Verordening 2009/598 - Instelling van een definitief antisubsidierecht op biodiesel uit de VS

1.

Wettekst

10.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 179/1

 

VERORDENING (EG) Nr. 598/2009 VAN DE RAAD

van 7 juli 2009

tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 15,

Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

  • 1. 
    PROCEDURE

1.1.   Voorlopige maatregelen

 

(1)

De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 194/2009 (2) („de voorlopige verordening”) een voorlopig compenserend recht ingesteld op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika („de VS” of „het betrokken land”).

 

(2)

In de gelijktijdig uitgevoerde antidumpingprocedure stelde de Commissie bij Verordening (EG) nr. 193/2009 (3) een voorlopig antidumpingrecht in op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika.

1.2.   Vervolg van de procedure

 

(3)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan was besloten voorlopige compenserende maatregelen in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”) hebben verscheidene belanghebbenden schriftelijk opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd. De Commissie heeft alle nadere informatie verzameld en gecontroleerd die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werden onderzocht en waar nodig werden de voorlopige bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

 

(4)

Alle partijen werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de aanbeveling zou worden gedaan definitieve compenserende maatregelen in te stellen op biodiesel van oorsprong uit de VS en de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld, definitief te innen („mededeling van de definitieve bevindingen”). Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken.

 

(5)

De overheid van de VS en andere belanghebbenden gaven blijk van hun teleurstelling over het besluit om slechts zestien dagen de tijd te geven voor opmerkingen over de voorlopige mededeling en om de verzoeken van bepaalde partijen om een zinvolle verlenging van deze termijn af te wijzen.

 

(6)

Ingevolge artikel 30, lid 1, van de basisverordening kunnen belanghebbenden bijzonderheden krijgen over de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan voorlopige maatregelen zijn ingesteld. In de praktijk deelt de Commissie alle belanghebbenden bij een procedure de feiten en overwegingen mede zodra in het Publicatieblad van de Europese Unie een verordening tot instelling van voorlopige maatregelen is bekendgemaakt en stelt zij daarbij een periode vast waarbinnen partijen opmerkingen daarover kunnen maken. Deze praktijk is ook in deze procedure gevolgd. De basisverordening specificeert niet hoe lang de periode moet zijn waarbinnen de partijen opmerkingen kunnen maken. In deze procedure werd geoordeeld dat een periode van zestien dagen (later verlengd tot zeventien dagen) moest worden toegestaan; hierbij werd enerzijds de ingewikkeldheid van de procedure in aanmerking genomen, terwijl anderzijds rekening werd gehouden met de noodzaak van naleving van het vereiste in artikel 11, lid 9, van de basisverordening dat het onderzoek binnen dertien maanden na de opening ervan moet worden afgesloten.

 

(7)

Het voorlopige recht voor Amerikaanse ondernemingen die zich niet kenbaar hadden gemaakt en niet aan het onderzoek hadden meegewerkt, was vastgesteld op het niveau van de hoogste subsidiemarge of, indien dat lager was, op het niveau van de hoogste schademarge die voor de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs was vastgesteld. De hoogte van het aldus vastgestelde recht werd vermeld in artikel 1, lid 2, van de voorlopige verordening (het recht voor „alle andere ondernemingen” bedroeg 237,0 euro/ton). Volgens de overheid van de VS is dit zeer hoge recht onjuist op basis van de beschikbare feiten berekend. Volgens haar moet, om zich op grond van artikel 28 van de basisverordening op de beschikbare feiten te kunnen verlaten, eerst worden vastgesteld dat een belanghebbende geen toegang tot „de nodige gegevens” heeft gegeven of deze niet heeft verstrekt (4). De overheid van de VS acht het dus beter het gewogen gemiddelde recht toe te passen dat voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen is berekend.

 

(8)

Opgemerkt zij in dit verband dat de Commissie bij de inleiding van de procedure het steekproefformulier, de klacht en het bericht van inleiding naar de in de klacht genoemde ondernemingen (meer dan 150 stuks) heeft gestuurd. Een kopie van het steekproefformulier was voorts als bijlage gehecht aan de nota-verbaal die bij de inleiding van de procedure aan de missie van de VS bij de Europese Unie was gezonden, waarbij haar werd verzocht het formulier naar de exporteurs en producenten in de VS te sturen. Bovendien vertegenwoordigt de National Biodiesel Board, die vanaf het begin van deze procedure belanghebbende was, een groot aantal ondernemingen in de biodieselindustrie in de VS.

 

(9)

Het bericht van inleiding en het begeleidend schrijven bij het steekproefformulier vestigden de aandacht op de gevolgen van niet-medewerking. Zoals in overweging 8 van de voorlopige verordening werd vermeld, maakten meer dan 50 ondernemingen zich in het kader van de steekproefprocedure kenbaar en verschaften zij de verlangde informatie binnen de periode van 15 dagen. Deze ondernemingen vertegenwoordigden meer dan 80 % van de totale invoer van biodiesel uit de VS in de Gemeenschap.

 

(10)

Nadat voorlopige maatregelen waren ingesteld, werd de Amerikaanse autoriteiten gevraagd nadere informatie te verstrekken. In het bijzonder werd hun gevraagd niet in de lijst in artikel 1 van de voorlopige verordening en in de bijlage bij die verordening opgenomen exporteurs en producenten van biodiesel in de VS die op het moment waarop de procedure werd ingeleid nog niet bekend waren en die niet al hun medewerking hadden geweigerd (5), uit te nodigen zich aan te melden.

 

(11)

De Amerikaanse autoriteiten verstrekten een lijst met de namen van meer dan 100 ondernemingen (producenten en exporteurs) in de VS. Onderzocht werd welke van die ondernemingen al bij het begin van de procedure gevraagd was mee te werken. Hierbij bleek dat veel van de ondernemingen op de lijst al in de steekproeffase gevraagd was mee te werken, maar dat zij dat toen niet wilden. Deze ondernemingen waren zich derhalve bewust van de gevolgen van niet-medewerking overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening.

 

(12)

De Amerikaanse autoriteiten werd evenwel pas na de instelling van de voorlopige maatregelen verzocht om gegevens te verstrekken over de (meer dan 40) ondernemingen op de lijst die bij de inleiding van de procedure nog niet bij de Commissie bekend waren. Daarom werd besloten deze ondernemingen aan de lijst in de bijlage bij deze verordening toe te voegen en op hen hetzelfde recht toe te passen als op de ondernemingen die expliciet hun medewerking hadden verleend, maar niet in de steekproef waren opgenomen. Deze ondernemingen ontvingen een mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan het de bedoeling was definitieve maatregelen in te stellen en hun werd de gelegenheid gegeven om opmerkingen te maken over het voorstel hun naam aan de lijst in de bijlage bij deze verordening toe te voegen.

 

(13)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen stemde de overheid van de VS in met het voorstel het gewogen gemiddelde recht op de toegevoegde ondernemingen toe te passen. Zij was evenwel van oordeel dat niet was uitgelegd waarom voor andere ondernemingen het recht voor „alle andere ondernemingen” gold. In dit verband zij opgemerkt dat voor de ondernemingen waaraan in de steekproeffase verzocht was mede te werken, hierboven al een toelichting is gegeven. Ten aanzien van exporteurs en producenten in de VS die niet individueel van het onderzoek in kennis werden gesteld en die ook niet in de in overweging 11 bedoelde lijst waren vermeld, moet om te beginnen worden opgemerkt dat bij de inleiding van de procedure uitgebreide pogingen werden ondernomen om contact op te nemen met ondernemingen in de VS die bij de procedure betrokken konden zijn (zie de overwegingen 8 en 10). Verder werd, zoals in overweging 10 al is vermeld, ook na de instelling van de voorlopige maatregelen nog getracht andere ondernemingen te identificeren, wat leidde tot de toevoeging van meer dan 40 ondernemingen aan de lijst van ondernemingen waarvoor het gewogen gemiddelde recht geldt. Door al deze inspanningen hebben biodieselondernemingen in de VS ruim de kans gekregen zich kenbaar te maken. Opgemerkt zij in dit verband ook dat de desbetreffende brancheorganisatie vanaf de inleiding bij de procedure betrokken is geweest. Bijgevolg wordt het terecht geacht het recht voor „alle andere ondernemingen” toe te passen op ondernemingen die zich niet kenbaar maakten.

 

(14)

Eén onderneming die het steekproefformulier had ingevuld en vervolgens in de lijst in de bijlage bij de voorlopige verordening was opgenomen, verzocht om opneming van haar moedermaatschappij in de lijst. Verder verzocht deze onderneming de plaatsnaam van de twee ondernemingen in de bijlage te wijzigen, zodat die overeenkwam met het adres op de facturen van de ondernemingen.

 

(15)

Na onderzoek van het verzoek van de onderneming werd besloten de moedermaatschappij ook in de bijlage bij deze verordening op te nemen aangezien die al in het antwoord van de onderneming op het steekproefformulier werd vermeld als de enige verbonden onderneming die activiteiten ontplooide op het gebied van biodiesel. Ook de plaatsnaam werd voor beide ondernemingen gewijzigd.

 

(16)

Twee medewerkende ondernemingen verzochten om schrapping van hun naam uit de bijlage omdat zij geen producenten-exporteurs waren. De namen van deze ondernemingen werden dienovereenkomstig geschrapt.

 

(17)

Er wordt aan herinnerd dat het onderzoek naar subsidiëring en schade betrekking had op de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 (het „onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek van de Commissie naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van januari 2004 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

1.3.   Steekproeven van communautaire producenten en producenten-exporteurs in de VS

 

(18)

Aangezien er geen opmerkingen over de steekpoef van producenten-exporteurs in de VS werden ontvangen, worden de overwegingen 6 tot en met 10 van de voorlopige verordening bevestigd.

 

(19)

Sommige partijen maakten opmerkingen over de representativiteit van de steekproef van communautaire producenten. In de overwegingen 77 tot en met 81 wordt nader ingegaan op deze opmerkingen.

  • 2. 
    BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

 

(20)

In het bericht van inleiding werd het product dat met subsidiëring zou zijn ingevoerd, gedefinieerd als door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong (beter bekend als „biodiesel”), in ongemengde vorm of in mengsels.

 

(21)

De klacht bevatte voorlopig bewijsmateriaal waaruit bleek dat biodiesel en alle mengsels van biodiesel met minerale diesel die in de VS werden geproduceerd en gesubsidieerd en naar de Gemeenschap werden uitgevoerd, schade toebrachten aan de economische situatie van de biodieselproducenten in de Gemeenschap. In overeenstemming met de kenmerken van de desbetreffende producenten en de Amerikaanse markt voor biodiesel moest de definitie van het betrokken product ook biodiesel omvatten die in biodieselmengsels was verwerkt. Er werd evenwel geoordeeld dat bij de in het bericht van inleiding en hierboven in overweging 20 gegeven definitie van het betrokken product de vraag kon rijzen welke producenten en welke productsoorten bij het onderzoek betrokken moesten worden en welke niet.

 

(22)

Ook voor het onderzoek van de subsidiëring en de schade, en met name voor de vaststelling van de subsidie- en de schademarges, moest duidelijk worden vastgesteld welke producten bij het onderzoek betrokken waren.

 

(23)

In overeenstemming met de kenmerken van de Amerikaanse markt werd het betrokken product voorlopig gedefinieerd als door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, beter bekend als „biodiesel”, in ongemengde vorm of in mengsels met meer dan 20 % biodiesel (B20). Bij het betrokken product ging het dus om zuivere biodiesel (B100) en alle mengsels met meer dan 20 % biodiesel („het betrokken product”). Met deze drempel leek het mogelijk een duidelijk onderscheid te maken tussen de verschillende soorten mengsels die voor verdere menging en die welke voor direct verbruik op de Amerikaanse markt bestemd waren.

 

(24)

Bij het onderzoek bleek dat alle soorten biodiesel en de biodiesel in de mengsels waarop dit onderzoek betrekking heeft, ondanks mogelijke verschillen wat de gebruikte grondstoffen en het productieproces betreft, dezelfde of sterk gelijkende fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde doelen worden gebruikt. De mogelijke variaties van het betrokken product veranderen niets aan zijn basisdefinitie en eigenschappen, noch aan het beeld dat de verschillende partijen ervan hebben.

 

(25)

Diverse belanghebbenden betwistten de definitie van het betrokken product en het soortgelijke product met dezelfde argumenten zonder een onderscheid te maken tussen beide begrippen in de context van de procedure.

 

(26)

Er wordt aan herinnerd dat het begrip betrokken product geregeld wordt in artikel 1, leden 1 tot en met 4, van de basisverordening, terwijl in lid 5 van dat artikel wordt uiteengezet wat onder soortgelijk product wordt verstaan. Derhalve worden de argumenten ter zake afzonderlijk behandeld.

 

(27)

Eén partij vroeg zich af in hoeverre mengsels met een laag biodieselaandeel (bv. B21) nog moeten worden gelijkgesteld aan zuivere biodiesel (B100) of aan mengsels die hoofdzakelijk bestaan uit biodiesel met een geringere hoeveelheid minerale diesel (bv. B99). Zij voerde aan dat het onderzoek in wezen betrekking had op B100 en B99 en dat alle dumping- en schadeberekeningen op basis van deze twee productsoorten waren gemaakt. In haar ogen leidt de vaststelling van een drempel bij B20, d.w.z. het mengsel dat in de VS rechtstreeks aan de consument wordt verkocht, tot een kunstmatige definitie van het betrokken product.

 

(28)

Dezelfde partij vroeg zich ook af of een mengsel met 20 % biodiesel nog wel als biodieselbrandstof moet worden aangemerkt, en niet als minerale diesel, die buiten de definitie van het betrokken product valt. Deze partij heeft vernomen dat de EU voorstander is van een nieuwe tariefpost voor biodiesel in het geharmoniseerde systeem (GS) (6). Volgens haar verruimde de Commissie de definitie van het product in de onderhavige procedure, zodat er meer productsoorten door de instelling van maatregelen worden getroffen.

 

(29)

Bovendien meent de partij dat er ten tijde van het onderzoek geen specifieke drempel bestond om vast te stellen wat onder biodiesel moet worden verstaan voor classificatie onder GN-code 3824 90 91, die de EU per 1 januari 2008 specifiek voor biodiesel creëerde. De partij vroeg zich af of in het licht van regel 3 b) van de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur (7) een mengsel met minder dan 50 % biodiesel nog wel als biodiesel kan worden aangemerkt. Verder maakte zij er melding van dat het bij de in de vragenlijst van de Commissie gegeven voorbeelden van mengsels ging om mengsels met een hoog biodieselgehalte, wat erop duidde dat het betrokken product alleen biodiesel en mengsels met een zeer hoog biodieselgehalte omvat.

 

(30)

De partij voerde voorts aan dat de EU de definitie van het betrokken product niet kan wijzigen als zij tegelijkertijd een afwijkend soortgelijk product handhaaft. Zij wees op artikel 15.1 van de WTO-Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen. Volgens haar is bij de bevindingen inzake subsidiëring en schade uitgegaan van B100 en B99 en omvatten de voor het onderzoek gebruikte codes van het Harmonized Tariff Schedule (HTS) van de VS (8) geen producten met een biodieselgehalte van 20 % of minder. Zij wees ook op de mededeling van de voorlopige bevindingen aan de in de steekproef opgenomen biodieselproducenten in de VS, waaruit blijkt dat dezen mengsels verkochten die uitsluitend van verschillende soorten biodiesel waren vervaardigd. Vandaar moet het betrokken product worden beperkt tot producten die 100 % biodiesel (B100) bevatten, ook indien deze uit verschillende grondstoffen is samengesteld, of tot mengsels met 99 % biodiesel (B99).

 

(31)

De partij verwees naar een recent arrest van het Hof van Justitie (9) over de invoer van ammoniumnitraat en concludeerde dat de motivering van dat arrest ook opgaat voor de huidige procedure en dat biodiesel die geen deel uitmaakt van mengsels met een zeer hoog biodieselgehalte niet bij het onderzoek kan worden betrokken en de maatregelen er niet op van toepassing kunnen zijn omdat het niet het soortgelijke product is waarvoor bevindingen ten aanzien van dumping en schade werden vastgesteld, namelijk producten die alleen biodiesel (B100) bevatten of mengsels met 99 % biodiesel (B99).

 

(32)

De partijen voerden geen bewijs aan, noch vermeldden zij een juridische vindplaats waaruit zou blijken dat het betrokken product in het huidige onderzoek niet correct is gedefinieerd. Artikel 1, leden 1 tot en met 4, van de basisverordening biedt een richtsnoer voor de definitie van het betrokken product. Artikel 1, lid 1, bepaalt: „Compenserende rechten kunnen worden ingesteld om elke subsidie te neutraliseren die rechtstreeks of onrechtstreeks wordt toegekend voor de vervaardiging, de productie, de uitvoer of het vervoer van een product waarvan het in de Gemeenschap in het vrije verkeer brengen schade veroorzaakt.”.

 

(33)

Zoals in overweging 21 al is vermeld, bleek uit het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal dat biodiesel en alle mengsels van biodiesel met minerale diesel die in de VS werden geproduceerd en tegen gesubsidieerde prijzen naar de Gemeenschap werden uitgevoerd, schade toebrachten aan de economische situatie van de biodieselproducenten in de Gemeenschap.

 

(34)

De partijen voerden geen bewijs aan om aan te tonen dat de drempel die in de voorlopige verordening was vastgesteld om de grens te trekken tussen het betrokken product en het niet-betrokken product kunstmatig was. Zoals in de overwegingen 26 en 28 van de voorlopige verordening werd vermeld, bleek uit het onderzoek dat B20, en eventueel ook mengsels met een lager biodieselgehalte, rechtstreeks aan de consumenten in de VS werden verkocht. Verder bleek uit het onderzoek dat de markt voor mengsels en die voor consumentenproducten verschillende markten zijn met verschillende afnemers: op de ene markt zijn biodiesel en biodieselmengsels bestemd voor (verdere) menging door handelaren en op de andere markt zijn de mengsels bestemd voor distributie en dus voor de consument. Door de drempel voor het betrokken product bij B20 te leggen, kon een duidelijke grens worden getrokken en kon verwarring tussen de producten, de markten en de verschillende partijen in de VS worden vermeden. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

 

(35)

Bij antisubsidieonderzoeken is het heel gebruikelijk dat de bij het onderzoek betrokken individuele ondernemingen niet alle in de definitie van het betrokken product opgenomen productsoorten vervaardigen en verkopen. Sommige ondernemingen hebben een zeer beperkt productassortiment, andere een groter. Dat is echter niet van invloed op de definitie van het betrokken product. Daarom wordt het argument dat het betrokken product alleen productsoorten mag omvatten die door de producenten in de VS werden uitgevoerd en voor de berekening van de subsidie- en schademarge werden gebruikt, ongefundeerd geacht.

 

(36)

Zoals vermeld in de voorlopige verordening en hierboven in overweging 20, had het onderzoek hoofdzakelijk betrekking op biodiesel, in zuivere vorm of als onderdeel van een mengsel. De compenserende maatregelen zullen van toepassing zijn op de desbetreffende, naar de communautaire markt uitgevoerde mengsels. Vandaar wordt de vraag of een mengsel met 20 % biodiesel nog wel als biodieselbrandstof moet worden aangemerkt, en niet als niet onder de definitie van het betrokken product vallende minerale diesel, niet relevant geacht.

 

(37)

Overigens waren de bevindingen ten aanzien van subsidie en schade voor elke bij het onderzoek betrokken onderneming uitsluitend gebaseerd op de productsoorten die door die onderneming tijdens het OT waren geproduceerd en verkocht. Het argument dat een definitie van het betrokken product die ook mengsels vanaf B20 omvat, de producenten in de VS bovenmatig zou treffen, is niet gefundeerd en kan niet tot de conclusie leiden dat het betrokken product moet worden beperkt tot producten die 100 % biodiesel bevatten (B100), ook al kan de biodiesel uit verschillende grondstoffen zijn samengesteld, en mengsels bestaande uit 99 % biodiesel (B99). Het opnemen van mengsels boven B20 in de definitie van het betrokken product heeft nagenoeg geen invloed op de bevindingen ten aanzien van onderzochte ondernemingen die deze productsoort niet produceren en exporteren.

 

(38)

De bewering van de partij dat de motivering van een arrest van het Hof van Justitie (10) ook van toepassing is op de huidige procedure en dat biodiesel die geen deel uitmaakt van een mengsel met een zeer hoog biodieselgehalte niet bij het onderzoek kan worden betrokken, is evenmin gefundeerd. In feite zullen voor elke onderneming in het onderzoek de subsidie- en de schademarge precies zijn afgestemd op het betrokken product en het soortgelijke product waarvoor bevindingen inzake subsidiëring en schade werden vastgesteld, namelijk de biodiesel bevattende productsoorten die door die onderneming in het binnenland werden verkocht en naar de Gemeenschap werden uitgevoerd. Het door de partij aangevoerde arrest betrof overigens een nieuw onderzoek van bestaande antidumpingmaatregelen, dat resulteerde in de uitbreiding van die maatregelen tot andere producten dan het betrokken product, wat in het huidige onderzoek niet het geval is.

 

(39)

Weliswaar kunnen de voorbeelden in een vragenlijst waarmee werd beoogd gegevens voor een onderzoek te verzamelen, niet worden gebruikt om hypotheses ten aanzien van de conclusies van het onderzoek op te stellen, maar men mag niet uit het oog verliezen dat de Commissie niet van tevoren, d.w.z. voordat de controle ter plaatse heeft plaatsgevonden, kan weten welke productsoorten de betrokken ondernemingen op het moment dat de vragenlijst werd opgesteld, produceren en op de binnenlandse markt verkopen dan wel uitvoeren. Ingevolge artikel 1 van de basisverordening heeft een antisubsidieonderzoek betrekking op de productsoorten die geacht worden te worden gesubsidieerd door middel van een subsidie waartegen compenserende maatregelen kunnen worden genomen. In dat geval kan een compenserend recht worden ingesteld om een rechtstreekse of onrechtstreekse subsidie voor de vervaardiging, de productie, de uitvoer of het vervoer van een product te neutraliseren.

 

(40)

Er wordt eveneens geoordeeld dat B100 niet van de productdefinitie mag worden uitgesloten. Ten eerste omdat B100 of zuivere biodiesel nu juist het product is waarvoor de Amerikaanse subsidies werden ingesteld. Uit de US Internal Revenue Code (US Code), en met name Titel 26, § 40A, onder d), waarin biodiesel ondubbelzinnig wordt gedefinieerd, komt duidelijk naar voren dat de subsidieregeling was bedoeld om de biodieselindustrie in de VS te steunen. Ten tweede omdat bij het controlebezoek aan de Amerikaanse overheid bleek dat de federale overheid ook een belastingvoordeel van 1 USD per gallon voor biodiesel toekende als de biodiesel buiten de VS door een onderneming met een dochteronderneming in de VS werd vermengd.

 

(41)

Bij het onderzoek is ook gebleken dat de productie van zuivere biodiesel door een producent in de VS aanleiding geeft tot de afgifte van het in overweging 51 van de voorlopige verordening genoemde certificaat van de biodieselproducent (Certificate for Biodiesel). Dit biodieselcertificaat is overdraagbaar en moet bij de subsidieaanvraag aan de VS-overheid worden overgelegd.

 

(42)

Op grond van bovenstaande feiten en overwegingen wordt bevestigd dat alle soorten biodiesel en de biodiesel in de mengsels waarop dit onderzoek betrekking heeft, namelijk zuivere biodiesel en mengsels boven B20, ondanks mogelijke verschillen wat de gebruikte grondstoffen en het productieproces betreft, dezelfde of sterk gelijkende fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. De mogelijke variaties in het betrokken product veranderen niets aan zijn basisdefinitie en eigenschappen of aan het beeld dat de verschillende partijen ervan hebben.

2.2.   Soortgelijk product

 

(43)

Er werd voorlopig vastgesteld dat de in de VS vervaardigde en daar op de binnenlandse markt verkochte producten waarop dit onderzoek betrekking heeft, dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen en hetzelfde gebruik hebben als de producten die uit de VS naar de Gemeenschap worden uitgevoerd. Evenzo hebben de door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde en op de communautaire markt verkochte producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen en hetzelfde gebruik als de producten die uit de VS naar de Gemeenschap worden uitgevoerd.

 

(44)

Tussen de verschillende soorten van het betrokken product en de in de Gemeenschap vervaardigde productsoorten die op de communautaire markt worden verkocht, werden dus geen verschillen vastgesteld die tot de conclusie leiden dat de in de Gemeenschap vervaardigde en op de communautaire markt verkochte productsoorten geen soortgelijk product zijn, met dezelfde of sterk gelijkende fysische, chemische en technische basiseigenschappen als het in de VS vervaardigde betrokken product dat naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd. Daarom werd geconcludeerd dat alle bij dit onderzoek betrokken biodieselsoorten als soortgelijk in de zin van artikel 1, lid 5, van de basisverordening worden beschouwd.

 

(45)

Volgens een partij is de definitie van het soortgelijke product onlosmakelijk verbonden met die van het betrokken product en moet deze definitie worden vastgesteld aan de hand van de fysische kenmerken en het eindgebruik van het product. Zij verklaarden in wezen dat in de EU niet B20 voor verbruik wordt verkocht, maar een nog laagwaardiger mengsel, namelijk B5. Het soortgelijke product zou daarom onjuist zijn gedefinieerd. Verder voerde deze partij aan dat de definitie van het betrokken product niet kan worden gewijzigd terwijl een afwijkend soortgelijk product wordt gehandhaafd.

 

(46)

Uit de overwegingen 31 tot en met 37 van de voorlopige verordening blijkt duidelijk dat de definitie van het soortgelijke product gekoppeld is aan die van het betrokken product, waarbij voornamelijk van de fysische eigenschappen van het product wordt uitgegaan. Ook werd rekening gehouden met het feitelijke eindgebruik, waarna werd besloten dat B20 ook als drempel voor de definitie van het soortgelijke product moest worden gehanteerd. Zo is ook het aantal door het soortgelijke product bestreken productsoorten beperkt om te zorgen voor overeenstemming met de definitie van het betrokken product.

 

(47)

De argumenten van de partijen dat de definitie van het soortgelijke product onjuist is, moeten derhalve worden afgewezen, zodat de voorlopige definitie van het soortgelijke product kan worden bevestigd.

  • 3. 
    SUBSIDIËRING

3.1.   Algemeen

 

(48)

Eén onderneming voerde aan dat de Commissie bij de selectie van de oorspronkelijke steekproef al op de hoogte was van de redenen die in overweging 9 van de voorlopige verordening voor haar uitsluiting uit de steekproef worden genoemd. Daarom was het niet juist deze onderneming voor de steekproef uit te sluiten.

 

(49)

Met betrekking tot dit argument moet worden opgemerkt dat het resultaat van het onderzoek voor de onderneming in wezen hetzelfde is, of deze nu wel of niet deel uitmaakt van de steekproef. Als de onderneming in de steekproef zou moeten worden opgenomen, wordt voor haar een individueel compenserend recht vastgesteld, dus net als in de voorlopige fase toen de onderneming in de steekproef buiten beschouwing bleef. Bij deze verordening wordt voor de onderneming ook een individueel compenserend recht vastgesteld. Na de mededeling van de definitieve bevindingen betoogde de onderneming dat zij door haar feitelijke uitsluiting van de steekproef van exporteurs sommige materiële rechten niet kon uitoefenen, zoals rechten die voortvloeien uit bepaalde berekeningen ten aanzien van gegevens die zijn verstrekt door de in de steekproef opgenomen exporteurs. De subsidiemarge voor deze onderneming werd evenwel specifiek berekend. En de schademarge werd op de in de overwegingen 173 tot en met 175 beschreven wijze vastgesteld, d.w.z. op basis van de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening, omdat de onderneming niet de verlangde informatie over haar uitvoer en wederverkoop in de Gemeenschap had verstrekt. Op grond van het bovenstaande wordt het argument van de onderneming afgewezen.

 

(50)

Eén onderneming voerde aan dat het compenserende recht kennelijk was berekend op basis van de binnenlandse verkoop plus de uitvoer. De onderneming verzocht om een dienovereenkomstige correctie van de berekeningen.

 

(51)

In verband met dit argument wordt opgemerkt dat alle subsidieregelingen waarvoor compenserende maatregelen worden vastgesteld, binnenlandse subsidies betreffen, d.w.z. subsidies die zowel op de binnenlandse verkoop als op de uitvoer van toepassing zijn. Volgens vaste praktijk is het voordeel van elke regeling tijdens het OT toegerekend aan de totale verkoop van het betrokken product (d.w.z. de binnenlandse verkoop plus de uitvoer). Het argument van de onderneming wordt daarom van de hand gewezen.

 

(52)

Deze en ook een andere onderneming wezen er ook op dat de cif-waarden die voor de berekening van het compenserende recht werden gebruikt, niet dezelfde zijn als die welke voor de vaststelling van de schade en de dumping werden gebruikt. De ondernemingen zijn van oordeel dat het niet meer dan consequent is om de correcte cif-waarden aan de hand waarvan de dumping en schade zijn vastgesteld, ook voor de berekening van het compenserende recht te gebruiken.

 

(53)

Met betrekking tot dit argument wordt nog eens herhaald wat al in overweging 51 is gezegd, namelijk dat alle subsidieregelingen ten aanzien waarvan compenserende maatregelen worden genomen, binnenlandse subsidies betreffen. Derhalve is de noemer voor de vaststelling van het voordeel in het OT de totale verkoop, terwijl bij antidumpingprocedures alleen de uitvoer naar de EU als noemer wordt genomen. Dit argument wordt derhalve van de hand gewezen.

 

(54)

Een aantal ondernemingen en de National Biodiesel Board („NBB”) voerden aan dat geen compenserende rechten moeten worden geheven op B100, omdat de verkoop van B100 niet in aanmerking is genomen bij de berekening van de subsidie- en schademarges. In dit verband moet worden opgemerkt dat bij de berekening van de schademarge en het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies rekening is gehouden met de verkoop van B100 die door de in de steekproef opgenomen ondernemingen is geproduceerd. Dit argument wordt derhalve van de hand gewezen.

3.2.   Accijns- en vennootschapsbelastingfaciliteit

 

(55)

Eén onderneming voerde aan dat het door haar in het OT ontvangen voordeel als gevolg van de federale accijns- en vennootschapsbelastingfaciliteit minder dan 1 USD per gallon bedroeg als het door omslag over de totale verkoop in het OT werd berekend.

 

(56)

Zoals in overweging 59 van de voorlopige verordening wordt gezegd, werd bij de berekening van het in het kader van deze faciliteit ontvangen voordeel uitgegaan van een subsidie van 1 USD per gallon verkochte zuivere biodiesel in het OT, ongeacht of deze onvermengd (als B100) of in een mengsel werd verkocht. Dit voordeel werd in aanmerking genomen bij de vaststelling van het voorlopige compenserende recht. Bij mengsels geldt het voorlopige recht, en het bij deze verordening in te stellen definitieve recht, voor het percentage biodiesel in het mengsel. Daarom lijkt een recht op basis van 1 USD per gallon zuivere biodiesel het voordeel in het OT op juiste wijze weer te geven, aangezien bijvoorbeeld op B99, dat minder biodiesel bevat, een lager recht van toepassing is. Het argument van de onderneming wordt derhalve afgewezen.

 

(57)

Een aantal ondernemingen en de NBB voerden aan dat, omdat voor de verkoop van B100 geen federale accijns- en vennootschapsbelastingfaciliteit beschikbaar is, niet ervan kan worden uitgegaan dat voor die verkoop een voordeel uit hoofde van deze faciliteit werd ontvangen. Een van de ondernemingen voerde met name aan dat niet was aangetoond dat zij voor haar verkoop van B100 in het OT indirect een voordeel van 1 USD per gallon had ontvangen.

 

(58)

In verband met deze argumenten moet er nogmaals op worden gewezen dat op grond van de US Code alleen een voordeel voor biodieselmengsels wordt toegekend wanneer de onderneming die de biodiesel en minerale diesel mengt (de menger) een certificaat van de biodieselproducent (Certificate for Biodiesel) kan overleggen waarop deze onder meer verklaart om welke hoeveelheid biodiesel het gaat. Dit biodieselcertificaat is overdraagbaar en geeft de houder recht op een belastingvoordeel van 1 USD voor elke gallon biodiesel die de aanvrager voor het verkrijgen van biodieselmengsels gebruikt. Wat de verkoop van B100 in het OT door de onderzochte ondernemingen betreft, hebben deze een voordeel ontvangen aangezien het biodieselcertificaat recht geeft op een belastingvoordeel van 1 USD per gallon.

 

(59)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen betoogden sommige partijen dat de accijnsverlaging voor mengers („blender's credit”) ten goede komt aan de mengers en dat niet was vastgesteld dat het voordeel bij de verkoop van zuivere biodiesel (B100) werd doorgegeven aan de producent/verkoper ervan. Zoals al is gezegd, is het biodieselcertificaat echter overdraagbaar. Dat betekent dus dat de houder van het certificaat weet dat dit een waarde van 1 USD per gallon heeft.

 

(60)

Aangezien in overweging 44 van de voorlopige verordening werd gezegd dat een onderneming biodiesel en dieselbrandstof moet vermengen om voor de belastingfaciliteit voor biodieselmengsels in aanmerking te komen, meende de overheid van de VS dat het voordeel niet moet worden berekend op basis van zuivere biodiesel of de hoeveelheid biodiesel in een mengsel (overweging 59 van de voorlopige verordening). In dit verband moet erop worden gewezen dat om de in overweging 58 van deze verordening en in de overwegingen 54 en 55 van de voorlopige verordening genoemde redenen alle biodiesel wordt geacht gesubsidieerd te zijn.

 

(61)

Daarom wordt geoordeeld dat de verkoop van B100 de producenten van dit product een voordeel oplevert en worden de argumenten in de overwegingen 57 tot en met 60 afgewezen.

 

(62)

Sommige ondernemingen en de NBB beweerden dat op B100 geen compenserend recht had mogen worden ingesteld, omdat de verkoop van B100 aan de EU niet in aanmerking kan komen voor het door de belastingfaciliteit verleende voordeel voor biodiesel. Zoals al in overweging 60 is gezegd, werd vastgesteld dat alle biodiesel door middel van de belastingfaciliteit wordt gesubsidieerd. Daarom wordt geoordeeld dat een compenserend recht kan worden ingesteld op zuivere biodiesel en biodiesel in mengsels. Voorts zij erop gewezen dat de verkoop van B100 aan de Gemeenschap ook in aanmerking komt voor voordelen uit hoofde van de belastingfaciliteit voor kleine agri-biodieselproducenten.

 

(63)

Sommige ondernemingen in de steekproef hebben tijdens het OT kleine hoeveelheden B100 naar de Gemeenschap uitgevoerd. Er leek echter geen economische grond te zijn om B100 in plaats van B99 naar de Gemeenschap uit te voeren, aangezien alleen B99 direct of indirect voor de belastingfaciliteit voor biodieselmengsels in aanmerking komt, tenzij de exporteur of koper aan de voorwaarden voor bovengenoemde korting op de vennootschapsbelasting voldoet. In dat geval zou de producent in de VS hetzelfde voordeel hebben als bij verkoop van B100 op de binnenlandse markt. Na de mededeling van de definitieve bevindingen betoogde de overheid van de VS dat de bewering dat er geen economische grond is om B100 in plaats van B99 naar de Gemeenschap uit te voeren, niet met bewijsmateriaal is gestaafd. In dit verband moet erop worden gewezen dat bovenbedoelde bevinding luidde dat er geen economische grond „leek” te zijn om B100 in plaats van B99 naar de Gemeenschap uit te voeren. De redenen voor deze conclusie zijn hierboven uiteengezet.

 

(64)

Daar het dus heel goed mogelijk is dat de uitvoer van B100 gesubsidieerd wordt en er geen economische grond lijkt te zijn om zonder subsidie naar de Gemeenschap uit te voeren, worden bovenstaande argumenten verworpen.

 

(65)

Daarom worden de in de overwegingen 41 tot en met 63 van de voorlopige verordening uiteengezette bevindingen inzake deze regeling bevestigd.

3.3.   Belastingfaciliteit voor kleine agri-biodieselproducenten

 

(66)

Aangezien geen opmerkingen over deze regeling werden ontvangen, worden de overwegingen 64 tot en met 72 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.4.   Het bio-energieprogramma van het ministerie van Landbouw

 

(67)

Aangezien geen opmerkingen over deze regeling werden ontvangen, worden de overwegingen 73 tot en met 86 van de voorlopige verordening bevestigd.

 

(68)

Aangezien geen opmerkingen over onderstaande regelingen werden ontvangen, worden de overwegingen 87 tot en met 157 van de voorlopige verordening bevestigd:

 

belastingvrijstelling voor biodiesel in Illinois;

 

stimuleringsfonds van Missouri voor biodieselproducenten;

 

biobrandstoffenpartnerschap van North Dakota ter ondersteuning van het leningenprogramma voor de economische groei van plaatselijke gemeenschappen (biobrandstoffen-PACE);

 

belastingfaciliteit in North Dakota voor apparatuur voor de productie van biodiesel;

 

vennootschapsbelastingfaciliteit in North Dakota voor biodiesel;

 

belastingvrijstelling in Texas voor ethanol- en biodieselmengsels;

 

Texaans programma ter stimulering van de productie van bio-ethanol en biodiesel;

 

vrijstelling van belasting op de productie van biobrandstoffen in de staat Washington.

3.5.   Totaalbedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

 

(69)

De subsidies die op grond van de basisverordening tot compenserende maatregelen aanleiding geven, lagen voor de onderzochte ondernemingen tussen 29,1 % en 41,1 % ad valorem. Aangezien deze percentages overeenkomen met die in overweging 158 van de voorlopige verordening, wordt die overweging bevestigd.

 

REGELING→

ONDERNEMING↓

Belastingfaciliteit biodieselmengsels

Belastingfaciliteit kleine agribiodieselproducenten

Stimuleringsfonds biodieselproducenten Missouri

Stimuleringsprogramma productie van bio-ethanol en biodiesel Texas

Vrijstelling belasting op productie biobrandstoffen Washington

Totaal

%

%

%

%

%

%

Archer Daniels Midland Company

31,3

 

3,8

   

35,1

Cargill Inc.

34,1

0,4

     

34,5

Green Earth Fuels of Houston LLC

38,7

   

0,3

 

39,0

Imperium Renewables Inc.

28,4

     

0,7

29,1

Peter Cremer North America LP

41,0

       

41,0

Vinmar Overseas Limited

41,1

       

41,1

World Energy Alternatives LLC

37,6

       

37,6

 

(70)

De wijze van vaststelling van de subsidiemarge voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen is uiteengezet in overweging 159 van de voorlopige verordening. Ingevolge artikel 15, lid 3, van de basisverordening is de subsidiemarge voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen gelijk aan de gewogen gemiddelde subsidiemarge voor de in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen, d.w.z. 36,0 %. Overweging 159 van de voorlopige verordening wordt derhalve bevestigd.

 

(71)

De basis voor de vaststelling van de voor het gehele land geldende subsidiemarge is beschreven in overweging 160 van de voorlopige verordening. Aangezien er geen andere opmerkingen ter zake werden ontvangen, wordt overweging 160 van de voorlopige verordening bevestigd.

  • 4. 
    BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

4.1.   Communautaire productie en representativiteit

 

(72)

Een van de belanghebbenden betwistte het in overweging 162 van de voorlopige verordening vermelde feit dat de groep producenten met banden met een producent-exporteur in de VS op grond van artikel 9, lid 1, van de basisverordening bij de beoordeling van de totale communautaire productie buiten beschouwing bleef. Volgens hem mocht de waarde voor de vaststelling van de steun voor de klacht (de noemer) niet worden verlaagd van ongeveer 5 400 duizend ton naar 4 200-4 600 duizend ton, zoals in de voorlopige fase was gebeurd.

 

(73)

Artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 8, van de basisverordening zijn van toepassing op de beoordeling van de representativiteit of van de steun voor het onderzoek. Ter informatie: de bepalingen in de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen betreffende de definitie van de binnenlandse bedrijfstak zijn in de EU-wetgeving opgenomen in artikel 9, lid 1, van de basisverordening. Uit deze bepalingen blijkt duidelijk dat de definitie van de binnenlandse productie voor de vaststelling van de representativiteit in overeenstemming moet zijn met de definitie van de binnenlandse bedrijfstak en dat hiervoor dezelfde eisen moeten gelden. In elk geval verandert het argument niets aan de conclusie dat het onderzoek door een groot deel van de communautaire productie werd gesteund. Zelfs bij een noemer van 5 400 duizend ton ligt de steun voor het onderzoek nog boven 50 %, d.w.z. ruim boven de eisen van de basisverordening.

 

(74)

Dezelfde belanghebbende voerde aan dat in het licht van de definitie van het betrokken product en het soortgelijke product, namelijk zuivere biodiesel en biodiesel in mengsels met meer dan 20 % biodiesel (B20), de bedrijfstak van de Gemeenschap en de communautaire productie betrekking moeten hebben op alle ondernemingen in de Gemeenschap die biodiesel en mengsels boven B20 produceren. Volgens hem is er geen bewijs dat de klager of de Commissie heeft geprobeerd deze ondernemingen bij de totale productie mee te rekenen of heeft vastgesteld dat deze producenten de klacht steunden.

 

(75)

In dit verband moet worden opgemerkt dat in het in overweging 162 van de voorlopige verordening genoemde totale productiecijfer voor de Gemeenschap wel degelijk rekening wordt gehouden met het productievolume van biodiesel in mengsels boven B20. Verder kan worden opgemerkt dat volgens de beschikbare informatie de productie van biodieselmengsels tussen 21 % (B21) en 99 % (B99) in het OT zeer gering is geweest. Het betrof vooral B30-mengsels met een totaal biodieselgehalte van niet meer dan 60 000 ton. Bovendien heeft de Commissie na de instelling van de voorlopige maatregelen nog contact opgenomen met de haar bekende B30-producenten, en van twee van hen heeft zij als antwoord ontvangen dat zij de klacht steunen.

 

(76)

Aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 161 tot en met 163 van de voorlopige verordening betreffende de definitie van de communautaire productie, de bedrijfstak van de Gemeenschap en de representativiteit bevestigd.

4.2.   Steekproeven

 

(77)

Volgens een van de partijen waren de prestaties van één van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten, die echter niet had medegewerkt, zo goed dat deze bij de beoordeling van de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap in aanmerking had moeten worden genomen. Deze producent zou in het OT geen schade hebben geleden en er werd betoogd dat volgens artikel 28 van de basisverordening moest worden gebruikgemaakt van de beste informatie die beschikbaar is. In dit verband stelde de partij voor om voor het onderzoek van de schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap gebruik te maken van de openbare financiële gegevens van deze producent over 2007 en 2008.

 

(78)

In antisubsidieonderzoeken is het gangbare praktijk dat de Commissie voor de beoordeling van de schade geen rekening houdt met producenten die geen medewerking verlenen en daarbij geen gebruik maakt van de in artikel 28 van de basisverordening geboden mogelijkheid om de beschikbare gegevens te gebruiken. De schadegegevens bestrijken een uitgebreide periode van vier jaar en het is niet mogelijk om uit openbare bronnen alle voor de vaststelling van de schade-indicatoren voor de gehele periode noodzakelijke informatie te verkrijgen. In het onderhavige geval werd de betrokken communautaire producent van het onderzoek uitgesloten omdat hij voor de jaren 2004-2006 geen volledige, goede informatie had verstrekt en voor 2007 en het OT slechts gedeeltelijke informatie. Wanneer voor 2007 en 2008 gebruik was gemaakt van openbare informatie over de biodieselactiviteiten van deze producent, was het niet mogelijk geweest voor alle schadefactoren en voor alle jaren van de beoordelingsperiode gegevens te verkrijgen. Hierdoor zou er sprake zijn geweest van een breuk in de ontwikkeling die van belang is voor de beoordeling van de schade.

 

(79)

Bovendien zou het bij handhaving van de betrokken producent in de steekproef niet mogelijk zijn geweest de prijsonderbieding voor alle verkopen van de in de steekproef opgenomen producenten te beoordelen, aangezien die producent geen uitvoerige lijst met zijn verkopen per productsoort voor het OT heeft verstrekt. Ten slotte moet worden opgemerkt dat, anders dan de belanghebbende beweert en zoals blijkt uit tabel 7 van de voorlopige verordening, de winstgevendheid van die producent, zoals openbare gegevens aantonen, duidelijk onder de voor de medewerkende, in de steekproef opgenomen communautaire producenten vastgestelde gemiddelde winstgevendheid ligt. Op grond van bovenstaande overwegingen moest het verzoek van deze partij worden afgewezen.

 

(80)

Dezelfde partij beweerde dat de steekproef van communautaire producenten niet representatief voor de bedrijfstak van de Gemeenschap was omdat die steekproef uitsluitend gebaseerd was op producenten van zuivere biodiesel (B100) en niet op producenten van mengsels van B20 tot B99 of op mengers van B100.

 

(81)

In dit verband wordt eraan herinnerd dat de communautaire productie van biodieselmengsels tussen B20 en B99 tijdens het OT zeer beperkt was (zie overweging 75). Omdat het om slechts 2 % van de totale communautaire productie van het soortgelijke product tijdens het OT gaat, kan worden geconcludeerd dat de selectie van de steekproef, die voornamelijk gebaseerd was op de grootste productie- en verkoophoeveelheid binnen de Gemeenschap, representatief was. Verder kunnen mengers van B100 niet als producent worden aangemerkt omdat zij niets anders doen dan een bestaand soortgelijk product mengen. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

 

(82)

Aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 164 tot en met 166 van de voorlopige verordening bevestigd.

  • 5. 
    SCHADE
 

(83)

Zoals in overweging 17 al is gezegd, bestreek het onderzoek naar de ontwikkeling die voor de beoordeling van de schade relevant is, de periode van januari 2004 tot het eind van het OT. Uit het onderzoek bleek evenwel dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2004 praktisch nog in de kinderschoenen stond. Daarom werd het zinvoller geacht bij de analyse van de mogelijke schade en de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap uit te gaan van de ontwikkeling in het tijdvak van 2005 tot het eind van het OT („de analyseperiode”). Omdat geen van de partijen commentaar op deze aanpak had, wordt overweging 167 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.1.   Verbruik in de Gemeenschap

Tabel 1

 

Verbruik in de Gemeenschap

2004

2005

2006

2007

OT

Ton

1 936 034

3 204 504

4 968 838

6 644 042

6 608 659

Index (2005=100)

60

100

155

207

206

 

(84)

Aangezien er over het verbruik in de Gemeenschap zoals vermeld in bovenstaande tabel geen opmerkingen werden ontvangen die een wijziging konden rechtvaardigen, worden de overwegingen 168 tot en met 173 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.2.   Omvang van de invoer uit het betrokken land en marktaandeel

 

(85)

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de totale invoer uit de VS in de beoordelingsperiode.

Tabel 2

 

Totale invoer uit de VS

2004

2005

2006

2007

OT

Ton

2 634

11 504

50 838

730 922

1 137 152

Index (2005=100)

23

100

442

6 354

9 885

Marktaandeel

0,1 %

0,4 %

1,0 %

11,0 %

17,2 %

Index (2005=100)

25

100

250

2 750

4 300

Bron: Uitvoerstatistiek van de VS.

 

(86)

Een belanghebbende voerde aan dat de analyse van de schade en het oorzakelijk verband voor de antisubsidieprocedure aan de hand van andere gegevens moet worden gemaakt dan die voor de parallelle antidumpingprocedure. Volgens hem zijn de bevindingen in de subsidiezaak gebaseerd op i) zelf geproduceerde, ii) geproduceerde en gemengde en iii) gekochte en gemengde biodiesel die naar de Gemeenschap is uitgevoerd, terwijl de bevindingen in de dumpingzaak, en in het bijzonder die over de uitvoer naar de Gemeenschap, alleen op de zelf geproduceerde biodiesel van de in de steekproef opgenomen producenten gebaseerd zijn.

 

(87)

Dit argument lijkt te suggereren dat bij een antidumpingprocedure altijd van een geringere gegevensbasis moet worden uitgegaan dan bij een antisubsidieprocedure. In de parallel verlopende antidumpingprocedure werd in de voorlopige fase echter vastgesteld dat alle uitvoer van zelf geproduceerde biodiesel door de ondernemingen in de steekproef van Amerikaanse producenten naar de communautaire markt tegen dumpingprijzen plaatsvond. Bij het onderhavige antisubsidieonderzoek werd hetzelfde vastgesteld. In beide onderzoeken werd dus alle uitvoer uit de VS geacht met dumping en subsidiëring te hebben plaatsgevonden, zodat alle uitvoer in aanmerking werd genomen bij de analyse van de schade en het oorzakelijk verband.

 

(88)

Er zij echter op gewezen dat in de definitieve fase werd vastgesteld dat één in de steekproef opgenomen onderneming niet met dumping heeft uitgevoerd, zodat een discrepantie is ontstaan tussen de omvang van de invoer met dumping en de omvang van de invoer met subsidiëring, die in de antidumping- respectievelijk de antisubsidiëringsprocedure in aanmerking moet worden genomen voor de analyse van de schade en het oorzakelijk verband. In de antidumpingprocedure werd de totale omvang van de invoer met dumping uit de VS gecorrigeerd omdat was vastgesteld dat één in de steekproef opgenomen producent-exporteur niet met dumping had ingevoerd. Voor de antisubsidieprocedure is dit echter niet van belang.

 

(89)

Op grond hiervan moest het argument worden afgewezen.

 

(90)

Een belanghebbende voerde aan dat HTS-post 3824 90 van de Amerikaanse uitvoerstatistiek, die in de voorlopige verordening was gebruikt om de invoer uit de VS vast te stellen, naast biodiesel ook andere producten, zoals „vetstoffen van dierlijke of plantaardige oorsprong en mengsels daarvan”, omvat. De analyse van de omvang van de invoer uit de VS vertoonde daarom gebreken. Dezelfde belanghebbende stelde voor in plaats daarvan gebruik te maken van de ontwikkeling die voor de bij het onderzoek betrokken Amerikaanse producenten was vastgesteld.

 

(91)

In dit verband moet om te beginnen worden opgemerkt dat HTS-code 3824 90 4000 voor de berekening van de omvang van de invoer van oorsprong uit de VS was gebruikt en niet de door deze partij genoemde tariefpost met zes cijfers.

 

(92)

Bovendien waren, zoals in overweging 170 van de voorlopige verordening al werd vermeld, de Eurostatgegevens onbruikbaar voor een beoordeling van de invoer van biodiesel uit de VS omdat er tot eind 2007 geen afzonderlijke GN-code voor de douaneclassificatie van dat product bestond. Biodiesel kon worden geclassificeerd onder diverse GN-codes, die alle ook invoergegevens voor andere producten bevatten. De reden voor het gebruik van de uitvoerstatistiek van de VS was dat de VS de uitvoer van het betrokken product onder een enkele tariefcode leek in te delen en de omvang van de andere onder dezelfde code ingedeelde producten van gering belang was voor zover het de uitvoer naar de Gemeenschap betrof.

 

(93)

Gezien de beperkte gebruiksmogelijkheden van de Eurostatgegevens hadden ook de in de klacht genoemde invoergegevens als alternatief voor de uitvoerstatistieken van de VS kunnen worden gebruikt. Deze gegevens waren door de klagers verzameld uit marktonderzoeksbronnen die vertrouwelijk zijn, waarmee bij gebruik dus rekening had moeten worden gehouden. Voor de volledigheid wordt hieronder evenwel in de vorm van indexcijfers een beeld gegeven van de ontwikkeling van de omvang van de invoer.

Tabel 3

 

Invoer uit de VS

2004

2005

2006

2007

OT

Indexcijfers (2005=100)

0

100

1 359

15 059

15 394

 

(94)

Uit een vergelijking van tabel 3 met tabel 2 blijkt dat de beoordeling door de Commissie van de omvang van de invoer van het betrokken product in de analyseperiode conservatiever was dan wanneer zij van het alternatief gebruik had gemaakt. Bovendien is dit totaalbeeld van de omvang van de invoer in tabel 3 samengesteld aan de hand van vertrouwelijke gegevens die niet kunnen worden gepubliceerd, terwijl de Amerikaanse uitvoerstatistieken openbaar zijn.

 

(95)

Uitgaande van de bij de onderzochte producenten-exporteurs verzamelde informatie geeft de door de belanghebbende voorgestelde methode het volgende beeld van de ontwikkeling van de omvang van de uitvoer te zien.

Tabel 4

 

Invoer uit de VS

2004

2005

2006

2007

OT

Indexcijfers (2005=100)

16

100

461

6 180

9 005

 

(96)

Uit een vergelijking van tabel 4 met tabel 2 blijkt dat de door de Commissie gebruikte methode en de methode die door deze partij wordt voorgesteld een soortgelijke ontwikkeling te zien geven.

 

(97)

Dezelfde belanghebbende betoogde dat de in tabel 2 opgenomen omvang van de invoer niet relevant kon zijn voor het betrokken product omdat het daarbij gaat om biodiesel en mengsels met een biodieselgehalte van meer dan 20 %.

 

(98)

In dit verband moet worden opgemerkt dat voor het OT geen invoer van het betrokken product met een biodieselgehalte boven B20 en onder B99 is vastgesteld. Dit betekent dat er in het onderzoek geen invoer van het betrokken product is vastgesteld die in de VS wegens het lage biodieselgehalte onder een andere HTS-code zou zijn ingedeeld.

 

(99)

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de in tabel 2 van de voorlopige verordening vermelde omvang van de invoer een betrouwbare, objectieve en conservatieve schatting van de invoer van het betrokken product in de Gemeenschap is.

 

(100)

Volgens een van de belanghebbenden had de invoer van splash and dash-biodiesel uit de VS moeten worden onderscheiden van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VS omdat die niet als invoer van oorsprong uit de VS kan worden beschouwd.

 

(101)

Bovendien voerden dezelfde partij en de overheid van de VS aan dat anders dan in de overwegingen 179 en 182 van de voorlopige verordening wordt gezegd niet alle uitvoer uit de VS als van oorsprong uit de VS mag worden beschouwd. Geen enkele Amerikaanse instantie beoordeelt of bepaalt het land van oorsprong van een specifiek uitgevoerd product, en men mag niet aannemen dat alle biodiesel die het grondgebied van de VS verlaat, van oorsprong uit de VS is.

 

(102)

Dezelfde partij beweerde voorts dat de biodieselindustrie niet altijd op de hoogte is van de voorschriften van het US Census Bureau over de vaststelling van de oorsprong van de uitgevoerde goederen, en dat de exporteurs van biodiesel bij het invullen van de „Shipper's Export Declaration” (SED) doorgaans aangeven dat de uitgevoerde goederen van binnenlandse oorsprong zijn.

 

(103)

Verder herhaalde hij zijn in de voorlopige fase naar voren gebrachte argument dat de hoeveelheid die na splash and dash-praktijken in de Gemeenschap wordt ingevoerd, meer dan 40 % van de uitvoer van het betrokken product uit de VS uitmaakt. Hij stoelde dit argument op de Amerikaanse in- en uitvoergegevens voor de HTS-codes 3824 90 4020 en 3824 90 4000 en beweerde in feite dat alle invoer van biodiesel in de VS in het kader van de splash and dash-procedure weer werd uitgevoerd naar de Gemeenschap.

 

(104)

Over het bovenstaande wordt opgemerkt dat de door de Amerikaanse autoriteiten verlangde verduidelijking, namelijk dat geen enkele Amerikaanse instantie de oorsprong van een specifiek uitvoerproduct beoordeelt of bepaalt, aanvaardbaar is.

 

(105)

De bewering dat splash and dash ten minste 40 % van de uitvoer van de VS naar de Gemeenschap uitmaakt, was gebaseerd op de veronderstelling dat alle in de VS ingevoerde biodiesel uiteindelijk in het kader van de splash and dash-procedure weer wordt uitgevoerd naar de Gemeenschap en niets ervan in de VS wordt verbruikt of vóór de uitvoer in de VS verder wordt gemengd.

 

(106)

De door deze partij verstrekte gegevens laten evenwel zien dat tussen 2004 en 2006 de invoer veel groter was dan de uitvoer, wat erop wijst dat er in de VS een binnenlandse vraag naar biodiesel uit andere landen bestaat. Bovendien is deze veronderstelling nogal simplistisch omdat er geen rekening wordt gehouden met de hoeveelheid in de VS gemengde en naar de Gemeenschap uitgevoerde biodiesel i) waarvan de kenmerken anders zijn dan die van het inputmateriaal, waardoor het mengsel een VS-oorsprong krijgt, of ii) in mengsels waarin het aandeel van biodiesel van oorsprong uit de VS het grootst is waardoor het gehele mengsel een VS-oorsprong krijgt. In dit verband wordt eraan herinnerd dat, zoals in overweging 180 van de voorlopige verordening is vermeld, de bij het onderzoek betrokken Amerikaanse ondernemingen hebben verklaard dat er bij de hoeveelheden die naar de Gemeenschap worden uitgevoerd of op de binnenlandse markt worden verkocht geen onderscheid kan worden gemaakt tussen hoeveelheden die zij zelf hebben geproduceerd of die uit de VS afkomstig zijn en ingevoerde hoeveelheden. Ook wordt opgemerkt dat de Amerikaanse ondernemingen de oorsprong correct lijken te hebben aangegeven aangezien in alle gevallen biodiesel die niet van oorsprong was uit de VS, in de VS verder werd gemengd. In de meeste gevallen zijn de bij het onderzoek betrokken producenten-exporteurs zeer grote ondernemingen of groepen ondernemingen met verbonden ondernemingen in de Gemeenschap, zodat het moeilijk te begrijpen is dat zij niet op de hoogte zouden zijn van de bestaande Amerikaanse en communautaire voorschriften over de vaststelling van de oorsprong.

 

(107)

Op grond van bovenstaande overwegingen luidt de conclusie dat er geen redenen zijn om precies vast te stellen welk deel van de invoer in de Gemeenschap in de beoordelingsperiode onder de splash and dash-praktijken valt. Voorts zijn er geen redenen om deze uitvoer in voorkomend geval als invoer te behandelen die niet van oorsprong is uit de VS.

5.3.   Prijzen van de invoer met subsidiëring en prijsonderbieding

5.3.1.   Verkoopprijs per eenheid

 

(108)

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verkoopprijs per eenheid van alle invoer op de communautaire markt van oorsprong uit de VS in de beoordelingsperiode (zie overwegingen 183 en 184 van de voorlopige verordening).

Tabel 5

 

Totale invoer uit de VS

2004

2005

2006

2007

OT

Prijs (euro/ton)

463

575

600

596

616

Index 2005=100

81

100

104

104

107

Bron: Uitvoerstatistiek van de VS en antwoorden van de in de steekproef opgenomen Amerikaanse exporteurs op de vragenlijst

5.3.2.   Prijsonderbieding

 

(109)

Voor de beoordeling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen af fabriek die de in de steekproef opgenomen communautaire producenten aan niet-verbonden afnemers op de communautaire markt in rekening brachten, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde cif-prijzen die werden gefactureerd door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VS waarvan werd vastgesteld dat zij hun producten met dumping verkochten. In voorkomend geval werd een correctie voor douanerechten, kosten na de invoer en verschillen in biodieselgrondstoffen gemaakt, zoals is beschreven in overweging 186 van de voorlopige verordening.

 

(110)

Sommige producenten-exporteurs voerden aan dat de correctie voor de verschillen in grondstoffen te gering was, aangezien deze de marktwaarde van de verschillen niet op de juiste wijze weergaf. Verder merkten zij op dat de verschillen moesten worden vastgesteld aan de hand van de prijzen voor de verschillende soorten biodiesel op de communautaire markt; zij kwantificeerden hun argument aan de hand van de prijsnoteringen in Antwerpen, na inklaring, zoals gepubliceerd door een marktanalist.

 

(111)

In dit verband wordt opgemerkt dat de correctie gebaseerd was op de totale, gecontroleerde gegevens die bij de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs waren verzameld voor hun transacties in de VS, dus op de bevindingen van het onderzoek, wat toch de betrouwbaarste informatiebron is. Bovendien waren de prijsnoteringen in de Gemeenschap geen passende basis voor deze correctie, omdat dat prijspeil beïnvloed werd door het prijspeil van de invoer met subsidiëring van oorsprong uit de VS. Daarom werd het argument afgewezen.

 

(112)

Volgens dezelfde producenten-exporteurs moest de correctie voor verschillen in grondstoffen alleen op de verkopen van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs worden toegepast, en niet op de verkopen van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten, omdat die mengsels verkopen die in overeenstemming zijn met de communautaire normen.

 

(113)

Dit argument werd irrelevant geacht omdat met de correctie werd beoogd rekening te houden met de verschillen in grondstoffen en niet met verschillen ten aanzien van het voldoen aan de afwijkende normen die in de Gemeenschap van toepassing zijn. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

 

(114)

De klager betwistte de juistheid van deze correctie met het argument dat zowel de communautaire producenten als de exporteurs in de VS een verscheidenheid aan grondstoffen gebruiken en allerlei mengsels produceren die zij op beide markten aanbieden, zodat zij dezelfde mogelijkheden hebben wat de keus van de grondstoffen betreft.

 

(115)

In dit verband wordt opgemerkt dat het weliswaar juist is dat zowel de communautaire producenten als de producenten-exporteurs in de VS allerlei mengsels op basis van verschillende grondstoffen gebruiken, maar dat de samenstelling van de mengsels van producent tot producent en per producent zelfs van afnemer tot afnemer aanzienlijk kan verschillen. Bij het onderzoek bleek inderdaad dat er slechts sporadisch een precieze match mogelijk was tussen de mengsels die door de in de steekproef opgenomen communautaire producenten en die welke door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs op de communautaire markt werden verkocht. Om met het oog op de berekening van de prijsonderbieding rekening te houden met de verschillende biodieselsoorten, werd het inderdaad nodig geacht een correctie voor verschillen in grondstoffen te maken. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

 

(116)

Sommige producenten-exporteurs voerden aan dat voor de berekening van de schademarge cif-prijzen, grens Gemeenschap, werden gebruikt, en niet de prijzen bij wederverkoop aan de eerste niet-verbonden afnemer. Volgens hen moesten deze berekeningen worden gecorrigeerd om rekening te houden met de waarde en de omvang van de verkopen aan de eerste niet-verbonden afnemer.

 

(117)

Voor twee producenten-exporteurs werd dit argument relevant geacht en werden de schadeberekeningen dienovereenkomstig gecorrigeerd.

 

(118)

Op grond van het bovenstaande werd de gemiddelde prijsonderbiedingsmarge in het OT, uitgedrukt in procenten van de gewogen gemiddelde prijzen af fabriek van de bedrijfstak van de Gemeenschap, vastgesteld op 18,9-31,9 %, in plaats van op 18,9-33,0 % in de voorlopige fase.

5.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

 

(119)

Zoals vermeld in de overwegingen 209 tot en met 212 van de voorlopige verordening bleek de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade te hebben geleden in de zin van artikel 8, lid 5, van de basisverordening.

 

(120)

Uit de voorlopige analyse is immers gebleken dat de prestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor sommige volume-indicatoren verbeterden, maar dat de meeste indicatoren betreffende de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode aanzienlijk verslechterden. Niettegenstaande het vermogen van de bedrijfstak van de Gemeenschap om kapitaal voor investeringen aan te trekken, liep het rendement van investeringen in het OT sterk terug en is de winstgevendheid in de beoordelingsperiode aanzienlijk afgenomen.

 

(121)

Een belanghebbende voerde aan dat de analyse in overweging 195 van de voorlopige verordening over de groei van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet correct is. Deze partij beweerde met name dat in de voorlopige verordening wordt gesuggereerd dat de sterk toegenomen vraag naar biodiesel op de communautaire markt tot een vergelijkbare toename van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap had moeten leiden, maar dat er geen direct verband is tussen de groei van de vraag en die van het marktaandeel.

 

(122)

Verder betoogde dezelfde partij dat niet kan worden gesteld dat de in overweging 195 van de voorlopige verordening vermelde schadefactoren, namelijk productie, bezettingsgraad, productiviteit, verkoop, investeringsbeleid en rendement van investeringen, ernstig te lijden hadden.

 

(123)

Het argument betreffende het ontbreken van een verband tussen vraag en marktaandeel is aanvaardbaar. Toch kan niet worden ontkend dat het marktaandeel van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten tussen 2006 en het eind van het OT met een factor 1,2 toenam, terwijl dat van de invoer met subsidiëring terzelfder tijd ongeveer verzeventienvoudigde. Deze verhoudingsgewijs sterke toename van het marktaandeel van de invoer uit de VS is het resultaat van de veel lagere verkoopprijzen voor deze invoer, zoals tabel 5 en overweging 118 laten zien.

 

(124)

Wat het argument over de algemene beoordeling van alle schadefactoren betreft, wordt erkend dat niet al deze factoren in de beoordelingsperiode verslechterden. De factoren betreffende de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, namelijk winstgevendheid, rendement van investeringen en in mindere mate productiviteit, hadden echter wel ernstig te lijden. De bedrijfstak van de Gemeenschap moest zich immers aanpassen aan de concurrentie van de - prijsbepalende - invoer met subsidiëring uit de VS, en gaf er de voorkeur aan om ten koste van zijn winstgevendheid op de markt aanwezig te blijven, in plaats van winstgevend te blijven maar marktaandeel te verliezen.

 

(125)

Sommige belanghebbenden en de overheid van de VS betoogden dat de winstgevendheid en het rendement van investeringen van de in de steekproef opgenomen EU-producenten in 2007 en het OT ondanks de sterke daling ten opzichte van voorgaande jaren in absolute cijfers nog goed waren. Volgens hen kon niet worden verwacht dat de winstgevendheid en het rendement van investeringen uit de jaren 2004-2006 altijd op hetzelfde niveau zouden blijven en maakte de EU-biodieselindustrie in de beoordelingsperiode, zoals bij beginnende industrieën heel normaal is, eerst een fase van sterke groei door gevolgd door een sterke daling.

 

(126)

In dit verband wordt eraan herinnerd dat sommige in de steekproef opgenomen Amerikaanse ondernemingen in de beoordelingsperiode een nog veel grotere winstgevendheid, van meer dan 30 %, behaalden in een soortgelijke context van een markt in ontwikkeling. Ook wordt vastgesteld dat de afname van de winstgevendheid en het rendement van investeringen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap als een zeer harde klap kwam omdat het gebeurde in de periode 2006-2007, op hetzelfde moment dat de invoer van biodiesel uit de VS sterk toenam.

 

(127)

Diverse communautaire producenten betoogden dat bij de beoordeling van de schade ook ten volle rekening had moeten worden gehouden met de situatie van de niet in de steekproef opgenomen communautaire ondernemingen, vooral in het licht van de talrijke gevallen van verkleining, stopzetting of uitstel van nieuwe projecten die in de beoordelingsperiode bij die ondernemingen werden vastgesteld.

 

(128)

Anderzijds was volgens een van de belanghebbenden de verwijzing in de voorlopige verordening naar niet in de steekproef opgenomen communautaire producenten irrelevant omdat de niet-gecontroleerde gegevens van niet in de steekproef opgenomen producenten niet kan worden gebruikt om schade aan te tonen. Voorts wees deze partij op openbare gegevens die zouden aantonen dat enkele van deze niet in de steekproef opgenomen producenten winstgevend zijn.

 

(129)

Wat deze twee argumenten betreft, wordt herinnerd aan de overwegingen 205 tot en met 208 van de voorlopige verordening, die betrekking hebben op de situatie van de niet in de steekproef opgenomen producenten in de Gemeenschap als aanvullende aanwijzing voor schade, zonder dat dit van invloed is op de berekening van de schade-indicatoren en de schademarge, waarvoor alleen gecontroleerde informatie werd gebruikt. Daarom wordt het argument van deze partij van de hand gewezen. Anderzijds is het wegens het ontbreken van gecontroleerde statistieken of individuele informatie over de situatie van alle niet in de steekproef opgenomen EU-producenten niet mogelijk nauwkeurige informatie voor alle communautaire producenten tezamen vast te stellen, zoals de communautaire producenten voorstelden. Dit argument werd daarom ook afgewezen.

 

(130)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de voorlopige bevindingen betreffende de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden ontvangen, worden de overwegingen 188 tot en met 194 en 196 tot en met 208 van de voorlopige verordening bevestigd.

 

(131)

De conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden, zoals vermeld in de overwegingen 209 tot en met 212 van de voorlopige verordening, wordt ook bevestigd.

  • 6. 
    OORZAKELIJK VERBAND

6.1.   Gevolgen van de invoer met subsidiëring

 

(132)

Er wordt aan herinnerd dat de invoer met subsidiëring uit de VS in de analyseperiode aanzienlijk is toegenomen. Ook viel de sterke toename van de invoer met subsidiëring in de tijd duidelijk samen met de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Deze was niet in staat zijn prijzen af te stemmen op de marktomstandigheden en de kostenstijgingen, omdat zijn prijzen tijdens het OT werden onderboden door de invoer met subsidiëring.

 

(133)

Daarom wordt bevestigd dat de snelle toename van laaggeprijsde invoer met subsidiëring uit de VS in het OT een sterke negatieve invloed had op de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

6.2.   Gevolgen van andere factoren

6.2.1.   Invoer uit andere derde landen

 

(134)

Omdat er geen opmerkingen werden ontvangen die een wijziging van de voorlopige bevindingen rechtvaardigen, wordt bevestigd dat invoer uit andere derde landen hoogstens een verwaarloosbare bijdrage aan de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade kan hebben geleverd.

6.2.2.   Ontwikkeling van de vraag

 

(135)

Een van de belanghebbenden betoogde dat ook al was de inkrimping van de vraag tussen 2007 en het eind van het OT met 0,5 % verwaarloosbaar, deze de bedrijfstak van de Gemeenschap toch schade heeft toegebracht omdat bij een hypothetische toename van de vraag met 10 % de verkopen met 205 733 ton zouden zijn gestegen als de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn marktaandeel, dat in het OT 29,8 % bedroeg, had behouden.

 

(136)

De argumenten van deze partij ter zake zijn gebaseerd op algemene, niet-onderbouwde hypotheses. Aangezien het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen 2007 en het eind van het OT met 2,8 procentpunten toenam, geeft dit bovendien steun aan de in overweging 223 van de voorlopige verordening bereikte conclusie dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade niet kan worden toegeschreven aan de geringe inkrimping van de vraag tussen 2007 en het eind van het OT. Omdat er verder geen opmerkingen over de ontwikkeling van de vraag op de communautaire markt waren, wordt overweging 223 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.2.3.   Beleidsbeslissingen van de overheid

 

(137)

Een van de belanghebbenden herhaalde zijn argument dat de wederinvoering van de energiebelasting in Duitsland een negatieve invloed heeft gehad op de economische situatie van de communautaire producenten die op die markt leveren omdat de markt voor B100, die ten minste 1,5 miljoen ton bedroeg, zou zijn ingestort. Verder betoogde deze partij naar aanleiding van de in overweging 225 van de voorlopige verordening uiteengezette bevindingen van het onderzoek, dat ook al zou de invoering van een verplichte bijmenging van 4,4 % voor op de Duitse markt gebrachte diesel voor vervoersdoeleinden (B5) de beweerde verkoopverliezen voor B100 hebben tenietgedaan, het prijspeil voor B100 afwijkt van dat voor biodiesel die voor B5-mengsels bestemd is. B100 zou namelijk alleen van de duurdere grondstof raapzaad worden vervaardigd, terwijl B5-biodiesel van verschillende grondstoffen wordt vervaardigd, zodat de gemiddelde prijs van de communautaire producenten lager uitvalt.

 

(138)

In dit verband wordt eraan herinnerd dat, anders dan deze partij beweert, uit het onderzoek is gebleken dat de omvang van de verkopen van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten aan de Duitse markt tussen 2006 en het eind van het OT met 68 % toenam, wat een bevestiging is van de voorlopige bevinding dat verliezen op de verkoop van B100 werden gecompenseerd door de verplichte bijmenging. Verder zij opgemerkt dat de invoering van een belasting van 0,09 euro per liter biodiesel per 1 augustus 2006 niet tot de instorting van de markt heeft geleid, zoals deze partij beweert, hoewel de verkoop van B100 in het laatste kwartaal van het OT, toen deze belasting per 1 januari 2008 steeg tot 0,15 euro per liter, wel sterk terugliep. De beweringen van deze partij over het effect op de prijzen zijn niet gegrond omdat de biodiesel voor beide productsoorten aan dezelfde normen moet voldoen, wat betekent dat in beide biodieselbrandstoffen dezelfde grondstoffenmix kan worden gebruikt, zodat er geen bewezen prijsdifferentiatie tussen beide biodieselsoorten is. Op grond hiervan werd het argument afgewezen.

 

(139)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de beleidsbeslissingen van de overheid werden ontvangen, wordt overweging 226 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.2.4.   Niet-gebruikte productiecapaciteit van de communautaire producenten

 

(140)

Een van de belanghebbenden was het er weliswaar mee eens dat de bezettingsgraad van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten vrij hoog bleef, maar betoogde toch dat hun schade mede werd veroorzaakt door hun overcapaciteit aangezien deze resulteert in hogere vaste kosten, wat een negatieve impact op de winstgevendheid heeft. Verder zou de stijging van de nettowaarde van de activa van die producenten tot hogere vaste kosten hebben geleid omdat de afschrijvingen en financiële lasten daardoor hoger waren.

 

(141)

In dit verband wordt eraan herinnerd dat een gedetailleerde analyse van de verdeling van de vaste en de variabele kosten in de kostenstructuur van de bedrijfstak van de Gemeenschap aantoonde dat de vaste kosten slechts 6 % van de totale kosten uitmaken (overweging 228 van de voorlopige verordening). Bovendien bleek uit deze analyse dat dit percentage in de gehele analyseperiode min of meer gelijk was. Wat nu het argument inzake het effect van de hogere nettowaarde van de vaste activa op de winstgevendheid betreft, moet worden opgemerkt dat de stijging van de kosten in absolute cijfers niet automatisch leidt tot een stijging van de productiekosten per eenheid omdat deze afhankelijk is van de omvang van de productie, die, zoals tabel 4 van de voorlopige verordening laat zien, gedurende de gehele analyseperiode voortdurend toenam. Daarom werden de hogere vaste kosten in absolute cijfers toegeschreven aan een grotere productie, wat resulteerde in bovengenoemd aandeel van de vaste kosten in de totale kosten. Op grond hiervan moesten de argumenten van deze belanghebbende van de hand worden gewezen.

 

(142)

Dezelfde partij beweerde dat de algehele overcapaciteit van de communautaire producenten een directe impact op de prijzen heeft, aangezien de producenten een felle strijd met elkaar leverden om contracten, tot op het niveau van de marginale kosten, waarbij producenten met een hoge bezettingsgraad waarschijnlijk het agressiefst de prijs van hun concurrenten hebben onderboden. Ter ondersteuning van haar argument verstrekte zij een bekendmaking van één in de steekproef opgenomen onderneming over haar jaarrekening over 2007.

 

(143)

De beweringen van deze partij werden evenwel niet onderbouwd met bewijsmateriaal, aangezien niets in deze verklaring wees op de beweerde prijzenoorlog als gevolg van overcapaciteit. De verklaring had veeleer betrekking op de verhoging van de Duitse energiebelasting voor B100 per 1 januari 2008, waardoor de concurrentie op de B5-markt werd aangewakkerd. Op grond hiervan moest het argument worden afgewezen.

 

(144)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de niet-gebruikte capaciteit van de communautaire producenten werden ontvangen, worden de overwegingen 227 tot en met 230 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.2.5.   Grotere vraag naar grondstoffen en hogere prijzen

 

(145)

Een van de belanghebbenden en de overheid van de VS voerden aan dat in geen van de argumenten in de overwegingen 231 tot en met 235 van de voorlopige verordening wordt vermeld dat de prijzen van sojabonen, palmolie en canolaolie in de VS sinds 2004 steeds veel lager waren dan de prijzen in de Gemeenschap voor raapzaad, wat een groot concurrentievoordeel voor de uit de VS ingevoerde biodiesel opleverde.

 

(146)

Bij het onderzoek moet echter worden vastgesteld of de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden door de invoer met subsidiëring (wat prijzen en hoeveelheden betreft) dan wel of deze schade aan andere factoren moet worden toegeschreven. Volgens artikel 8, lid 6, van de basisverordening moet worden aangetoond dat het prijspeil van de invoer met subsidiëring schade veroorzaakt. Het gaat daarom alleen om een verschil in prijspeil; de factoren die dat prijspeil beïnvloeden, hoeven niet te worden geanalyseerd.

 

(147)

In de praktijk wordt het effect van de invoer met subsidiëring op de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap vooral onderzocht door na te gaan of er sprake is van prijsonderbieding, prijsverlaging en verhindering van een prijsverhoging. Daartoe worden de prijzen van de met subsidiëring uitgevoerde producten vergeleken met de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, waarbij in sommige gevallen de voor de berekening van de schade gebruikte uitvoerprijzen moeten worden gecorrigeerd om tot een vergelijkbare basis te komen. Bijgevolg hebben correcties in dit verband alleen tot doel de prijsverschillen op een vergelijkbare basis vast te stellen. Het is daarom zonneklaar dat de grondstofprijzen in het land van uitvoer in beginsel geen schadefactor kunnen zijn.

 

(148)

Dit wordt ook bevestigd in artikel 8, lid 7, van de basisverordening, waarin wordt verwezen naar andere bekende factoren dan de invoer met subsidiëring. In de lijst van de andere bekende factoren in dat artikel wordt geen enkele factor genoemd die van invloed is op het prijspeil van de invoer met subsidiëring. Samengevat komt het erop neer dat bij invoer met subsidiëring de ontwikkeling van de grondstofprijzen niet als een van de schadefactoren mag worden beschouwd, ook niet als die ontwikkeling de uitvoerprijzen gunstig beïnvloedt.

 

(149)

De analyse van de factoren die van invloed zijn op het prijspeil van de invoer met subsidiëring, zoals het beweerde concurrentievoordeel als gevolg van lagere grondstofprijzen, kan dus geen sluitende conclusie opleveren en een dergelijke analyse zou verdergaan dan wat in de basisverordening is voorgeschreven.

 

(150)

In ieder geval en zonder dat dit afbreuk doet aan bovenstaande overwegingen, moet eraan worden herinnerd dat er tijdens het OT sprake was van een wereldwijde, algemene stijging van de landbouwprijzen en dat de prijsstijging voor sojabonenolie (de belangrijkste door de producenten in het betrokken land gebruikte grondstof) in dezelfde periode groter was dan die voor raapzaadolie. Deze kostenstijgingen in de VS kwamen evenwel niet tot uiting in de prijzen van de met subsidiëring in de Gemeenschap ingevoerde producten, die de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk onderboden.

 

(151)

Op grond van bovenstaande overwegingen moest het argument van deze partijen worden afgewezen.

 

(152)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de grotere vraag naar grondstoffen en de stijgende prijzen werden ontvangen, worden de overwegingen 231 tot en met 238 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.2.6.   Prijsontwikkeling van minerale diesel

 

(153)

Een belanghebbende herhaalde zijn argument (zie overweging 236 van de voorlopige verordening) en betoogde voorts dat de prijzen van minerale diesel voor de producenten van biodiesel een grens vormen waarboven zij de stijging van de grondstofprijzen niet meer in hun prijzen kunnen doorberekenen.

 

(154)

In dit verband wordt opgemerkt dat alle communautaire producenten op markten met verplichte bijmenging leverden. Bovendien wordt biodiesel in de meeste landen niet of lager belast, waardoor de prijs ervan vergelijkbaar is met die van minerale diesel plus de energiebelasting daarop. Dit betekent dat er inderdaad een zekere correlatie met de aardolieprijzen bestaat, maar dat het onderzoek heeft aangetoond dat biodiesel om bovenstaande redenen toch tegen een hogere prijs kan worden verkocht dan minerale diesel. Bovendien verstrekte deze partij geen overtuigend bewijs dat de prijzen van minerale diesel, die in de tweede helft van het OT zeer hoog waren, in het OT druk uitoefenden op de biodieselprijzen van de communautaire producenten.

 

(155)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de prijsontwikkeling van minerale diesel werden ontvangen, luidt de conclusie dat deze factor de bedrijfstak van de Gemeenschap geen schade heeft berokkend.

6.2.7.   Belang van de plaats van vestiging van de biodieselfabrieken in de Gemeenschap

 

(156)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de plaats van vestiging van de biodieselfabrieken werden ontvangen, worden de overwegingen 239 tot en met 241 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.2.8.   Met de Amerikaanse exporteurs verbonden producenten

 

(157)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de gevolgen van de invoer uit de VS door met de Amerikaanse exporteurs verbonden producenten werden ontvangen, wordt overweging 242 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.2.9.   Conclusie inzake het oorzakelijk verband

 

(158)

Gelet op het voorgaande en aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 243 tot en met 245 van de voorlopige verordening bevestigd.

  • 7. 
    BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

7.1.   Bedrijfstak van de Gemeenschap

 

(159)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen spraken de tot de bedrijfstak van de Gemeenschap behorende producenten hun steun uit voor de bevindingen van de Commissie en bevestigde hij dat de maatregelen in zijn belang zijn.

 

(160)

Volgens één van de belanghebbenden zijn de maatregelen niet in het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap omdat ze zouden resulteren in een verschuiving van de handelsstromen, d.w.z. een omschakeling op invoer uit landen die niet onder de maatregel vallen omdat: i) de communautaire marktdeelnemers goedkopere biodiesel op basis van sojabonenolie en palmolie zullen blijven verlangen in aanvulling op de duurdere raapzaadbiodiesel die door de bedrijfstak van de Gemeenschap wordt geproduceerd, en ii) er onvoldoende raapzaadbiodiesel is om aan de vraag te voldoen.

 

(161)

In dit verband wordt opgemerkt dat raapzaad voor de tot de bedrijfstak van de Gemeenschap behorende producenten weliswaar de belangrijkste grondstof is, maar dat zij voor hun biodieselproductie niet uitsluitend raapzaad gebruiken, maar ook sojabonenolie en palmolie. Omdat de prijs van andere grondstoffen evenwel vaak hoger was dan de prijs van de met subsidiëring ingevoerde biodiesel op basis van die grondstoffen, kregen zij de kans niet om op grotere schaal sojabonenolie en palmolie te gebruiken. Van de instelling van maatregelen wordt dan ook verwacht dat de normale marktomstandigheden in dit opzicht zullen worden hersteld, zodat de tot de bedrijfstak van de Gemeenschap behorende producenten hun productie efficiënter kunnen afstemmen op de verschillende soorten biodiesel die op de communautaire markt nodig zijn. Daarom werd het argument afgewezen.

 

(162)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden ontvangen, worden de overwegingen 247 tot en met 249 van de voorlopige verordening bevestigd.

7.2.   Niet-verbonden importeurs en handelaars in de Gemeenschap

 

(163)

Omdat de importeurs niet reageerden op de instelling van de voorlopige maatregelen, wordt geconcludeerd dat de maatregelen hoogstwaarschijnlijk geen aanmerkelijke gevolgen voor de importeurs en handelaars zullen hebben.

7.3.   Gebruikers in de Gemeenschap

 

(164)

Omdat de gebruikers niet reageerden op de instelling van de voorlopige maatregelen, wordt geconcludeerd dat de compenserende rechten hoogstwaarschijnlijk geen aanmerkelijke gevolgen voor de gebruikers zullen hebben.

7.4.   Grondstofleveranciers in de Gemeenschap

 

(165)

Omdat de leveranciers niet reageerden op de instelling van de voorlopige maatregelen, worden de overwegingen 256 tot en met 258 van de voorlopige verordening bevestigd.

7.5.   Andere belangen

 

(166)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde een van de belanghebbenden aan dat de automobielfabrikanten die in de productie van biodieselvoertuigen hebben geïnvesteerd, wellicht niet in staat zijn hun investeringen in klinkende munt om te zetten door die voertuigen te verkopen wanneer de prijzen van biodiesel wegens de maatregelen stijgen tot een niveau waarop biodiesel niet meer kan concurreren met minerale diesel.

 

(167)

Opgemerkt zij in dit verband dat de door deze partij genoemde mogelijkheid ook bestaat wanneer er geen maatregelen worden ingesteld, wanneer namelijk de prijzen van minerale diesel (die afhankelijk zijn van de aardolieprijs) zoveel dalen dat ze competitiever zijn dan de prijzen van biodiesel. Het lijkt daarom onredelijk te veronderstellen dat de automobielindustrie investeringen heeft gedaan zonder hiermee rekening te houden. Het argument werd derhalve afgewezen.

 

(168)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen gaf een vereniging van EU-landbouwers blijk van haar steun; zij wees erop dat de invoer van biodiesel uit de VS de communautaire oliezaadproducenten heeft beroofd van een markt van ongeveer 6 miljoen ton oliezaad, wat overeenkomt met circa 11 % van de EU-productie in 2007 en 2008, en dat hij heeft geleid tot een daling van de potentiële waarde van raapzaad voor non-fooddoeleinden. Deze opmerkingen werden echter zo laat ontvangen dat zij niet konden worden gecontroleerd.

7.6.   Verstoring van concurrentie en handel

 

(169)

Een belanghebbende herhaalde zijn opmerking dat de compenserende maatregelen niet in overeenstemming zijn met het beleid van de Europese Unie om het gebruik van biobrandstoffen te bevorderen. Hij voegde eraan toe dat de Europese Unie niet alleen van biodiesel op basis van in de Gemeenschap geproduceerd raapzaad afhankelijk kan zijn om haar biodieselmarkt tot ontwikkeling te brengen.

 

(170)

Deze opmerking is al aan de orde gekomen onder punt 7.6 van de voorlopige verordening, terwijl voor de door deze partij aan de orde gestelde kwestie van biodiesel op basis van raapzaad ook wordt verwezen naar overweging 161.

 

(171)

Aangezien er geen andere opmerkingen over de verstoring van concurrentie en handel werden ontvangen, worden de overwegingen 259 tot en met 261 van de voorlopige verordening bevestigd.

7.7.   Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap

 

(172)

Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om in deze zaak geen compenserende rechten in te stellen.

  • 8. 
    DEFINITIEVE COMPENSERENDE MAATREGELEN

8.1.   Schademarge

 

(173)

Met betrekking tot de vaststelling van haar schademarge op het niveau van de hoogste schademarge voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen (zie overwegingen 268 tot en met 270 van de voorlopige verordening) voerde één onderneming aan dat zij aangeboden had alle nodige gegevens te verstrekken voor de berekening van een individuele marge. De onderneming was ook bereid in te stemmen met een controlebezoek aan haar dochteronderneming. Volgens de onderneming gold dit aanbod nog steeds.

 

(174)

In het na de inleiding van de procedure ontvangen antwoord van deze onderneming op de vragenlijst bleken bepaalde gegevens betreffende haar uitvoer naar de Gemeenschap en de wederverkoop door de met haar verbonden importeur in de Gemeenschap te ontbreken. De onderneming werd verzocht de betrokken informatie binnen een bepaalde termijn te verstrekken, maar zij gaf geen gevolg aan dit verzoek. Zoals in overweging 268 van de voorlopige verordening is uiteengezet, deelde de Commissie de onderneming vervolgens mede dat de gebrekkige informatie volgens artikel 28 van de basisverordening buiten beschouwing mocht worden gelaten als zij de gevraagde informatie niet verstrekte. De onderneming werd in kennis gesteld van de gevolgen van haar gedeeltelijke medewerking en in de gelegenheid gesteld opmerkingen hierover te maken. Zij heeft bijna twee weken na de gestelde termijn geantwoord en daarbij onder meer aangegeven dat zij de gevraagde informatie onmiddellijk zou verstrekken. Deze werd echter nooit ontvangen.

 

(175)

Gezien het bovenstaande wordt bevestigd dat de schademarge voor deze onderneming wordt vastgesteld op het niveau van de hoogste schademarge voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen.

 

(176)

Verscheidene belanghebbenden en de overheid van de VS betwistten de voorlopige vaststelling dat een bedrijfstak van dit type onder normale concurrentievoorwaarden redelijkerwijs een winstmarge van 15 % kan behalen.

 

(177)

Een belanghebbende betoogde dat voor de vaststelling van de schademarge de winstmarge van de bedrijfstak van de Gemeenschap moet worden vastgesteld op het niveau van de door deze tijdens het OT gemaakte winst, namelijk 5,7 %, omdat die winstmarge aardig overeenkomt met de winst die met waren als biodiesel wordt gerealiseerd. Ter ondersteuning van dit argument wordt gewezen op de winst die Amerikaanse producenten van ethanol of plantaardige oliën en aardolieraffinaderijen behalen.

 

(178)

Opgemerkt zij dat de schademarge moet worden gebaseerd op een evaluatie van de winst die de bedrijfstak bij de verkoop van het soortgelijke product op de communautaire markt redelijkerwijs mag verwachten wanneer er geen sprake is van invoer met subsidiëring. Voor een specifiek onderzoek kan de aan het begin van de beoordelingsperiode gerealiseerde winst redelijkerwijs worden beschouwd als de winst die zonder invoer met subsidiëring wordt behaald. In dit specifieke geval bereikte de invoer uit de VS in de beginjaren van de beoordelingsperiode (2004-2006) nooit een marktaandeel van 1 %, zodat de conclusie redelijkerwijs kan luiden dat die periode werd gekenmerkt door de afwezigheid van invoer met subsidiëring. Daarom werd de door de bedrijfstak van de Gemeenschap in die periode behaalde gemiddelde winst beschouwd als een redelijke grondslag voor de vaststelling van de schademarge, waarbij er ook rekening mee werd gehouden dat de investeringen van deze nieuwe industrie in de productie moeten worden gegarandeerd. Overigens is in verband met het argument van de belanghebbende uit het onderzoek gebleken dat de door de belangrijke Amerikaanse producenten-exporteurs op binnenlandse biodieseltransacties behaalde winst duidelijk boven het voor de vaststelling van de schademarge gehanteerde winstpeil ligt. Op grond hiervan moest het argument worden afgewezen.

 

(179)

Uit sommige argumenten van Amerikaanse ondernemingen over de omrekening van de ad-valoremrechten in rechten in de vorm van vaste bedragen, die in overweging 185 aan de orde komen, bleek dat het ad-valorembedrag van de prijsonderbieding berekend was als de verhouding tussen de totale prijsonderbieding en de gecorrigeerde cif-prijs (zie de in overweging 109 vermelde correctie), terwijl de niet-gecorrigeerde cif-prijs had moeten worden gebruikt, net als voor de berekening van de ad-valoremdumpingmarge. Daarom werden alle ad-valoremschademarges voor alle in de steekproef opgenomen Amerikaanse ondernemingen opnieuw berekend.

 

(180)

Aangezien na de mededeling van de voorlopige bevindingen geen andere opmerkingen zijn ontvangen, werd de in de overwegingen 266 en 267 van de voorlopige verordening vermelde methode gebruikt om de geen schade veroorzakende prijzen vast te stellen. De schademarge werd berekend als percentage van de totale niet-gecorrigeerde cif-waarde bij invoer.

8.2.   Vorm en hoogte van de rechten

 

(181)

Gelet op het voorgaande moet overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de basisverordening een definitief compenserend recht worden ingesteld dat hoog genoeg is om een eind te maken aan de door de invoer met subsidiëring veroorzaakte schade, maar dat het niveau van de vastgestelde subsidiemarge niet mag overschrijden.

 

(182)

In verband met de na de mededeling van de voorlopige bevindingen van sommige belanghebbenden ontvangen opmerkingen en de in deze verordening beschreven herzieningen, zijn bepaalde marges gewijzigd.

 

(183)

Op grond van het voorgaande zijn compenserende rechten vastgesteld door de schademarges en de subsidiemarges met elkaar te vergelijken. Daarom worden de volgende compenserende rechten voorgesteld:

 

Onderneming

Schademarge

Subsidiemarge

Compenserend recht

Archer Daniels Midland Company

54,5 %

35,1 %

35,1 %

Cargill Inc.

64,4 %

34,5 %

34,5 %

Green Earth Fuels of Houston LLC

51,3 %

39,0 %

39,0 %

Imperium Renewables Inc.

41,6 %

29,1 %

29,1 %

Peter Cremer North America LP

77,2 %

41,0 %

41,0 %

Vinmar Overseas Limited

76,4 %

41,1 %

41,1 %

World Energy Alternatives LLC

46,1 %

37,6 %

37,6 %

Medewerkende niet in de steekproef opgenomen ondernemingen

56,2 %

36,0 %

36,0 %

 

(184)

Omdat het compenserende recht van toepassing zal zijn op mengsels met meer dan 20 gewichtspercenten biodiesel, berekend op basis van hun biodieselgehalte, wordt het met het oog op een doeltreffende tenuitvoerlegging van de maatregelen door de douaneautoriteiten van de lidstaten passend geacht de rechten vast te stellen als vaste bedragen op basis van het biodieselgehalte.

 

(185)

Sommige partijen bestreden de methode die werd gebruikt om de ad-valoremrechten in vaste bedragen om te rekenen. Volgens hen hadden hiervoor de werkelijke cif-waarden moeten worden gebruikt en niet de cif-waarden die waren gecorrigeerd om rekening te houden met de in de overwegingen 185 en 186 van de voorlopige verordening beschreven verschillen in grondstoffen.

 

(186)

Dit argument werd onderzocht en inderdaad bleken voor deze omrekening de gecorrigeerde cif-waarden te zijn gebruikt. Vastgesteld werd echter ook dat dezelfde waarden als grondslag waren gebruikt om het bedrag van de prijsonderbieding uit te drukken in een ad-valoremrecht. Daarom moest een eerste correctie worden aangebracht door het bedrag van de prijsonderbieding uit te drukken in een percentage van de totale werkelijke cif-waarde van de invoer. De schademarges zijn daarom dienovereenkomstig herzien. De hierop aansluitende berekening van de in een vast bedrag uitgedrukte rechten gaf echter geen afwijking te zien van de in artikel 1, lid 2, van de voorlopige verordening opgenomen rechten, aangezien de hogere ad-valoremrechten volledig werden gecompenseerd door de daling van de cif-prijzen (van gecorrigeerd naar werkelijk) die voor de omrekening van de ad-valoremrechten in een vast bedrag waren gebruikt.

 

(187)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele compenserende rechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit het betrokken land die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde juridische entiteiten. Zij zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

 

(188)

Verzoeken in verband met de toepassing van individuele compenserende rechten voor bepaalde ondernemingen (bv. na een naamswijziging van de entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen onverwijld aan de Commissie (11) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien de naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt.

 

(189)

De Commissie heeft alle partijen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de instelling van definitieve compenserende rechten aan te bevelen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken. De opmerkingen van de partijen werden naar behoren onderzocht en waar nodig werden de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

8.3.   Verbintenissen

 

(190)

Enkele Amerikaanse medewerkende producenten-exporteurs boden in overeenstemming met artikel 13, lid 1, van de basisverordening prijsverbintenissen aan. Wegens de aanmerkelijke prijsverschillen voor de grondstoffen wordt het product evenwel niet geschikt geacht voor een vaste prijsverbintenis. In verband daarmee stelden de ondernemingen voor om de minimuminvoerprijzen (MIP's) regelmatig te indexeren aan de hand van de prijsschommelingen voor raapzaadolie. Om rekening te houden met de verscheidenheid van de ingevoerde producten (biodiesel van sojabonen-, palm- of canolaolie) boden zij bovendien voor die drie soorten MIP's aan op basis van de tijdens het OT vastgestelde grondstofcoëfficiënten.

 

(191)

Naar aanleiding van het aanbod van de medewerkende producenten-exporteurs zij opgemerkt dat de voor de vaststelling van een geïndexeerde MIP gebruikte basis in het OT gemiddeld 7-8 % onder de geen schade veroorzakende prijs lag. Bovendien waren de coëfficiënten die werden voorgesteld om MIP's voor bovengenoemde soorten te corrigeren, niet geschikt omdat zij betrekking hadden op het OT. Immers, daar deze coëfficiënten, die afhankelijk zijn van het prijsverschil tussen de grondstoffen, voortdurend fluctueren, kunnen zij aanzienlijk zijn veranderd ten opzichte van de situatie tijdens het OT. Daarom werd de voorgestelde indexering van MIP's voor biodiesel van sojabonen- of palmolie op basis van prijsschommelingen voor raapzaadolie niet geschikt geacht omdat die indexering gebaseerd zou zijn op de prijsontwikkeling voor andere grondstoffen dan die welke voor de productie van het betrokken uitgevoerde product worden gebruikt.

 

(192)

Op grond van bovenstaande overwegingen en zonder nader in te gaan op praktische aspecten van de aanvaardbaarheid voor specifieke ondernemingen werd besloten dat de verbintenissen van de hand moesten worden gewezen omdat de methode voor de vaststelling van de MIP's ongeschikt was en de aangeboden MIP's niet hoog genoeg waren om een eind te maken aan de schade veroorzakende subsidiëring.

8.4.   Definitieve inning van de voorlopige rechten en speciaal toezicht

 

(193)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen vroeg de klager om speciale maatregelen om ontwijking van de maatregelen te voorkomen, daar het bij de betrokken markt gaat om een wereldwijde goederenmarkt met een vervangbaar product dat via diverse handelskanalen wordt verkocht.

 

(194)

In verband daarmee lijkt het inderdaad een goed idee alle invoer van biodiesel ongeacht de herkomst nauwlettend te volgen, teneinde snel passende maatregelen te kunnen nemen wanneer de situatie dat verlangt.

 

(195)

Wegens de hoogte van de vastgestelde subsidiemarges en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, wordt het noodzakelijk geacht de bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige compenserende recht, definitief te innen tot het bedrag van de ingestelde definitieve rechten. Wanneer het definitieve recht lager is dan het voorlopige recht, moeten de voorlopige, als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve recht overschrijden, worden vrijgegeven. Wanneer het definitieve recht hoger is dan het voorlopige recht, worden uitsluitend de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid werden gesteld, definitief geïnd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, beter bekend als „biodiesel”, in zuivere vorm of in mengsels bevattende meer dan 20 gewichtspercenten door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong, thans vallende onder de GN-codes ex15162098 (TARIC-code 1516209820), ex15180091 (TARIC-code 1518009120), ex15180099 (TARIC-code 1518009920), ex27101941 (TARIC-code 2710194120), 3824 90 91 en ex38249097 (TARIC-code 3824909787), van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika.
  • 2. 
    Het definitieve compenserende recht dat van toepassing is op de in lid 1 omschreven door onderstaande ondernemingen vervaardigde producten bedraagt:
 

Onderneming

Compenserend recht, euro/ton, netto

Aanvullende TARIC-code

Archer Daniels Midland Company, Decatur

237,0

A933

Cargill Inc., Wayzata

213,8

A934

Green Earth Fuels of Houston LLC, Houston

213,4

A935

Imperium Renewables Inc., Seattle

216,8

A936

Peter Cremer North America LP, Cincinnati

211,2

A937

Vinmar Overseas Limited, Houston

211,2

A938

World Energy Alternatives LLC, Boston

211,2

A939

In de bijlage opgenomen ondernemingen

219,4

zie bijlage

Alle andere ondernemingen

237,0

A999

Het compenserende recht op mengsels is van toepassing naar gelang van het aandeel, in gewichtspercenten, van de totale hoeveelheid door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasoliën van niet-fossiele oorsprong in het mengsel (biodieselinhoud).

  • 3. 
    Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen betreffende douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De bedragen die als zekerheid zijn gesteld voor de voorlopige compenserende rechten die op grond van Verordening (EG) nr. 194/2009 van de Commissie zijn ingesteld op biodiesel, vallende onder de GN-codes ex15162098 (TARIC-code 1516209820), ex15180091 (TARIC-code 1518009120), ex15180099 (TARIC-code 1518009920), ex27101941 (TARIC-code 2710194120), 3824 90 91 en ex38249097 (TARIC-code 3824909787), van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, worden definitief geïnd. De bedragen die als zekerheid zijn gesteld en die het bedrag van het definitieve compenserende recht overschrijden, worden vrijgegeven. Wanneer het definitieve recht hoger is dan het voorlopige recht, worden uitsluitend de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid werden gesteld, definitief geïnd.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 juli 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

  • A. 
    BORG
 

  • (4) 
    Artikel 28, lid 1, van de basisverordening luidt: „Indien belanghebbenden binnen de bij deze verordening vastgestelde termijnen geen toegang geven tot de nodige gegevens of deze anderszins niet verstrekken of het onderzoek aanmerkelijk belemmeren, kunnen aan de hand van de beschikbare gegevens voorlopige of definitieve conclusies, zowel in positieve als in negatieve zin, worden getrokken. […]”.
  • (5) 
    In tegenstelling tot de ondernemingen die wel een steekproefformulier ontvingen, maar dit niet terugstuurden.
  • (6) 
    Post 3826 00 voor „biodiesel en mengsels daarvan, geen of minder dan 70 gewichtspercenten aardolie of olie uit bitumineuze mineralen bevattend”.
  • (7) 
    „Mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen, zomede goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van het bepaalde onder 3 a), worden ingedeeld naar de stof of naar het goed waaraan de mengsels, de werken, de stellen of de assortimenten hun wezenlijk karakter ontlenen, indien dit kan worden bepaald.”
  • (8) 
    HTS-codes 38 24 90 40 00 en 38 24 90 40 20.
  • (9) 
    Zaak T-348/05, JSC Kirovo-Chepetsky Khimichesky Kombinat/Raad, 10 september 2008, punten 61-63.
  • Zaak T-348/05, JSC Kirovo-Chepetsky Khimichesky Kombinat/Raad, 10 september 2008, punten 61-63.
  • Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, Kamer N105 04/092, 1049 Brussel, België.
 

BIJLAGE

Medewerkende producenten-exporteurs in de VS, niet opgenomen in de steekproef

 

Naam van de onderneming

Stad

Aanvullende TARIC-code

AC & S Inc.

Nitro

A941

Alabama Clean Fuels Coalition Inc.

Birmingham

A940

American Made Fuels, Inc.

Canton

A940

Arkansas SoyEnergy Group

DeWitt

A940

Arlington Energy, LLC

Mansfield

A940

Athens Biodiesel, LLC

Athens

A940

Beacon Energy

Cleburne

A940

Biodiesel of Texas, Inc.

Denton

A940

BioDiesel One Ltd

Southington

A940

BioPur Inc.

Bethlehem

A941

Buffalo Biodiesel, Inc

Tonawanda

A940

BullDog BioDiesel

Ellenwood

A940

Carbon Neutral Solutions, LLC

Mauldin

A940

Central Iowa Energy LLC

Newton

A940

Chesapeake Custom Chemical Corp.

Ridgeway

A940

Community Fuels

Stockton

A940

Delta BioFuels Inc.

Natchez

A940

Diamond Biofuels

Mazon

A940

Direct Fuels

Euless

A940

Eagle Creek Fuel Services, LLC

Baltimore

A940

Earl Fisher Bio Fuels

Chester

A940

East Fork Biodiesel LLC

Algona

A940

ECO Solutions, LLC

Chatsworth

A940

Ecogy Biofuels LLC

Tulsa

A940

ED&F Man Biofuels Inc.

New Orleans

A940

Freedom Biofuels Inc.

Madison

A940

Freedom Fuels LLC

Mason City

A941

Fuel & Lube, LLC

Richmond

A940

Fuel Bio

Elizabeth

A940

FUMPA Bio Fuels

Redwood Falls

A940

Galveston Bay Biodiesel LP (BioSelect Fuels)

Houston

A940

GeoGreen Fuels LLC

Houston

A940

Georgia Biofuels Corp.

Loganville

A940

Green River Biodiesel, Inc.

Moundville

A940

Griffin Industries Inc.

Cold Spring

A940

High Plains Bioenergy

Guymon

A940

Huish Detergents Inc.

Salt Lake City

A940

Incobrasa Industries Ltd.

Gilman

A940

Independence Renewable Energy Corp.

Perdue Hill

A940

Indiana Flex Fuels

LaPorte

A940

Innovation Fuels Inc.

Newark

A940

Integrity Biofuels

Morristown

A941

Iowa Renewable Energy LLC

Washington

A940

Johann Haltermann Ltd.

Houston

A940

Lake Erie Biofuels LLC

Erie

A940

Leland Organic Corporation

Leland

A940

Louis Dreyfus Agricultural Industries LLC

Claypool

A940

Louis Dreyfus Claypool Holdings LLC

Claypool

A940

Middle Georgia Biofuels

East Dublin

A940

Middletown Biofuels LLC

Blairsville

A940

Musket Corporation

Oklahoma City

A940

Natural Biodiesel Plant LLC

Hayti

A941

New Fuel Company

Dallas

A940

North Mississippi Biodiesel

New Albany

A940

Northern Biodiesel, Inc.

Ontario

A940

Northwest Missouri Biofuels, LLC

St. Joseph

A940

Nova Biofuels Clinton County LLC

Clinton

A940

Nova Biosource

Senaca

A940

Organic Fuels Ltd.

Houston

A940

Owensboro Grain Company LLC

Owensboro

A940

Paseo Cargill Energy, LLC

Kansas City

A940

Peach State Labs Inc.

Rome

A940

Perihelion Global, Inc.

Opp

A940

Philadelphia Fry-O-Diesel Inc.

Philadelphia

A940

Piedmont Biofuels Industrial LLC

Pittsboro

A941

Pinnacle Biofuels, Inc.

Crossett

A940

PK Biodiesel

Woodstock

A940

Pleasant Valley Biofuels, LLC

American Falls

A940

Prairie Pride

Deerfield

A941

RBF Port Neches LLC

Houston

A940

Red Birch Energy, Inc.

Bassett

A940

Red River Biodiesel Ltd.

New Boston

A940

REG Ralston LLC

Ralston

A940

Renewable Energy Products, LLC

Santa Fe Springs

A940

Riksch BioFuels LLC

Crawfordsville

A940

Safe Renewable Corp.

Conroe

A940

Sanimax Energy Inc.

DeForest

A940

Seminole Biodiesel

Bainbridge

A940

Southeast BioDiesel LLC

Charlotte

A941

Soy Solutions

Milford

A940

SoyMor Biodiesel LLC

Albert Lea

A940

Stepan Company

Northfield

A941

Sunshine BioFuels, LLC

Camilla

A940

TPA Inc.

Warren

A940

Trafigura AG

Stamford

A940

U.S. Biofuels Inc.

Rome

A940

United Oil Company

Pittsburgh

A940

Valco Bioenergy

Harlingen

A940

Vanguard Synfuels, LLC

Pollock

A940

Vitol Inc.

Houston

A940

Walsh Bio Diesel, LLC

Mauston

A940

Western Dubque Biodiesel LLC

Farley

A940

Western Iowa Energy LLC

Wall Lake

A940

Western Petroleum Company

Eden Prairie

A940

Yokaya Biofuels Inc.

Ukiah

A941

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.