Verordening 2006/1419 - Intrekking van Verordening (EEG) nr. 4056/86 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het zeevervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1/2003 inzake de uitbreiding van het toepassingsgebied van deze verordening tot cabotage en internationale wilde vaart - Hoofdinhoud
28.9.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 269/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 1419/2006 VAN DE RAAD
van 25 september 2006
houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 4056/86 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het zeevervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1/2003 inzake de uitbreiding van het toepassingsgebied van deze verordening tot cabotage en internationale wilde vaart
(Voor de EER relevante tekst)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, en met name op artikel 83,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Sinds 1987 worden de mededingingsregels op het zeevervoer toegepast overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad (3). Oorspronkelijk had deze verordening een tweeledige functie. Ten eerste bevatte zij procedurevoorschriften voor de handhaving van de communautaire mededingingsregels in de sector van het zeevervoer. Ten tweede bevatte de verordening bepaalde specifieke materieelrechtelijke bepalingen inzake concurrentie in de sector zeevervoer en in het bijzonder een groepsvrijstelling voor lijnvaartconferences, waardoor deze onder bepaalde voorwaarden tarieven konden vaststellen en de capaciteit konden regelen, de bepaling dat louter technische regelingen niet onder de toepassing van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag vielen en een procedure voor het behandelen van conflicten van internationaal recht. De verordening was niet van toepassing op zeevervoerdiensten tussen havens van eenzelfde lidstaat (cabotage) of internationale wilde vaart. |
(2) |
Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (4) bracht wijzigingen aan in Verordening (EEG) nr. 4056/86 om met ingang van 1 mei 2004 de toepassing van de voor alle sectoren geldende gemeenschappelijke bepalingen voor de handhaving van de concurrentieregels uit te breiden tot het zeevervoer, met uitzondering van cabotage en internationale wilde vaart. De specifieke materieelrechtelijke bepalingen inzake concurrentie in de sector zeevervoer blijven evenwel binnen de werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 4056/86 vallen. |
(3) |
Overeenkomstig de groepsvrijstelling voor lijnvaart van Verordening (EEG) nr. 4056/86 zijn overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van alle leden van lijnvaartconferenties of van een deel van die leden die aan bepaalde voorwaarden voldoen, vrijgesteld van het verbod van artikel 81, lid 1, van het Verdrag. De rechtvaardiging van de groepsvrijstelling is in essentie gebaseerd op de veronderstelling dat conferences een stabiliserende werking hebben doordat zij voor betrouwbare diensten zorgen die niet met minder restrictieve middelen zouden kunnen worden bereikt. Uit een grondige doorlichting van de sector door de Commissie blijkt evenwel dat lijnvaartdiensten niet uniek zijn, omdat hun kostenstructuur niet wezenlijk verschilt van die van andere sectoren. Derhalve kan niet worden aangetoond dat de sector tegen mededinging moet worden beschermd. |
(4) |
Volgens de eerste voorwaarde voor het verkrijgen van een vrijstelling van artikel 81, lid 3, van het Verdrag dient de beperkende overeenkomst bij te dragen tot de verbetering van de productie of van de verdeling der producten of tot verbetering van de technische of economische vooruitgang. Wat de door conferences tot stand gebrachte efficiëntere werking betreft, zijn lijnvaartconferences niet meer in staat toe te zien op de naleving van de conferencetarieven, hoewel zij nog steeds kosten en toeslagen vaststellen die van de vervoerprijs deel uitmaken. Er kan ook niet worden aangetoond dat het conferencesysteem bijdraagt tot stabielere vrachttarieven of betrouwbaardere zeevaartdiensten dan het geval zou zijn in een volledig concurrerende markt. Conferenceleden bieden steeds meer hun diensten aan op basis van individuele dienstencontracten die met individuele exporteurs worden afgesloten. Voorts wordt de beschikbare vervoerscapaciteit niet door de conferences beheerd, omdat dit een door elke vervoerder afzonderlijk genomen individuele beslissing is. Onder de huidige marktvoorwaarden komen prijsstabiliteit en betrouwbaarheid van diensten tot stand door individuele dienstencontracten. Het vermeende oorzakelijke verband tussen de beperkingen (prijsvaststelling en regeling van het aanbod) en de beweerde efficiëntieverbeteringen (betrouwbare dienstverlening) lijkt derhalve te zwak te zijn om aan de eerste voorwaarde van artikel 81, lid 3, van het Verdrag te kunnen voldoen. |
(5) |
De tweede voorwaarde om voor een vrijstelling op grond van artikel 81, lid 3, van het Verdrag in aanmerking te komen, is dat de gebruikers moeten worden gecompenseerd voor de negatieve effecten die voortvloeien uit de mededingingsbeperkingen. Bij hardcore beperkingen zoals horizontale prijsafspraken die tot stand komen wanneer er een vast conferencetarief is en de kosten en toeslagen gezamenlijk worden vastgesteld, zijn de negatieve effecten zeer ernstig. Er zijn evenwel geen duidelijke positieve effecten vastgesteld. Vervoergebruikers zijn van mening dat de conferences in het voordeel zijn van de minst efficiënte leden en pleiten voor de afschaffing van de conferences. Momenteel voldoen conferences niet aan de tweede voorwaarde van artikel 81, lid 3. |
(6) |
De derde voorwaarde krachtens artikel 81, lid 3, van het Verdrag voor het verkrijgen van een vrijstelling is dat met de gedraging aan de betrokken ondernemingen geen beperkingen mogen worden opgelegd die niet onmisbaar zijn voor het bereiken van de nagestreefde doelstellingen. Consortia zijn samenwerkingsovereenkomsten tussen lijnvaartondernemingen die geen vaststelling van de prijzen behelzen en bijgevolg minder restrictief zijn dan conferences. Vervoergebruikers zijn van oordeel dat consortia passende, betrouwbare en efficiënt geregelde zeevervoerdiensten verschaffen. Voorts is in de voorbije jaren het gebruik van individuele dienstencontracten aanzienlijk toegenomen. Dergelijke individuele dienstencontracten zijn van nature niet mededingingsbeperkend en bieden voordelen aan exporteurs, aangezien zij het mogelijk maken speciale diensten op maat aan te bieden. Omdat de prijs vooraf is vastgesteld en gedurende een vooraf bepaalde periode (meestal maximaal één jaar) niet wijzigt, kunnen dienstencontracten bovendien de prijsstabiliteit bevorderen. Derhalve is niet aangetoond dat de in het kader van Verordening (EEG) nr. 4056/86 (prijsvaststelling en regeling van capaciteit) toegestane mededingingsbeperkingen onontbeerlijk zijn voor het verstrekken van betrouwbare zeevervoerdiensten aan vervoergebruikers, aangezien deze met minder beperkende middelen kunnen worden bereikt. Aan de derde voorwaarde van artikel 81, lid 3, is derhalve niet voldaan. |
(7) |
Ten slotte is het volgens de vierde voorwaarde van artikel 81, lid 3, van het Verdrag noodzakelijk dat de conference aan daadwerkelijke concurrentiedruk onderworpen blijft. In de huidige marktomstandigheden zijn conferences aanwezig op bijna alle belangrijke zeevaartlijnen en concurreren zij met vervoerders die consortia vormen en met onafhankelijke maatschappijen. Als gevolg van de verzwakking van het conferencesysteem is het mogelijk dat er prijsconcurrentie is voor het tarief voor oceaantransport, maar er is nauwelijks enige prijsconcurrentie met betrekking tot de toeslagen en aanvullende kosten. Deze worden door de conference vastgesteld en hetzelfde kostenniveau wordt vaak toegepast door vervoerders die niet bij de conference zijn aangesloten. Voorts nemen vervoerders deel aan conferences en consortia in hetzelfde vaargebied, waarbij commercieel gevoelige informatie wordt uitgewisseld en de voordelen van de groepsvrijstellingen voor conferences (prijsvaststelling en regeling van capaciteit) en die voor consortia (operationele samenwerking voor het verstrekken van een gezamenlijke dienst) worden gecumuleerd. Aangezien vervoerders in hetzelfde vaargebied steeds meer met elkaar verbonden geraken, is het vaststellen in welke mate conferences onderhevig zijn aan daadwerkelijke interne en externe concurrentie, een zeer complexe opdracht die alleen per geval afzonderlijk kan worden uitgevoerd. |
(8) |
Derhalve voldoen lijnvaartconferences niet meer aan de vier cumulatieve voorwaarden voor vrijstelling krachtens artikel 81, lid 3, van het Verdrag en moet de groepsvrijstelling voor zulke conferences bijgevolg worden ingetrokken. |
(9) |
De uitsluiting van het verbod van artikel 81, lid 1, van het Verdrag van louter technische regelingen en de procedure voor het behandelen van conflicten van recht die zich zouden kunnen voordoen, zijn ook overbodig. Derhalve moeten ook deze bepalingen worden geschrapt. |
(10) |
In het licht van het bovenstaande dient Verordening (EEG) nr. 4056/86 in al haar onderdelen te worden ingetrokken. |
(11) |
Lijnvaartconferences worden in verscheidene jurisdicties geduld. In deze sector wordt, evenals in andere sectoren, het mededingingsrecht niet wereldwijd op dezelfde wijze toegepast. Gelet op het internationale karakter van de lijnvaartsector zal de Commissie alle passende initiatieven nemen om de opheffing te bevorderen van de prijsvaststelling voor lijnvaartconferences die elders bestaan, waarbij de vrijstelling voor operationele samenwerking tussen scheepvaartondernemingen die consortia en allianties vormen, behouden blijft, overeenkomstig de aanbevelingen van het secretariaat van de OESO in 2002. |
(12) |
De uitvoeringsbepalingen van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag die initieel in Verordening (EEG) nr. 4056/86 en vervolgens in Verordening (EG) nr. 1/2003 zijn vastgesteld, waren niet van toepassing op cabotage en internationale wilde vaart. Momenteel zijn dit de enige resterende sectoren waarop de communautaire uitvoeringsbepalingen inzake mededinging niet van toepassing zijn. Vanuit regelgevend standpunt is het gebrek aan daadwerkelijke handhavingsbevoegdheden voor deze sectoren een anomalie. |
(13) |
De uitsluiting van de wilde vaart van Verordening (EG) nr. 1/2003 was gebaseerd op het feit dat over de tarieven voor deze diensten van geval tot geval vrij wordt onderhandeld overeenkomstig de voorwaarden van vraag en aanbod. Dergelijke marktomstandigheden zijn evenwel in andere sectoren aanwezig en de materieelrechtelijke bepalingen van de artikelen 81 en 82 zijn reeds op deze diensten van toepassing. Geen overtuigende reden is aangevoerd om de huidige uitsluiting van deze diensten van de uitvoeringsbepalingen van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag te behouden. Hoewel cabotagediensten het handelsverkeer tussen de lidstaten vaak niet beïnvloeden, betekent dit evenmin niet dat zij van meet af aan niet onder de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 1/2003 hoeven te vallen. |
(14) |
Aangezien de bij Verordening (EG) nr. 1/2003 vastgestelde mechanismen zich goed lenen voor de toepassing van de mededingingsregels op alle sectoren, moet de werkingssfeer van deze verordening worden gewijzigd om deze tot cabotage en wilde vaart uit te breiden. |
(15) |
Verordening (EG) nr. 1/2003 moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(16) |
Aangezien lidstaten hun internationale verplichtingen mogelijkerwijs moeten aanpassen als gevolg van de afschaffing van het conferencesysteem, moeten de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 4056/86 met betrekking tot de groepsvrijstelling voor lijnvaartconferences gedurende een overgangsperiode blijven gelden voor conferences die voldoen aan de vereisten van Verordening (EEG) nr. 4056/86 op de datum van inwerkingtreding van deze verordening, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EEG) nr. 4056/86 wordt ingetrokken.
Artikel 1, lid 3, onder b) en c), de artikelen 3 tot en met 7, artikel 8, lid 2, en artikel 26 van Verordening (EEG) nr. 4056/86 blijven evenwel van toepassing op lijnvaartconferences die voldoen aan de vereisten van Verordening (EEG) nr. 4056/86 op 18 oktober 2006 voor een overgangsperiode van twee jaar te rekenen vanaf die datum.
Artikel 2
Artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1/2003 wordt geschrapt.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 25 september 2006.
Voor de Raad
De voorzitter
-
M.PEKKARINEN
-
Advies uitgebracht op 4 juli 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
-
Advies uitgebracht op 5 juli 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
-
PB L 378 van 31.12.1986, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
-
PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 411/2004 (PB L 68 van 6.3.2004, blz. 1).
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.