Verordening 1996/1355 - Wijziging van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 houdende toepassing van Besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de EG

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31996R1355

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31996R1355

Verordening (Euratom, EG) nr. 1355/96 van de Raad van 8 juli 1996 tot wijziging van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 houdende toepassing van Besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen

Publicatieblad Nr. L 175 van 13/07/1996 blz. 0003 - 0006

VERORDENING (EURATOM, EG) Nr. 1355/96 VAN DE RAAD van 8 juli 1996 tot wijziging van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 houdende toepassing van Besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 209,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op artikel 183,

Gelet op Besluit 88/376/EEG, Euratom van de Raad van 24 juni 1988 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (1), inzonderheid op artikel 8, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie (2),

Gezien het advies van het Europees Parlement (3),

Gezien het advies van de Rekenkamer (4),

Overwegende dat de ervaring met de toepassing van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 van de Raad van 29 mei 1989 houdende toepassing van Besluit 88/376/EEG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen (5), duidelijk heeft gemaakt dat de bepalingen van die verordening een herschikking behoeven;

Overwegende dat de Gemeenschap onder optimale voorwaarden moet kunnen beschikken over de in artikel 2 van Besluit 88/376/EEG, Euratom bedoelde eigen middelen, en dat met het oog daarop de wijze dient te worden aangevuld waarop de Lid-Staten de aan de Gemeenschappen toegekende eigen middelen ter beschikking stellen van de Commissie;

Overwegende dat de traditionele eigen middelen door de Lid-Staten worden geïnd overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die, waar nodig, aan de voorschriften van de communautaire reglementering worden aangepast, en dat de Commissie op deze aanpassing moet toezien en, waar nodig, voorstellen moet doen;

Overwegende dat de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der Lid-Staten, in de Raad bijeen, de resolutie van 13 november 1991 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen hebben aangenomen (6);

Overwegende dat het noodzakelijk is de voorwaarden nader te omschrijven waaronder wordt voldaan aan de verplichting tot vaststellen met betrekking tot de eigen middelen bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a) en b), van Besluit 88/376/EEG, Euratom;

Overwegende dat het van belang is de doorzichtigheid van het stelsel van de eigen middelen en de informatie van de begrotingsautoriteit te verbeteren;

Overwegende dat de met de heffing van de eigen middelen belaste nationale overheidsdiensten te allen tijde de bewijsstukken van deze heffing ter beschikking van de Commissie moeten houden;

Overwegende dat het mechanisme voor informatie van de Commissie door de Lid-Staten moet worden verbeterd met betrekking tot de follow-up van het optreden van deze laatste op het gebied van de inning van de eigen middelen en met name die welke door fraude en onregelmatigheden in het gedrang zijn gekomen;

Overwegende dat het wenselijk lijkt een verjaringstermijn in de betrekkingen tussen de Lid-Staten en de Commissie in te voeren, met dien verstande dat de nieuwe vaststellingen van de Lid-Staten betreffende hun belastingschuldigen uit hoofde van vorige boekjaren moeten worden beschouwd als vaststellingen van het lopende boekjaar;

Overwegende dat, wat betreft de eigen middelen die afkomstig zijn uit de heffingen en bijdragen in de sector suiker ten aanzien waarvan ervoor moet worden gezorgd dat de inning van deze ontvangsten en het begrotingsjaar enerzijds, en de uitgaven betreffende hetzelfde jaar anderzijds samenvallen, maatregelen moeten worden genomen opdat de Lid-Staten de uit de heffingen en bijdragen in de sector suiker afkomstige middelen ter beschikking van de Gemeenschap stellen in de loop van het begrotingsjaar waarin zij werden vastgesteld;

Overwegende dat een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie de juiste toepassing van de financiële voorschriften betreffende de eigen middelen in de hand kan werken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG, Euratom) nr. 1552/89 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In artikel 2:
  • a) 
    wordt lid 1 vervangen door:

"1. Voor de toepassing van deze verordening geldt een recht van de Gemeenschappen op de in artikel 2, lid 1, onder a) en b), van Besluit 88/376/EEG, Euratom genoemde eigen middelen als vastgesteld zodra is voldaan aan de voorwaarden van de douanevoorschriften voor wat betreft de boeking van het bedrag van het recht en de kennisgeving daarvan aan de belastingschuldige.";

  • b) 
    worden na lid 1 de volgende leden ingevoegd:

"1 bis. Het voor de in lid 1 bedoelde vaststelling in aanmerking te nemen tijdstip is het tijdstip van de boeking, bedoeld in de douanevoorschriften.

Met betrekking tot de in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector suiker bepaalde heffingen, bijdragen en andere rechten is het voor de in lid 1 bedoelde vaststelling in aanmerking te nemen tijdstip het tijdstip van de in de regeling voor de sector suiker voorgeschreven mededeling.

Wanneer deze mededeling niet uitdrukkelijk is voorzien, geldt het tijdstip van de vaststelling door de Lid-Staten van de door de belastingschuldigen verschuldigde bedragen, in voorkomend geval, als voorschot of vereffening.

1 ter. In geval van een geschil worden de bevoegde overheidsorganen geacht het bedrag van het verschuldigde recht uiterlijk wanneer de eerste administratieve beslissing genomen wordt waarbij de schuld aan de belastingschuldige wordt meegedeeld, of wanneer het geschil bij de rechter aanhangig wordt gemaakt, indien dit laatste eerder plaatsvindt, met het oog op de in lid 1 bedoelde vaststelling te kunnen berekenen.

Het voor de in lid 1 bedoelde vaststelling in aanmerking te nemen tijdstip is het tijdstip van de bovenbedoelde beslissing of dat van de berekening die moet worden gemaakt nadat het geschil overeenkomstig de eerste alinea bij de rechter het voorgaande lid bij de rechter aanhangig is gemaakt.".

  • 2. 
    Artikel 3 wordt vervangen door:

"Artikel 3

De Lid-Staten nemen alle dienstige maatregelen teneinde te verzekeren dat de bewijsstukken betreffende de vaststelling en het ter beschikking stellen van de eigen middelen gedurende ten minste drie kalenderjaren, te rekenen vanaf het einde van het jaar waarop zij betrekking hebben, worden bewaard.

De bewijsstukken die betrekking hebben op de in de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 89/130/EEG, Euratom bedoelde methoden en statistische grondslagen, moeten door de Lid-Staten worden bewaard tot en met 30 september van het vierde jaar volgende op het betrokken begrotingsjaar. De bewijsstukken die betrekking hebben op de grondslag van de BTW-middelen moeten gedurende dezelfde periode worden bewaard.

Indien bij een verricht onderzoek van de in de eerste en tweede alinea bedoelde bewijsstukken overeenkomstig de artikelen 18 en 19 van deze verordening of artikel 11 van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 een rectificatie van de op grond daarvan verrichte vaststelling noodzakelijk mocht blijken, worden zij zolang na het verstrijken van de in de eerste alinea genoemde termijn bewaard als nodig voor het aanbrengen van de rectificatie en voor de controle daarop.".

  • 3. 
    Artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

  • 1. 
    Elke Lid-Staat doet de Commissie mededeling van:
  • a) 
    de naam van de diensten of instellingen die verantwoordelijk zijn voor de vaststelling, de inning, de terbeschikkingstelling en de controle van de eigen middelen, alsmede de belangrijkste bepalingen met betrekking tot de rol en het functioneren van deze diensten en instellingen;
  • b) 
    de wettelijke, bestuursrechtelijke en comptabiliteitsbepalingen van algemene aard betreffende de vaststelling, de inning, de terbeschikkingstelling en de controle van de eigen middelen;
  • c) 
    de exacte benaming van alle administratieve en boekhoudkundige staten waarin de vastgestelde rechten zoals nader omschreven in artikel 2 worden geregistreerd, met name de staten die worden gebruikt bij de boekingen als bedoeld in artikel 6.

Elke wijziging van deze namen of bepalingen wordt onverwijld aan de Commissie meegedeeld.

  • 2. 
    De Commissie deelt de in lid 1 bedoelde gegevens op hun verzoek aan de andere Lid-Staten mee.".
  • 4. 
    Artikel 5 wordt vervangen door:

"Artikel 5

Het in artikel 2, lid 1, onder d), van Besluit 88/376/EEG, Euratom, bedoelde percentage dat in het kader van de begrotingsprocedure wordt vastgesteld, wordt op basis van de som van de geraamde BNP's van de Lid-Staten zodanig berekend dat het gedeelte van de begroting dat niet wordt gefinancierd met douanerechten, landbouwheffingen, alsmede andere in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de sector suiker bepaalde rechten, BTW-middelen, financiële bijdragen ten behoeve van de aanvullende programma's voor onderzoek en technologische ontwikkeling, overige ontvangsten, en, in voorkomend geval, financiële BNP-bijdragen, er volledig door wordt gedekt.

Dit percentage wordt in de begroting uitgedrukt met een getal dat zoveel decimalen bevat als nodig is om de middelen op BNP-basis integraal over de Lid-Staten te kunnen verdelen.".

  • 5. 
    In artikel 6:
  • a) 
    wordt het volgende lid ingevoegd:

"1 bis. Ten behoeve van de boekhouding van de eigen middelen eindigt de boekmaand niet eerder dan om 13.00 uur op de laatste werkdag van de maand van de vaststelling.";

  • b) 
    wordt lid 2 aangevuld met het volgende punt:

"c) De vastgestelde rechten betreffende de heffingen, bijdragen en andere rechten die zijn bepaald in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector suiker worden in de onder a) bedoelde boekhouding opgenomen. Indien deze rechten vervolgens niet binnen de gestelde termijnen zijn geïnd kunnen de Lid-Staten de opneming corrigeren en bij wijze van uitzondering de rechten opnemen in de specifieke boekhouding.";

  • c) 
    wordt lid 3 vervangen door:

"3. a) Vanaf 1 juli 1996 zendt elke Lid-Staat de Commissie, binnen de in lid 2 gestelde termijn, een maandoverzicht toe van zijn boekhouding betreffende de in lid 2, onder a), bedoelde rechten.

De betrokken Lid-Staten doen de betrokken maandoverzichten vergezeld gaan van de gegevens of overzichten betreffende de op grond van bepalingen betreffende de grondgebieden met een bijzondere status op de eigen middelen in mindering gebrachte bedragen.

  • b) 
    Elke Lid-Staat zendt de Commissie, binnen de in lid 2 gestelde termijn, een kwartaaloverzicht toe van de in lid 2, onder b), bedoelde specifieke boekhouding.

De nadere voorschriften betreffende de in dit lid bedoelde maand- en kwartaaloverzichten, alsmede de naar behoren gemotiveerde wijzigingen ervan, worden door de Commissie vastgesteld na raadpleging van het in artikel 20 bedoelde Comité. In voorkomend geval worden passende termijnen voor de toepassing ervan vastgesteld.";

  • d) 
    wordt het volgende lid toegevoegd:

"4. Vanaf 1 juli 1996 zendt elke Lid-Staat de Commissie in de periode van twee maanden die volgt op het einde van elk kwartaal een beschrijving toe van fraudegevallen en onregelmatigheden waarmee rechten ten bedrage van meer dan 10 000 ecu zijn gemoeid.

Daarbij verstrekt elke Lid-Staat voor zover mogelijk de volgende gegevens:

  • de aard van de fraude en/of onregelmatigheid (omschrijving, betrokken douaneregeling);
  • het bedrag of de veronderstelde orde van grootte van de gederfde eigen middelen;
  • de betrokken goederen (tariefpost, oorsprong, herkomst);
  • de beknopte beschrijving van het fraudemechanisme;
  • de aard van de controle waardoor de fraude of onregelmatigheid werd ontdekt;
  • de nationale diensten of organen die de fraude of onregelmatigheid hebben geconstateerd;
  • het stadium van de procedure, inclusief het inningsstadium, onder vermelding van de vaststelling indien deze reeds heeft plaatsgevonden;
  • de vermelding van de eventuele kennisgeving van het geval uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 1468/81 van de Raad van 19 mei 1981 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de Lid-Staten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (*);
  • in voorkomend geval, de betrokken Lid-Staten;
  • de ter voorkoming van een herhaling van het reeds ontdekte fraudegeval of de ontdekte onregelmatigheid getroffen of in overweging genomen maatregelen.

Elke Lid-Staat voegt bij het in de eerste alinea bedoelde kwartaaloverzicht de stand van zaken met betrekking tot de reeds aan de Commissie meegedeelde fraudegevallen en onregelmatigheden waarvoor niet eerder is aangegeven dat de betrokken rechten zijn geïnd, vervallen of niet zijn geïnd.

Met het oog daarop verstrekt elke Lid-Staat voor elk van de in de eerste alinea bedoelde gevallen de volgende gegevens:

  • de verwijzing naar de oorspronkelijke mededeling,
  • het saldo dat in het vorige kwartaal nog moest worden geïnd,
  • het tijdstip van de vaststelling,
  • het tijdstip van opneming in de in lid 2, onder b), bedoelde specifieke boekhouding,
  • de tijdens het betrokken kwartaal geïnde bedragen,
  • rectificaties van de grondslag (rectificaties/annuleringen) tijdens het betrokken kwartaal,
  • de geschrapte bedragen,
  • het stadium van de administratieve of gerechtelijke procedure,
  • het aan het eind van het betrokken kwartaal nog te innen saldo.

De nadere voorschriften betreffende de bovenbedoelde overzichten, alsmede de naar behoren gemotiveerde wijzigingen ervan, worden door de Commissie vastgesteld na raadpleging van het in artikel 20 bedoelde Comité. In voorkomend geval worden passende termijnen voor de toepassing ervan vastgesteld.;

(*) PB nr. L 144 van 2. 6. 1981, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 945/87 (PB nr. L 90 van 2. 4. 1987, blz. 3.).".

  • 6. 
    Artikel 7 wordt vervangen door:

"Artikel 7

  • 1. 
    Elke Lid-Staat stelt jaarlijks een samenvattende rekening op van de in zijn onder a) van lid 2 van artikel 6 bedoelde boekhouding opgenomen vastgestelde rechten en zendt die vóór 1 april van het jaar dat volgt op het betrokken begrotingsjaar, aan de Commissie toe. Elk verschil tussen het totaalbedrag van de samenvattende rekening en de som van de door de Lid-Staat toegezonden maandoverzichten van januari tot en met december van het jaar wordt toegelicht. De Commissie verifieert de overeenstemming van de samenvattende rekening met het bedrag van de in het jaar aan haar ter beschikking gestelde rechten; zij beschikt over een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de ontvangst van de samenvattende rekening, om eventueel haar opmerkingen aan de betrokken Lid-Staat mede te delen.
  • 2. 
    Na 31 december van het derde jaar volgende op een bepaald begrotingsjaar wordt de in lid 1 bedoelde jaarlijkse samenvattende rekening niet meer gecorrigeerd, behoudens op punten waarvan vóór het verstrijken van deze termijn door de Commissie of door de betrokken Lid-Staat kennis werd gegeven.".
  • 7. 
    In artikel 10, lid 6,
  • a) 
    wordt de tekst van het eerste streepje vervangen door:

"- tot en met 31 juli aangebrachte rectificaties in de zin van artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 geven aanleiding tot een globale aanpassing, welke op de eerste werkdag van de maand december van hetzelfde jaar op de in artikel 9, lid 1, van deze verordening genoemde rekening dient te worden geboekt. In overeenstemming tussen de betrokken Lid-Staat en de Commissie kan evenwel vóór voornoemde datum een bijzondere aanpassing worden geboekt.";

  • b) 
    wordt lid 6 aangevuld met de volgende alinea:

"In overeenstemming tussen de betrokken Lid-Staten en de Commissie kan evenwel op elk gewenst moment een bijzondere aanpassing worden geboekt.".

  • 8. 
    In artikel 10:
  • a) 
    wordt in lid 3, negende alinea, het woord "uniforme" met betrekking tot het percentage van de aanvullende middelen geschrapt;
  • b) 
    wordt in lid 7 het woord "uniforme" met betrekking tot het percentage voor het vorige begrotingsjaar geschrapt;
  • c) 
    wordt in lid 8, na de eerste zin de volgende zin ingevoegd:

"Deze aanpassing komt tot stand onder de voorwaarden als bedoeld in lid 6, eerste alinea.".

  • 9. 
    In artikel 16:
  • a) 
    wordt de tweede alinea vervangen door:

"Indien daarbij belangrijke verschillen ten opzichte van de oorspronkelijke ramingen naar voren komen, kunnen deze het voorwerp zijn van een nota van wijzigingen bij de ontwerp-begroting voor het volgende jaar of van een aanvullende en gewijzigde begroting voor het lopende jaar.";

  • b) 
    wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Bij de in artikel 10, leden 4 tot en met 8, bedoelde verrichtingen kan het bedrag van de ontvangsten dat in de begroting van het lopende jaar is vermeld bij een gewijzigde begroting worden verhoogd of verlaagd met de bedragen die uit deze verrichtingen voortvloeien.".

  • 10. 
    In artikel 17 wordt lid 3 vervangen door:

"3. Vanaf 1 juli 1996 stellen de Lid-Staten door middel van een jaarverslag de Commissie in kennis van de resultaten van hun controles, alsmede van de algemene en principiële aspecten van de belangrijkste bij de toepassing van deze verordening gerezen problemen, vooral die welke aanleiding hebben gegeven tot geschillen. Dit verslag wordt vóór 30 april van het jaar dat volgt op het betrokken begrotingsjaar aan de Commissie toegezonden.

Het model van dit verslag, alsmede de naar behoren gemotiveerde wijzigingen ervan, worden door de Commissie opgesteld na raadpleging van het in artikel 20 bedoelde Comité. In voorkomend geval worden passende termijnen voor de toepassing ervan vastgesteld.

Vóór 30 juni van hetzelfde begrotingsjaar legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor met een overzicht van de mededelingen van de Lid-Staten uit hoofde van dit artikel en artikel 6, lid 3.".

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 8 juli 1996.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • R. 
    QUINN
  • (1) 
    PB nr. L 185 van 15. 7. 1988, blz. 24.
  • (2) 
    PB nr. C 26 van 29. 1. 1993, blz. 6 en PB nr. C 382 van 31. 12. 1994, blz. 6.
  • (3) 
    PB nr. C 329 van 6. 12. 1993, blz. 107.
  • (4) 
    PB nr. C 170 van 21. 6. 1993, blz. 1.
  • (5) 
    PB nr. L 155 van 7. 6. 1989, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2729/94 (PB nr. L 293 van 12. 11. 1994, blz. 5).
  • (6) 
    PB nr. C 328 van 17. 12. 1991, blz. 1.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.