Richtlijn 2010/76 - Wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid - Hoofdinhoud
14.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 329/3 |
RICHTLIJN 2010/76/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 24 november 2010
tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 53, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Het nemen van buitensporige en onverantwoorde risico’s in de banksector heeft tot de ondergang van individuele financiële instellingen geleid en niet alleen in de lidstaten maar in de hele wereld problemen in het financiële stelsel veroorzaakt. Hoewel er diverse en complexe oorzaken ten grondslag liggen aan het feit dat dergelijke risico’s zijn genomen, zijn de toezichthouders en regelgevers, met inbegrip van die van de G20 en het Comité van Europese bankentoezichthouders (CEBS), het eens dat de onverantwoorde beloningsstructuren van sommige financiële instellingen daartoe hebben bijgedragen. Een beloningsbeleid dat aanspoort tot het nemen van meer risico’s dan in het algemeen voor de betrokken instelling aanvaardbaar is, kan een degelijke en doeltreffende risicobeheersing ondermijnen en te sterk risiconemend gedrag in de hand werken. De internationaal overeengekomen en bekrachtigde beginselen inzake een degelijk beloningsbeleid (de „FSB-beginselen”) van de Financial Stability Board (FSB) zijn daarom van bijzonder groot belang. |
(2) |
Overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (4) moeten kredietinstellingen regelingen, strategieën, procedures en mechanismen hebben om de risico’s te beheren waaraan deze zijn blootgesteld. Krachtens Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (5) geldt deze verplichting ook voor beleggingsondernemingen in de zin van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (6). Richtlijn 2006/48/EG schrijft voor dat de bevoegde autoriteiten deze regelingen, strategieën, procedures en mechanismen aan een evaluatie moeten onderwerpen en moeten bepalen of het eigen vermogen dat door de betrokken kredietinstelling of beleggingsonderneming wordt aangehouden, een degelijke beheersing en een solide dekking waarborgen van de risico’s waaraan de instelling of onderneming is of zou kunnen zijn blootgesteld. Voor bankgroepen wordt dit toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend en bestrijkt het financiële holdings en daarmee verbonden financiële instellingen in alle jurisdicties. |
(3) |
Om de mogelijk schadelijke gevolgen van onvolkomen vormgegeven beloningsstructuren voor een degelijke risicobeheersing en een degelijke controle van het risicogedrag van individuele personen aan te pakken, dienen de eisen van Richtlijn 2006/48/EG te worden aangevuld met een uitdrukkelijke verplichting voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen om voor de categorieën van medewerkers wier beroepsactiviteiten hun risicoprofiel materieel beïnvloeden, een beloningsbeleid en beloningscultuur vast te stellen en in stand te houden die bijdragen aan een doeltreffende risicobeheersing. De betreffende categorieën werknemers dienen ten minste de hogere leidinggevende, risiconemende en controle functies te omvatten, alsmede alle werknemers wier totale beloning, met inbegrip van uitkeringen uit hoofde van discretionaire pensioenvoorzieningen, hen in dezelfde beloningsschaal als werknemers met hogere leidinggevende of risiconemende functies plaatst. |
(4) |
Aangezien het nemen van buitensporige en onverantwoorde risico’s de financiële soliditeit van kredietinstellingen of beleggingsondernemingen kan ondermijnen en het bankstelsel kan destabiliseren, is het van belang dat de nieuwe verplichting ten aanzien van het beloningsbeleid en de beloningscultuur op consistente wijze wordt toegepast en van toepassing is op alle beloningselementen, met inbegrip van salarissen, uitkeringen uit hoofde van discretionaire pensioenen en andere vergelijkbare uitkeringen. In dit verband dient onder uitkeringen uit hoofde van discretionaire pensioenen te worden verstaan: discretionaire betalingen die een kredietinstelling of een beleggingsonderneming aan een medewerker op individuele basis toekent en die betaalbaar zijn in geval van pensioneringen of een verwachte pensionering en die vergelijkbaar zijn met een variabele beloning. Het verdient daarom aanbeveling duidelijke beginselen voor een beheerste beloning te specificeren om te garanderen dat de beloningsstructuur individuele personen niet tot het nemen van buitensporige risico’s aanzet of moreel risico in de hand werkt en strookt met de risicobereidheid, waarden en langetermijnbelangen van de kredietinstelling of beleggingsonderneming. De beloning moet worden aangepast aan de rol van de financiële sector als het mechanisme dat ervoor zorgt dat financiële middelen op efficiënte wijze binnen de economie worden toegedeeld. Deze beginselen moeten er met name voor zorgen dat de vormgeving van beleid voor variabele beloningen verzekert dat prikkels worden afgestemd op de belangen op lange termijn van de kredietinstelling of beleggingsonderneming en dat de betalingsmethoden het eigen kapitaal van de instelling versterken. Op prestaties gebaseerde componenten van de beloning moeten ook bijdragen aan meer billijkheid binnen de beloningsstructuren van een kredietinstelling of beleggingsonderneming. In deze beginselen moet worden onderkend dat kredietinstellingen en beleggingsondernemingen de bepalingen op verschillende wijze mogen toepassen, afhankelijk van hun omvang, interne organisatie en de aard, de reikwijdte en de complexiteit van hun activiteiten, en in het bijzonder dat het voor kredietinstellingen of beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 20, leden 2 en 3, van Richtlijn 2006/49/EG wellicht niet in verhouding is om alle beginselen na te leven. Om ervoor te zorgen dat de vormgeving van het beloningsbeleid deel uitmaakt van de risicobeheersing van de instelling, dient het leidinggevend orgaan, in zijn toezichtfunctie, van elke kredietinstelling of beleggingsonderneming, de toe te passen beginselen aan te nemen en regelmatig te toetsen. In die context dient het mogelijk te zijn dat het leidinggevend orgaan in zijn toezichtfunctie, waar dit van toepassing is en afhankelijk van het nationale vennootschapsrecht, wordt beschouwd als de raad van commissarissen. |
(5) |
Van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die significant zijn wat betreft hun omvang, interne organisatie en aard, reikwijdte en complexiteit van hun activiteiten, moet worden verlangd dat zij een remuneratiecommissie instellen als integraal onderdeel van hun governancestructuur en organisatie. |
(6) |
De Commissie moet de beginselen inzake beloningsbeleid vóór 1 april 2013 opnieuw beoordelen, waarbij in het bijzonder aandacht moet worden besteed aan de efficiëntie, de toepassing en de handhaving van de beginselen, rekening houdend met internationale ontwikkelingen, waaronder eventuele verdere voorstellen van de FSB en de uitvoering van de FSB-beginselen in andere rechtsgebieden, waaronder het verband dat bestaat tussen de opzet van variabele beloning en het nemen van buitensporige risico’s. |
(7) |
Het beloningsbeleid moet ertoe strekken dat de persoonlijke doelstellingen van de medewerkers en de langetermijnbelangen van de betrokken kredietinstelling of beleggingsonderneming op elkaar worden afgestemd. Prestatiegerelateerde beloningscomponenten moeten worden beoordeeld op basis van prestaties op langere termijn, rekening houdend met de uitstaande risico’s in verband met die prestaties. Prestaties moeten worden beoordeeld in een kader van meerdere jaren over een periode van ten minste drie tot vijf jaar, teneinde te garanderen dat het beoordelingsproces is gebaseerd op prestaties op de langere termijn en dat de feitelijke betaling van prestatiegerelateerde beloningscomponenten over de bedrijfscyclus van de kredietinstelling of beleggingsonderneming is gespreid. Om de prikkels verder op een lijn te brengen moet een aanzienlijk deel van de variabele vergoeding van alle werknemers op wie deze eisen van toepassing zijn, bestaan uit aandelen, op aandelen gebaseerde instrumenten van de kredietinstelling of beleggingsonderneming, afhankelijk van de juridische structuur van de betreffende kredietinstelling of beleggingsonderneming, dan wel, in geval van een niet aan de beurs genoteerde kredietinstelling of beleggingsonderneming, uit andere vergelijkbare non-cash instrumenten en, waar van toepassing, andere financiële instrumenten met een lange looptijd die een juiste afspiegeling vormen van de kredietkwaliteit van de betreffende kredietinstelling of beleggingsonderneming. Tot die instrumenten moet een kapitaalinstrument kunnen behoren dat bij ernstige financiële problemen van de instellingen wordt omgezet in aandelen of anderszins in waarde wordt teruggebracht. In gevallen waarin de betrokken kredietinstelling geen langlopende financiële instrumenten uitgeeft dient het toegestaan te zijn een aanzienlijk deel van de variabele vergoeding in aandelen, op aandelen gebaseerde instrumenten en andere vergelijkbare niet-liquide instrumenten uit te keren. De lidstaten of hun bevoegde autoriteiten kunnen beperkingen stellen aan de soorten en de opzet van deze instrumenten of, waar nodig, bepaalde instrumenten verbieden. |
(8) |
Om de prikkels voor het nemen van buitensporige risico’s zoveel mogelijk te beperken, moet de variabele beloning een evenwichtig deel uitmaken van de totale beloning. Het is van wezenlijk belang dat het aandeel van het vaste salaris van een werknemer in zijn totale beloningspakket groot genoeg is voor het hanteren van een volledig flexibel variabel beloningsbeleid, dat ook de mogelijkheid biedt geen variabele beloning uit te betalen. Met het oog op het waarborgen van een samenhangend beloningsbeleid in de hele sector dienen bepaalde duidelijke vereisten te worden opgesteld. Gegarandeerde variabele beloningen stroken niet met een degelijke risicobeheersing of het beginsel van prestatiebeloning en moeten, als algemene regel, worden verboden. |
(9) |
Een substantieel deel van de variabele beloningscomponent, zo’n 40 tot 60 %, moet over een passende periode worden uitgesteld. Dat deel moet aanmerkelijk groter worden naarmate het niveau van de rangorde of verantwoordelijkheid van de beloonde persoon hoger is. Bovendien moet een aanzienlijk deel van de variabele beloningscomponent bestaan uit aandelen, op aandelen gebaseerde instrumenten van de kredietinstelling of beleggingsonderneming, afhankelijk van de juridische structuur van de betreffende kredietinstelling of beleggingsonderneming, dan wel, in geval van een niet aan de beurs genoteerde kredietinstelling of beleggingsonderneming, uit andere vergelijkbare non-cash instrumenten en, waar van toepassing, andere financiële instrumenten met een lange looptijd die een juiste afspiegeling vormen van de kredietkwaliteit van de betreffende kredietinstelling of beleggingsonderneming. Hier is het evenredigheidsbeginsel van groot belang aangezien het wellicht niet altijd juist is deze vereisten toe te passen op kleine kredietinstellingen en beleggingsondernemingen. Met inachtneming van de beperkingen die gelden voor het variabele gedeelte van de beloning dat in contanten en direct betaalbaar is, dient het bedrag van de variabele beloning dat betaald kan worden in contanten of een equivalent daarvan dat niet wordt uitgesteld, te worden beperkt teneinde de persoonlijke doelstellingen van de werknemers en de langetermijnbelangen van de kredietinstelling of beleggingsonderneming verder op elkaar af te stemmen. |
(10) |
Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen moeten ervoor zorgen dat de totale variabele beloning de mogelijkheid hun eigen vermogen te versterken niet beperkt. In welke omvang er vermogen opgebouwd moet worden, hangt van de huidige vermogenspositie van een kredietinstelling of beleggingsonderneming af. In deze context moeten nationale bevoegde instanties de variabele beloning kunnen beperken, onder meer, als een percentage van totale netto inkomsten wanneer het niet strookt met het handhaven van een solide eigen vermogen. |
(11) |
Kredietinstellingen of beleggingsondernemingen moeten van hun personeel eisen dat zij geen gebruik zullen maken van persoonlijke hedgingstrategieën of verzekering om de risicobeheersingseffecten die in hun beloningsregelingen zijn ingebed te ondermijnen. |
(12) |
Met betrekking tot entiteiten waarvoor uitzonderlijke overheidsmaatregelen gelden, moet prioriteit worden gegeven aan de opbouw van hun eigen vermogen en de terugbetaling van door de belastingbetaler verleende bijstand. Deze prioriteiten moeten in alle uitkeringen van variabele beloningen tot uiting komen. |
(13) |
De beginselen betreffende een degelijk beloningsbeleid in de aanbeveling van de Commissie van 30 april 2009 over het beloningsbeleid in de financiële sector (7) zijn consistent met en complementeren de beginselen van deze richtlijn. |
(14) |
De bepalingen inzake beloningen mogen geen afbreuk doen aan de volledige uitoefening van de fundamentele rechten die door de Verdragen worden gegarandeerd, met name de bepalingen van artikel 153, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), de algemene beginselen van nationaal overeenkomstenrecht en arbeidsrecht, aan toepasselijke wetgeving inzake rechten van aandeelhouders en de algemene verantwoordelijkheden van de bestuurs- en toezichtsorganen van de instelling in kwestie, noch aan de eventuele rechten van de sociale partners om collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten en te bekrachtigen, overeenkomstig nationaal recht en gebruiken. |
(15) |
Met het oog op een snelle en doeltreffende handhaving dienen de bevoegde autoriteiten tevens de bevoegdheid te hebben financiële of niet-financiële maatregelen of sancties op te leggen in geval van een schending van een verplichting uit hoofde van Richtlijn 2006/48/EG, met inbegrip van de verplichting om een beloningsbeleid te voeren dat strookt met een degelijk en doeltreffende risicobeheersing. Dergelijke maatregelen en sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Ter bevordering van de consistentie en ter waarborging van eerlijke concurrentievoorwaarden dient de Commissie de aanneming en toepassing van deze sancties en maatregelen door de lidstaten in hun totaliteit te toetsen om te zien of de getroffen maatregelen en sancties in de gehele Unie consistent zijn. |
(16) |
Teneinde ervoor te zorgen dat doeltreffend toezicht op uit ongepaste beloningsstructuren voortvloeiende risico’s wordt uitgeoefend, dienen het beloningsbeleid en de beloningscultuur van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen in het toepassingsbereik van het toezicht als bedoeld in Richtlijn 2006/48/EG te worden opgenomen. In het kader van dit toezicht dienen toezichthouders na te gaan of het beloningsbeleid en de beloningscultuur van dien aard zijn dat zij het nemen van buitensporige risico’s door de medewerkers in kwestie in de hand kunnen werken. Bovendien moet het CEBS zorgen voor richtsnoeren ter beoordeling van de geschiktheid van de personen die daadwerkelijk leiding geven aan de zaken van een kredietinstelling. |
(17) |
Het Groenboek van de Commissie van 2 juni 2010 over corporate governance in financiële instellingen en het beloningsbeleid vermeldt een aantal tekortkomingen op het punt van corporate governance in kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die moeten worden rechtgezet. Tot de mogelijke oplossingen rekent de Commissie dat de eisen die gesteld worden aan personen die daadwerkelijk leiding geven aan de zaken van een kredietinstelling moeten worden aangescherpt, in die zin dat de betrokkenen als voldoende betrouwbaar bekend moeten staan en over de nodige ervaring moeten beschikken, en dat zij tevens moeten worden beoordeeld op de geschiktheid om hun beroepsactiviteiten uit te oefenen. Het Groenboek wijst ook op de noodzaak de aandeelhouders meer te betrekken bij de besluitvorming over het beloningsbeleid. Het Europees Parlement en de Raad nemen kennis van het voornemen van de Commissie om bij wijze van vervolg en, waar dit van toepassing is, op dit terrein wetgevingsvoorstellen te doen. |
(18) |
Teneinde de transparantie in het beloningsbeleid van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen verder te verbeteren, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten informatie over beloningen verzamelen voor het maken van een vergelijkende studie (benchmarken) van ontwikkelingen op beloningsgebied overeenkomstig de categorieën kwantitatieve informatie die de kredietinstellingen en beleggingsondernemingen krachtens deze richtlijn verplicht zijn te verstrekken. De bevoegde autoriteiten moeten deze informatie ook doen toekomen aan het CEBS, zodat dit soortgelijke evaluaties kan opmaken op het niveau van de Unie. |
(19) |
Ter bevordering van de convergentie van het toezicht bij de toetsing van het beloningsbeleid en de beloningscultuur dient het CEBS richtsnoeren over een beheerst beloningsbeleid in de banksector op te stellen, die het verzamelen van informatie en de consistente toepassing van beloningsbeginselen in de banksector te vergemakkelijken. Het Comité van Europese effectenregelgevers dient aan de opstelling van dergelijke richtsnoeren mee te werken, voor zover deze ook van toepassing zijn op het beloningsbeleid voor personen die betrokken zijn bij het verrichten van beleggingsdiensten en -activiteiten door kredietinstellingen en beleggingsondernemingen in de zin van Richtlijn 2004/39/EG. Het CEBS moet de te hanteren technische normen consulteren en moet de potentiële kosten en baten die daarmee samenhangen analyseren. De Commissie dient wetgevingsvoorstellen te kunnen doen waarbij de Europese toezichthoudende autoriteit voor banken en, voor zover deze daarvoor in aanmerking komt, de Europese toezichthoudende autoriteit voor markten en effecten, zoals ingesteld overeenkomstig de procedure-Larosière inzake financieel toezicht, de opdracht krijgt voorstellen voor technische regelgevings- en uitvoeringsnormen op te stellen ter vergemakkelijking van het verzamelen van informatie en met het oog op een consequente omzetting van de beloningsbeginselen in de banksector, die door de Commissie moeten worden aangenomen. |
(20) |
Aangezien een onvolkomen vormgegeven beloningsbeleid en bonusregelingen de risico’s waaraan kredietinstellingen en beleggingsondernemingen zijn blootgesteld tot een onaanvaardbare omvang kunnen doen toenemen, moet er onmiddellijk bijsturend, en zo nodig ook met de corrigerende maatregelen die geboden zijn, worden opgetreden. Het is dan ook raadzaam om erop toe te zien dat de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om de betrokken entiteiten kwalitatieve of kwantitatieve maatregelen op te leggen waarmee wordt beoogd de problemen aan te pakken die in het kader van het bedrijfseconomisch toezicht van „pijler 2” met betrekking tot het beloningsbeleid zijn geconstateerd. Een van de kwalitatieve maatregelen waarover de bevoegde autoriteiten beschikken, is het eisen van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen dat zij het risico verminderen dat inherent is aan hun activiteiten, producten of systemen, met inbegrip van het doorvoeren van wijzigingen aan hun beloningsstructuren of het bevriezen van de variabele gedeelten van de beloning, voor zover deze niet stroken met een doeltreffende risicobeheersing. Een mogelijke kwantitatieve maatregel is de verplichting om extra eigen vermogen aan te houden. |
(21) |
Goede governancestructuren, transparantie en openbaarmaking zijn van cruciaal belang voor een beheerst beloningsbeleid. Teneinde een adequate transparantie voor de markt van hun beloningsstructuren en het daaraan verbonden risico te verzekeren, dienen kredietinstellingen en beleggingsondernemingen gedetailleerde informatie openbaar te maken over hun beloningsbeleid en beloningscultuur en, om redenen van vertrouwelijkheid, de totale bedragen voor medewerkers wier beroepsactiviteiten het risicoprofiel van de kredietinstelling of beleggingsonderneming materieel beïnvloeden. Deze informatie moet ter beschikking worden gesteld aan alle belanghebbende partijen (aandeelhouders, werknemers en het publiek). Deze verplichting mag echter geen afbreuk doen aan Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (8). |
(22) |
Teneinde hun volledige doeltreffendheid te garanderen en enig discriminerend effect bij de toepassing ervan te voorkomen, moeten de in deze richtlijn opgenomen bepalingen worden toegepast op beloningen uit hoofde van contracten die zijn gesloten vóór de datum van daadwerkelijke tenuitvoerlegging in elke lidstaat en die na die datum gehonoreerd of betaald worden. Bovendien moeten ter waarborging van de doelstellingen die met deze richtlijn worden nagestreefd, met name een doeltreffende risicobeheersing, in tijden die nog steeds door een hoge mate van financiële instabiliteit worden gekenmerkt en ter voorkoming van het risico van omzeiling van de bepalingen inzake beloningen die zijn opgenomen in deze richtlijn, gedurende de periode die aan hun uitvoering voorafgaat dergelijke bepalingen worden toegepast op beloningen voor in 2010 verleende diensten die zijn toegekend, maar nog niet betaald vóór de datum van daadwerkelijke tenuitvoerlegging ervan in elke lidstaat. |
(23) |
De toetsing van de risico’s waaraan de kredietinstelling kan zijn blootgesteld, dient te resulteren in effectieve toezichtmaatregelen. Het is derhalve noodzakelijk verdere convergentie te realiseren ter ondersteuning van gezamenlijke beslissingen van toezichthouders en ter waarborging van gelijke concurrentievoorwaarden in de Unie. |
(24) |
Richtlijn 2006/48/EG schrijft voor dat kredietinstellingen die in hersecuritisaties beleggen, zorgvuldigheid moeten betrachten, ook ten aanzien van de onderliggende securitisaties en de niet-securitisatieposities die er uiteindelijk aan ten grondslag liggen. Kredietinstellingen moeten beoordelen of vorderingen in de context van programma’s van door activa gedekte bedrijfsobligaties hersecuritisatieposities zijn, inclusief de vorderingen in de context van programma’s die tranches in de hoogste rang verwerven van afzonderlijke pools van globale leningen wanneer geen van die leningen een securitisatiepositie of een hersecuritisatiepositie is, en wanneer de protectie voor het eerste verlies voor iedere belegging van de verkoper van de leningen komt. In laatstgenoemde situatie zou een pool-specifieke liquiditeitsfaciliteit over het algemeen niet moeten worden beschouwd als een hersecuritisatiepositie, omdat het een tranche is van één pool van activa (d.w.z. de relevante pool van globale leningen) waarin geen securitisatieposities zitten. Daarentegen zou een kredietverbetering voor het gehele programma die slechts enkele van de verliezen dekt boven de door de verkoper verstrekte protectie in de diverse pools, over het algemeen een onderverdeling vormen van het risico van een pool van meerdere activa met op zijn minst één securitisatiepositie, en derhalve een hersecuritisatiepositie zijn. Niettemin, indien zo’n programma zichzelf volledig financiert met één categorie bedrijfsobligaties, en indien de kredietverbetering voor het gehele programma geen hersecuritisatie is of het bedrijfsobligaties volledig wordt gedragen door de kredietinstelling die als sponsor optreedt, waarbij de belegger in bedrijfsobligaties daadwerkelijk bloot staat aan het wanbetalingsrisico van de sponsor en niet de onderliggende pools of activa, moeten deze bedrijfsobligaties over het algemeen niet worden gezien als een hersecuritisatiepositie. |
(25) |
De in Richtlijn 2006/49/EG vervatte bepalingen betreffende prudente waardering moeten gelden voor alle instrumenten die tegen reële waarde worden gewaardeerd, ongeacht of zij deel uitmaken van de handelsportefeuille of de niet-handelsportefeuille van een instelling. Er moet worden verduidelijkt dat, wanneer conservatieve waardering tot een lagere boekwaarde leidt dan die welke feitelijk in de rekeningen is opgevoerd, de absolute waarde van het verschil van het eigen vermogen dient te worden afgetrokken. |
(26) |
Een instelling moet de keuze hebben ofwel een kapitaalvereiste toe te passen op de securitisatieposities die krachtens deze richtlijn een risicogewicht van 1 250 % krijgen, ofwel deze posities van haar eigen vermogen af te trekken, ongeacht of ze deel uitmaken van haar handelsportefeuille of haar niet-handelsportefeuille. |
(27) |
De kapitaalvereisten voor afwikkelingsrisico’s moeten ook gelden voor de niet-handelsportefeuille. |
(28) |
Het moet voor instellingen die als initiator of sponsor optreden niet mogelijk zijn om het verbod op verkapte steun te omzeilen door voor zulke steun hun handelsportefeuille te gebruiken. |
(29) |
Onverminderd de informatieverplichtingen die uitdrukkelijk in deze richtlijn zijn neergelegd, dienen de informatieverplichtingen tot doel te hebben dat marktdeelnemers correcte en volledige informatie ontvangen over het risicoprofiel van individuele instellingen. instellingen dienen derhalve te worden verplicht om niet uitdrukkelijk in deze richtlijn vermelde aanvullende informatie openbaar te maken indien dit nodig is om aan deze doelstelling te voldoen. |
(30) |
Teneinde te garanderen dat Richtlijn 2006/48/EG overal in de Unie op samenhangende wijze wordt uitgevoerd, hebben de Commissie en het CEBS in 2006 een werkgroep (Capital Requirements Directive Transposition Group - CRDTG) opgericht, met als taak om problemen bij de uitvoering van die richtlijn te bespreken en op te lossen. Volgens de CRDTG behoeven bepaalde technische bepalingen van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG verdere specificatie. Het is derhalve raadzaam die bepalingen te specificeren. |
(31) |
Wanneer in een externe kredietbeoordeling van een securitisatiepositie het effect van de door de beleggende instelling zelf verstrekte kredietprotectie is meegenomen, mag de instelling geen aanspraak kunnen maken op het lagere risicogewicht dat uit die protectie voortvloeit. De securitisatie mag echter niet van het vermogen worden afgetrokken als er andere manieren zijn om een risicogewicht te bepalen dat overeenstemt met het werkelijke risico van de positie, waarbij de kredietprotectie buiten beschouwing blijft. |
(32) |
Ten aanzien van securitisaties dienen de informatieverplichtingen van instellingen aanzienlijk te worden aangescherpt. Daarbij dient met name rekening te worden gehouden met de risico’s die aan securitisatieposities in de handelsportefeuille verbonden zijn. Voorts moeten, ten behoeve van voldoende transparantie inzake de aard van de securitisatieactiviteiten van een instelling, de openbaarmakingen de mate weerspiegelen waarin de instelling een special-purpose entity voor securitisatiedoeleinden sponsort, evenals de betrokkenheid van bepaalde verbonden entiteiten, aangezien nauw aan elkaar verwante partijen voor de instelling voortdurende risico’s kunnen zijn. |
(33) |
De specifieke kapitaalvereisten voor aan securitisatieposities verbonden risico’s dienen met de kapitaalvereisten voor de beleggingsportefeuille in overeenstemming te worden gebracht, omdat deze in een meer gedifferentieerde en risicogevoelige behandeling van securitisatieposities voorzien. |
(34) |
Aangezien de werking van de normen voor interne modellen voor de berekening van de kapitaalvereisten voor marktrisico’s recentelijk te wensen heeft overgelaten, is het raadzaam deze te versterken. Met name ten aanzien van de weergave van de kredietrisico’s in de handelsportefeuille dienen deze normen te worden vervolledigd. Ter versterking van de kapitaalvereisten bij verslechterende marktvoorwaarden en ter vermindering van het mogelijke optreden van procyclische effecten verdient het voorts aanbeveling de kapitaalvereisten uit te breiden met een component die stressomstandigheden weergeeft. De instellingen moeten eveneens reverse stress tests uitvoeren om te onderzoeken welke scenario’s de levensvatbaarheid van instellingen kunnen bedreigen, tenzij ze kunnen aantonen dat dergelijke test niet noodzakelijk is. Gezien de specifieke problemen die zich recentelijk bij het gebruik van op interne modellen gebaseerde benaderingen voor de behandeling van securitisatieposities hebben voorgedaan, zouden instellingen nog slechts in beperkte mate over de mogelijkheid mogen beschikken om voor securitisatierisico’s in de handelsportefeuille modellen te hanteren en dient ten aanzien van securitisatieposities in de handelsportefeuille automatisch een gestandaardiseerd kapitaalvereiste te gelden. |
(35) |
In deze richtlijn worden beperkte uitzonderingen voor bepaalde „correlation trading activities” (correlatiehandel) vastgelegd, in overeenstemming waarmee kredietinstellingen van hun toezichthouder toestemming kunnen krijgen om een kapitaalvereiste voor het omvattende risico te berekenen, waarvoor strenge minimumvereisten gelden. In zulke gevallen moet van de kredietinstelling geëist worden voor deze activiteiten een kapitaalvereiste te laten gelden dat overeenkomt met de hoogste van de kapitaalvereisten overeenkomstig deze intern ontwikkelde benadering en 8 % van de kapitaalvereiste voor een specifiek risico overeenkomstig de gestandaardiseerde meetmethode. Zij zal niet verplicht zijn deze vorderingen aan de „incremental risk charge” te onderwerpen, doch zij moeten evenwel in zowel de VaR- en de stressed VaR-maatregel opgenomen worden. |
(36) |
Volgens artikel 152 van Richtlijn 2006/48/EG moeten bepaalde kredietinstellingen een eigen vermogen hebben dat ten minste gelijk is aan bepaalde gespecificeerde bedragen voor de drie periodes van twaalf maanden tussen 31 december 2006 en 31 december 2009. Gezien de huidige situatie in de banksector en de verlenging van de overgangsregelingen voor minimumkapitaal van het Bazels Comité voor bankentoezicht, dient dit vereiste te worden verlengd tot en met 31 december 2011. |
(37) |
Teneinde kredietinstellingen niet met onredelijke en onevenredig hoge uitvoeringskosten te ontmoedigen over te gaan naar de interne-rating (IRB)-benadering of geavanceerde meetbenaderingen (AMA) voor het berekenen van de vermogensvereisten tijdens de overgangsperiode, mogen kredietinstellingen die sinds 1 januari 2010 zijn overgaan op IRB-benadering of AMA en die derhalve eerder hun vermogensvereisten hebben berekend volgens de minder verfijnde benaderingen, als de toezichthouder ermee instemt, de minder verfijnde benaderingen gebruiken voor het berekenen van het overgangsminimum. De bevoegde instanties moeten nauw toezien op hun markten en op al hun markten en marktsegmenten dezelfde mededingingsvoorwaarden garanderen en verstoringen op de interne markt vermijden. |
(38) |
Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (9) worden de lidstaten aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Unie hun eigen tabellen op te stellen, die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken. |
(39) |
De bepalingen van deze richtlijn vormen stappen in het hervormingsproces als antwoord op de financiële crisis. In lijn met de conclusies van de G20, de FSB en het Bazels Comité voor bankentoezicht kunnen verdere hervormingen noodzakelijk zijn, waaronder de noodzaak te zorgen voor anticyclische buffers, „dynamische voorzieningen”, de onderliggende ratio voor de berekening van de kapitaalbehoeften volgens Richtlijn 2006/48/EG en aanvullende maatregelen voor de risicovereisten van kredietinstellingen als bijdrage ter verbetering van de schuld-kapitaal ratio in het bankwezen. Met het oog op gepast democratisch toezicht op het proces, moeten het Europees Parlement en de Raad er op tijdige en doeltreffende wijze bij betrokken worden. |
(40) |
De Commissie dient de toepassing van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG opnieuw te bezien om ervoor te zorgen dat hun bepalingen op rechtvaardige wijze worden toegepast, zodat geen discriminatie van kredietinstellingen op grond van hun rechtsstructuur of eigendomsmodel plaatsvindt. |
(41) |
De Commissie dient de bevoegdheid te krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de technische aanpassingen van Richtlijn 2006/48/EG ter verduidelijking van de definities teneinde een eenvormige toepassing van deze richtlijn te waarborgen of om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten; ter aanpassing van de terminologie en van de verwoording van de definities aan latere richtlijnen; ter uitbreiding van de inhoud of aanpassing van de terminologie van de lijst van de activiteiten onderworpen aan wederzijdse erkenning overeenkomstig die richtlijn om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten; ter aanpassing van gebieden waarop de bevoegde autoriteiten gegevens moeten uitwisselen; ter aanpassing van de bepalingen van die richtlijn betreffende de eigen middelen, als gevolg van ontwikkelingen op het gebied van standaarden voor of eisen aan jaarrekeningen die rekening houden met de Uniewetgeving, of met het oog op de convergentie van toezichtspraktijken; ter uitbreiding van de lijst van categorieën vorderingen voor gestandaardiseerde of IRB-benadering om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten; ter aanpassing van bepaalde bedragen, relevant voor deze categorieën vorderingen, om rekening te houden met de gevolgen van inflatie; ter aanpassing van de lijst en de indeling van de posten buiten de balanstelling; en ter aanpassing van specifieke bepalingen en technische criteria voor het tegenpartijkredietrisico, de organisatie en behandeling van risico’s, de gestandaardiseerde of IRB-benadering, kredietrisicolimitering, securitisatie, operationele risico’s, herziening en evaluatie door de bevoegde autoriteiten en bekendmaking van de bevindingen om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten en op het gebied van standaarden voor of eisen aan jaarrekeningen die rekening houden met de Uniewetgeving, of met het oog op de convergentie van toezichtspraktijken. De Commissie dient ook de bevoegdheid te krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de specificering van plotse en onverwachte wijzigingen in rentetarieven van belang voor de herziening en evaluatie door de bevoegde autoriteiten, overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG, van renterisico’s voortvloeiend uit activiteiten buiten handelsportefeuille; ter oplegging van een tijdelijke herleiding van het minimumniveau van het eigen vermogen of het risicogewicht, vastgelegd in die richtlijn om rekening te houden met bijzondere omstandigheden; ter verduidelijking van de vrijstelling van bepaalde vorderingen van de toepassing van bepalingen van die richtlijn over grote risico’s; en ter aanpassing van de beoordelingscriteria door de toezichthouders overeenkomstig die richtlijn voor de geschiktheid van een voorgestelde verkrijger voor een kredietinstelling, en de financiële soliditeit van elke voorgestelde verwerving. |
(42) |
De Commissie dient ook de bevoegdheid te krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot technische aanpassingen aan Richtlijn 2006/49/EG ter verduidelijking van definities teneinde een eenvormige toepassing van die richtlijn te garanderen of om rekening te houden met de ontwikkelingen of de financiële markten; ter aanpassing van de bedragen van het aanvangskapitaal voorgeschreven door de bepalingen van die richtlijn en specifieke bedragen van belang voor de berekening van kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille om rekening te houden met ontwikkelingen in het economisch en financieel gebied; ter aanpassing van de categorieën van investeringsbedrijven, die in aanmerking komen voor afwijkingen met betrekking tot vereiste minimumniveau’s voor eigen vermogen, teneinde rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markt; ter verduidelijking van de vereiste dat investeringsbedrijven eigen vermogen dienen te hebben gelijk aan een vierde van hun vaste kosten van het voorgaande jaar ter verzekering van een eenvormige toepassing van die richtlijn; ter alignering van de terminologie en definities aan navolgende richtlijnen; ter aanpassing van technische voorschriften van die richtlijn aan de berekening van kapitaalvereisten voor verschillende categorieën risico’s en grote risico’s aan het gebruik van interne modellen om kapitaalvereisten te berekenen en aan verhandeling ten einde rekening te houden met ontwikkelingen op de financiële markt of in risico-meting en boekhoudkundige standaarden, of in Uniewetgeving, of die betrekking hebben op samenwerking op toezichtsgebied; en ter inachtneming van de herziening van verschillende aangelegenheden betreffende het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/39/EG.. |
(43) |
Het Europees Parlement en de Raad dienen over een termijn van drie maanden te beschikken om bezwaar aan te tekenen tegen een gedelegeerde handeling. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad dient deze termijn met drie maanden te kunnen worden verlengd. Het Europees Parlement en de Raad dienen de andere instellingen te kunnen in kennis stellen van hun voornemen om geen bezwaar aan te tekenen. Een dergelijke vroegtijdige goedkeuring van gedelegeerde handelingen is met name aangewezen wanneer er termijnen moeten worden gehaald, bijvoorbeeld om te voldoen aan een tijdslimiet die de Commissie volgens de basishandeling moet respecteren voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen. |
(44) |
In Verklaring (nr. 39) bij artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die gehecht is aan de op 13 december 2007 ondertekende Slotakte van de intergouvernementele conferentie tot aanneming van het Verdrag van Lissabon, nam de Conferentie nota van het voornemen van de Commissie om de door de lidstaten aangewezen deskundigen te blijven raadplegen bij de voorbereiding van haar ontwerpen van gedelegeerde handelingen op het gebied van financiële diensten, overeenkomstig haar vaste beleid. |
(45) |
Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, te weten het aan kredietinstellingen en investeringsmaatschappijen opleggen van een beloningsbeleid dat in overeenstemming is met doeltreffende risicobeheersing en het aanpassen van bepaalde kapitaalvereisten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege haar reikwijdte, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. |
(46) |
De Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG dienen daarom overeenkomstig te worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Richtlijn 2006/48/EG
Richtlijn 2006/48/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
aan artikel 11, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd: „Het Comité van Europese bankentoezichthouders zorgt voor richtsnoeren voor de beoordeling van de geschiktheid van de personen die daadwerkelijk leiding geven aan de zaken van de kredietinstelling.”; |
3. |
artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
|
4. |
aan artikel 54 wordt het volgende lid toegevoegd: „Voor de toepassing van de eerste alinea zien de lidstaten erop toe dat hun respectieve bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om financiële en niet-financiële sancties of maatregelen op te leggen. Deze sancties of maatregelen moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn.”; |
5. |
in het eerste lid van artikel 57 wordt punt r) vervangen door:
|
6. |
aan artikel 64 wordt het volgende lid toegevoegd: „5. Kredietinstellingen passen de bepalingen van bijlage VII, deel B, van Richtlijn 2006/49/EG toe op al hun tegen reële waarde gewaardeerde activa bij de berekening van het bedrag aan eigen vermogen en trekken van de punten a) tot en met c bis) minus i) tot en met k) in artikel 57 het bedrag af van bijkomende noodzakelijke waardeaanpassingen. Het Comité van Europese bankentoezichthouders stelt richtsnoeren op voor de details van de toepassing van deze bepaling.”; |
7. |
artikel 66, lid 2, wordt vervangen door: „2. De som van de bestanddelen genoemd in artikel 57, onder l) tot en met r), wordt voor de helft in mindering gebracht op de som van de bestanddelen genoemd in de punten a) tot en met c bis), verminderd met de bestanddelen genoemd in de punten i) tot en met k) van hetzelfde artikel, en voor de helft op de som van de bestanddelen genoemd in de punten d) tot en met h) van hetzelfde artikel, na toepassing van de in lid 1 van dit artikel bepaalde limieten. Ingeval de helft van de som van de bestanddelen genoemd in de punten l) tot en met r) meer bedraagt dan de som van de bestanddelen genoemd in artikel 57, onder d) tot en met h), wordt het meerbedrag in mindering gebracht op de som van de bestanddelen genoemd in de punten a) tot en met c bis), verminderd met de bestanddelen genoemd in de punten i) tot en met k) van hetzelfde artikel. Bestanddelen genoemd in artikel 57, onder r), worden niet in mindering gebracht indien zij voor de toepassing van artikel 75 zijn meegeteld bij de berekening van de risicogewogen posten zoals aangegeven in deze richtlijn, dan wel bij de berekening van de kapitaalvereisten zoals aangegeven in bijlage I of V bij Richtlijn 2006/49/EG.”; |
8. |
in artikel 75 worden b) en c) vervangen door:
|
9. |
artikel 101, lid 1, wordt vervangen door: „1. Een als sponsor optredende kredietinstelling of een als initiator optredende kredietinstelling die bij de berekening van de risicogewogen posten gebruik heeft gemaakt van artikel 95 of instrumenten uit haar handelsportefeuille aan een special-purpose entity voor securitisatiedoeleinden verkocht heeft met als gevolg dat niet meer van haar wordt verlangd dat ze eigen vermogen aanhoudt voor de risico’s van deze instrumenten, mag bij het verlenen van steun aan een securitisatie, teneinde de mogelijke of feitelijke verliezen van beleggers te beperken, de grenzen van haar contractuele verplichtingen niet overschrijden.”; |
10. |
artikel 136 wordt als volgt gewijzigd:
|
11. |
artikel 145, lid 3, wordt vervangen door: „3. De kredietinstellingen leggen formeel vast hoe ze willen voldoen aan de informatie-eisen van de leden 1 en 2; ook hebben ze vastgelegd op welke wijze ze de door henzelf openbaar gemaakte informatie evalueren en ook op juistheid controleren en hoe vaak dit dient te gebeuren. Kredietinstellingen hebben ook vastgelegd op welke wijze ze nagaan of hun bekendmakingen marktdeelnemers volledig inzicht in hun risicoprofiel verschaffen. Ingeval deze bekendmakingen marktdeelnemers geen volledig inzicht in het risicoprofiel verschaffen, maken kredietinstellingen naast de overeenkomstig lid 1 te verstrekken informatie de benodigde informatie openbaar. Van kredietinstellingen wordt echter alleen verlangd dat zij informatie openbaar maken die van wezenlijk belang is en volgens de technische criteria van bijlage XII, deel 1, niet als eigendom of vertrouwelijk is aangemerkt.”; |
12. |
de titel van Titel VI wordt vervangen door: „GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN”; |
13. |
artikel 150 wordt als volgt gewijzigd:
|
14. |
in artikel 151 worden de leden 2 en 3 geschrapt; |
15. |
de volgende artikelen worden toegevoegd: „Artikel 151 bis Uitvoering van de bevoegdheidsdelegatie
Artikel 151 ter Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie
Artikel 151 quater Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen
|
16. |
aan artikel 152 worden de volgende leden ingevoegd: „5 bis. Kredietinstellingen die risicogewogen posten berekenen overeenkomstig artikel 84 tot en met 89, houden tot en met 31 december 2011 eigen vermogen aan dat altijd hoger dan of gelijk is aan het bedrag in lid 5 quater of 5 quinquies, indien van toepassing. 5 ter. Kredietinstellingen die voor de berekening van de kapitaalvereisten voor het operationeel risico de in artikel 105 bedoelde geavanceerde meetbenaderingen hanteren, houden tot en met 31 december 2011 een eigen vermogen aan dat te allen tijde gelijk is aan of hoger dan het bedrag in lid 5 quater of lid 5 quinquies, indien van toepassing. 5 quater. Het bedrag bedoeld in 5 bis en 5 ter bedraagt 80 % van het totale minimumbedrag aan eigen vermogen dat de kredietinstellingen zouden moeten aanhouden volgens artikel 4 van Richtlijn 93/6/EEG en Richtlijn 2000/12/EG, zoals dit vóór 1 januari 2007 van toepassing was. 5 quinquies. Indien de bevoegde autoriteiten daarmee instemmen, mag het in de leden 5 bis en 5 ter bedoelde bedrag voor in 5 sexies bedoelde kredietinstellingen 80 % zijn van het totale minimumbedrag aan eigen vermogen dat die kredietinstellingen zouden moeten aanhouden volgens de artikelen 78 tot en met 83, 103 of 104 en Richtlijn 2006/49/EG, zoals van toepassing vóór 1 januari 2011. 5 sexies. Een kredietinstelling mag lid 5 quinquies alleen toepassen indien de instelling op of na 1 januari 2010 begonnen is voor de berekening van haar kapitaalvereisten gebruik te maken van de IRB of de geavanceerde meetbenadering.”; |
17. |
artikel 154, lid 5, wordt vervangen door: „5. Tot 31 december 2012 ligt het risicogewogen gemiddelde LGD van alle vorderingen op particulieren en kleine partijen waarvoor een woning in zekerheid is gegeven en de centrale overheid geen garantie heeft afgegeven, niet onder de 10 %.”; |
18. |
in artikel 156 worden na lid 3 de volgende leden toegevoegd: „Vóór 1 april 2013 herziet de Commissie de bepalingen inzake beloningsbeleid, met inbegrip van de bepalingen die zijn opgenomen in de bijlagen V en XII, en brengt ze hierover verslag uit, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de efficiëntie, de toepassing en de handhaving van de bepalingen, rekening houdend met internationale ontwikkelingen. Bij deze herziening worden alle leemten geïdentificeerd die voortvloeien uit de toepassing van het evenredigheidsbeginsel op deze bepalingen. De Commissie moet dit verslag aan het Europees Parlement en de Raad voorleggen en eventueel passende voorstellen indienen. Om te zorgen voor consistentie en eerlijke concurrentievoorwaarden, herziet de Commissie de uitvoering van artikel 54 met betrekking tot de consistentie tussen de maatregelen en de sancties in de hele Unie, en dient ze zo nodig voorstellen in. Met de periodieke herziening van de toepassing van deze richtlijn door de Commissie wordt gewaarborgd dat de wijze van toepassing niet leidt tot kennelijke discriminatie tussen kredietinstellingen op grond van hun rechtsstructuur of eigendomsmodel. Ter waarborging van een consequente lijn bij de prudentiële benadering van kapitaal, beziet de Commissie opnieuw de relevantie van de verwijzing naar instrumenten zoals bedoeld in artikel 66, lid 1 bis, onder a), en punt 23, onder o), ii), van bijlage V zodra zij het initiatief neemt ter herziening van de omschrijving van eigenvermogensinstrumenten zoals bedoeld in de artikelen 56 tot en met 67.”; |
19. |
het volgende artikel wordt toegevoegd: „Artikel 156 bis Vóór 31 december 2011 beziet en rapporteert de Commissie of het wenselijk is bijlage IX van deze Richtlijn te wijzigen om deze aan te passen aan internationale overeenkomsten inzake aan kredietinstellingen te stellen kapitaalvereisten voor securitisatieposities. De Commissie legt dit verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad, eventueel vergezeld van desbetreffende wetgevingsvoorstellen.”; |
20. |
de bijlagen worden gewijzigd zoals aangegeven in bijlage I bij deze richtlijn. |
Artikel 2
Wijziging van Richtlijn 2006/49/EG
Richtlijn 2006/49/EG wordt als volgt gewijzigd:
1. |
aan artikel 3, lid 1, eerste alinea, wordt het volgende punt toegevoegd: „t) „securitisatiepositie” en „hersecuritisatiepositie”: securitisatiepositie en hersecuritisatiepositie als omschreven in Richtlijn 2006/48/EG.”; |
2. |
in artikel 17, lid 1, eerste alinea, wordt de aanhef vervangen door: „Wanneer een instelling risicogewogen posten berekent voor de toepassing van bijlage II bij deze richtlijn overeenkomstig de artikelen 84 tot en met 89 van Richtlijn 2006/48/EG, geldt voor de berekening volgens bijlage VII, deel 1, punt 36, van Richtlijn 2006/48/EG het volgende:”; |
3. |
artikel 18, lid 1, onder a), wordt vervangen door:
|
4. |
de titel van hoofdstuk VIII, deel 2, wordt vervangen door: „Gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen”; |
5. |
artikel 41, lid 2, wordt vervangen door: „2. De in lid 1 bedoelde maatregelen worden vastgesteld via gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 42 bis, en op voorwaarde van het bepaalde in de artikelen 42 ter en 42 quater.”; |
6. |
artikel 42, lid 2, wordt geschrapt; |
7. |
de volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 42 bis Uitvoering van de bevoegdheidsdelegatie
Artikel 42 ter Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie
Artikel 42 quater Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen
|
8. |
artikel 47 wordt vervangen door: „Tot en met 30 december 2011 of enige eerdere, door de bevoegde autoriteiten per geval vastgestelde datum mogen instellingen, die vóór 1 januari 2007 erkenning hebben gekregen voor een specifiek risicomodel, overeenkomstig bijlage V, punt 1, voor die bestaande erkenning bijlage V, punten 4 tot en met 8 van bijlage VIII van Richtlijn 96/6/EEG behandelen zoals deze luidden vóór 1 januari 2007.”; |
9. |
de bijlagen worden gewijzigd zoals aangegeven in bijlage II bij deze richtlijn. |
Artikel 3
Omzetting
-
1.De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om:
a) |
uiterlijk 1 januari 2011 te voldoen aan de punten 3, 4, 16 en 17 van artikel 1, en punt 1, punt 2, onder c), punt 3, punt 5, onder b), iii) van bijlage I; en |
b) |
uiterlijk 31 december 2011 te voldoen aan alle bepalingen van deze richtlijn, met uitzondering van die vermeld in punt a). |
Wanneer de lidstaten de in dit lid bedoelde bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
-
2.Met betrekking tot in 2010 verrichte diensten moeten kredietinstellingen, op grond van de wettelijke, bestuursrechtelijke en administratieve bepalingen die vereist zijn om te voldoen aan punt 1 van bijlage I, de daarin opgenomen beginselen toepassen op:
i) |
beloningen uit hoofde van contracten die gesloten zijn vóór de daadwerkelijke datum van vankrachtwording in iedere lidstaat en die na die datum zijn toegekend of uitbetaald; en |
ii) |
beloningen die zijn toegekend, maar nog niet betaald, vóór de daadwerkelijke datum van vankrachtwording in iedere lidstaat. |
-
3.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het waarop deze richtlijn van toepassing is, vaststellen.
Artikel 4
Verslag
Gelet op het internationale karakter van het raamwerk van Bazel en de risico’s die zijn verbonden aan een niet-gelijktijdige omzetting van de wijzigingen aan het kader in de belangrijkste jurisdicties, brengt de Commissie uiterlijk 31 december 2010 bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de vooruitgang die is geboekt bij de internationale tenuitvoerlegging van de wijzigingen in de kapitaaltoereikendheidsregeling, en laat zij dit verslag waar nodig vergezeld gaan van toepasselijke voorstellen.
Artikel 5
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 6
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 24 november 2010.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
J.BUZEK
Voor de Raad
De voorzitter
-
O.CHASTEL
-
Advies van 20 januari 2010 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt).
-
Standpunt van het Europees Parlement van 7 juli 2010 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 11 oktober 2010.
BIJLAGE I
De bijlagen V, VI, VII, IX en XII bij Richtlijn 2006/48/EG worden als volgt gewijzigd:
1. |
in bijlage V wordt de volgende afdeling toegevoegd: „11. BELONINGSBELEID
|
2. |
bijlage VI, deel 1, wordt als volgt gewijzigd:
|
3. |
in bijlage VII, deel 2, rubriek 1, wordt punt 8, onder d), vervangen door:
|
4. |
bijlage IX wordt als volgt gewijzigd:
|
5. |
bijlage XII wordt als volgt gewijzigd:
|
BIJLAGE II
De bijlagen I, II, V en VII bij Richtlijn 2006/49/EG worden als volgt gewijzigd:
1. |
bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
in bijlage II, punt 7, wordt de tweede alinea vervangen door: „In het geval van een kredietverzuimswap is het instellingen waarvoor het aan de swap verbonden risico een lange positie in de onderliggende waarde vertegenwoordigt, echter toegestaan om voor het toekomstige kredietrisico een percentage van 0 % toe te passen, tenzij de kredietverzuimswap bezwaard is met closeout in geval van insolventie van de entiteit waarvoor het aan de swap verbonden risico een korte positie in de onderliggende waarde vertegenwoordigt, ook al is er voor de onderliggende waarde geen sprake van wanbetaling, in welk geval het percentage voor het toekomstige kredietrisico van de instelling wordt beperkt tot het bedrag van de premies die nog niet door de entiteit aan de instelling zijn betaald.”; |
3. |
bijlage V wordt als volgt gewijzigd:
|
4. |
bijlage VII, deel B, wordt als volgt gewijzigd:
|
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.