Richtlijn 2006/38 - Wijziging van Richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen - Hoofdinhoud
9.6.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 157/8 |
RICHTLIJN 2006/38/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 17 mei 2006
tot wijziging van Richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71, lid 1,
Gelet op Richtlijn 1999/62/EG (1) en met name op artikel 7,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (4),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De opheffing van concurrentieverstoringen tussen vervoersondernemingen van de lidstaten, de goede werking van de interne markt en de versterking van het concurrentievermogen vragen om de invoering van rechtvaardige mechanismen voor de toerekening van de kosten van het gebruik van de infrastructuurvoorzieningen aan vervoersondernemers. Een zekere mate van harmonisatie is reeds bereikt met Richtlijn 1999/62/EG. |
(2) |
Een billijker tarifering van het gebruik van de wegeninfrastructuur op basis van het principe dat de gebruiker betaalt en de mogelijkheid het beginsel dat de vervuiler betaalt toe te passen bijvoorbeeld door verschillende tarieven om rekening te houden met de milieuschade die een voertuig veroorzaakt, is noodzakelijk om duurzaam vervoer in de Gemeenschap te stimuleren. De doelstelling om optimaal gebruik te maken van het bestaande wegennet en de negatieve effecten van het vervoer substantieel terug te dringen, moet zodanig worden verwezenlijkt dat dubbele belasting wordt voorkomen en zonder extra lasten voor de marktdeelnemers, teneinde een stabiele economische groei en de goede werking van de interne markt te garanderen, ook in perifere regio's. |
(3) |
In het Witboek „Het Europees vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen” heeft de Commissie aangekondigd dat zij een voorstel zou doen voor een richtlijn inzake een heffingenstelsel voor het gebruik van de wegeninfrastructuur. In zijn resolutie van 12 februari 2003 (5) over de conclusies van het Witboek heeft het Europees Parlement bevestigd dat tarifering van het infrastructuurgebruik noodzakelijk is. Nadat de Europese Raad van Göteborg van 15 en 16 juni 2001 speciale aandacht had geschonken aan duurzaam vervoer, hebben ook de Europese Raad van Kopenhagen van 12 en 13 december 2002 en de Europese Raad van Brussel van 20 en 21 maart 2003 positief gereageerd op de mededeling van de Commissie dat zij voornemens is een nieuwe „Eurovignet”-richtlijn in te dienen. |
(4) |
De Europese Raad heeft op zijn bijeenkomst in Göteborg in paragraaf 29 van de conclusies van het voorzitterschap bepaald dat een op duurzaam vervoer gericht beleid de toenemende verkeersvolumes en verkeerscongestie, geluidsoverlast en verontreiniging moet aanpakken en het gebruik van milieuvriendelijke transportmiddelen alsook het volledig incalculeren van sociale en milieukosten moet bevorderen. |
(5) |
In Richtlijn 1999/62/EG worden voor de vaststelling van de toltarieven de kosten voor de aanleg, de exploitatie, het onderhoud en de uitbreiding van de infrastructuurvoorzieningen in aanmerking genomen. Er is een specifieke bepaling vereist voor het verschaffen van duidelijkheid over de aanlegkosten die in aanmerking genomen kunnen worden. |
(6) |
Het internationaal vervoer over de weg vindt hoofdzakelijk plaats via het trans-Europees wegennet. Daarnaast is de goede werking van de interne markt van cruciaal belang voor het beroepsvervoer. Het communautair kader dient derhalve van toepassing te zijn op het beroepsvervoer op het trans-Europees wegennet, zoals omschreven in Beschikking nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet (6). De lidstaten moeten overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel de vrijheid behouden tolgelden en/of gebruiksrechten toe te passen op andere wegen dan die van het trans-Europees wegennet, een en ander met inachtneming van het Verdrag. Indien lidstaten tolgelden en/of gebruiksheffingen slechts op delen van het trans-Europese netwerk op hun grondgebied wensen te handhaven of in te voeren bijvoorbeeld wegens hun afgelegen ligging of een laag congestie- of vervuilingsniveau of indien zulks van wezenlijke betekenis is voor de invoering van een nieuwe tolstructuur, mag de keuze van de delen van het net waar tol of heffingen gelden, niet discriminerend zijn ten opzichte van het internationaal verkeer en zij mag niet leiden tot mededingingsvervalsing tussen exploitanten. Dezelfde eisen moeten gelden in gevallen dat een lidstaat met het oog op sturing van verkeersstromen tol en/of gebruiksheffingen handhaaft of invoert op wegen die niet tot het trans-Europese net behoren, bijvoorbeeld parallelwegen. |
(7) |
Indien een lidstaat de tolgelden en/of gebruiksheffingen wenst uit te breiden tot andere wegen dan het trans-Europese net, bijvoorbeeld tot parallelwegen waarnaar het verkeer vanaf het trans-Europese net kan worden omgeleid en/of die rechtsreeks concurreren met bepaalde delen van dat net, dient zij toe te zien op coördinatie met de instanties die voor deze wegen verantwoordelijk zijn. |
(8) |
Met het oog op de kosteneffectiviteit bij de toepassing van tolregelingen hoeft niet de gehele infrastructuur waarop het tolgeld betrekking heeft te worden onderworpen aan toegangsbeperkingen ter controle van de tolheffing. De lidstaten kunnen ervoor kiezen deze richtlijn toe te passen door tolgelden te heffen op een specifiek punt van de infrastructuur waarop het tolgeld betrekking heeft. In dit kader mag niet-plaatselijk verkeer niet worden gediscrimineerd. |
(9) |
Toltarieven dienen gebaseerd te zijn op het beginsel van het terugverdienen van de infrastructuurkosten. Wanneer die kosten medegefinancierd zijn uit de algemene begroting van de Europese Unie, mag de bijdrage uit de communautaire middelen niet door middel van tolgelden worden terugverdiend, tenzij de desbetreffende communautaire instrumenten specifieke bepalingen bevatten volgens welke bij de vaststelling van het bedrag van communautaire medefinanciering rekening moet worden gehouden met toekomstige tolregelingen. |
(10) |
De mogelijkheid voor de gebruiker om zelf de hoogte van het verschuldigde toltarief te beïnvloeden door te kiezen voor de minst vervuilende voertuigen en voor minder drukke periodes of routes is een belangrijk element van een tolheffingssysteem. De lidstaten moeten de tolgelden derhalve kunnen differentiëren naar gelang van het type voertuig, op basis van de indeling van de voertuigen naar de uitstoot van uitlaatgassen („EURO”-classificatie) en naar de schade die ze toebrengen aan de wegen, alsmede naar gelang van de plaats, het tijdstip en de mate van congestie. Deze differentiatie van de toltarieven dient in verhouding te staan tot het nagestreefde doel. |
(11) |
De aspecten van commerciële prijsstelling voor het gebruik van wegeninfrastructuur waarop de bepalingen van deze richtlijn niet van toepassing zijn, moeten het Verdrag in acht nemen. |
(12) |
Deze richtlijn laat voor de lidstaten die een stelsel van tolgelden en/of gebruiksrechten voor infrastructuurvoorzieningen invoeren, de mogelijkheid onverlet om, onverminderd de artikelen 87 en 88 van het Verdrag, te voorzien in een passende compensatie voor deze lasten. Deze compensatie mag niet leiden tot concurrentieverstoringen op de interne markt, en moet voldoen aan de desbetreffende bepalingen van het Gemeenschapsrecht, met name de minimumtarieven voor belastingen op voertuigen opgenomen in bijlage I van Richtlijn 1999/62/EG en de bepalingen van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (7). |
(13) |
Wanneer de lidstaten tolgeld of gebruiksrechten heffen voor het gebruik van wegen in het trans-Europees wegennet, moet aan de wegen waar die heffingen plaatsvinden passende prioriteit worden toegekend in de onderhoudsschema's van de lidstaten. De inkomsten die dit oplevert worden gebruikt voor het onderhoud van de infrastructuur in kwestie en voor de vervoerssector als geheel, met het oog op een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de vervoersnetwerken. |
(14) |
Speciale aandacht dient besteed te worden aan de berggebieden, zoals de Alpen en de Pyreneeën. In het verleden zijn nieuwe grootschalige infrastructuurprojecten vaak niet van de grond gekomen omdat de daarvoor benodigde, zeer omvangrijke, financiële middelen ontbraken. In deze gebieden kunnen de gebruikers derhalve extra worden belast om financiering mogelijk te maken van belangrijke projecten van zeer grote Europese waarde, met inbegrip van projecten die betrekking hebben op andere vervoersmodaliteiten binnen dezelfde corridor. Deze extra heffing dient verband te houden met de financiële vereisten van het project. Ook dient zij verband te houden met het basistarief van de tolgelden, om te voorkomen dat de lasten in een bepaalde corridor kunstmatig hoog worden gehouden, hetgeen ertoe zou kunnen leiden dat de verkeersstromen zich verplaatsen naar andere trajecten, met als gevolg congestieproblemen op lokaal niveau en een ondoelmatig gebruik van het wegennet. |
(15) |
De heffingen mogen niet discriminerend zijn, noch mag de inning ervan aan de binnengrenzen buitensporig veel formaliteiten vereisen of op enige andere wijze de doorstroming belemmeren. Daarom moeten er passende maatregelen worden genomen om betaling door incidentele gebruikers mogelijk te maken, met name op plaatsen waar de inning van tolgelden en/of gebruiksrechten uitsluitend geschiedt middels een systeem dat het gebruik van een elektronisch betaalmiddel (on-board-unit) vereist. |
(16) |
Om te voorkomen dat het verkeer wordt omgeleid omdat in de lidstaten van de EU en derde landen verschillende stelsels worden toegepast, moet de Commissie trachten er tijdens de onderhandelingen over internationale overeenkomsten voor te zorgen dat derde landen geen maatregelen nemen waardoor de doorvoer zou kunnen worden gediscrimineerd, bijvoorbeeld een stelsel van verhandeling van doorvoerrechten. |
(17) |
Met het oog op een coherente en geharmoniseerde toepassing van het systeem voor tarifering van het infrastructuurgebruik, moeten bij nieuwe tolregelingen de kosten worden berekend aan de hand van de reeks kernbeginselen in bijlage II of worden vastgesteld op een niveau dat niet hoger ligt dan het niveau dat het resultaat zou zijn van de toepassing van deze beginselen. Deze voorwaarden gelden niet voor bestaande regelingen, tenzij deze in de toekomst ingrijpend worden gewijzigd. Van ingrijpende wijziging is onder meer sprake wanneer de oorspronkelijke regels en voorwaarden van de tolregeling aanmerkelijk worden gewijzigd door de herziening van een overeenkomst met de exploitant van het tolsysteem; veranderingen die al in de oorspronkelijke regeling voorzien waren, vallen daar echter buiten. In het geval van concessieovereenkomsten zou een ingrijpende wijziging kunnen worden geïmplementeerd in het kader van een procedure voor overheidsopdrachten. Om transparantie tot stand te brengen zonder belemmeringen op te werpen voor de goede werking van de markteconomie en de publiek-private partnerschappen, dienen de lidstaten voorts de eenheidswaarden en andere parameters die zij voornemens zijn toe te passen voor het berekenen van de verschillende kostenelementen waaruit de tolgelden zijn opgebouwd, aan de Commissie ter kennis te brengen, zodat de Commissie een advies kan uitbrengen, of, in het geval van concessieovereenkomsten, de overeenkomst en het desbetreffende referentiemodel. Adviezen die door de Commissie voorafgaand aan de invoering van nieuwe tolregelingen in lidstaten worden uitgebracht, laten de bij het Verdrag aan de Commissie opgelegde verplichting om toe te zien op de toepassing van de Gemeenschapswetgeving, volledig onverlet. |
(18) |
Om ervoor te zorgen dat in de toekomst een doordachte en objectieve beslissing wordt genomen over de eventuele toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt op alle soorten vervoer via doorberekening van externe kosten, moeten op basis van wetenschappelijk erkende gegevens gelijkluidende beginselen voor de berekening worden opgesteld. Bij de toekomstige tenuitvoerlegging moet volledig rekening worden gehouden met de belasting die thans reeds drukt op bedrijven in de sector wegvervoer, zoals voertuigbelastingen en brandstofaccijnzen. |
(19) |
De Commissie moet beginnen met de ontwikkeling van een algemeen toepasbaar, doorzichtig en begrijpelijk model voor de beoordeling van externe kosten voor alle soorten vervoer dat kan dienen als grondslag voor de berekening van infrastructuurheffingen in de toekomst. Bij deze werkzaamheden moet de Commissie alle mogelijke alternatieven onderzoeken met betrekking tot de samenstelling van de externe kosten waarmee rekening moet worden gehouden, gezien de elementen die worden opgesomd in het witboek „Europees vervoersbeleid 2010” uit 2001, en zorgvuldig de gevolgen evalueren die doorberekening van de uiteenlopende kosten zou hebben. Het Europees Parlement en de Raad zeggen toe een dergelijk voorstel van de Commissie met het oog op verdere herziening van Richtlijn 1999/62/EG zorgvuldig te bezien. |
(20) |
Er zijn nog meer technische ontwikkelingen noodzakelijk om het systeem voor tarifering van het infrastructuurgebruik verder te ontwikkelen. Er dient een procedure ingevoerd te worden op basis waarvan de Commissie de in Richtlijn 1999/62/EG vastgestelde voorwaarden kan aanpassen aan de technische ontwikkelingen na overleg met de lidstaten. |
(21) |
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8). |
(22) |
Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, te weten de harmonisatie van de voorwaarden voor de heffing van tolgelden in verband met het gebruik van de wegeninfrastructuur, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, en derhalve, vanwege haar communautaire dimensie en gelet op de noodzaak de interne vervoersmarkt te beschermen, beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. |
(23) |
Richtlijn 1999/62/EG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 1999/62/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 7 bis
De maximale toltarieven voor nieuwe concessietolgelden die na 10 juni 2008 worden ingesteld, zijn ten hoogste gelijk aan het tarief dat het resultaat zou zijn van een berekening aan de hand van methoden die zijn gebaseerd op de in bijlage III opgenomen kernbeginselen voor kostenberekening. Deze gelijkwaardigheid wordt beoordeeld op basis van een referentieperiode die redelijk lang is en aan de aard van een concessieovereenkomst is aangepast. De bij dit lid opgelegde verplichtingen gelden niet voor tolregelingen die reeds zijn ingesteld op 10 juni 2008 of waarvoor, in het kader van een procedure voor overheidsopdrachten, inschrijvingen of antwoorden op uitnodigingen om te onderhandelen in het kader van een procedure van gunning door onderhandelingen zijn ontvangen voor 10 juni 2008, zolang deze regelingen van kracht blijven en mits zij niet ingrijpend worden gewijzigd.
Inzake de in lid 5 bedoelde tolregelingen kan de Commissie eveneens advies uitbrengen, met name betreffende de evenredigheid en doorzichtigheid van de voorgestelde regelingen en de gevolgen die zij waarschijnlijk hebben voor de mededinging in het kader van de interne markt en het vrij verkeer van goederen. De adviezen van de Commissie worden ter beschikking gesteld van het in artikel 9 quater, lid 1, bedoelde comité.
|
4) |
Het volgende artikel 7 ter wordt ingevoegd: „Artikel 7 ter Deze richtlijn laat de lidstaten die een systeem van tol en/of gebruiksrechten voor infrastructuur invoeren vrij, onverminderd de artikelen 87 en 88 van het Verdrag, te voorzien in de nodige compensatie voor deze heffingen.”. |
5) |
Artikel 8, lid 2, onder b), wordt vervangen door:
|
6) |
Het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd: „Artikel 8 bis Iedere lidstaat ziet toe op het stelsel van tolgelden en/of gebruiksrechten, om te bewerkstelligen dat het op een transparante en niet-discriminerende wijze functioneert.”. |
7) |
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 9 bis De lidstaten voeren adequate controles in en stellen een sanctieregeling vast voor inbreuken op de nationale bepalingen die ter uitvoering van deze richtlijn worden aangenomen. Zij nemen alle nodige maatregelen met het oog op de toepassing daarvan. De vast te stellen sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn. Artikel 9 ter De Commissie bevordert de dialoog en de uitwisseling van technische specialistische kennis tussen de lidstaten in het kader van de uitvoering van deze richtlijn, met name van bijlage III. De Commissie actualiseert en verduidelijkt de bijlagen 0, III en IV op basis van de technische ontwikkelingen en de bijlagen I en II in het licht van de inflatie, een en ander overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 9 quater, lid 3. Artikel 9 quater
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde periode wordt vastgesteld op drie maanden.
|
9) |
Artikel 11 wordt vervangen door: „Artikel 11 Uiterlijk op 10 juni 2011 legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de uitvoering en de gevolgen van deze richtlijn, waarbij zij rekening houdt met de technologische ontwikkelingen en de trend van de verkeersdichtheid, met inbegrip van het gebruik van voertuigen zwaarder dan 3,5 t en lichter dan 12 t en een evaluatie geeft van de gevolgen voor de interne markt, met inbegrip van de gevolgen voor de insulaire, de niet aan zee grenzende en de perifere regio's van de Gemeenschap, de hoogte van de investeringen in de sector en de bijdrage van de richtlijn tot de doelstellingen van een duurzaam vervoersbeleid. De lidstaten doen de Commissie uiterlijk op 10 december 2010 de voor het verslag nodige informatie toekomen. Uiterlijk op 10 juni 2008 dient de Commissie, na alle opties betreffende kosten in verband met milieu, lawaai, congestie en gezondheid te hebben onderzocht, een algemeen toepasbaar, doorzichtig en begrijpelijk model in voor de beoordeling van alle externe kosten, dat dient als grondslag voor de berekening van infrastructuurheffingen in de toekomst. Dit model gaat vergezeld van een analyse van de gevolgen over de doorberekening van externe kosten voor alle soorten vervoer en een strategie voor een stapsgewijze toepassing van het model voor alle soorten van vervoer. Verslag en model gaan zo nodig vergezeld van voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad voor verdere herziening van deze richtlijn.”. |
10) |
De tabel in bijlage II met het bedrag van de jaarlijkse rechten wordt vervangen door:
|
11) |
De laatste zin van bijlage II wordt vervangen door: „Het dagtarief is voor alle voertuigcategorieën gelijk en bedraagt 11 EUR.”. |
12) |
Bijlage 0, waarvan de tekst is opgenomen in bijlage I bij deze richtlijn, wordt ingevoegd. |
13) |
Bijlage III, waarvan de tekst is opgenomen in bijlage II bij deze richtlijn, wordt toegevoegd. |
14) |
Bijlage IV, waarvan de tekst is opgenomen in bijlage III bij deze richtlijn, wordt toegevoegd. |
Artikel 2
-
1.De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 10 juni 2008 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
-
2.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen, alsmede een tabel waarin wordt aangegeven in welke nationale bepalingen de bepalingen van deze richtlijn zijn verwerkt.
Artikel 3
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 17 mei 2006.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
J.BORRELL FONTELLES
Voor de Raad
De voorzitter
-
H.WINKLER
-
PB L 187 van 20.7.1999, blz. 42. Richtlijn gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
-
Advies van het Europees Parlement van 20 april 2004 (PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 371), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 6 september 2005 (PB C 275 E van 8.11.2005, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 15 december 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 27 maart 2006.
-
PB L 228 van 9.9.1996, blz. 1. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking nr. 884/2004/EG (PB L 167 van 30.4.2004, blz. 1).
-
PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/75/EG (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 100).
-
PB L 228 van 9.9.1996, blz. 1. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking nr. 884/2004/EG (PB L 167 van 30.4.2004, blz. 1).”;
-
PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2083/2005 van de Commissie (PB L 333 van 20.12.2005, blz. 28).”.
-
PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 432/2004 van de Commissie (PB L 71 van 10.3.2004, blz. 3).”;
BIJLAGE I
„BIJLAGE 0
EMISSIEGRENSWAARDEN
1. |
„EURO 0-voertuig”
|
2. |
„EURO I-/EURO II-voertuig”
|
3. |
„EURO III-/EURO IV-/EURO V-/EEV-voertuig”
|
4. |
Toekomstige uitstootklassen van motorvoertuigen als bepaald in Richtlijn 88/77/EEG en daaruit volgende wijzigingen kunnen in aanmerking worden genomen.” |
-
Op de grenswaarde voor de emissie van deeltjes wordt bij motoren met een vermogen van 85 kW of minder een coëfficiënt van 1,7 toegepast.
-
Een testcyclus bestaat uit een opeenvolging van testpunten, elk bij een bepaald toerental en koppel van de motor in stationaire toestand (ESC-test) of in veranderende bedrijfsomstandigheden (ETC- en ELR-test).
-
0,13 voor motoren met een inhoud per cilinder van minder dan 0,7 dm3 en een nominaal toerental van meer dan 3 000 min—1.
BIJLAGE II
„BIJLAGE III
KERNBEGINSELEN VOOR DE TOEDELING VAN KOSTEN EN DE BEREKENING VAN TOLGELDEN
In deze bijlage worden de kernbeginselen beschreven voor de berekening van de gewogen gemiddelde tolgelden, in het licht van artikel 7, lid 9. De verplichting om tolgelden te relateren aan de kosten doet geen afbreuk aan de vrijheid van de lidstaten om overeenkomstig artikel 7 bis, lid 1, ervoor te kiezen de kosten niet volledig door inkomsten uit tolgelden terug te verdienen, of om overeenkomstig artikel 7, lid 10, de bedragen van specifieke tolgelden te laten afwijken van het gemiddelde (1).
De toepassing van deze beginselen dient volledig in overeenstemming te zijn met andere verplichtingen krachtens het Gemeenschapsrecht, met name de eis dat concessieovereenkomsten worden gegund overeenkomstig Richtlijn 2004/18/EG en andere communautaire instrumenten op het gebied van overheidsopdrachten.
Wanneer een lidstaat met een of meer derden onderhandelingen aanknoopt met het oog op een concessieovereenkomst betreffende de aanleg of exploitatie van een gedeelte van zijn infrastructuur, of met dat doel deelneemt aan een soortgelijke regeling op basis van nationale wetgeving of een overeenkomst die door de regering van een lidstaat is gesloten, zal de naleving van deze beginselen worden beoordeeld op basis van het resultaat van deze onderhandelingen.
-
1.Definitie van het wegennet en van de voertuigen die onder de regeling vallen
— |
Wanneer op het volledige TEN-wegennet niet een uniforme tolregeling wordt toegepast, geeft een lidstaat nauwkeurig aan voor welk gedeelte of welke gedeelten van het netwerk een tolregeling van toepassing is, en welk voertuigklasseringssysteem hij zal gebruiken voor het bepalen van de verschillende toltarieven. De lidstaten moeten tevens aangeven of de tolregeling wordt uitgebreid tot voertuigen onder de 12-tonsgrens. |
— |
Wanneer een lidstaat niet voor alle gedeelten van zijn wegennet kiest voor een uniform beleid inzake het terugverdienen van kosten (wat krachtens artikel 7 bis, lid 1, is toegelaten), wordt voor elk duidelijk afgebakend gedeelte van het wegennet een afzonderlijke kostenberekening gemaakt. Een lidstaat kan ervoor kiezen zijn netwerk te splitsen in een aantal duidelijk onderscheiden gedeelten, zodat voor elk gedeelte afzonderlijke concessieregelingen of soortgelijke regelingen kunnen worden getroffen. |
-
2.Infrastructuurkosten
2.1. Investeringskosten
— |
De investeringskosten omvatten de kosten voor aanleg (waaronder de financieringskosten) en de kosten voor ontwikkeling van de infrastructuur, evenals, in voorkomend geval, een rendement op de kapitaalinvestering of een winstmarge. De kosten voor de aankoop van terreinen, planning, ontwerp, toezicht op constructiecontracten en projectbeheer, en van archeologisch onderzoek en bodemonderzoek, alsmede andere relevante incidentele kosten, zijn eveneens inbegrepen. |
— |
Het terugverdienen van de aanlegkosten is gebaseerd op de geplande levensduur van de infrastructuur of op een andere afschrijvingsperiode (van niet minder dan 20 jaar), naar gelang van hetgeen in het licht van een financiering door een concessieovereenkomst of anderszins als passend wordt beschouwd. De lengte van de afschrijvingsperiode kan een hoofdvariabele zijn in de onderhandelingen over concessieovereenkomsten, vooral indien de betrokken lidstaat bij wijze van onderdeel van de overeenkomst een maximum wil stellen aan het toepasselijke gewogen gemiddelde tolgeld. |
— |
Onverminderd de berekening van de investeringskosten kan het terugverdienen van de kosten
|
— |
Alle historische kosten zijn gebaseerd op de betaalde bedragen. Kosten die nog zullen ontstaan, zijn gebaseerd op redelijke kostenramingen. |
— |
Overheidsinvesteringen kunnen als gefinancierde leningen worden beschouwd. De rente op historische kosten is de rente op overheidsleningen welke voor die periode gold. |
— |
De kostentoerekening aan zware vrachtwagens geschiedt op een objectieve en transparante basis, waarbij rekening wordt gehouden met het aandeel van het zwarevrachtwagenvervoer dat van het wegennet gebruik maakt en de daaraan verbonden kosten. De voertuigkilometers van de zware vrachtwagens kunnen hiertoe worden gecorrigeerd aan de hand van objectief verantwoorde „equivalentiecoëfficiënten” zoals die welke zijn opgenomen in punt 4 (2). |
— |
Voorzieningen voor geraamd kapitaalrendement of winstmarge zijn in het licht van de marktsituatie redelijk en kunnen, om voor een overeenkomstsluitende derde partij prestatieprikkels in te bouwen met betrekking tot eisen aan kwaliteit van de dienstverlening, gevarieerd worden. Het rendement op kapitaal mag worden geraamd met behulp van economische indicatoren zoals de IRR (interne rentabiliteit) of de WACC (gewogen gemiddelde kapitaalskosten). |
2.2. Jaarlijkse onderhoudskosten en structurele reparatiekosten
— |
Deze kosten omvatten zowel de jaarlijkse kosten voor onderhoud van het wegennet als de periodieke kosten voor onderhoud, versterking en vernieuwing van het wegdek, teneinde te verzekeren dat het niveau van operationele functionaliteit van het wegennet in de tijd gehandhaafd blijft. |
— |
De kosten worden op basis van werkelijke en voorspelde aandelen voertuigkilometers verdeeld over de zware vrachtwagens en het andere verkeer, en kunnen worden gecorrigeerd aan de hand van objectief verantwoorde equivalentiecoëfficiënten zoals die welke zijn vermeld in punt 4. |
-
3.Exploitatiekosten, beheerskosten en kosten voor tolheffing
Deze kosten omvatten alle kosten van de exploitant van de infrastructuur die niet onder deel 2 vallen en die verband houden met de aanleg, de exploitatie en het beheer van de infrastructuur en van de tolregeling. Zij omvatten met name:
— |
de kosten voor bouw, instelling en onderhoud van tolhuisjes en andere betaalsystemen; |
— |
de dagelijkse kosten voor exploitatie, beheer en toepassing van het tolstelsel; |
— |
administratieve heffingen en bijdragen in verband met concessieovereenkomsten; |
— |
beheerskosten, administratieve kosten en kosten van diensten in verband met de exploitatie van de infrastructuur. |
De kosten kunnen ook een rendement op kapitaal of een winstmarge omvatten die de overgedragen risicograad aangeven.
Deze kosten worden op een eerlijke, transparante basis verdeeld over alle tolplichtige voertuigklassen.
-
4.Aandeel van het vrachtverkeer, equivalentiecoëfficiënten en correctiemechanisme
— |
De berekening van het tolgeld is gebaseerd op het feitelijke of voorspelde aandeel van zware vrachtwagens in de voertuigkilometers, die, indien gewenst, worden gecorrigeerd aan de hand van equivalentiecoëfficiënten om rekening te houden met de hogere kosten voor aanleg en reparatie van infrastructuur voor gebruik door vrachtwagens. |
— |
In onderstaande tabel is een aantal indicatieve equivalentiecoëfficiënten weergegeven. Wanneer een lidstaat gebruik maakt van equivalentiecoëfficiënten met een andere waarde dan in de tabel, moeten deze gebaseerd zijn op objectief gerechtvaardigde criteria en openbaar worden gemaakt.
|
— |
Tolregelingen die op verwachte verkeersniveaus zijn gebaseerd, voorzien in een correctiemechanisme waarbij de tolgelden periodiek worden bijgesteld ter correctie van het te veel of te weinig terugverdienen van kosten als gevolg van fouten in de voorspelling.” |
-
Deze bepalingen geven, samen met de geboden flexibiliteit in de wijze waarop de kosten in de tijd worden teruggewonnen (zie punt 2.1, derde streepje), een aanzienlijke marge om de tolgelden te bepalen op een niveau dat voor de gebruikers aanvaardbaar is en aangepast is aan de specifieke doelstellingen van het vervoerbeleid van de lidstaat.
-
Bij de toepassing van equivalentiecoëfficiënten door de lidstaten kan rekening worden gehouden met wegenaanleg in fasen of volgens een langelevenscyclusbenadering.
-
Zie bijlage IV voor de bepaling van de voertuigklasse.
-
De voertuigklassen komen overeen met een druk per as van respectievelijk 5,5; 6,5; 7,5 en 8,5 t.
BIJLAGE III
„BIJLAGE IV
INDICATIEVE BEPALING VAN DE VOERTUIGKLASSE
In onderstaande tabel zijn de voertuigklassen weergegeven.
De voertuigen worden ingedeeld in de subcategorieën 0, I, II en III op basis van de schade die ze veroorzaken aan het wegdek, in oplopende volgorde (klasse III betreft dus de voertuigen die de grootste schade aan de wegeninfrastructuur toebrengen). De schade neemt exponentieel toe met de toename van de druk per as.
Alle motorvoertuigen en voertuigcombinaties met een maximaal toegestaan totaalgewicht van minder dan 7,5 t vallen onder klasse 0.
Motorvoertuigen
Aangedreven assen voorzien van luchtvering of van een als gelijkwaardig erkende vering (1) |
Andere veringssystemen van aangedreven assen |
Schadeklasse |
||
Aantal assen en maximaal toegestaan totaalgewicht (in t) |
Aantal assen en maximaal toegestaan totaalgewicht (in t) |
|||
Gelijk aan of meer dan |
Minder dan |
Gelijk aan of meer dan |
Minder dan |
|
Twee assen |
||||
7,5 12 13 14 15 |
12 13 14 15 18 |
7,5 12 13 14 15 |
12 13 14 15 18 |
I |
Drie assen |
||||
15 17 19 21 23 25 |
17 19 21 23 25 26 |
15 17 19 21 |
17 19 21 23 |
|
23 25 |
25 26 |
II |
||
Vier assen |
||||
23 25 27 |
25 27 29 |
23 25 |
25 27 |
I |
27 29 31 |
29 31 32 |
II |
||
29 31 |
31 32 |
Voertuigcombinaties (gelede voertuigen en samenstellen)
Aangedreven assen voorzien van luchtvering of van een als gelijkwaardig erkende vering |
Andere veringssystemen van aangedreven assen |
Schadeklasse |
||
Aantal assen en maximaal toegestaan totaalgewicht (in t) |
Aantal assen en maximaal toegestaan totaalgewicht (in t) |
|||
Gelijk aan of meer dan |
Minder dan |
Gelijk aan of meer dan |
Minder dan |
|
2 + 1 assen |
||||
7,5 12 14 16 18 20 22 23 25 |
12 14 16 18 20 22 23 25 28 |
7,5 12 14 16 18 20 22 23 25 |
12 14 16 18 20 22 23 25 28 |
I |
2 + 2 assen |
||||
23 25 26 28 |
25 26 28 29 |
23 25 26 28 |
25 26 28 29 |
|
29 |
31 |
29 |
31 |
II |
31 |
33 |
31 |
33 |
|
33 36 |
36 38 |
33 |
36 |
III |
2 + 3 assen |
II |
|||
36 38 |
38 40 |
36 |
38 |
|
38 |
40 |
III |
||
3 + 2 assen |
II |
|||
36 38 |
38 40 |
36 |
38 |
|
38 40 |
40 44 |
III |
||
40 |
44 |
|||
3 + 3 assen |
||||
36 38 |
38 40 |
36 |
38 |
I |
38 |
40 |
II |
||
40 |
44 |
40 |
44” |
-
Veringen als gelijkwaardig erkend volgens de definitie in bijlage II bij Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 67 van 9.3.2002, blz. 47).
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.