Besluit 2010/787 - Staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen

1.

Wettekst

21.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/24

 

BESLUIT VAN DE RAAD

van 10 december 2010

betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen

(2010/787/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 107, lid 3, onder e),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Verordening (EG) nr. 1407/2002 van de Raad van 23 juli 2002 betreffende staatssteun voor de kolenindustrie (2) verstrijkt op 31 december 2010.

 

(2)

De bescheiden bijdrage van gesubsidieerde kolen in de totale energiemix rechtvaardigt niet langer dat dit soort subsidies in stand wordt gehouden om de energievoorziening in de Unie te verzekeren.

 

(3)

Het beleid van de Unie ter bevordering van hernieuwbare energiebronnen en van een duurzame en veilige koolstofarme economie rechtvaardigt niet dat niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen voor onbepaalde tijd worden gesteund. De steuncategorieën die door Verordening (EG) nr. 1407/2002 waren toegestaan, dienen daarom niet voor onbepaalde tijd te worden gecontinueerd.

 

(4)

Niettemin zullen, bij gebreke van sectorspecifieke staatssteunregels, alleen de algemene staatssteunregels op kolen van toepassing zijn. In dat verband bestaat de mogelijkheid dat niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen, die momenteel nog steun genieten op grond van Verordening (EG) nr. 1407/2002, niet langer voor steun in aanmerking komen en gedwongen worden te sluiten.

 

(5)

Onverminderd de algemene staatssteunregels dienen de lidstaten maatregelen te kunnen nemen om de sociale en regionale consequenties van de sluiting van die mijnen te verzachten, namelijk de gecontroleerde afbouw van de activiteiten in het kader van een plan voor een onherroepelijke sluiting en/of de financiering van buitengewone kosten, met name lasten uit het verleden.

 

(6)

Dit besluit markeert voor de kolenindustrie de overgang van de toepassing van sectorspecifieke regels naar de toepassing van de algemene staatssteunregels die voor alle bedrijfstakken gelden.

 

(7)

Om de concurrentieverstoring veroorzaakt door staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen op de interne markt tot een minimum te beperken, dient deze steun degressief te zijn en strikt beperkt te blijven tot productie-eenheden waarvan de sluiting onherroepelijk gepland staat.

 

(8)

Om de effecten van de productie van steenkool door steenkoolproductie-eenheden waaraan sluitingssteun is toegekend op het milieu te mitigeren, dienen de lidstaten een plan met passende maatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie of koolstofafvang en -opslag, vast te stellen.

 

(9)

Ondernemingen moeten in aanmerking kunnen komen voor steun ter dekking van kosten die, volgens een normale boekhoudpraktijk, geen directe invloed hebben op de productiekosten. Dit soort steun is bedoeld om de buitengewone kosten te dekken die ontstaan bij de sluiting van hun steenkoolproductie-eenheden. Om te voorkomen dat deze steun ten onrechte ten goede komt aan ondernemingen die alleen een deel van hun productielocaties sluiten, dienen de betrokken ondernemingen voor elk van hun productie-eenheden een afzonderlijke boekhouding te voeren.

 

(10)

Bij de uitvoering van haar taken krachtens dit besluit dient de Commissie ervoor te zorgen dat normale mededingingsvoorwaarden tot stand komen, en dat deze worden gehandhaafd en in acht worden genomen. Wat meer bepaald de elektriciteitsmarkt betreft, mag steun aan de steenkoolindustrie de elektriciteitsproducenten niet beïnvloeden in hun keuze van primaire energiebronnen. Bijgevolg dienen de steenkoolprijzen en -volumes door de contracterende partijen in onderling overleg vrij te worden overeengekomen, in het licht van de voorwaarden op de wereldmarkt.

 

(11)

De toepassing van dit besluit sluit niet uit dat steun aan de steenkoolindustrie op andere gronden met de interne markt verenigbaar kan worden verklaard. In dit verband blijven andere specifieke regels, in het bijzonder de regels inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, voor milieubescherming en voor opleidingsactiviteiten, van toepassing binnen de grenzen van de maximale steunniveaus, tenzij in die regels anders is bepaald.

 

(12)

De Commissie dient de op grond van dit besluit aangemelde maatregelen te beoordelen en daarover besluiten te nemen in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (3).

 

(13)

Teneinde discontinuïteit tussen de maatregelen van Verordening (EG) nr. 1407/2002 en de maatregelen waarin dit besluit voorziet, te voorkomen, dient dit besluit met ingang van 1 januari 2011 te worden toegepast,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

  • a) 
    „steenkool” of „kolen”: hoogwaardige steenkool, middelwaardige steenkool en laagwaardige A- en B-kolen, in de zin van het internationale codificatiesysteem voor kolen van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (UNECE) (4);
  • b) 
    „sluiting”: de definitieve stopzetting van de productie en verkoop van kolen;
  • c) 
    „sluitingsplan”: een door een lidstaat opgesteld plan dat voorziet in maatregelen die tot de definitieve sluiting van steenkoolproductie-eenheden leiden;
  • d) 
    „steenkoolproductie-eenheid”: ondergrondse of bovengrondse kolenmijnen en daarmee verband houdende infrastructuur waarmee, onafhankelijk van andere delen van de onderneming, ruwe steenkool kan worden geproduceerd;
  • e) 
    „kolenjaar”: kalenderjaar of een andere periode van 12 maanden die voor contracten in de kolenindustrie als referentie wordt gebruikt;
  • f) 
    „productiekosten”: de totale kosten die verband houden met de bestaande productie, daaronder begrepen delvingsactiviteiten, activiteiten in verband met de voorbehandeling van de steenkool, met name het wassen, calibreren en sorteren, en het vervoer naar de plaats van gebruik, de normale afschrijving en de lasten van de marktconforme rente over geleend kapitaal;
  • g) 
    „verliezen bij de lopende productie”: het positieve verschil tussen de productiekosten van steenkool en de via vrij overleg tussen de contracterende partijen, in het licht van de op de wereldmarkt heersende voorwaarden, overeengekomen verkoopprijs op de plaats van gebruik.

HOOFDSTUK 2

VERENIGBAARHEID VAN STEUN

Artikel 2

Beginsel

  • 1. 
    In het kader van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige mijnen kan steun aan de steenkoolindustrie als verenigbaar met het goede functioneren van de interne markt worden aangemerkt indien deze aan de bepalingen van dit besluit voldoet.
  • 2. 
    De steun dekt uitsluitend de kosten met betrekking tot steenkool voor de opwekking van elektriciteit, de warmtekrachtkoppeling, de productie van cokes en de bevoorrading van hoogovens in de ijzer- en staalindustrie wanneer het gebruik daarvan binnen de Unie plaatsvindt.

Artikel 3

Sluitingssteun

  • 1. 
    Steun aan een onderneming die specifiek is bedoeld om de verliezen bij de lopende productie van steenkoolproductie-eenheden te dekken, kan slechts als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt indien deze aan de volgende voorwaarden voldoet:
 

a)

de exploitatie van de betrokken productie-eenheden valt onder een sluitingsplan dat niet verder reikt dan 31 december 2018;

 

b)

de betrokken steenkoolproductie-eenheden worden in het sluitingsplan definitief gesloten;

 

c)

de aangemelde steun ligt niet hoger dan het verschil tussen de te verwachten productiekosten en de te verwachten inkomsten voor een kolenjaar. De daadwerkelijk betaalde steun wordt jaarlijks geregulariseerd op basis van de reële kosten en de reële inkomsten, uiterlijk vóór het eind van het kolenjaar dat volgt op het jaar waarvoor de steun is toegekend;

 

d)

het steunbedrag per ton steenkoolequivalent mag er niet toe leiden dat de prijzen van kolen uit de Unie op de plaats van gebruik lager uitkomen dan de prijzen van kolen van gelijksoortige kwaliteit uit derde landen;

 

e)

de betrokken steenkoolproductie-eenheden waren op 31 december 2009 in bedrijf;

 

f)

het totaalbedrag van de door een lidstaat aan een bepaalde onderneming verleende sluitingssteun moet een dalende trend vertonen: tegen eind 2013 moet de vermindering minstens 25 % van de in 2011 toegekende steun bedragen, tegen eind 2015 minstens 40 %, tegen eind 2016 minstens 60 % en tegen eind 2017 minstens 75 %;

 

g)

het totaalbedrag van door een lidstaat aan de steenkoolindustrie verleende sluitingssteun mag voor de jaren nà 2010 niet hoger liggen dan het steunbedrag dat voor 2010 door die lidstaat is verleend en door de Commissie is goedgekeurd overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 1407/2002.

 

h)

De lidstaten moeten een plan vaststellen met maatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie of koolstofafvang en -opslag, om de negatieve milieu-effecten van de productie van steenkool door productie-eenheden waaraan overeenkomstig dit artikel steun is toegekend, te mitigeren.

  • 2. 
    De opneming van maatregelen die staatsteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag uitmaken in een plan als bedoeld in lid 1, onder h), doet niets af aan de aanmeldings- en de „standstill”-plicht van de lidstaten waarin artikel 108, lid 3, van het Verdrag ten aanzien van dergelijke maatregelen voorziet, noch aan de eis dat dergelijke maatregelen met de interne markt verenigbaar moeten zijn.
  • 3. 
    Indien de steenkoolproductie-eenheden waaraan overeenkomstig lid 1 steun wordt verleend, niet zijn gesloten op het tijdstip bepaald in het sluitingsplan, zoals dat door de Commissie is goedgekeurd, vordert de betrokken lidstaat alle steun terug met betrekking tot de volledige periode van het sluitingsplan.

Artikel 4

Steun ter dekking van buitengewone kosten

  • 1. 
    Staatssteun aan ondernemingen waarvan de bedrijfsactiviteit verband houdt of hield met de kolenproductie, om hen in staat te stellen de kosten te dekken die voortkomen of zijn voortgekomen uit de sluiting van steenkoolproductie-eenheden en die geen verband houden met de huidige productie, kan als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt mits het uitgekeerde bedrag die kosten niet overschrijdt. Deze steun kan worden gebruikt ter dekking van:
 

a)

de kosten en voorzieningen voor kosten die alleen ontstaan bij ondernemingen die steenkoolproductie-eenheden sluiten of hebben gesloten, daaronder begrepen ondernemingen die sluitingssteun ontvangen;

 

b)

de kosten die bij meerdere ondernemingen ontstaan.

  • 2. 
    De categorieën kosten die onder lid 1 vallen, worden in de bijlage gedefinieerd. Lid 1 geldt niet voor kosten veroorzaakt door de niet-nakoming van milieuregels.

Artikel 5

Cumulering

  • 1. 
    Het op grond van dit besluit toegestane maximumsteunbedrag geldt ongeacht of de steun volledig door de lidstaten wordt gefinancierd of gedeeltelijk door de Unie wordt gefinancierd.
  • 2. 
    Op grond van dit besluit toegestane steun mag niet worden gecumuleerd met andere vormen van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag, noch met enige andere vorm van uniale financiering ten behoeve van dezelfde in aanmerking komende kosten, indien een dergelijke cumulering resulteert in een steunbedrag dat hoger ligt dan hetgeen uit hoofde van dit besluit is toegestaan.

Artikel 6

Boekhoudkundige scheiding

Alle steun die een onderneming ontvangt, wordt in de resultatenrekening opgevoerd als een van de omzet gescheiden inkomstenpost. Ondernemingen die op grond van dit besluit steun ontvangen en die na sommige of alle steenkoolproductie-eenheden te hebben gesloten, handels- of bedrijfsactiviteiten blijven verrichten, voeren een nauwkeurige en gescheiden boekhouding voor elk van hun steenkoolproductie-eenheden en voor hun overige economische activiteiten die geen verband houden met kolenwinning. De uit hoofde van dit besluit verleende steun wordt dusdanig beheerd dat deze niet kan worden overgedragen aan andere steenkoolproductie-eenheden die niet in het sluitingsplan zijn opgenomen of aan andere economische activiteiten van dezelfde onderneming.

HOOFDSTUK 3

PROCEDURES

Artikel 7

Door de lidstaten te verschaffen informatie

  • 1. 
    Naast Verordening (EG) nr. 659/1999 gelden voor de in dit besluit bedoelde steunmaatregelen de bijzondere regels van de leden 2 tot en met 6.
  • 2. 
    Lidstaten die voornemens zijn sluitingssteun als bedoeld in artikel 3 te verlenen, geven de Commissie kennis van een sluitingsplan voor de betrokken steenkoolproductie-eenheden. Dit plan bevat ten minste de volgende elementen:
 

a)

identificatie van de steenkoolproductie-eenheden;

 

b)

de reële of geraamde productiekosten voor elke steenkoolproductie-eenheid per kolenjaar;

 

c)

de geraamde steenkoolproductie per kolenjaar van de steenkoolproductie-eenheden die onder een sluitingsplan vallen;

 

d)

het geraamde bedrag aan sluitingssteun per kolenjaar.

  • 3. 
    De lidstaten geven de Commissie kennis van wijzigingen van het sluitingsplan.
  • 4. 
    De lidstaten geven kennis van alle steun die zij voornemens zijn op grond van dit besluit gedurende een kolenjaar aan de steenkoolindustrie te verlenen. Zij verstrekken de Commissie alle nadere gegevens met betrekking tot de berekening van de te verwachten productiekosten en geven het verband ervan met de overeenkomstig lid 2 aan de Commissie meegedeelde sluitingsplannen aan.
  • 5. 
    De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk zes maanden na de afsluiting van een kolenjaar in kennis van het bedrag en de berekeningswijze van de tijdens dat jaar daadwerkelijk uitgekeerde steun. Indien de oorspronkelijk in een bepaald kolenjaar betaalde bedragen worden gecorrigeerd, delen de lidstaten dat vóór de afsluiting van het volgende kolenjaar aan de Commissie mee.
  • 6. 
    Wanneer de lidstaten kennis geven van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde steun en wanneer zij de Commissie in kennis stellen van de daadwerkelijk betaalde steun, verschaffen zij alle gegevens die de Commissie nodig heeft om te kunnen nagaan of de bepalingen van dit besluit in acht zijn genomen.

HOOFDSTUK 4

SLOTBEPALINGEN

Artikel 8

Uitvoeringsmaatregelen

De Commissie neemt alle voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen. Zij kan, binnen de in dit besluit vastgelegde grenzen, een gemeenschappelijk kader vaststellen voor de mededeling van de in artikel 7 bedoelde gegevens.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2011.

Het verstrijkt op 31 december 2027.

Gedaan Brussel, 10 december 2010.

Voor de Raad

De voorzitter

  • V. 
    VAN QUICKENBORNE
 

  • (1) 
    Advies van 23 november 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (4) 
    International system for the codification of medium-grade and high-grade coal (1998), International classification of coal in seam (1998) and International system of codification for low-grade coal (1999).
 

BIJLAGE

DEFINITIE VAN DE IN ARTIKEL 4 BEDOELDE KOSTEN

  • 1. 
    Kosten en voorzieningen voor kosten die alleen ontstaan bij ondernemingen die steenkoolproductie-eenheden hebben gesloten of sluiten

Uitsluitend de volgende kostencategorieën en alleen indien deze resulteren uit de sluiting van steenkoolproductie-eenheden:

 

a)

de kosten van sociale uitkeringen die ontstaan door de pensionering van werknemers vooraleer deze de wettelijke pensioenleeftijd hebben bereikt;

 

b)

andere buitengewone uitgaven voor werknemers die hun baan hebben verloren of verliezen;

 

c)

de uitkering van pensioenen en bovenwettelijke uitkeringen aan werknemers die hun baan hebben verloren of verliezen, en aan werknemers die daarop vóór de sluiting recht hadden;

 

d)

uitgaven van ondernemingen voor de omscholing van hun werknemers met het oog op het gemakkelijker vinden van een nieuwe baan buiten de steenkoolindustrie, met name opleidingskosten;

 

e)

de levering van gratis kolen aan werknemers die hun baan hebben verloren of verliezen, en aan werknemers die daarop vóór de herstructurering recht hadden, of de uitkering van de financiële tegenwaarde daarvan;

 

f)

nog resterende kosten voortvloeiend uit voorschriften op administratief, juridisch of fiscaal gebied die specifiek zijn voor de steenkoolindustrie;

 

g)

kosten in verband met bijkomende veiligheidsmaatregelen ondergronds in verband met de sluiting van steenkoolproductie-eenheden;

 

h)

mijnschade, voor zover die is toe te schrijven aan steenkoolproductie-eenheden die zijn gesloten of worden gesloten;

 

i)

alle behoorlijk gemotiveerde kosten met betrekking tot de rehabilitatie van terreinen van oude steenkoolmijnen, onder meer:

 

resterende kosten veroorzaakt door bijdragen verschuldigd aan met de watervoorziening en de afvoer van afvalwater belaste instanties;

 

andere nog resterende kosten in verband met watervoorziening en afvoer van afvalwater;

 

j)

resterende kosten in verband met de ziekteverzekeringsregeling voor gewezen mijnwerkers;

 

k)

kosten met betrekking tot de annulering of de aanpassing van lopende contracten (ter waarde van maximaal 6 maanden productie);

 

l)

de uitzonderlijke intrinsieke waardeverminderingen, voor zover die door de sluiting van steenkoolproductie-eenheden zijn veroorzaakt;

 

m)

kosten voor het opnieuw in cultuur brengen van de bodem.

De waardestijging van de terreinen wordt in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten van de kostcategorieën g), h), i) en m).

  • 2. 
    Kosten en voorzieningen voor kosten die bij meerdere ondernemingen ontstaan

Uitsluitend de volgende kostcategorieën:

 

a)

de verhoging van de bovenwettelijke bijdragen ter dekking van de socialezekerheidskosten, die voortvloeit uit de daling van het aantal bijdrageplichtigen als gevolg van de sluiting van steenkoolproductie-eenheden;

 

b)

door sluiting van steenkoolproductie-eenheden ontstane uitgaven voor watervoorziening en afvoer van afvalwater;

 

c)

de verhoging van de bijdragen verschuldigd aan met de watervoorziening en de afvoer van afvalwater belaste instanties, voor zover deze verhoging voortvloeit uit de daling in de bijdrageplichtige steenkoolproductie als gevolg van de sluiting van steenkoolproductie-eenheden.

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.