wordt ten bewijze daarvan het getuigschrift als bedoeld in artikel 6, lid 2, afgegeven.

  • 3. 
    De lidstaten kunnen bestuurders die het in Richtlijn 96/26/EG (8) bedoelde getuigschrift van vakbekwaamheid hebben behaald, vrijstellen van de in lid 1, onder a), punten i) en ii), en lid 2 bedoelde examens, voor de onderwerpen die door het krachtens Richtlijn 96/26/EG ingestelde examen worden bestreken, alsmede, in voorkomend geval, van het volgen van de lessen waarin deze onderwerpen worden behandeld.

Artikel 4

Verworven rechten

Vrijgesteld van de verplichting tot het behalen van de basiskwalificatie zijn bestuurders die:

 

a)

houder zijn van een rijbewijs van één van de categorieën D1, D1+E, D, D+E of van een als gelijkwaardig erkend rijbewijs, mits dat uiterlijk twee jaar na de uiterste datum van omzetting van deze richtlijn is afgegeven;

 

b)

houder zijn van een rijbewijs van één van de categorieën C1, C1+E, C, C+E of van een als gelijkwaardig erkend rijbewijs, mits dat uiterlijk drie jaar na de uiterste datum van omzetting van deze richtlijn is afgegeven.

Artikel 5

Basiskwalificatie

  • 1. 
    Om toegang te krijgen tot de basiskwalificatie behoeft niet eerst het overeenkomstige rijbewijs te worden behaald.
  • 2. 
    Een bestuurder van een voertuig voor goederenvervoer mag besturen:
 

a)

vanaf de leeftijd van 18 jaar:

 

i)

een voertuig van de rijbewijscategorieën C en C+E, mits hij houder is van het in artikel 6, lid 1, bedoelde getuigschrift;

 

ii)

een voertuig van de rijbewijscategorieën C1 en C1+E, mits hij houder is van het in artikel 6, lid 2, bedoelde getuigschrift;

 

b)

vanaf de leeftijd van 21 jaar een voertuig van de rijbewijscategorieën C en C+E, mits hij houder is van het in artikel 6, lid 2, bedoelde getuigschrift.

  • 3. 
    Een bestuurder van een voertuig voor personenvervoer mag besturen:
 

a)

vanaf de leeftijd van 21 jaar:

 

i)

een voertuig van de rijbewijscategorieën D en D+E voor personenvervoer op geregelde diensten waarvan het traject ten hoogste 50 km bedraagt, alsmede een voertuig van de rijbewijscategorieën D1 en D1+E, mits hij houder is van het in artikel 6, lid 2, bedoelde getuigschrift.

Iedere lidstaat kan bestuurders van een van bovengenoemde categorieën toestemming verlenen om op zijn grondgebied vanaf de leeftijd van 18 jaar deze voertuigcategorieën te besturen, mits zij houder zijn van het in artikel 6, lid 1, bedoelde getuigschrift;

 

ii)

een voertuig van de rijbewijscategorieën D en D+E, mits hij houder is van het in artikel 6, lid 1, bedoelde getuigschrift.

Iedere lidstaat kan bestuurders van een van bovengenoemde categorieën toestemming verlenen om op zijn grondgebied vanaf de leeftijd van 20 jaar deze voertuigcategorieën te besturen, mits zij houder zijn van het in artikel 6, lid 1, bedoelde getuigschrift. Deze leeftijd kan worden verlaagd tot 18 jaar wanneer de bestuurder voertuigen zonder passagiers bestuurt;

 

b)

vanaf de leeftijd van 23 jaar een voertuig van de rijbewijscategorieën D en D+E, mits hij houder is van het in artikel 6, lid 2, bedoelde getuigschrift.

  • 4. 
    Onverminderd de in lid 2 vastgestelde leeftijdsgrens, worden bestuurders die goederenvervoer verrichten en houder zijn van het in artikel 6 bedoelde getuigschrift voor een van de categorieën voertuigen van lid 2 van dit artikel, vrijgesteld van het behalen van een dergelijk getuigschrift voor de overige in genoemd lid vermelde voertuigcategorieën.

Voor bestuurders die personenvervoer verrichten geldt deze bepaling voor voertuigen van een van de categorieën van lid 3.

  • 5. 
    Bestuurders die goederenvervoer verrichten en hun werkterrein uitbreiden tot of overschakelen op personenvervoer, of vice versa, en houder zijn van het in artikel 6 bedoelde getuigschrift, behoeven de gemeenschappelijke gedeelten van de voorgeschreven basiskwalificaties niet over te doen, maar uitsluitend de gedeelten die specifiek zijn voor de nieuwe kwalificatie.

Artikel 6

Getuigschrift van vakbekwaamheid dat als bewijs dient voor het behalen van de basiskwalificatie

  • 1. 
    Getuigschrift ten bewijze van het behalen van een basiskwalificatie
 

a)

Getuigschrift dat wordt uitgereikt op grond van het volgen van lessen en het afleggen van een examen

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), punt i), legt de lidstaat de aspirant-bestuurder de verplichting op lessen te volgen in een door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig deel 5 van bijlage I erkend opleidingscentrum, hierna „erkend opleidingscentrum” genoemd. Deze lessen hebben betrekking op alle op de lijst van deel 1 van bijlage I genoemde onderwerpen. Deze opleiding wordt afgesloten met het succesvol afleggen van het examen als bedoeld in deel 2, punt 2.1, van bijlage I. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, of de door hen aangewezen instanties, organiseren dit examen, dat ten doel heeft na te gaan of de aspirant-bestuurder over de overeenkomstig deel 1 van bijlage I vereiste kennis van bovenbedoelde onderwerpen beschikt. Deze autoriteiten houden toezicht op dit examen, en reiken, indien het met goed gevolg is afgelegd, de bestuurder een getuigschrift ten bewijze van het behalen van een basiskwalificatie uit.

 

b)

Getuigschrift dat wordt uitgereikt op grond van examens

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), punt ii), legt de lidstaat de aspirant-bestuurder de verplichting op te slagen voor het in deel 2, punt 2.2, van bijlage I bedoelde theorie- en praktijkexamen. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, of de door hen aangewezen instanties, organiseren deze examens, die ten doel hebben na te gaan of de aspirant-bestuurder over de overeenkomstig deel 1 van bijlage I vereiste kennis van bovenbedoelde onderwerpen beschikt. Deze autoriteiten of instanties houden toezicht op deze examens, en reiken, indien ze met goed gevolg zijn afgelegd, de bestuurder een getuigschrift ten bewijze van het behalen van een basiskwalificatie uit.

  • 2. 
    Getuigschrift ten bewijze van het versneld behalen van een basiskwalificatie
 
 

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, legt de lidstaat de aspirant-bestuurder de verplichting op lessen te volgen in een erkend opleidingscentrum. Deze lessen hebben betrekking op alle op de lijst van deel 1 van bijlage I bedoelde onderwerpen.

 
 

Deze opleiding wordt afgesloten met het examen, bedoeld in deel 3 van bijlage I. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, of de door hen aangewezen instanties, organiseren dit examen, dat ten doel heeft na te gaan of de aspirant-bestuurder over de overeenkomstig deel 1 van bijlage I vereiste kennis van bovenbedoelde onderwerpen beschikt. Deze autoriteiten houden toezicht op dit examen, en reiken, indien het met goed gevolg is afgelegd, de bestuurder een getuigschrift ten bewijze van het versneld behalen van een basiskwalificatie uit.

Artikel 7

Nascholing

De nascholing is een opleiding die houders van het in artikel 6 bedoelde getuigschrift van vakbekwaamheid en bestuurders als bedoeld in artikel 4 in de gelegenheid stelt de voor hun werk essentiële kennis te actualiseren, waarbij speciale nadruk wordt gelegd op verkeersveiligheid en rationeel brandstofverbruik.

Deze opleiding wordt georganiseerd door een overeenkomstig deel 5 van bijlage I erkend opleidingscentrum. Indien een bestuurder van werkgever verandert, moet met de reeds gevolgde nascholing rekening gehouden worden.

De nascholing heeft ten doel de kennis over bepaalde onderwerpen op de lijst van deel 1 van bijlage I opnieuw te bestuderen en uit te diepen.

Artikel 8

Getuigschrift van nascholing

  • 1. 
    Aan het einde van de in artikel 7 bedoelde nascholing reiken de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of het goedgekeurd opleidingscentrum aan de bestuurder een getuigschrift van nascholing uit.
  • 2. 
    Een eerste nascholing dient te worden gevolgd:
 

a)

door houders van het in artikel 6 bedoelde getuigschrift, binnen vijf jaar na de afgifte van het getuigschrift;

 

b)

door bestuurders als bedoeld in artikel 4, binnen vijf jaar na de respectievelijk, in artikel 14, lid 2, vermelde uiterste data, overeenkomstig een door de lidstaten vastgesteld tijdschema.

De lidstaten kunnen de onder a) en b) bedoelde termijn verkorten of verlengen, met name om hem te doen samenvallen met de vervaldatum van het rijbewijs of om ervoor te zorgen dat de invoering van de nascholing geleidelijk kan geschieden. Deze termijn mag echter niet korter zijn dan drie jaar en niet langer dan zeven jaar.

  • 3. 
    Bestuurders die reeds een eerste nascholing als bedoeld in lid 2 hebben gevolgd, moeten om de vijf jaar, en vóór de vervaldatum van het getuigschrift van nascholing, een nascholing volgen.
  • 4. 
    Houders van het in artikel 6 bedoelde, of het in lid 1 van onderhavig artikel bedoelde getuigschrift en de in artikel 4 bedoelde bestuurders die hun beroep niet langer uitoefenen en niet voldoen aan de in de leden 1, 2 en 3 gestelde eisen, moeten een nascholing volgen voordat zij hun beroep weer opnemen.
  • 5. 
    De bestuurders die goederen- of personenvervoer over de weg verrichten en een nascholing hebben gevolgd voor een van de rijbewijscategorieën van artikel 5, leden 2 en 3, worden vrijgesteld van nascholing voor de overige in de genoemde leden vermelde voertuigcategorieën.

Artikel 9

Plaats van de opleiding

Bestuurders als bedoeld in artikel 1, onder a), behalen de in artikel 5 bedoelde basiskwalificatie in de lidstaat waar zij hun gewone verblijfplaats hebben, als omschreven in artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3821/85 (9).

Bestuurders als bedoeld in artikel 1, onder b), behalen deze kwalificatie in de lidstaat waar de onderneming gevestigd is of in de lidstaat die hun een werkvergunning heeft afgegeven.

De in artikel 1, onder a) en b), bedoelde bestuurders volgen de in artikel 7 bedoelde nascholing in de lidstaat waar zij hun gewone verblijfplaats hebben of in de lidstaat waar zij werken.

Artikel 10

Communautaire code

  • 1. 
    Op basis van de in artikel 6 en in artikel 8, lid 1, bedoelde getuigschriften, vermelden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5, leden 2 en 3, en artikel 8, de in lid 2 van onderhavig artikel bedoelde communautaire code naast de overeenkomstige rijbewijscategorieën:
 

ofwel op het rijbewijs,

 

ofwel op de „kwalificatiekaart bestuurder” die is opgesteld volgens het in bijlage II beschreven model.

De door de lidstaten afgegeven kwalificatiekaarten worden onderling erkend. Bij de afgifte van de kaart vergewissen de bevoegde autoriteiten zich ervan dat het rijbewijs waarvan het nummer op de kaart vermeld staat, nog geldig is.

  • 2. 
    Aan de lijst van geharmoniseerde codes in de bijlagen I en I bis van Richtlijn 91/439/EEG wordt de volgende code toegevoegd:
 

„95.

bestuurder, houder van het getuigschrift, die voldoet aan de vakbekwaamheidsvereisten van artikel 3 tot … (bv.: 95.01.01.2012)”.

 

3.

a)

In artikel 1, onder b, bedoelde bestuurders die goederenvervoer over de weg verrichten, bewijzen met behulp van het bij Verordening (EG) nr. 484/2002 (10) ingestelde bestuurdersattest dat zij de kwalificatie bezitten en de opleiding hebben genoten die door deze richtlijn worden verlangd.

De lidstaat kan deze bestuurders, naast genoemd attest, de in bijlage II bedoelde „kwalificatiekaart bestuurder” met de overeenkomstige communautaire code uitreiken.

b)

In artikel 1, onder b), bedoelde bestuurders die personenvervoer over de weg verrichten, bewijzen als volgt dat zij de kwalificatie bezitten en de opleiding hebben genoten die door deze richtlijn zijn verlangd:

 

hetzij met de communautaire code die is aangebracht op het rijbewijs van communautair model, als zij daarvan houder zijn;

 

hetzij met de in bijlage II bedoelde „kwalificatiekaart bestuurder” waarop de overeenkomstige communautaire code is aangebracht;

 

hetzij met een nationaal certificaat waarvan de lidstaten de geldigheid op hun grondgebied onderling erkennen.

Artikel 11

Aanpassing aan de vooruitgang van wetenschap en techniek

De wijzigingen die nodig zijn voor de aanpassing van bijlagen I en II aan de vooruitgang van wetenschap en techniek worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 12, lid 2.

Artikel 12

Comité

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door een comité.
  • 2. 
    Wanneer naar deze bepalingen wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG genoemde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

  • 3. 
    Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 13

Verslag

De Commissie legt het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's uiterlijk 10 september 2011een verslag voor met een eerste evaluatie van de implementatie van deze richtlijn, met name wat betreft de gelijkwaardigheid van de verschillende basiskwalificatiestelsels van artikel 3 en de efficiëntie van deze stelsels om het nagestreefde kwalificatieniveau te bereiken. Dit verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van passende voorstellen.

Artikel 14

Omzetting en uitvoering

  • 1. 
    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 10 september 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

  • 2. 
    De lidstaten passen deze bepalingen toe:
 

wat betreft de basiskwalificatie voor het besturen van voertuigen van de categorieën D1, D1+E, D, D+E, met ingang van 10 september 2008,

 

wat betreft de basiskwalificatie voor het besturen van voertuigen van de categorieën C1, C1+E, C, C+E, met ingang van 10 september 2009.

Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis en verlenen elkaar bijstand bij de uitvoering van deze bepalingen.

Artikel 15

Intrekking

  • 1. 
    Artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3820/85 wordt als volgt gewijzigd:
 

a)

lid 1 wordt ingetrokken met ingang van 10 september 2009;

 

b)

de leden 2 en 4 worden ingetrokken met ingang van 10 september 2008.

  • 2. 
    Richtlijn 76/914/EEG wordt ingetrokken met ingang van 10 september 2009.
  • 3. 
    De wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke werden aangenomen om aan Richtlijn 76/914/EEG te voldoen, zijn niet meer van toepassing:
 

met ingang van 10 september 2008 op bestuurders van voertuigen voor personenvervoer over de weg;

 

met ingang van 10 september 2009 op bestuurders van voertuigen voor goederenvervoer over de weg.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 17

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 15 juli 2003.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • P. 
    COX

Voor de Raad

De voorzitter

  • G. 
    TREMONTI
 

  • (4) 
    Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 370 van 31.12.1985, blz. 1).
  • (5) 
    Richtlijn 76/914/EEG van de Raad van 16 december 1976 betreffende het minimumniveau van de opleiding van bestuurders in het wegvervoer (PB L 357 van 29.12.1976, blz. 36).
  • (8) 
    Richtlijn 96/26/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde vervoerondernemers (PB L 124 van 23.5.1996, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/76/EG (PB L 277 van 14.10.1998, blz. 17).
  • Verordening (EG) nr. 484/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 1 maart 2002 tot wijziging, met het oog op de invoering van een bestuurdersattest, van de Verordeningen (EEG) nr. 881/92 en (EEG) nr. 3118/93 van de Raad (PB L 76 van 19.3.2002, blz. 1).
 

BIJLAGE I

MINIMUMEISEN VOOR DE BEROEPSKWALIFICATIE EN -OPLEIDING

Deel 1:   Lijst van onderwerpen

Bij de beoordeling door de lidstaten van de basiskwalificatie die de bestuurders bezitten en de nascholing die zij hebben genoten, moet de kennis ten minste de in deze lijst genoemde onderwerpen omvatten. De aspirant-bestuurders moeten het niveau van kennis en praktische vaardigheid bereiken dat vereist is om voertuigen van de betreffende rijbewijscategorieën veilig te kunnen besturen.

Het minimumkennisniveau mag niet lager zijn dan niveau 2 van de opleidingsniveaus van de bijlage van Beschikking 85/368/EEG (1), te weten het opleidingsniveau dat wordt bereikt tijdens de leerplicht, aangevuld met een beroepsopleiding.

  • 1. 
    Nascholing in rationeel rijden op basis van de veiligheidsvoorschriften

Alle rijbewijzen

 
 

1.1.

Doelstelling: kennis van de kenmerken van de krachtoverbrenging met het oog op een optimaal gebruik.

Koppelkrommen, van het vermogen en van het specifiek brandstofverbruik van een motor, optimaal gebruiksbereik toerenteller, dekkingsdiagrammen overbrengingsverhoudingen.

 
 

1.2.

Doelstelling: kennis van de technische kenmerken en de werking van de veiligheidsvoorzieningen teneinde het voertuig onder controle te houden, de slijtage te beperken en disfuncties te voorkomen.

Specifieke eigenschappen van het hydropneumatisch remcircuit, grenzen aan het gebruik van remmen en retarders, gecombineerd gebruik van remmen en retarder, het vinden van de beste bij een snelheid passende versnelling, benutting van de traagheid van het voertuig, benutting van de mogelijkheden tot vertraging en remmen bij afdalingen, wat te doen in geval van defecte remmen.

 
 

1.3.

Doelstelling: het brandstofverbruik kunnen optimaliseren.

Optimalisering van het brandstofverbruik dankzij kennis betreffende de punten 1.1 en 1.2.

Rijbewijzen C, C+E, C1, C1+E

 
 

1.4.

Doelstelling: een lading kunnen vervoeren met inachtneming van de voorschriften inzake veiligheid en goed gebruik van het voertuig.

Op rijdende voertuigen werkende krachten, afstemming van de keuze van de versnelling op de belasting van het voertuig en het profiel van de weg, berekening van het laadvermogen van een voertuig of voertuigcombinatie, berekening van het nuttige volume, verdeling van de belasting, gevolgen van overbelasting van de as, stabiliteit van het voertuig en zwaartepunt, soorten verpakking en pallets.

Voornaamste categorieën goederen die moeten worden vastgezet, klem- en vastzettechnieken, gebruik van sjorringen, controleren van vastzetinrichtingen, gebruik van laad- en losmachines, aanbrenging en verwijdering van dekzeilen.

Rijbewijzen D, D+E, D1, D1+E

 
 

1.5.

Doelstelling: de veiligheid en het comfort van de passagiers kunnen waarborgen.

IJking van de bewegingen in de lengte- en de zijrichting, wegverdeling, plaats op de rijweg, soepel remmen, rijden met een overbouw, gebruik van specifieke infrastructuur (openbare plaatsen, voorbehouden rijvakken), beheersen van conflicten tussen veilig rijden en de andere taken als bestuurder, interactie met de passagiers, specifieke kenmerken van het vervoer van bepaalde groepen personen (gehandicapten, kinderen).

 
 

1.6.

Doelstelling: een lading kunnen vervoeren met inachtneming van de voorschriften inzake veiligheid en goed gebruik van het voertuig.

Op rijdende voertuigen inwerkende krachten, afstemming van de keuze van de versnelling op de belasting van het voertuig en het profiel van de weg, berekening van het laadvermogen van een voertuig of voertuigcombinatie, verdeling van de belasting, gevolgen van overbelasting van de as, stabiliteit van het voertuig en zwaartepunt.

  • 2. 
    Toepassing van de voorschriften

Alle rijbewijzen

 
 

2.1.

Doelstelling: kennis van het sociale klimaat en de reglementering van het wegvervoer.

Specifiek voor de vervoersector geldende maximumwerktijden; principes, toepassing en gevolgen van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85; sancties op het niet gebruiken, verkeerd gebruiken of knoeien met de tachograaf; kennis van het sociale klimaat van het wegvervoer: rechten en plichten van de bestuurders inzake basiskwalificatie en nascholing.

Rijbewijzen C, C+E, C1, C1+E

 
 

2.2.

Doelstelling: de regelgeving betreffende het goederenvervoer kennen.

Documenten met betrekking tot vervoersexploitatie, uit standaardcontracten voor goederenvervoer voortvloeiende verplichtingen, opstelling van de documenten die het vervoerscontract uitmaken, internationale transportvergunningen, verplichtingen van het Verdrag betreffende de Overeenkomst tot Internationaal Vervoer van Goederen over de Weg, opstelling van de internationale vrachtbrief, grensoverschrijdingen, expediteurs, speciale, de goederen begeleidende documenten.

Rijbewijzen D, D+E, D1, D1+E

 
 

2.3.

Doelstelling: de regelgeving betreffende het personenvervoer kennen.

Vervoer van specifieke groepen, veiligheidsuitrusting van de bus, veiligheidsgordels, belasting van het voertuig.

  • 3. 
    Gezondheid, verkeers- en milieuveiligheid, dienstverlening, logistiek

Alle rijbewijzen

 
 

3.1.

Doelstelling: bedacht zijn op de gevaren van het verkeer en op arbeidsongevallen.

Soorten arbeidsongevallen in de vervoersector, statistieken van verkeersongevallen, betrokkenheid daarbij van vrachtwagens/touringcars, gevolgen op menselijk, materieel en financieel vlak.

 
 

3.2.

Doelstelling: het kunnen voorkomen van criminaliteit en vervoer van illegale immigranten.

Algemene informatie, gevolgen voor de bestuurders, preventieve maatregelen, checklist, wetgeving inzake de verantwoordelijkheid van de vervoerder.

 
 

3.3.

Doelstelling: fysieke risico's kunnen voorkomen.

Ergonomische principes: risicohandelingen en -houdingen, lichamelijke conditie, oefeningen in goederenbehandeling, persoonlijke beschermingsmiddelen.

 
 

3.4.

Doelstelling: zich bewust zijn van het belang van een goede fysieke en mentale gezondheid.

Beginselen van een gezonde en evenwichtige voeding, effecten van alcohol, medicijnen of andere stoffen die het gedrag kunnen beïnvloeden, symptomen, oorzaken, effecten van vermoeidheid en stress, fundamenteel belang van de basiscyclus werk/rust.

 
 

3.5.

Doelstelling: noodsituaties kunnen beoordelen.

Gedrag bij noodsituaties: inschatting van de situatie, erger voorkomen, hulpdiensten waarschuwen, hulp verlenen aan gewonden en eerstehulpverlening, optreden bij brand, inzittenden van de vrachtwagen of passagiers van de bus redden, de veiligheid van alle passagiers waarborgen, reactie in geval van agressie; basisbeginselen invulling schadeformulier.

 
 

3.6.

Doelstelling: door zijn gedrag kunnen bijdragen aan het imago van een onderneming.

Gedrag van de bestuurder en imago: belang voor de onderneming van de kwaliteit van de dienstverlening door de bestuurder, de taken van de bestuurder, personen waarmee een bestuurder te maken krijgt, onderhoud van het voertuig, organisatie van het werk, commerciële en financiële gevolgen van een geschil.

Rijbewijzen C, C+E, C1, C1+E

 
 

3.7.

Doelstelling: kennis van het economisch klimaat van het goederenvervoer over de weg en van de marktordening.

Verhouding tussen het wegvervoer en de overige vervoerstakken (concurrentie, verladers), verschillende activiteiten in het wegvervoer (vervoer voor rekening van derden, voor eigen rekening, aanvullende activiteiten), organisatie van de voornaamste soorten vervoersondernemingen of aanverwante transportactiviteiten, gespecialiseerd vervoer (tankwagens, koelwagens, enz.), ontwikkelingen in de sector (diversificatie van het dienstenaanbod, railvervoer/wegvervoer, uitbesteding, enz.).

Rijbewijzen D, D+E, D1, D1+E

 
 

3.8.

Doelstelling: kennis van het economisch klimaat van het personenvervoer over de weg en van de marktordening.

Verhouding tussen het personenvervoer over de weg en de overige vervoerstakken (spoor, personenauto's), verschillende activiteiten in het personenvervoer over de weg, grensoverschrijdingen (internationaal vervoer), organisatie van de voornaamste soorten ondernemingen voor personenvervoer over de weg.

Deel 2:   Verplichte basiskwalificatie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a)

2.1.   Basiskwalificatie: mogelijkheid van lessen en een examen

De basiskwalificatie behelst onderwijs over alle op de lijst van deel 1 genoemde onderwerpen. De opleiding voor deze basiskwalificatie duurt ten minste 280 uren.

Elke aspirant-bestuurder moet ten minste 20 uur zelf een voertuig besturen van de betreffende categorie dat ten minste voldoet aan de normen voor examenvoertuigen als omschreven in Richtlijn 91/439/EEG.

Tijdens het zelf besturen van een voertuig wordt de aspirant-bestuurder begeleid door een instructeur in dienst van een goedgekeurd opleidingscentrum. Elke bestuurder mag ten hoogste acht uur van de 20 uur gedurende welke hij zelf een voertuig bestuurt, rijden op een speciaal terrein of in een hoogwaardige simulator om de verdere ontwikkeling van rationeel rijgedrag op basis van veiligheidsvoorschriften te beoordelen, met name wat betreft de controle over het voertuig bij wisselende toestand van het wegdek als gevolg van de weersomstandigheden, het tijdstip overdag of 's nachts.

Voor de in artikel 5, lid 5, bedoelde bestuurders duurt de opleiding voor de basiskwalificatie ten minste 70 uur, waarvan ze vijf uur zelf het voertuig besturen.

Aan het einde van deze opleiding wordt de bestuurder door de bevoegde autoriteiten, of de door hen aangewezen instanties, een mondeling of schriftelijk examen afgenomen. Dit examen omvat ten minste een vraag per doelstelling op de lijst van onderwerpen in deel 1.

2.2.   Mogelijkheid van examens

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, of de door hen aangewezen instantie, organiseren de hierboven bedoelde theorie- en praktijkexamens om na te gaan of de aspirant-bestuurders beschikken over de volgens deel 1 vereiste kennis met betrekking tot alle daar genoemde doelstellingen en onderwerpen.

 

a)

Het theorie-examen bestaat uit ten minste twee toetsen:

 

i)

vragen waarbij uit meerdere antwoorden kan worden gekozen, dan wel vragen waarop één antwoord moet worden gegeven, of een combinatie van de twee systemen;

 

ii)

casestudy's.

Het theorie-examen duurt ten minste vier uur.

 

b)

Het praktijkexamen bestaat uit twee toetsen:

 

i)

een rijtest, om de verdere ontwikkeling van het rationeel rijgedrag op basis van de veiligheidsvoorschriften te beoordelen. Zo mogelijk vindt deze rijtest plaats op wegen buiten de agglomeraties, op autosnelwegen en op autowegen (of vergelijkbare wegen), alsmede op alle soorten stedelijke wegen, welke de diverse soorten problemen moeten opleveren die een bestuurder kan tegenkomen. Het is wenselijk dat deze test plaatsvindt bij verschillende niveaus van verkeersdrukte. De rijtijd moet zo optimaal mogelijk worden gebruikt om de kandidaat te beoordelen in alle verkeerszones waarin hij terecht kan komen. Deze test duurt ten minste 90 minuten;

 

ii)

een praktische test die ten minste de punten 1.4, 1.5, 1.6, 3.2, 3.3 en 3.5 bestrijkt.

Deze test duurt ten minste 30 minuten.

De bij de praktijkexamens gebruikte voertuigen beantwoorden ten minste aan de normen voor examenvoertuigen als omschreven in Richtlijn 91/439/EEG.

Het praktijkexamen kan worden aangevuld met een derde test op een speciaal terrein of in een hoogwaardige simulator om de verdere ontwikkeling van rationeel rijgedrag op basis van veiligheidsvoorschriften te beoordelen, met name wat betreft de controle over het voertuig bij wisselende toestand van het wegdek als gevolg van de verschillende weersomstandigheden, het tijdstip overdag of 's nachts.

Voor deze facultatieve test is geen duur vastgesteld. Indien de bestuurder voor deze test slaagt, mag de duur ervan worden afgetrokken van de onder i) bedoelde 90 minuten van de rijtest, met dien verstande dat er niet meer dan 30 minuten mag worden afgetrokken.

Voor de in artikel 5, lid 5, tweede alinea, bedoelde bestuurders blijft het theorie-examen beperkt tot de in deel 1 genoemde onderwerpen betreffende de voertuigen waarop de nieuwe basiskwalificatie betrekking heeft. Deze bestuurders moeten wel het volledige praktijkexamen afleggen.

Deel 3:   Basiskwalificatie via versnelde opleiding, als bedoeld in artikel 3, lid 2

De basiskwalificatie via versnelde opleiding behelst onderwijs over alle op de lijst in deel 1 genoemde onderwerpen. Deze versnelde opleiding voor de basiskwalificatie duurt ten minste 140 uur.

Elke aspirant-bestuurder moet ten minste tien uur zelf een voertuig besturen van de betreffende categorie dat ten minste voldoet aan de normen voor examenvoertuigen als omschreven in Richtlijn 91/439/EEG.

Tijdens het zelf besturen van een voertuig wordt de aspirant-bestuurder begeleid door een instructeur in dienst van een goedgekeurd opleidingscentrum. Elke bestuurder mag ten hoogste vier uur van de tien uur die hij zelf een voertuig bestuurt, rijden op een speciaal terrein of in een hoogwaardige simulator om de verdere ontwikkeling van rationeel rijgedrag op basis van veiligheidsvoorschriften te beoordelen, met name wat betreft de controle over het voertuig te beoordelen bij wisselende toestand van het wegdek, met name als gevolg van de verschillende weersomstandigheden, het tijdstip overdag of 's nachts.

Voor de in artikel 5, lid 5, tweede alinea, bedoelde bestuurders duurt de versnelde opleiding voor de basiskwalificatie ten minste 35 uur, waarvan ze tweeëneenhalf uur zelf het voertuig besturen.

Aan het einde van deze opleiding wordt de bestuurder door de bevoegde autoriteiten, of de door hen aangewezen instanties, een mondeling of schriftelijk examen afgenomen. Dit examen omvat ten minste een vraag per doelstelling op de lijst van onderwerpen in deel 1.

Deel 4:   verplichte nascholing, als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder b)

Door een erkend opleidingscentrum worden nascholingscursussen georganiseerd. Ze hebben een duur van 35 uur per vijf jaar gegeven in eenheden van ten minste zeven uur. Dergelijke nascholingscursussen kunnen ten dele worden gegeven met behulp van hoogwaardige simulatoren.

Deel 5:   Goedkeuring van de basiskwalificatie en de nascholing

 
 

5.1.

De opleidingscentra die met de basiskwalificatie en de nascholing zijn belast, moeten worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Die goedkeuring mag uitsluitend op schriftelijke aanvraag worden verleend. Bij de goedkeuringsaanvraag dienen documenten met de volgende inhoud te worden overgelegd:

 

5.1.1.

een passend opleidingsprogramma met vermelding van leerstof, lesprogramma, en de gebruikte lesmethoden;

 

5.1.2.

de kwalificaties en werkterreinen van de instructeurs;

 

5.1.3.

informatie over de cursusruimten, het lesmateriaal, de voor de praktijklessen beschikbare middelen en het gebruikte wagenpark;

 

5.1.4.

de voorwaarden voor deelname aan de cursussen (aantal deelnemers).

 
 

5.2.

De bevoegde instantie moet schriftelijk haar goedkeuring geven, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

 

5.2.1.

de opleiding moet worden gegeven conform de bij de aanvraag gevoegde documenten;

 

5.2.2.

het moet voor de bevoegde autoriteiten mogelijk zijn om bevoegde personen de opleidingscursussen van de erkende centra te laten bijwonen, en zij moeten het recht hebben om er controle uit te oefenen op de ingezette middelen en het goede verloop van de opleidingen en de examens;

 

5.2.3.

de goedkeuring kan worden ingetrokken of opgeschort, indien niet aan de voorwaarden terzake wordt voldaan.

Het erkende centrum moet garanderen dat de instructeurs goed bekend zijn en rekening houden met de meest recente ontwikkelingen in de beroepsopleidingsvoorschriften en -eisen. De instructeurs moeten in het kader van een specifieke selectieprocedure aantonen dat zij didactisch en pedagogisch onderlegd zijn. Wat het praktijkgedeelte van de opleiding betreft, moeten de instructeurs aantonen dat zij ervaring als beroepsbestuurders of een analoge ervaring als bestuurder hebben, zoals die van instructeurs die les geven in het besturen van zware vrachtwagens.

Het lesprogramma moet worden opgesteld conform de goedkeuring, op basis van de op de lijst in deel 1 genoemde onderwerpen.

 

  • (1) 
    Beschikking 85/368/EEG van de Raad van 16 juli 1985 inzake de vergelijkbaarheid van de getuigschriften van vakbekwaamheid tussen lidstaten van de Europese Gemeenschap (PB L 199 van 31.7.1985, blz. 56).
 

BIJLAGE II

VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE HET MODEL VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VOOR DE KWALIFICATIEKAART BESTUURDER

 

1.

De fysieke kenmerken van de kwalificatiekaart zijn in overeenstemming met de ISO-normen 7810 en 7816-1.

De methodes voor toetsing van de fysieke kenmerken van de kwalificatiekaart aan de internationale normen zijn in overeenstemming met ISO-norm 10373.

 

2.

De kaart heeft twee zijden:

 
 

Bladzijde 1 bevat:

 

a)

de vermelding „kwalificatiekaart bestuurder”, in hoofdletters, gedrukt in de taal/talen van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft;

 

b)

de vermelding van de naam van de lidstaat die de kaart afgeeft; deze vermelding is facultatief;

 

c)

het onderscheidingsteken van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft, negatief afgedrukt in een door twaalf gele sterren omringde blauwe rechthoek; de onderscheidingstekens zijn:

 

B

:

België

DK

:

Denemarken

D

:

Duitsland

GR

:

Griekenland

E

:

Spanje

F

:

Frankrijk

IRL

:

Ierland

I

:

Italië

L

:

Luxemburg

NL

:

Nederland

A

:

Oostenrijk

P

:

Portugal

FIN

:

Finland

S

:

Zweden

UK

:

Verenigd Koninkrijk

 

d)

de gegevens die specifiek zijn voor de afgegeven kaart, met de volgende nummers:

 

1.

de naam van de houder;

 

2.

de voornaam van de houder;

 

3.

geboortedatum en -plaats van de houder;

 

4.

a)

de datum van afgifte van de kaart;

 

b)

de datum waarop de kaart afloopt;

 

c)

de naam van de bevoegde instantie die de kaart afgeeft (mag op bladzijde 2 worden afgedrukt);

 

d)

een ander nummer dan het nummer van het rijbewijs, dat nuttig is voor de administratieve handelingen in verband met de kwalificatiekaart bestuurder (facultatieve vermelding);

 

5.

a)

nummer van het rijbewijs;

 

b)

serienummer van de kaart;

 

6.

de foto van de houder;

 

7.

de handtekening van de houder;

 

8.

de verblijfplaats, de woonplaats of het postadres (facultatieve vermelding);

 

9.

de (sub)categorieën voertuigen waarvoor de bestuurder aan de verplichtingen in verband met basiskwalificatie en nascholing voldoet;

 

e)

de vermelding „Model van de Europese Gemeenschappen” in de taal/talen van de lidstaat die de kaart afgeeft en de vermelding „kwalificatiekaart bestuurder” in de overige talen van de Gemeenschap, gedrukt in blauwe letters en op zodanige wijze dat deze de achtergrond van de kaart vormen:

 
 

tarjeta de cualificación del conductor

 
 

chaufføruddannelsesbevis

 
 

Fahrerqualifizierungsnachweis

 
 

δελτίο επιμόρφωσης οδηγού

 
 

driver qualification card

 
 

carte de qualification de conducteur

 
 

cárta cáilíochta tiomána

 
 

carta di qualificazione del conducente

 
 

kwalificatiekaart bestuurder

 
 

carta de qualificação do motorista

 
 

kuljettajan ammattipätevyyskortti

 
 

yrkeskompetensbevis för förare

 

f)

de referentiekleuren:

 

blauw: Reflex blauw Pantone

 

geel: Pantone geel.

 
 

Bladzijde 2 bevat:

 

a)

9.

de (sub)categorieën voertuigen waarvoor de bestuurder aan de verplichtingen in verband met basiskwalificatie en nascholing voldoet;

 

10.

de in artikel 10 van deze richtlijn bedoelde communautaire code;

 

11.

een ruimte voor de eventuele vermelding door de lidstaat die de kaart afgeeft, van de gegevens die noodzakelijk zijn voor de administratie of met betrekking tot de verkeersveiligheid (facultatieve vermelding). Indien de vermelding onder een in deze bijlage omschreven rubriek valt, moet deze vermelding worden voorafgegaan door het nummer van de overeenkomstige rubriek.

 

b)

Een toelichting bij de genummerde rubrieken op de bladzijden 1 en 2 van de kaart (ten minste voor de rubrieken 1, 2, 3, 4 a), 4 b), 4 c), 5 a), 5 b) en 10).

Indien een lidstaat deze vermeldingen in een andere nationale taal dan een van de volgende talen (Deens, Duits, Engels, Fins, Frans, Grieks, Italiaans, Nederlands, Portugees, Spaans, Zweeds) wenst te stellen, moet hij het rijbewijs opstellen in twee talen waaronder een van de bovengenoemde talen, onverminderd de overige bepalingen van deze bijlage.

  • 3. 
    Veiligheid, inclusief gegevensbescherming

De samenstellende delen van de kaart zijn zodanig vervaardigd dat vervalsing en misbruik worden vermeden en pogingen daartoe zichtbaar worden.

De lidstaat zorgt ervoor dat het veiligheidsniveau van de kaart ten minste vergelijkbaar is met dat van het rijbewijs.

  • 4. 
    Bijzondere bepalingen

Na overleg met de Commissie kunnen de lidstaten kleuren of markeringen, zoals een streepjescode, nationale symbolen en beveiligingsvoorzieningen toevoegen, onverminderd de overige bepalingen van deze bijlage.

In het kader van de wederzijdse erkenning van kaarten mag de streepjescode geen andere informatie bevatten dan die welke reeds leesbaar op de kwalificatiekaart bestuurder voorkomt of die noodzakelijk is voor de afgifte van het rijbewijs.

MODEL VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VOOR DE KWALIFICATIEKAART BESTUURDER

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.