Verordening 2010/265 - Wijziging van de Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord en Verordening (EG) nr. 562/2006 wat het verkeer van personen met een visum voor verblijf van langere duur betreft

1.

Wettekst

31.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 85/1

 

VERORDENING (EU) Nr. 265/2010 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 maart 2010

tot wijziging van de Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord en Verordening (EG) nr. 562/2006 wat het verkeer van personen met een visum voor verblijf van langere duur betreft

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 77, lid 2, onder b) en c), en artikel 79, lid 2, onder a),

Gezien de voorstellen van de Commissie,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

In de Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord van 14 juni 1985 tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (2) („de Schengenovereenkomst”) zijn met betrekking tot visa voor verblijf van langere duur regels vastgesteld waardoor de houder van een dergelijk visum het recht van doorreis over het grondgebied van de lidstaten heeft. Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (3) stelt toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen vast. Om het vrije verkeer van onderdanen van derde landen die houder zijn van een nationaal visum voor verblijf van langere duur op het grondgebied van lidstaten die het Schengenacquis volledig uitvoeren („het Schengengebied”), te vergemakkelijken, moeten verdere maatregelen worden genomen.

 

(2)

De lidstaten moeten na de toegang tot hun grondgebied van onderdanen van derde landen die er op grond van een visum voor verblijf van langere duur legaal verblijven, tijdig dit visum door een verblijfstitel vervangen zodat deze onderdanen van derde landen tijdens hun verblijf naar andere lidstaten kunnen reizen of over het grondgebied van andere lidstaten kunnen doorreizen wanneer zij naar hun land van herkomst terugkeren. Nadat de onderdaan van een derde land toegang tot hun grondgebied is verleend, vervangen de lidstaten echter meer en meer het visum voor verblijf van langere duur niet door een verblijfstitel of slechts met aanzienlijke vertraging. Deze juridische en praktische situatie heeft belangrijke negatieve gevolgen voor het vrije verkeer binnen het Schengengebied van onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven op grond van een visum voor verblijf van langere duur.

 

(3)

Om de problemen van onderdanen van derde landen die verblijven op grond van een visum voor verblijf van langere duur te verhelpen, breidt deze verordening het beginsel van gelijkwaardigheid van verblijfstitels en visa voor kort verblijf die zijn afgegeven door de lidstaten die het Schengenacquis volledig ten uitvoer leggen, uit tot visa voor verblijf van langere duur. Wat het vrije verkeer in het Schengengebied van de houder ervan betreft, dient een visum voor verblijf van langere duur bijgevolg dezelfde effecten te hebben als een verblijfstitel.

 

(4)

Een onderdaan van een derde land die houder is van een visum voor verblijf van langere duur dat door een lidstaat is afgegeven, dient daarom onder dezelfde voorwaarden als de houder van een verblijfstitel gedurende drie maanden per periode van zes maanden naar de overige lidstaten te kunnen reizen. Deze verordening is niet van invloed op de regels inzake de voorwaarden voor afgifte van visa voor verblijf van langere duur.

 

(5)

In lijn met de huidige praktijk van de lidstaten verplicht deze verordening de lidstaten om visa voor verblijf van langere duur af te geven volgens het uniform visummodel zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad (4).

 

(6)

De regels inzake de raadpleging van het Schengeninformatiesysteem en van de overige lidstaten in gevallen waarin bij de behandeling van een aanvraag van een verblijfstitel blijkt dat de aanvrager gesignaleerd is, moeten ook gelden bij de behandeling van aanvragen van een visum voor verblijf van langere duur. Het vrije verkeer van de houder van een visum voor verblijf van langere duur in de overige lidstaten zou derhalve geen bijkomend veiligheidsrisico voor de lidstaten mogen vormen.

 

(7)

De Schengenovereenkomst en Verordening (EG) nr. 562/2006 moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

 

(8)

Deze verordening heeft niet tot doel de lidstaten te ontmoedigen om verblijfstitels af te geven en zij laat de in andere instrumenten van de Unie, met name Richtlijn 2005/71/EG (5), Richtlijn 2004/114/EG (6), Richtlijn 2004/38/EG (7), Richtlijn 2003/109/EG (8), en Richtlijn 2003/86/EG (9), vastgestelde verplichting van de lidstaten om aan bepaalde categorieën onderdanen van derde landen een verblijfstitel af te geven, onverlet.

 

(9)

Overeenkomstig Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (10), moeten de onderdanen van een derde land die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven en in het bezit zijn van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfstitel of andere toestemming tot verblijf, zoals een visum voor verblijf van langere duur, worden opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van die andere lidstaat te begeven.

 

(10)

Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van de regels inzake het vrije verkeer op grond van een visum voor verblijf van langere duur, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege haar omvang en gevolgen, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, in overeenstemming met het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

 

(11)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd. Zij moet worden uitgevoerd overeenkomstig de verplichtingen van de lidstaten inzake internationale bescherming en non-refoulement.

 

(12)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (11), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst (12).

 

(13)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (13), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten B en C, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (14).

 

(14)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de door de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein ondertekende Protocol betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten B en C, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/261/EG van de Raad (15).

 

(15)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; bijgevolg is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad een beslissing heeft genomen over deze verordening of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

 

(16)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (16); het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

 

(17)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (17); Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

 

(18)

Wat Cyprus betreft, vormt deze verordening een handeling die voortbouwt op het Schengenacquis of op een andere wijze daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003.

 

(19)

Deze verordening vormt een handeling die voortbouwt op het Schengenacquis of op een andere wijze daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De Schengenovereenkomst wordt als volgt gewijzigd:

 

1.

artikel 18 wordt vervangen door:

„Artikel 18

  • 1. 
    Visa voor een verblijf van langer dan drie maanden („visa voor een verblijf van langere duur”) zijn nationale visa welke door een van de lidstaten overeenkomstig diens nationaal recht of het uniaal recht worden afgegeven. Dergelijke visa worden afgegeven met gebruikmaking van het uniform visummodel, dat in Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad (18) is vastgelegd, waarbij in de rubriek het type van het visum met de letter „D” wordt gespecificeerd. Zij worden ingevuld overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van bijlage VII bij Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een communautaire visumcode (de Visumcode) (19).
  • 2. 
    Visa voor een verblijf van langere duur hebben een geldigheidsduur van ten hoogste één jaar. Indien een lidstaat een vreemdeling toestaat meer dan één jaar in bedoelde lidstaat te verblijven, wordt het visum voor een verblijf van langere duur voor het verstrijken van de geldigheidsduur vervangen door een verblijfstitel.
 

2.

artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Vreemdelingen die houder zijn van een geldige, door een van de lidstaten afgegeven verblijfstitel, mogen zich gedurende een periode van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden op grond van deze titel en van een geldig reisdocument vrij verplaatsen op het grondgebied van de overige lidstaten, mits zij voldoen aan de in artikel 5, lid 1, onder a), c) en e), van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (20) bedoelde toegangsvoorwaarden, en niet gesignaleerd staan op de nationale signaleringslijst van de betrokken lidstaat.

 

b)

het volgende lid wordt na lid 2 ingevoegd:

„2 bis.   Het in lid 1 vastgestelde recht van vrij verkeer is ook van toepassing op vreemdelingen die houder zijn van een geldig visum voor verblijf van langere duur dat overeenkomstig artikel 18 door een van de lidstaten is afgegeven.”;

 

3.

artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

lid 1 wordt door vervangen door:

„1.   Wanneer een lidstaat overweegt een verblijfstitel af te geven, raadpleegt hij stelselmatig het Schengeninformatiesysteem. Wanneer een lidstaat overweegt een verblijfstitel af te geven aan een ter fine van weigering gesignaleerde vreemdeling, treedt hij vooraf in overleg met de signalerende lidstaat en houdt hij rekening met de belangen van deze lidstaat; de verblijfstitel wordt slechts afgegeven om ernstige redenen, in het bijzonder uit humanitaire overwegingen of ingevolge internationale verplichtingen.

Wanneer de verblijfstitel wordt afgegeven, gaat de signalerende lidstaat over tot intrekking van de signalering, doch hij kan de vreemdeling op zijn nationale signaleringslijst opnemen.”;

 

b)

het volgende lid wordt na lid 1 ingevoegd:

„1 bis.   Alvorens een vreemdeling ter fine van weigering te signaleren in de zin van artikel 96, controleren de lidstaten hun nationale registers van afgegeven visa voor verblijf van langere duur of verblijfstitels.”;

 

c)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3.   De leden 1 en 2 zijn ook van toepassing op visa voor verblijf van langere duur.”.

Artikel 2

Artikel 5 van Verordening (EG) nr. 562/2006 wordt als volgt gewijzigd:

 

1.

lid 1, onder b), wordt vervangen door:

 

„b)

indien vereist op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (21), in het bezit zijn van een geldig visum, behalve indien zij houder zijn van een geldige verblijfstitel of een geldig visum voor verblijf van langere duur.

 

2.

lid 4, onder a), wordt vervangen door:

 

„a)

wordt onderdanen van derde landen die niet aan alle in lid 1 bedoelde toegangsvoorwaarden voldoen maar houder zijn van een door een van de lidstaten afgegeven verblijfstitel, visum voor verblijf van langere duur of terugkeervisum, dan wel, indien dit vereist is, van een verblijfstitel of een visum voor verblijf van langere duur en een terugkeervisum, toegang met het oog op doorreis tot het grondgebied van de overige lidstaten verleend, zodat zij het grondgebied van de lidstaat kunnen bereiken die hun de verblijfstitel, het visum voor verblijf voor langere duur of het terugkeervisum heeft verstrekt, tenzij zij op de nationale signaleringslijst staan van de lidstaat waarvan zij de buitengrenzen willen overschrijden,en de signalering vergezeld gaat van instructies om de binnenkomst of doorreis te weigeren;”.

Artikel 3

Deze verordening doet geen afbreuk aan de verplichting voor lidstaten om verblijfstitels af te geven aan onderdanen van derde landen uit hoofde van andere uniale instrumenten.

Artikel 4

De Commissie en de lidstaten stellen de onderdanen van derde landen volledig en nauwkeurig in kennis van deze verordening.

Artikel 5

Uiterlijk op 5 april 2012 dient de Commissie een verslag over de uitvoering van deze verordening in bij het Europees Parlement en de Raad. Dat verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van een voorstel tot wijziging van deze verordening.

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking op 5 april 2010.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 25 maart 2010.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • J. 
    BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

  • D. 
    LÓPEZ GARRIDO
 

  • (1) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 9 maart 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 maart 2010.
  • (5) 
    Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (PB L 289 van 3.11.2005, blz. 15).
  • (6) 
    Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk (PB L 375 van 23.12.2004, blz. 12).
  • (8) 
    Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.