Aanbeveling 1985/308 - Sociale bescherming van vrijwillige ontwikkelingswerkers

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31985H0308

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31985H0308

85/308/EEG: Aanbeveling van de Raad van 13 juni 1985 betreffende de sociale bescherming van vrijwillige ontwikkelingswerkers

Publicatieblad Nr. L 163 van 22/06/1985 blz. 0048 - 0051

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 05 Deel 4 blz. 0150

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 05 Deel 4 blz. 0150

*****

AANBEVELING VAN DE RAAD

van 13 juni 1985

betreffende de sociale bescherming van vrijwillige ontwikkelingswerkers

(85/308/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Gezien de door de Commissie ingediende ontwerp-aanbeveling (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat de Europese Raad van 25 en 26 juni 1984 de wens heeft uitgesproken dat de Lid-Staten maatregelen treffen om jongeren aan te moedigen deel te nemen aan de acties die de Gemeenschap buiten haar grenzen voert, en in het bijzonder dat zij steun geven aan de oprichting van nationale comités van Europese vrijwilligers voor ontwikkelingswerk, waarvan Europese jongeren deel uitmaken die zich wensen in te zetten voor projecten in ontwikkelingslanden;

Overwegende dat maatregelen om vrijwilligers aan te moedigen werkzaam te zijn in dergelijke projecten zullen bijdragen tot de concrete verwezenlijking van het samenwerkingsbeleid dat gezamenlijk is vastgesteld tussen de Gemeenschap, de Lid-Staten en de landen van de derde wereld, en waarvan het doel de bevordering is van de economische, sociale en culturele ontwikkeling van de ontwikkelingslanden;

Overwegende dat gemotiveerde personen die gekwalificeerd zijn op gebieden welke voor het ontwikkelingswerk van nut zijn, dank zij deze activiteiten interessante ervaring kunnen opdoen en een belangwekkende aanvullende opleiding kunnen verwerven overeenkomstig de doelstellingen van artikel 128 van het Verdrag;

Overwegende dat er derhalve stappen moeten worden ondernomen om de obstakels weg te nemen die het aanvaarden van werk als vrijwilliger belemmeren;

Overwegende dat een belangrijke hinderpaal voor deze vorm van werk bestaat in het ontbreken van een adequate bescherming voor dergelijke personen en hun gezinsleden onder de sociale zekerheidsstelsels van bepaalde Lid-Staten, zowel gedurende als met betrekking tot de periode doorgebracht als vrijwillig ontwikkelingswerker en/of de periode gebruikt ter voorbereiding van deze werkzaamheden;

Overwegende evenwel dat de voor de verwezenlijking van deze doelstelling van de Gemeenschap noodzakelijke bevoegdheden niet elders in het Verdrag zijn vastgelegd en dat derhalve van artikel 235 van het Verdrag gebruik dient te worden gemaakt,

BEVEELT DE LID-STATEN AAN:

  • A. 
    - te erkennen dat een van de doelstellingen van hun sociaal beleid erin bestaat de sociale bescherming voor vrijwillige ontwikkelingswerkers te verwezenlijken dan wel de lacunes op dit gebied op te vullen,
  • als vrijwillige ontwikkelingswerkers te beschouwen: diegenen die, in voorkomend geval overeenkomstig de nationale wetgeving, door bemiddeling van erkende niet-gouvernementele, al dan niet door de overheid gesubsidieerde, organisaties naar ontwikkelingslanden worden gezonden, onder nagenoeg dezelfde als de plaatselijke bezoldigingsvoorwaarden, ten einde een positieve bijdrage te leveren tot de materiële, economische en sociale ontwikkeling van die landen; als leden van hun gezin te beschouwen: de personen die in de nationale wetgevingen en gebruiken aldus worden omschreven,
  • met het oog hierop de nodige maatregelen te treffen ten einde de sociale bescherming tot stand te brengen van vrijwillige ontwikkelingswerkers en van de leden van hun gezin, en wel uitgaande van de volgende beginselen:
  • 1. 
    De vrijwillige ontwikkelingswerkers en de leden van hun gezin dienen in aanmerking te komen voor een niveau van sociale bescherming dat analoog is aan het niveau dat in het uitzendende land bestaat voor personen die aldaar een vergelijkbare activiteit uitoefenen.

Deze bescherming geldt tevens gedurende de door de betrokkene onder contract in het land van uitzending doorgebrachte voorbereidingstijd.

De geboden bescherming moet betrekking hebben op de uitkeringen en vergoedingen gedurende de dienstperiode in een ontwikkelingsland en op de verwerving en het behoud van sociale rechten gedurende die dienstperiode zodat, na de terugkeer, de sociale bescherming gewaarborgd is.

  • 2. 
    De bescherming dient te gelden voor de volgende mogelijke omstandigheden:
  • a) 
    ziekte,
  • b) 
    moederschap,
  • c) 
    invaliditeit,
  • d) 
    ouderdom,
  • e) 
    overlijden,
  • f) 
    arbeidsongevallen en door de betrokken Lid-Staat erkende beroepsziekten,
  • g) 
    werkloosheid na terugkeer,
  • h) 
    gezinslasten die op het grondgebied van de Gemeenschap worden gedragen.

In geval van overmaking kan de nationale wetgeving de prestaties beperken of het bedrag ervan aanpassen.

  • 3. 
    De bescherming van de vrijwillige ontwikkelingswerkers en van de leden van hun gezin moet zo volledig mogelijk worden geregeld in het kader van de nationale stelsels.

Dit houdt in dat de vrijwilligers niet van de sociale bescherming mogen worden uitgesloten vanwege hun werkzaamheden in het kader van de ontwikkelingshulp, ook als hun bezoldiging in de ontwikkelingslanden lager is dan de minimumloongrens voor de sociale zekerheid.

  • 4. 
    Voor de financiering van de kosten van deze bescherming moet op passende wijze volgens de nationale wetgevingen en gebruiken worden gezorgd.
  • 5. 
    De Lid-Staten dienen vrijwillige ontwikkelingswerkers en de hierboven bedoelde leden van hun gezinnen die onderdaan zijn van andere Lid-Staten op gelijke wijze te behandelen als nationale vrijwillige ontwikkelingswerkers en de leden van hun gezinnen, voor zover de communautaire voorschriften betreffende migrerende werknemers op hen van toepassing zijn. 6. De Lid-Staten dienen, waar zulks gepast is, de volgende regels in acht te nemen:
  • 1) 
    de bescherming moet worden geregeld volgens een of meer van de volgende methoden:
  • a) 
    voor het bepalen van het recht op deze uitkeringen en vergoedingen (en in voorkomend geval, de berekening van het bedrag daarvan) in omstandigheden die zich na de repatriëring kunnen voordoen, worden de tijdvakken van het dienstverband in een ontwikkelingsland behandeld als tijdvakken van verzekering, beroepsuitoefening of verblijf volgens de wetgeving en de gebruiken van het uitzendende land;
  • b) 
    gedurende een periode waarvan de duur door de nationale wetgeving van het uitzendende land wordt bepaald, blijven de rechten gehandhaafd van personen die anders bij voorvallen van korte duur die zich tijdens hun voorbereidingsperiode of hun dienstverband kunnen voordoen, niet meer aan deze wetgeving onderworpen zouden zijn;
  • c) 
    de betrokkenen worden gedetacheerd op grond van de tussen het uitzendende land en de ontwikkelingslanden gesloten sociale zekerheidsovereenkomsten of, bij gebreke van dergelijke overeenkomsten, krachtens de wetgeving van het uitzendende land;
  • d) 
    de in het buitenland wonende onderdanen sluiten een vrijwillige verzekering krachtens de wetgeving van het uitzendende land; bij gebreke van een dergelijke verzekering, wordt een bijzonder vrijwillig verzekeringsstelsel voor vrijwillige ontwikkelingswerkers en de leden van hun gezin in het leven geroepen;
  • e) 
    gedurende een periode waarin vrijwillige ontwikkelingswerkers en de leden van hun gezin in een ontwikkelingsland verblijven, wordt bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, moederschap of ongeval de bezoldiging doorbetaald.
  • 2) 
    De Lid-Staten dragen er zorg voor dat het feit dat de bezoldiging van vrijwillige ontwikkelingswerkers tijdens hun activiteit in het kader van het ontwikkelingswerk lager ligt dan de minimumgrens voor het recht op sociale bescherming, niet tot gevolg heeft dat zij van het recht op deze bescherming dan wel van het recht op aansluiting bij de vrijwillige verzekering uit hoofde van deze wetgeving worden uitgesloten.
  • 3) 
    a) De door vrijwillige ontwikkelingswerkers of de leden van hun gezin in een ontwikkelingsland gemaakte kosten voor geneeskundige verzorging moeten worden vergoed overeenkomstig de wetgeving van de uitzendende Lid-Staat.
  • b) 
    Wanneer echter niet in de vergoeding van de kosten voor geneeskundige verzorging is voorzien, kan de bescherming van de vrijwillige ontwikkelingswerkers en van de leden van hun gezin bij ziekte, moederschap of ongeval gedurende het verblijf in een ontwikkelingsland worden gedekt door een particuliere verzekering.
  • c) 
    Het recht op geneeskundige verzorging dat gedetacheerde of vrijwillig verzekerde vrijwillige ontwikkelingswerkers en de leden van hun gezin genieten, moet gedurende een bepaalde periode na de terugkeer in het uitzendende land behouden blijven, tenzij de betrokkenen gedurende die periode als ingezetenen of werklozen verzekerd zijn.
  • 4) 
    Gedurende de door de vrijwillige ontwikkelingswerkers in het uitzendende land onder contract doorgebrachte voorbereidingstijd moeten zij, wat de toepassing van de wetgeving of de gebruiken van het uitzendende land betreft, zo nodig worden gelijkgesteld met werknemers om hun rechten op geneeskundige verzorging bij ziekte of ongeval te bepalen, tenzij zij toch al zijn verzekerd als ingezetenen. De leden van hun gezin moeten gedurende en met betrekking tot die periode eveneens gedekt zijn. 5) Ten einde na hun terugkeer voor bescherming tegen werkloosheid in aanmerking te komen, moeten vrijwillige ontwikkelingswerkers en de leden van hun gezin die eveneens ter plaatse als vrijwilliger hebben gewerkt en die zo nodig voor deze periode premies hebben betaald, de uit hoofde van deze werkzaamheden doorgebrachte tijdvakken kunnen laten gelden als tijdvakken van verzekering of arbeid.
  • B. 
    De Lid-Staten verstrekken binnen twee jaar na de aanneming van deze aanbeveling aan de Commissie de noodzakelijke informatie om haar in staat te stellen een verslag voor de Raad op te stellen over de geboekte vooruitgang en de bij de tenuitvoerlegging van de sociale bescherming van vrijwillige ontwikkelingswerkers ondervonden moeilijkheden, en, zo nodig, andere maatregelen voor te stellen ter verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstellingen.

Gedaan te Luxemburg, 13 juni 1985.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • G. 
    DE MICHELIS
  • (1) 
    PB nr. C 16 van 17. 1. 1985, blz. 11.
  • (2) 
    PB nr. C 122 van 20. 5. 1985, blz. 80.
  • (3) 
    Advies uitgebracht op 27 maart 1985 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.