Richtlijn 2003/105 - Wijziging van Richtlijn 96/82/EG betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
|
Richtlijn 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2003 tot wijziging van Richtlijn 96/82/EG van de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken
Publicatieblad Nr. L 345 van 31/12/2003 blz. 0097 - 0105
Richtlijn 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 16 december 2003
tot wijziging van Richtlijn 96/82/EG van de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie(1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag en gezien de gemeenschappelijke tekst die op 22 oktober 2003 door het bemiddelingscomité is goedgekeurd(3),
Overwegende hetgeen volgt:
-
(1)Richtlijn 96/82/EG van de Raad(4) is gericht op de preventie van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn, alsmede op de beperking van de gevolgen daarvan voor mens en milieu, teneinde op coherente en doeltreffende wijze hoge niveaus van bescherming binnen de gehele Gemeenschap te waarborgen.
-
(2)In het licht van recente industriële ongevallen en het onderzoek dat de Commissie op verzoek van de Raad heeft verricht naar carcinogenen en milieugevaarlijke stoffen, moet de werkingssfeer van Richtlijn 96/82/EG worden verruimd.
-
(3)De cyanidevervuiling van de Donau als gevolg van het ongeval in Baia Mare, Roemenië, in januari 2000 heeft aangetoond dat bepaalde opslag- en verwerkingsactiviteiten in de mijnbouw, vooral voorzieningen voor het zich ontdoen van residuen, waaronder residuvijvers of -bekkens, zeer ernstige gevolgen kunnen hebben. In de mededelingen van de Commissie betreffende het veilig uitoefenen van mijnbouwactiviteiten en betreffende het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap is derhalve gewezen op de noodzaak de werkingssfeer van Richtlijn 96/82/EG te verruimen. In zijn resolutie van 5 juli 2001(5) over de mededeling van de Commissie betreffende het veilig uitoefenen van mijnbouwactiviteiten heeft ook het Europees Parlement zich ingenomen verklaard met een uitbreiding van de werkingssfeer van de richtlijn tot risico's die samenhangen met opslag- en verwerkingsactiviteiten in de mijnbouw.
-
(4)Het voorstel voor een richtlijn betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën kan een relevant kader vormen voor maatregelen met betrekking tot de afvalbeheersvoorzieningen die een gevaar van ongevallen inhouden maar niet onder deze richtlijn vallen.
-
(5)Het ongeval met vuurwerk in het Nederlandse Enschede in mei 2000 heeft aangetoond welke grote risico's voor ongevallen verbonden zijn aan de opslag en de vervaardiging van pyrotechnische en explosieve stoffen. Derhalve moet de definitie van deze stoffen in Richtlijn 96/82/EG worden verduidelijkt en vereenvoudigd.
-
(6)De explosie in een kunstmestfabriek te Toulouse in september 2001 heeft duidelijk gemaakt hoe groot het risico van ongevallen is bij de opslag van ammoniumnitraat en ammoniumnitraatmeststoffen, in het bijzonder afgekeurde stoffen tijdens het productieproces en aan de fabrikant geretourneerd materiaal (de zogeheten "off-specs"). Daarom moeten de bestaande categorieën van ammoniumnitraat en ammoniumnitraatmeststoffen van Richtlijn 96/82/EG zodanig worden herzien dat in het bijzonder "off-specs-materiaal" wordt opgenomen.
-
(7)Richtlijn 96/82/EG moet niet van toepassing zijn op locaties van eindgebruikers waar ammoniumnitraat en ammoniumnitraatmeststoffen tijdelijk opgeslagen zijn in afwachting van verwijdering voor herverwerking of vernietiging, indien die stoffen bij de levering beantwoordden aan de specificaties van die richtlijn maar vervolgens gedegenereerd of verontreinigd zijn.
-
(8)Studies die de Commissie in nauwe samenwerking met de lidstaten heeft verricht, pleiten ervoor de lijst van carcinogenen uit te breiden met passende drempelwaarden en de in Richtlijn 96/82/EG vastgestelde drempelwaarden voor milieugevaarlijke stoffen aanzienlijk te verlagen.
-
(9)Voor inrichtingen die onder de werkingssfeer van Richtlijn 96/82/EG zijn komen te vallen, is het noodzakelijk gebleken minimumtermijnen in te voeren voor de kennisgevingen en voor de opstelling van een preventiebeleid voor zware ongevallen, veiligheidsrapporten en noodplannen.
-
(10)Voor het opstellen van noodplannen zijn de kennis en ervaring van het betrokken personeel van de inrichting uitermate nuttig en alle personeelsleden en personen die kunnen worden getroffen, moeten naar behoren worden geïnformeerd over de veiligheidsmaatregelen en de te volgen gedragslijn.
-
(11)De aanneming van Beschikking 2001/792/EG, Euratom van de Raad van 23 oktober 2001 tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming(6) toont aan dat versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming moet worden vergemakkelijkt.
-
(12)Om de ruimtelijke ordening te vergemakkelijken, is het zinvol richtsnoeren op te stellen voor het opzetten van een databank ten behoeve van de beoordeling van de verenigbaarheid van de onder Richtlijn 96/82/EG vallende inrichtingen en de in artikel 12, lid 1, van die richtlijn vermelde gebieden.
-
(13)De lidstaten zouden moeten worden verplicht de Commissie minimale informatie te verstrekken over de inrichtingen die onder Richtlijn 96/82/EG vallen.
-
(14)Tegelijkertijd dienen enkele passages van Richtlijn 96/82/EG te worden verduidelijkt.
-
(15)Over de in deze richtlijn vervatte maatregelen heeft een openbare raadpleging met de belanghebbenden plaatsgevonden.
-
(16)Richtlijn 96/82/EG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 96/82/EG wordt als volgt gewijzigd:
-
1.Artikel 4:
-
a)de punten e) en f) worden vervangen door:
"e) de exploitatie (exploratie, winning en verwerking) van mineralen in mijnen, groeven, of door middel van boringen, met uitzondering van chemische en thermische verwerkingsactiviteiten en de met die activiteiten verbonden opslag waarbij gevaarlijke stoffen als gedefinieerd in bijlage I bij deze richtlijn zijn betrokken;
-
f)de offshore-exploratie en -exploitatie van mineralen, met inbegrip van koolwaterstoffen;";
-
b)het volgende punt wordt toegevoegd:
"g) stortplaatsen voor afval met uitzondering van operationele voorzieningen voor het zich ontdoen van residuen, waaronder residuvijvers of -bekkens, die gevaarlijke stoffen als gedefinieerd in bijlage I bij deze richtlijn bevatten, in het bijzonder wanneer zij worden gebruikt in verband met de chemische en thermische verwerking van mineralen.".
-
2.Artikel 6:
-
a)aan lid 1 wordt het volgende streepje toegevoegd:
"- voor inrichtingen die op een later tijdstip onder het toepassingsgebied van deze richtlijn komen te vallen, binnen drie maanden na de datum waarop de richtlijn van toepassing wordt op de betrokken inrichting, als bepaald in artikel 2, lid 1, eerste alinea.";
-
b)in lid 4 wordt tussen het eerste en het tweede streepje het volgende streepje ingevoegd:
"- wijziging van een inrichting of installatie die het risico van zware ongevallen ernstig zou kunnen beïnvloeden.".
-
3.In artikel 7 wordt het volgende lid ingevoegd:
"(1bis) Voor inrichtingen die op een later tijdstip onder het toepassingsgebied van deze richtlijn komen te vallen wordt het in lid 1 bedoelde document onverwijld opgesteld, doch in ieder geval binnen drie maanden na de datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt op de betrokken inrichting, zoals bepaald in artikel 2, lid 1, eerste alinea.".
-
4.Artikel 8, lid 2, onder b), wordt vervangen door:
"b) voorzieningen worden getroffen voor samenwerking bij het voorlichten van het publiek en bij het verstrekken van informatie aan de voor de opstelling van externe noodplannen bevoegde autoriteit.".
-
5.Artikel 9:
-
a)lid 2, eerste alinea, wordt vervangen door:
"2. In het veiligheidsrapport worden ten minste de in bijlage II vermelde gegevens en inlichtingen opgenomen. Het vermeldt de relevante organisaties die betrokken zijn bij de opstelling van het rapport. Voorts bevat het een bijgewerkte lijst van de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen.".
-
b)In lid 3 wordt tussen het derde en het vierde streepje het volgende streepje ingevoegd:
"- voor inrichtingen die op een later tijdstip onder het toepassingsgebied van deze richtlijn komen te vallen onverwijld, doch in ieder geval binnen één jaar na de datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt op de betrokken inrichting, als bepaald in artikel 2, lid 1, eerste alinea.";
-
c)in lid 4 wordt de verwijzing naar "het tweede, derde en vierde streepje" vervangen door een verwijzing naar respectievelijk het "tweede, derde, vierde en vijfde streepje";
-
d)aan lid 6 wordt het volgende punt toegevoegd:
"d) De Commissie wordt verzocht uiterlijk op 31 december 2006 in nauwe samenwerking met de lidstaten het bestaande 'Richtsnoer voor opstelling van een veiligheidsrapport' te herzien.".
-
6.Artikel 11:
-
a)in lid 1 wordt aan punt a) en aan punt b) het volgende streepje toegevoegd:
"- voor inrichtingen die op een later tijdstip onder het toepassingsgebied van deze richtlijn komen te vallen onverwijld, doch in ieder geval binnen één jaar na de datum waarop de richtlijn van toepassing wordt op de betrokken inrichting, als bepaald in artikel 2, lid 1, eerste zin.";
-
b)lid 3 wordt vervangen door:
"3. De lidstaten dragen er zorg voor dat de in deze richtlijn bedoelde interne noodplannen, onverminderd de verplichtingen van de bevoegde autoriteiten, opgesteld worden met raadpleging van het personeel dat in de inrichting werkt, met inbegrip van het betrokken personeel van onderaannemers met langlopende contracten, en dat het publiek wordt geraadpleegd bij de opstelling of de actualisering van de externe noodplannen.";
-
c)het volgende lid wordt ingevoegd:
"(4bis) Wat de externe noodplannen betreft zouden de lidstaten rekening dienen te houden met de noodzaak om versterkte samenwerking in het kader van civiele bescherming bij ernstige noodsituaties te vergemakkelijken.".
-
7.Artikel 12:
-
a)lid 1, tweede alinea, wordt vervangen door:"De lidstaten dragen er zorg voor dat er in hun beleid inzake de bestemming of het gebruik van de grond en/of andere toepasselijke takken van beleid alsmede de procedures voor de uitvoering van die takken van beleid rekening wordt gehouden met de noodzaak om op een langetermijnbasis voldoende afstand te laten bestaan tussen de onder deze richtlijn vallende inrichtingen enerzijds en woongebieden, door het publiek bezochte gebouwen en gebieden, hoofdvervoersroutes voor zover mogelijk, recreatiegebieden, en waardevolle of bijzonder kwetsbare natuurgebieden anderzijds, en, voor bestaande inrichtingen, aanvullende technische maatregelen te treffen overeenkomstig artikel 5, teneinde de gevaren voor personen niet te vergroten.";
-
b)het volgende lid wordt ingevoegd:
"(1bis) De Commissie wordt verzocht in nauwe samenwerking met de lidstaten, uiterlijk op 31 december 2006, richtsnoeren op te stellen voor de opzet van een technische databank die risicogegevens en risicoscenario's omvat, ten behoeve van de beoordeling van de verenigbaarheid van de onder deze richtlijn vallende inrichtingen en de in lid 1 omschreven gebieden. Bij het opzetten van deze databank wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de door de bevoegde autoriteiten uitgevoerde evaluatie, de door exploitanten verstrekte informatie en alle andere relevante gegevens, zoals sociaal-economische voordelen van de ontwikkeling en het inperkende effect van noodplannen.".
-
8.Artikel 13:
-
a)lid 1, eerste alinea, wordt vervangen door:
"1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de informatie over de bij een ongeval te treffen veiligheidsmaatregelen en de in dat geval te volgen gedragslijn regelmatig in de meest aangepaste vorm ambtshalve wordt verstrekt aan alle personen en alle voor publiek opengestelde inrichtingen (zoals scholen en ziekenhuizen) die kunnen worden getroffen door een zwaar ongeval dat ontstaat in een inrichting als bedoeld in artikel 9.";
-
b)lid 6 wordt vervangen door:
"6. Voor door artikel 9 bestreken inrichtingen zorgen de lidstaten ervoor dat de in artikel 9, lid 2, bedoelde lijst van gevaarlijke stoffen ter beschikking van het publiek wordt gesteld, onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4 van dit artikel, en artikel 20.".
-
9.In artikel 19 wordt het volgende lid ingevoegd:
"(1bis) Voor de onder deze richtlijn vallende bedrijven dienen de lidstaten de Commissie ten minste de volgende gegevens te verschaffen:
-
a)de naam of handelsnaam van de exploitant en het volledige adres van de betrokken inrichting;
-
b)de activiteit of activiteiten van de inrichting.
De Commissie legt een databank aan met de door de lidstaten verstrekte gegevens en houdt deze bij. De toegang tot de databank is voorbehouden aan personen die daartoe door de Commissie of de bevoegde autoriteiten van de lidstaten gemachtigd zijn.".
-
10.Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage.
-
11.Bijlage II, punt IV, onder B, wordt vervangen door:
"B. Beoordeling van de omvang en de ernst van de gevolgen van de geïdentificeerde zware ongevallen met inbegrip van kaarten, beelden of, indien nuttig, gelijkwaardige beschrijvingen waarop de gebieden zijn aangegeven die door dergelijke, door de inrichting veroorzaakte ongevallen waarschijnlijk zullen worden getroffen, onder voorbehoud van artikel 13, lid 4, en artikel 20."
-
12.Bijlage III:
-
a)onder c) wordt punt i) vervangen door:
"i) de organisatie en het personeel - de taken en verantwoordelijkheden van het personeel dat op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de gevaren van zware ongevallen wordt betrokken. Het onderkennen van de behoeften aan opleiding van dit personeel en de organisatie van die opleiding. De deelneming van het personeel en van het in de inrichting werkzame personeel van onderaannemers;";
-
b)onder c) wordt punt v) vervangen door:
"v) De planning voor noodsituaties - aanneming en toepassing van procedures om door een systematische analyse de voorzienbare noodsituaties te onderkennen en om noodplannen voor dergelijke noodsituaties uit te werken, te beproeven en te toetsen, en te voorzien in de daartoe strekkende opleiding van het betrokken personeel. De opleiding geldt voor het gehele personeel van de inrichting, met inbegrip van het betrokken personeel van onderaannemers.".
Artikel 2
-
1.De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 juli 2005 te voldoen aan deze richtlijn. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De lidstaten bepalen in welke vorm de verwijzing geschiedt.
-
2.De lidstaten delen de Commissie de tekst mee van de voornaamste bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied aannemen.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 16 december 2003.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
P.Cox
Voor de Raad
De voorzitter
-
G.Alemanno
-
(1)PB C 75 E van 26.3.2002, blz. 357, en PB C 20 E van 28.1.2003, blz. 255.
-
(2)PB C 149 van 21.6.2002, blz. 13.
-
(3)Standpunt van het Europees Parlement van 3 juli 2002 (PB C 271 E van 12.11.2003, blz. 315), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 20 februari 2003 (PB C 102 E van 29.4.2003, blz. 1), standpunt van het Europees Parlement van 19 juni 2003 (nog niet verschenen in het Publicatieblad), wetgevende resolutie van het Europees Parlement van 19 november 2003 (nog niet verschenen in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 1 december 2003.
-
(4)PB L 10 van 14.1.1997, blz. 13.
-
(5)PB C 65 E van 14.3.2002, blz. 382.
-
(6)PB L 297 van 15.11.2001, blz. 7.
BIJLAGE
Bijlage I bij Richtlijn 96/82/EG wordt als volgt gewijzigd:
-
1.In de inleiding van bijlage I worden de volgende punten 6 en 7 toegevoegd:
"6. In deze richtlijn wordt onder een gas een stof verstaan die bij een temperatuur van 20 ° C een absolute dampspanning van ten minste 101,3 kPa heeft.
-
7.In deze richtlijn wordt onder een vloeistof een stof verstaan die niet als gas gedefinieerd is en die bij een temperatuur van 20 °C en een standaarddruk van 101,3 kPa niet in vaste toestand is.".
-
2.In deel 1:
-
a)wordt de tekst betreffende ammoniumnitraat vervangen door:
">RUIMTE VOOR DE TABEL>"
-
b)wordt na de tekst betreffende ammoniumnitraat de volgende tekst toegevoegd:
">RUIMTE VOOR DE TABEL>"
-
c)wordt de tekst beginnend met "De volgende CARCINOGENEN" vervangen door:
">RUIMTE VOOR DE TABEL>"
-
d)worden de woorden "Benzine en andere aardoliefracties" vervangen door:
">RUIMTE VOOR DE TABEL>"
-
e)i) worden de voetnoten 1 en 2 vervangen door:
">RUIMTE VOOR DE TABEL>
-
1.Ammoniumnitraat (5000/10000): meststoffen die in staat zijn tot zelfonderhoudende ontleding
Dit is van toepassing op gemengde/samengestelde ammoniumnitraatmeststoffen (een gemengde/samengestelde meststof bevat ammoniumnitraat met fosfaat en/of kaliumcarbonaat) waarin het stikstofgehalte afkomstig van het ammoniumnitraat
-
-15,75 (1) - 24,5 (2) gewichtsprocent of minder is en die niet meer dan 0,4 % in totaal aan brandbare/organische stoffen bevatten of die voldoen aan de voorschriften van bijlage II van Richtlijn 80/876/EEG,
-
-15,75 (3) gewichtsprocent of minder en een onbeperkte hoeveelheid brandbare stoffen,
en die in staat zijn tot zelfonderhoudende ontleding overeenkomstig de VN-goottest (zie United Nations Recommendations on the Transport of Dangerous Goods: Manual of Tests and Criteria, Part III, sub-section 38.2) (Aanbevelingen van de Verenigde Naties inzake het vervoer van gevaarlijke goederen: Handboek beproevingen en criteria, deel III, onderafdeling 38.2).
-
2.Ammoniumnitraat (1250/5000): meststofkwaliteit
Dit is van toepassing op enkelvoudige ammoniumnitraatmeststoffen en op gemengde/samengestelde ammoniumnitraatmeststoffen waarin het stikstofgehalte afkomstig van het ammoniumnitraat
-
-hoger is dan 24,5 gewichtsprocent, met uitzondering van mengsels van ammoniumnitraat en dolomiet, kalksteen en/of calciumcarbonaat met een zuiverheidsgraad van ten minste 90 %,
-
-hoger is dan 15,75 gewichtsprocent voor mengsels van ammoniumnitraat en ammoniumsulfaat,
-
-hoger is dan 28 (4) gewichtsprocent voor mengsels van ammoniumnitraat en dolomiet, kalksteen en/of calciumcarbonaat met een zuiverheidsgraad van ten minste 90 %,
en die voldoen aan de voorschriften van bijlage II bij Richtlijn 80/876/EEG.
-
3.Ammoniumnitraat (350/2500): technisch zuivere stof
Dit is van toepassing op
-
-ammoniumnitraat en ammoniumnitraatpreparaten waarin het stikstofgehalte, afkomstig van het ammoniumnitraat,
-
-gelegen is tussen 24,5 en 28 gewichtsprocent en die maximaal 0,4 % aan brandbare stoffen bevatten,
-
-hoger is dan 28 gewichtsprocent en die maximaal 0,2 % aan brandbare stoffen bevatten,
-
-waterige ammoniumnitraatoplossingen met een ammoniumnitraatconcentratie van meer dan 80 gewichtsprocent.
-
4.Ammoniumnitraat (10/50): 'off-specs-materiaal' en meststoffen die niet voldoen aan de eisen van de detonatietest
Dit is van toepassing op:
-
-afgekeurd materiaal afkomstig uit het fabricageproces en op ammoniumnitraat en ammoniumnitraatpreparaten, enkelvoudige ammoniumnitraatmeststoffen en gemengde/samengestelde ammoniumnitraatmeststoffen als bedoeld in de voetnoten 2 en 3, die van de eindgebruiker zijn of worden geretourneerd aan een fabrikant, een installatie voor tijdelijke opslag of een herverwerkingsinstallatie voor herverwerking, recycling of behandeling met het oog op een veilig gebruik omdat de stoffen niet langer voldoen aan de specificaties van de voetnoten 2 en 3,
-
-meststoffen als bedoeld in de voetnoot 1, eerste streepje, en voetnoot 2 die niet voldoen aan de voorschriften van bijlage II bij Richtlijn 80/876/EEG.
-
5.Kaliumnitraat (5000/10000): samengestelde meststoffen op basis van kaliumnitraat bestaande uit kaliumnitraat in de vorm van prills of granules.
-
6.Kaliumnitraat (1250/5000): samengestelde meststoffen op basis van kaliumnitraat bestaande uit kaliumnitraat in kristalvorm.";
-
ii)wordt de voetnoot "Polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen" voetnoot 7;
-
iii)worden onder de desbetreffende tabel de volgende voetnoten toegevoegd:
"(1) Een stikstofgehalte van 15,75 gewichtsprocent, afkomstig van het ammoniumnitraat, komt overeen met 45 % ammoniumnitraat.
-
(2)Een stikstofgehalte van 24,5 gewichtsprocent, afkomstig van het ammoniumnitraat, komt overeen met 70 % ammoniumnitraat.
-
(3)Een stikstofgehalte van 15,75 gewichtsprocent, afkomstig van het ammoniumnitraat, komt overeen met 45 % ammoniumnitraat.
-
(4)Een stikstofgehalte van 28 gewichtsprocent, afkomstig van het ammoniumnitraat, komt overeen met 80 % ammoniumnitraat.".
-
3.In deel 2:
-
a)worden de punten 4 en 5 vervangen door:
">RUIMTE VOOR DE TABEL>"
-
b)wordt het volgende punt toegevoegd:
">RUIMTE VOOR DE TABEL>"
-
c)in de voetnoten:
-
i)wordt voetnoot 1 vervangen door:
">RUIMTE VOOR DE TABEL>
-
1.Stoffen en preparaten worden ingedeeld volgens de volgende richtlijnen en de meest recente aanpassing daarvan aan de technische vooruitgang:
Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (1),
Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (2).
Voor stoffen en preparaten die niet volgens één van de bovenstaande richtlijnen als gevaarlijk zijn ingedeeld, bijvoorbeeld afvalstoffen, maar in een inrichting aanwezig zijn of kunnen zijn en onder de in de inrichting heersende omstandigheden gelijkwaardige eigenschappen hebben of kunnen hebben wat de mogelijkheden van een zwaar ongeval betreft, worden de procedures voor de voorlopige indeling overeenkomstig het desbetreffende artikel van de toepasselijke richtlijn gevolgd.
Voor stoffen en preparaten die zodanige eigenschappen hebben dat ze op verscheidene wijzen kunnen worden ingedeeld, is in het kader van deze richtlijn de laagste drempelwaarde van toepassing. Wat evenwel de toepassing van de in voetnoot 4 bedoelde sommatieregel betreft, wordt altijd de drempelwaarde gebruikt welke met de indeling in kwestie overeenkomt.
Voor de toepassing van deze richtlijn stelt de Commissie een lijst op van stoffen die in overeenstemming met Richtlijn 67/548/EEG bij geharmoniseerd besluit in de bovenstaande categorieën zijn ingedeeld; zij werkt deze lijst geregeld bij.";
-
ii)wordt voetnoot 2 vervangen door:
">RUIMTE VOOR DE TABEL>
-
2.Onder 'ontplofbare stof' wordt verstaan:
-
-een stof of preparaat die (dat) ontploffingsgevaar oplevert door schok, wrijving, vuur of andere ontstekingsoorzaken (waarschuwingszin R 2),
-
-een stof of preparaat die (dat) ernstig ontploffingsgevaar oplevert door schok, wrijving, vuur of andere ontstekingsoorzaken (waarschuwingszin R 3), of
-
-een stof, preparaat of voorwerp van klasse 1 van de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (VN/ADR), gesloten op 30 september 1957, zoals gewijzigd, als omgezet bij Richtlijn 94/55/EG van de Raad van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (3).
Deze definitie strekt zich uit tot pyrotechnische stoffen, die voor de toepassing van deze richtlijn omschreven worden als stoffen (of mengsels van stoffen) die tot doel hebben warmte, licht, geluid, gas of rook dan wel een combinatie van dergelijke verschijnselen te produceren door middel van zichzelf onderhoudende exotherme chemische reacties. Wanneer een stof of preparaat zowel onder de VN/ADR-indeling als onder waarschuwingszin R 2 of R 3 valt, prevaleert de VN/ADR-indeling boven die van de waarschuwingszinnen.
Stoffen en voorwerpen van klasse 1 worden volgens het VN/ADR-indelingsschema ingedeeld in de subklassen 1.1 tot en met 1.6. De subklassen zijn:
Subklasse 1.1: 'Stoffen en voorwerpen met gevaar voor massa-explosie (een massa-explosie is een explosie die praktisch op hetzelfde ogenblik plaatsvindt in nagenoeg de gehele lading)'.
Subklasse 1.2: 'Stoffen en voorwerpen met gevaar voor scherfwerking, zonder gevaar voor massa-explosie'.
Subklasse 1.3:
'Stoffen en voorwerpen met gevaar voor brand en met een gering gevaar voor luchtdruk- of scherfwerking of met gevaar voor beide, maar niet met gevaar voor massa-explosie:
-
a)waarvan de verbranding aanleiding geeft tot een aanzienlijke warmtestraling, of
-
b)die één voor één uitbranden, waarbij een geringe luchtdruk- of scherfwerking, of beide optreden'.
Subklasse 1.4: 'Stoffen en voorwerpen die slechts gering gevaar opleveren indien zij tijdens het vervoer tot ontsteking of inleiding komen. De gevolgen blijven in hoofdzaak beperkt tot het collo en leiden niet tot scherfwerking van enige omvang of reikwijdte. Een van buitenaf inwerkende brand mag niet leiden tot een explosie op praktisch hetzelfde ogenblik van nagenoeg de gehele inhoud van het collo'.
Subklasse 1.5: 'Zeer weinig gevoelige stoffen met gevaar voor massa-explosie, die zo weinig gevoelig zijn dat er onder normale vervoersomstandigheden een zeer geringe kans bestaat op inleiding of op de overgang van verbranding naar detonatie. Als minimumvoorwaarde geldt dat ze niet mogen exploderen bij de uitwendige brandproef'.
Subklasse 1.6: 'Extreem weinig gevoelige voorwerpen, zonder gevaar voor massa-explosie. Deze voorwerpen bevatten alleen extreem weinig gevoelige springstoffen en vertonen een verwaarloosbare kans op een onbedoelde inleiding of voortplanting. Het gevaar is beperkt tot de explosie van één enkel voorwerp.'.
Deze definitie behelst ook in voorwerpen aanwezige ontplofbare of pyrotechnische stoffen of preparaten. In het geval van voorwerpen met ontplofbare of pyrotechnische stoffen of preparaten is de hoeveelheid van de stof of het preparaat, indien bekend, bepalend voor de toepassing van deze richtlijn. Indien de hoeveelheid niet bekend is, wordt het gehele voorwerp voor de toepassing van deze richtlijn als ontplofbaar aangemerkt.";
-
iii)wordt voetnoot 3 (b) 1, tweede streepje, vervangen door:
"- stoffen en preparaten die een vlampunt hebben dat lager ligt dan 55 °C en die onder druk vloeibaar blijven wanneer onder bepaalde procescondities, zoals hoge druk en hoge temperatuur, gevaar voor een zwaar ongeval kan ontstaan;";
-
iv)wordt voetnoot 3 (c) 2 vervangen door:
"2. gassen die in contact met de lucht bij kamertemperatuur en normale druk ontvlambaar zijn (waarschuwingszin R 12, tweede streepje), ongeacht of zij in gasvormige toestand dan wel in superkritische toestand verkeren.";
-
v)wordt voetnoot 3 (c) 3 vervangen door:
"3. ontvlambare en licht ontvlambare vloeibare stoffen en preparaten die op een temperatuur worden gehouden die hoger ligt dan hun kookpunt.";
-
vi)wordt voetnoot 4 vervangen door:
"4. In het geval van een inrichting waar geen afzonderlijke stoffen of preparaten aanwezig zijn in een hoeveelheid, groter dan of gelijk aan de toepasselijke drempelwaarden, wordt de volgende regel gehanteerd om te bepalen of de inrichting onder de desbetreffende voorschriften van deze richtlijn valt.
Deze richtlijn is van toepassing indien de som
q1/QH1 + q2/QH2 + q3/QH3 + q4/QH4 + q5/QH5 +... groter is dan of gelijk is aan 1,
waarin qx = de hoeveelheid gevaarlijke stof x (of categorie van gevaarlijke stoffen) die onder deel 1 of deel 2 van deze bijlage valt,
en QHx = de desbetreffende drempelwaarde voor stof of categorie x in kolom 3 van deel 1 of deel 2.
Deze richtlijn is met uitzondering van de artikelen 9, 11 en 13 van toepassing indien de som
q1/QL1 + q2/QL2 + q3/QL3 + q4/QL4 + q5/QL5 +... groter is dan of gelijk is aan 1,
waarin qx = de hoeveelheid van gevaarlijke stof x (of categorie van gevaarlijke stoffen) die onder deel 1 of deel 2 van deze bijlage valt,
en QLx = de desbetreffende drempelwaarde voor stof of categorie x in kolom 2 van deel 1 of deel 2.
Deze optellingsregel wordt gebruikt ter beoordeling van de algemeen met toxiciteit, ontvlambaarheid en ecotoxiciteit samenhangende gevaren. De regel moet daarom driemaal worden toegepast:
-
a)eenmaal voor de optelling van in deel 1 genoemde stoffen en preparaten welke als giftig of zeer giftig zijn ingedeeld, tezamen met stoffen en preparaten die tot categorie 1 of 2 behoren;
-
b)eenmaal voor de optelling van in deel 1 genoemde stoffen en preparaten die als oxiderend, ontplofbaar, ontvlambaar, licht ontvlambaar of zeer licht ontvlambaar zijn ingedeeld, tezamen met stoffen en preparaten die tot categorie 3, 4, 5, 6, 7a, 7b of 8 behoren;
-
c)eenmaal voor de optelling van de in deel 1 genoemde en als gevaarlijk voor het milieu ingedeelde stoffen en preparaten (R 50 (met inbegrip van R 50/53) of R 51/53), tezamen met stoffen en preparaten die tot categorie 9) i) of 9) ii) behoren.
De desbetreffende bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing indien het sommeringsresultaat in ten minste één van de drie gevallen groter is dan of gelijk is aan 1."
-
vii)Komen onder de voetnoten de volgende voetnoten:
"(1) PB 196 van 16.8.1967, blz. l. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).
-
(2)PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2001/60/EG van de Commissie (PB L 226 van 22.8.2001, blz. 5).
-
(3)PB L 319 van 12.12.1994, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/28/EG van de Commissie (PB L 90 van 8.4.2003, blz. 45).".
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.