Verordening 2004/1928 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 2287/2003 tot vaststelling, voor 2004, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EG en, voor vaartuigen van de EG, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften - Hoofdinhoud
6.11.2004 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 332/5 |
VERORDENING (EG) Nr. 1928/2004 VAN DE RAAD
van 25 oktober 2004
houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2287/2003 tot vaststelling, voor 2004, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 20,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In bijlage V van Verordening (EG) nr. 2287/2003 (2) zijn een tijdelijke beperking van de visserij-inspanning en aanvullende voorwaarden vastgelegd op het gebied van controle, inspectie en toezicht in de context van het herstel van bepaalde visbestanden. Ondertussen heeft de Raad Verordening (EG) nr. 423/2004 van 26 februari 2004 tot vaststelling van herstelmaatregelen voor bepaalde kabeljauwbestanden goedgekeurd (3). De bepalingen van bijlage V moeten aan de bepalingen van laatstgenoemde verordening worden aangepast. Bij de toepassing van deze bijlage is bovendien gebleken dat sommige bepalingen ervan verduidelijkt of versoepeld moeten worden om de toepasbaarheid en doeltreffendheid ervan te vergroten. Gewaarborgd moet worden dat geen enkele verandering in de regeling afbreuk doet aan de beschermende werking van de betrokken maatregelen voor de bestanden. |
(2) |
Bijgevolg moet Verordening (EG) nr. 2287/2003 dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage V bij Verordening (EG) nr. 2287/2003 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Luxemburg, 25 oktober 2004.
Voor de Raad
De voorzitster
-
R.VERDONK
BIJLAGE
„BIJLAGE V
TIJDELIJKE BEPERKING VAN DE VISSERIJ-INSPANNING EN AANVULLENDE VOORWAARDEN OP HET GEBIED VAN CONTROLE, INSPECTIE EN TOEZICHT IN DE CONTEXT VAN HET HERSTEL VAN BEPAALDE VISBESTANDEN
Algemene bepalingen
1) |
De in deze bijlage vastgestelde voorwaarden zijn van toepassing op communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van ten minste 10 m. |
2) |
Deze bijlage geldt voor de als volgt omschreven geografische gebieden:
|
3) |
In deze bijlage wordt onder een dag van aanwezigheid in het gebied en buitengaatsheid verstaan:
|
4) |
Deze bijlage heeft betrekking op de volgende categorieën vistuig:
|
Visserij-inspanning
5) |
De lidstaten zien erop toe dat vissersvaartuigen die hun vlag voeren en in de Gemeenschap geregistreerd zijn, wanneer ze een van de in punt 4 genoemde vistuigen aan boord hebben, niet langer dan het in punt 6 bepaalde aantal dagen in het gebied aanwezig en buitengaats zijn. |
6) |
|
7) |
Vóór de eerste dag van elke beheersperiode deelt de kapitein van een vaartuig of zijn vertegenwoordiger de autoriteiten van de vlaggenlidstaat mee welk vistuig hij tijdens de komende beheersperiode wenst te gebruiken. Zolang die mededeling niet is gedaan heeft het vaartuig niet het recht om met het in punt 4 genoemde vistuig binnen de in punt 2 omschreven gebieden te vissen. Wanneer de kapitein van een vaartuig of zijn vertegenwoordiger meedeelt dat twee van de in punt 4 genoemde categorieën vistuig worden gebruikt, is het totale aantal tijdens de komende beheersperiode beschikbare dagen niet meer dan de helft van de som van de dagen waarop het vaartuig voor elk van beide vistuigen recht heeft, zulks afgerond op de dichtstbijzijnde hele dag. Het is niet toegestaan een van beide vistuigen gedurende meer dagen te gebruiken dan het voor dat vistuig in tabel I vermelde aantal dagen. De mogelijkheid om twee vistuigen te gebruiken, kan alleen worden gebruikt indien aan de volgende controlevoorschriften wordt voldaan:
De bevoegde autoriteiten oefenen op zee en in de haven controle en toezicht uit om na te gaan of aan bovenstaande twee voorschriften is voldaan. Een vaartuig dat niet aan deze voorschriften blijkt te voldoen, verliest met onmiddellijke ingang het recht om twee categorieën vistuig te gebruiken. Een vaartuig dat een of meer van de in punt 4 genoemde categorieën vistuig (gereglementeerd vistuig) wenst te gebruiken in combinatie met ander, niet in punt 4 genoemd vistuig (niet-gereglementeerd vistuig), is niet onderworpen aan beperkingen wat het gebruik van het niet-gereglementeerde vistuig betreft. Er moet vooraf worden meegedeeld wanneer het gereglementeerde vistuig door het betrokken vaartuig zal worden gebruikt. Op tijdstippen waarvoor een dergelijke mededeling niet is gedaan, mag het vaartuig geen in punt 4 genoemd vistuig aan boord hebben. Het betrokken vaartuig moet gemachtigd en toegerust zijn om alternatieve visserijactiviteiten te verrichten. |
8) |
Een vaartuig dat aanwezig is in één van de in punt 2 omschreven gebieden en dat één van de in punt 4 genoemde typen vistuig aan boord heeft, mag niet tegelijkertijd één van de andere in punt 4 genoemde typen vistuig aan boord hebben. |
9) |
|
10) |
|
11) |
Een vaartuig dat nog niet in één van de in punt 2 omschreven gebieden heeft gevist, mag door deze gebieden varen mits het zijn voornemen daartoe vooraf aan zijn autoriteiten heeft meegedeeld. Terwijl een dergelijk vaartuig zich in één van de in punt 2 omschreven gebieden bevindt, moet eventueel aan boord aanwezig vistuig zijn vastgesjord overeenkomstig het bepaalde in artikel 20, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 (4). |
12) |
Een lidstaat mag vaartuigen die zijn vlag voeren, geen toestemming verlenen om met vistuig genoemd in punt 4 te vissen in gebieden omschreven in punt 2, als deze vaartuigen zich in de jaren 2001, 2002 of 2003 in het betrokken gebied niet met dergelijke visserijactiviteiten hebben beziggehouden, tenzij hij ervoor zorgt dat een gelijkwaardig vermogen, in kilowatt gemeten, aan de visserij in het gereglementeerde gebied wordt onttrokken. Een vaartuig dat reeds een in punt 4 genoemd vistuig heeft gebruikt, kan evenwel toestemming krijgen voor het gebruik van een ander in dat punt genoemd vistuig, mits het voor dat laatste vistuig toegewezen aantal dagen ten minste even groot is. |
13) |
Dagen die een vaartuig buitengaats heeft doorgebracht, maar waarop het niet kon vissen omdat het een ander vaartuig dringende hulp moest verlenen, of dagen die een vaartuig buitengaats heeft doorgebracht, maar waarop het niet kon vissen omdat het een gewond bemanningslid moest vervoeren met het oog op dringende medische verzorging, worden door de lidstaten niet in mindering gebracht op de overeenkomstig deze bijlage aan het betrokken vaartuig toegekende aantal dagen. De betrokken lidstaat dient dergelijke besluiten binnen een maand bij de Commissie te rechtvaardigen en haar daarbij bewijzen van de bevoegde autoriteiten omtrent de noodsituatie over te leggen. |
Controle, inspectie en toezicht
14) |
Onverminderd het bepaalde in artikel 19 bis van Verordening (EEG) nr. 2847/93, zijn de artikelen 19 ter, 19 quater, 19 quinquies, 19 sexies en 19 duodecies van die verordening van toepassing op de vaartuigen die de in punt 4 genoemde typen vistuig aan boord hebben en die actief zijn in de in punt 2 omschreven gebieden. |
15) |
De lidstaten mogen alternatieve controlemaatregelen toepassen om te voldoen aan de in punt 14 van deze bijlage bedoelde aangifteverplichtingen, mits eerstgenoemde maatregelen even doeltreffend en transparant zijn. Die maatregelen moeten aan de Commissie worden meegedeeld alvorens zij worden toegepast. |
16) |
Na een bezoek aan één van de in tabel III genoemde gebieden, meldt de kapitein van een vissersvaartuig van de Gemeenschap of zijn vertegenwoordiger ten minste vier uur voordat hij met meer dan de in die tabel vermelde hoeveelheden van een vissoort aan boord binnenvaart in de haven of aankomt op de plaats van aanlanding van een lidstaat, het volgende aan de bevoegde autoriteiten van die lidstaat:
|
17) |
De bevoegde autoriteiten van een lidstaat waar een vooraf aan te melden aanlanding moet plaatsvinden, kunnen bepalen dat het lossen pas kan beginnen wanneer die autoriteiten daarmee hebben ingestemd. Tabel III Aanlandingshoeveelheden in t, per gebied en per soort, waarboven bijzondere voorschriften gelden
|
18) |
Wanneer de kapitein van een vissersvaartuig van de Gemeenschap of zijn vertegenwoordiger een hoeveelheid vis wil overladen of lossen op zee dan wel aanlanden in een haven of op een plaats van aanlanding van een derde land, deelt hij de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat ten minste 24 uur voor het overladen, lossen of aanlanden de in punt 16 genoemde gegevens mee. |
19) |
Vaartuigen die in één van de in tabel III genoemde gebieden zijn geweest, mogen per vissoort niet meer dan de in die tabel (onder DP) vermelde hoeveelheden aanvoeren buiten een aangewezen haven. Elke lidstaat stelt de Commissie binnen 15 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening in kennis van de lijst van aangewezen havens en, uiterlijk 30 dagen later, van de inspectie- en controleprocedures, met inbegrip van de omstandigheden en voorwaarden in die havens voor het registreren en melden van de hoeveelheden van de in artikel 12 van deze verordening genoemde soorten en bestanden binnen elke aanlanding. De Commissie geeft deze informatie door aan alle lidstaten. |
20) |
In afwijking van het bepaalde in artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de lidstaten (5), bedraagt de toegestane afwijking bij de raming in kg van hoeveelheden vis aan boord van schepen zoals bedoeld in punt 14,8 % ten opzichte van de logboekgegevens. |
21) |
Het is verboden hoeveelheden kabeljauw gemengd met andere soorten mariene organismen in containers aan boord van een vissersvaartuig te houden. Containers met kabeljauw moeten gescheiden van andere containers in het ruim worden geplaatst. |
22) |
De bevoegde autoriteiten van een lidstaat kunnen eisen dat een hoeveelheid kabeljauw die is gevangen in één van de in punt 2 omschreven gebieden en die in de betrokken lidstaat voor het eerst wordt aangeland, in aanwezigheid van controleurs wordt gewogen voordat ze vanuit de haven van eerste aanlanding wordt vervoerd. Van kabeljauw die voor het eerst wordt aangeland in een krachtens punt 19 aangewezen haven, worden representatieve monsters die ten minste 20 % van de aangelande hoeveelheid vertegenwoordigen, in aanwezigheid van door de lidstaten erkende controleurs gewogen voordat de vis voor eerste verkoop wordt aangeboden en wordt verkocht. Te dien einde delen de lidstaten de Commissie binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening nadere gegevens mee betreffende de te gebruiken bemonsteringsmethode. |
23) |
In afwijking van artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 moeten alle hoeveelheden van meer dan 50 kg van één van de in artikel 12 van deze verordening genoemde soorten die worden vervoerd naar een andere plaats dan die van aanlanding of invoer, vergezeld zijn van een afschrift van één van de in artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 bedoelde verklaringen betreffende de hoeveelheden van die vervoerde soorten. De vrijstelling van artikel 13, lid 4, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2847/93 geldt niet. |
24) |
In afwijking van artikel 34 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93, kan de looptijd van het specifieke controleprogramma voor één van de in artikel 12 genoemde bestanden meer dan twee jaar bedragen vanaf de datum van inwerkingtreding. |
-
Zoals bevestigd door het EG-logboek — gemiddelde jaarlijkse aanlanding in levend gewicht.
-
Onverminderd deze bepaling is de afwijking ook van toepassing op ten hoogste 6 vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren, geregistreerd zijn in de Gemeenschap en een lengte over alles hebben van ten minste 15 m. Een lijst van zulke vaartuigen wordt vóór 1 februari 2004 aan de Commissie meegedeeld.
-
Het vaartuig mag gedurende het aantal dagen van de betrokken maand in het gebied aanwezig zijn.
-
PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1954/2003 (PB L 289 van 7.11.2003, blz. 1).
-
PB L 276 van 10.10.1983, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1965/2001 van de Commissie (PB L 268 van 9.10.2001, blz. 23).”.
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.