Verordening 2000/2040 - Begrotingsdiscipline

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32000R2040

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32000R2040

Verordening (EG) nr. 2040/2000 van de Raad van 26 september 2000 betreffende de begrotingsdiscipline

Publicatieblad Nr. L 244 van 29/09/2000 blz. 0027 - 0032

Verordening (EG) nr. 2040/2000 van de Raad

van 26 september 2000

betreffende de begrotingsdiscipline

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 37, 279 en 308,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van de Rekenkamer(3),

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    De Europese Raad van Berlijn van 24 en 25 maart 1999 heeft besloten dat de uitgaven van de Europese Unie moeten voldoen aan de eisen van zowel begrotingsdiscipline als kosteneffectiviteit.
  • (2) 
    Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben op 6 mei 1999 een interinstitutioneel akkoord gesloten over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(4). In dit interinstitutioneel akkoord, waarvan alle bepalingen volledig van toepassing zijn, wordt onderstreept dat de begrotingsdicipline algemeen is, voor alle uitgaven geldt en alle bij de uitvoering ervan betrokken instellingen verbindt. Het akkoord bevat financiële vooruitzichten die beogen gedurende een middellange periode een geordende ontwikkeling van de uitgaven van de Europese Unie, per hoofdcategorie, te waarborgen, zulks binnen de grenzen van de eigen middelen.
  • (3) 
    De instellingen zijn overeengekomen dat het landbouwrichtsnoer op het stuk van de berekening ongewijzigd blijft. Ter vereenvoudiging moet echter worden uitgegaan van een recente referentiegrondslag en moet worden gezorgd voor samenhang tussen de statistische concepten en de concepten die zullen worden vastgesteld in het toekomstige besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen.
  • (4) 
    De Europese Raad heeft geconcludeerd dat het landbouwrichtsnoer voortaan betrekking heeft op de uitgaven van het hervormde gemeenschappelijk landbouwbeleid, de nieuwe maatregelen voor plattelandsontwikkeling, de veterinaire en fytosanitaire maatregelen, de aan het pretoetredingsinstrument voor de landbouw gerelateerde uitgaven en de in het kader van de toetreding beschikbare bedragen.
  • (5) 
    De mechanismen voor waardevermindering van de tijdens het begrotingsjaar gevormde voorraden, moeten worden behouden.
  • (6) 
    De Europese Raad van Berlijn van 24 en 25 maart 1999 was, rekening houdend met het werkelijke uitgavenniveau en met het oog op stabilisatie in reële termen van de landbouwuitgaven in de periode 2000-2006, van mening dat de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid kan worden uitgevoerd binnen een door hem bepaald financieel kader. Hij heeft de Commissie en de Raad verzocht naar extra besparingen te streven om ervoor te zorgen dat de totale uitgaven, exclusief die voor plattelandsontwikkeling en veterinaire maatregelen, in de periode 2000-2006 als jaarlijks gemiddelde niet meer bedragen dan het door hem vastgestelde bedrag. In het licht van zijn besluiten meende de Europese Raad dat de bedragen die moeten worden opgevoerd in rubriek 1 van de financiële vooruitzichten, niet hoger mogen zijn dan bepaalde jaarlijkse niveaus, waarmee het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben ingestemd via het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999.
  • (7) 
    De maxima in de subrubriek "Uitgaven van het gemeenschappelijk landbouwbeleid" en van de subrubriek "Plattelandsontwikkeling en begeleidende maatregelen" worden vastgesteld in het kader van de financiële vooruitzichten, die een integrerend deel uitmaken van het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999. Deze maxima kunnen slechts worden herzien bij gemeenschappelijk besluit van de twee geledingen van de begrotingsautoriteit, op voorstel van de Commissie, en overeenkomstig de bepalingen die hiertoe in het interinstitutioneel akkoord zijn opgenomen.
  • (8) 
    Derhalve dient de Commissie, wanneer de Raad de landbouwwetgeving wijzigt en telkens als zij dat nuttig acht, de Raad erop te wijzen dat er, in voorkomend geval, een ernstig risico bestaat dat de uitgaven die volgens haar uit de toepassing van de landbouwwetgeving voortvloeien, het maximumbedrag van subrubriek 1a van de financiële vooruitzichten zullen overschrijden.
  • (9) 
    Onverminderd punt 19 van het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999, aangezien een dergelijke overschrijding niet in aanmerking kan worden genomen in een eventueel voorstel tot herziening van het maximumbedrag van subrubriek 1a van de financiële vooruitzichten, moet de Raad in staat zijn de landbouwwetgeving tijdig aan te passen, zodat dat maximumbedrag wordt gerespecteerd.
  • (10) 
    De begrotingsdiscipline vereist dat alle voorgestelde en, in voorkomend geval, goedgekeurde wetgevingsmaatregelen, alsmede, op elk moment van de begrotingsprocedure en van de uitvoering van de begroting, de gevraagde, toegestane of uitgevoerde kredieten, stroken met de bedragen die in de financiële vooruitzichten zijn vastgesteld voor enerzijds de uitgaven van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, met uitzondering van de plattelandsontwikkeling, welke verplichte uitgaven zijn, en anderzijds de uitgaven voor plattelandsontwikkeling en de begeleidende maatregelen.
  • (11) 
    Teneinde de inachtneming van de in rubriek 1 van de financiële vooruitzichten vastgestelde maximumbedragen te garanderen, kunnen er in voorkomend geval op korte termijn besparingsmaatregelen nodig zijn. Om te waarborgen dat het vertrouwensbeginsel geëerbiedigd wordt, moeten de belanghebbenden hiervan op de hoogte gebracht worden, zodat zij hun legitieme verwachtingen kunnen bijstellen. Dergelijke maatregelen moeten voldoende van tevoren genomen worden en kunnen pas van kracht worden vanaf het begin van het volgende verkoopseizoen in elk van de betrokken sector.
  • (12) 
    Gelet op de noodzaak om aan de legitieme verwachtingen van de belanghebbenden te voldoen, moeten de maatregelen die in voorkomend geval noodzakelijk blijken, voldoende tijdig genomen worden, en moet de begrotingssituatie op middellange termijn hiertoe jaarlijks onderzocht worden, zulks in het licht van voortdurend verbeterde vooruitzichten.
  • (13) 
    Indien uit dit onderzoek blijkt dat er een ernstig risico bestaat dat de in rubriek 1 van de financiële vooruitzichten vastgestelde bedragen overschreden worden, neemt de Commissie in het kader van haar beheersbevoegdheden de nodige maatregelen om de situatie te herstellen. Indien deze maatregelen niet toereikend blijken, stelt de Commissie andere maatregelen voor aan de Raad, die, aangezien het verkoopseizoen voor verschillende marktordeningen op 1 juli aanvangt, voor deze datum een besluit moet nemen. Indien de Commissie van oordeel is dat er nadien nog een ernstig risico blijft bestaan en zij niet in staat is om in het kader van haar beheersbevoegdheden toereikende maatregelen te nemen, stelt zij zo spoedig mogelijk andere maatregelen voor aan de Raad, die dan zo snel mogelijk een besluit moet nemen.
  • (14) 
    Tijdens de uitvoering van de begroting past de Commissie per hoofdstuk een systeem voor waarschuwing en maandelijkse follow-up van de landbouwuitgaven toe, zodat zij, indien het maximumbedrag van subrubriek 1a dreigt te worden overschreden, in het kader van haar beheersbevoegdheden zo spoedig mogelijk passende maatregelen kan nemen en naderhand, wanneer deze maatregelen niet toereikend blijken, andere maatregelen kan voorstellen aan de Raad, die dan zo snel mogelijk een besluit moet nemen.
  • (15) 
    Voor de wisselkoers die de Commissie bij de opstelling van de begrotingsdocumenten voor de Raad hanteert, moet, rekening houdend met de noodzakelijke termijn tussen de opstelling en de voorlegging daarvan aan de Raad, de meest recente informatie in acht genomen worden.
  • (16) 
    De bepalingen betreffende de monetaire reserve moeten afgestemd worden op het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999. De geleidelijke uitvoering van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zal wellicht gepaard gaan met een geringere gevoeligheid van de uitgaven voor de schommelingen van de pariteit euro/dollar, waardoor de monetaire reserve geleidelijk zal kunnen worden afgeschaft.
  • (17) 
    Voorzien moet worden in de mogelijkheid de maandelijkse voorschotten tijdelijk te verlagen of op te schorten, indien de Commissie uit de door de lidstaten verstrekte gegevens niet kan concluderen dat de geldende communautaire voorschriften zijn nageleefd of indien die gegevens wijzen op een kennelijk onrechtmatig gebruik van de communautaire middelen.
  • (18) 
    De instellingen zijn overeengekomen dat in de begroting een reserve voor leningen en garanties op leningen aan en in derde landen moet worden opgenomen in de vorm van een voorziening, om het bij Verordening (EG, Euratom) nr. 2728/94(5) ingestelde Garantiefonds betreffende operaties in derde landen te onderhouden en om, in voorkomend geval, afroepen onder de garantie te kunnen honoreren die het beschikbare bedrag van het Garantiefonds overschrijden.
  • (19) 
    De instellingen zijn overeengekomen dat in de begroting een reserve in de vorm van een voorziening moet worden opgenomen om bij onverwachte gebeurtenissen snel te kunnen voorzien in de concrete behoeften aan spoedhulp in derde landen, bij voorrang voor acties van humanitaire aard.
  • (20) 
    De instellingen zijn overeengekomen de monetaire reserve, de reserve voor garanties op leningen en de reserve voor spoedhulp op dezelfde wijze te laten functioneren wat de voorwaarden voor opvraging en gebruik van de middelen betreft, zulks volgens een procedure die door de instellingen is vastgelegd in het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999.
  • (21) 
    Duidelijkheidshalve moet Beschikking 94/729/EG van de Raad van 31 oktober 1994 betreffende de begrotingsdiscipline(6) worden ingetrokken en vervangen door deze verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De begrotingsdiscipline is van toepassing op alle uitgaven. Zij wordt, al naargelang het geval, ten uitvoer gelegd door het Financieel Reglement, deze verordening en het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999.

  • I. 
    Uitgaven van het EOGFL, afdeling Garantie

Artikel 2

Het landbouwrichtsnoer, dat voor elk begrotingsjaar het in artikel 4, lid 1, vastgestelde maximum vormt van de landbouwuitgaven, moet elk jaar in acht worden genomen. Voor elk begrotingsjaar dient de Commissie het landbouwrichtsnoer gelijktijdig met het voorontwerp van begroting in.

Artikel 3

  • 1. 
    De referentiegrondslag waarop het landbouwrichtsnoer wordt berekend, bedraagt 36394 miljoen EUR voor 1995, zijnde het totale bedrag dat voor dat jaar overeenkomt met de berekening aan de hand van de vroegere grondslag 1988.
  • 2. 
    Voor een bepaald jaar is het landbouwrichtsnoer gelijk aan de in lid 1 vastgestelde referentiegrondslag, verhoogd met:
  • a) 
    de grondslag vermenigvuldigd met het product van:
  • 74 % van de groei van het BNP tussen 1995 (basisjaar) en het betrokken jaar, en
  • de door de Commissie voor dezelfde periode geraamde deflator van het BNP,
  • b) 
    de ramingen voor het betrokken begrotingsjaar van de uitgaven voor de afzet van ACS-suiker, de restituties voor voedselhulp, de door de producenten verrichte betalingen uit hoofde van bijdragen in het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker en andere ontvangsten die in de toekomst uit de landbouwsector kunnen voortkomen.
  • 3. 
    De statistische basis voor het BNP is vastgesteld in Richtlijn 89/130/EEG, Euratom van de Raad van 13 februari 1989 betreffende de harmonisatie van de opstelling van het bruto nationaal product tegen marktprijzen(7).
  • 4. 
    Voor de toepassing van deze verordening wordt onder het BNP verstaan het BNP voor het betrokken jaar tegen marktprijzen, zoals vastgesteld door de Commissie ter uitvoering van SEC 95, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap(8).

Artikel 4

  • 1. 
    Onder het landbouwrichtsnoer valt de som van:
  • de bedragen die moeten worden opgenomen in de titels 1 tot en met 4 van afdeling III, onderafdeling B1, van de begroting volgens de voor de begroting 2000 goedgekeurde nomenclatuur;
  • de bedragen waarin is voorzien voor het pretoetredingsinstrument voor de landbouw in rubriek 7 van de financiële vooruitzichten;
  • de bedragen die in de financiële vooruitzichten zijn aangegeven als beschikbaar voor de landbouw in het kader van de toetreding.
  • 2. 
    Elk jaar bevatten de titels 1 en 2 van onderafdeling B1 van de begroting de kredieten die nodig zijn voor de financiering van de totale kosten van de waardevermindering van de tijdens het begrotingsjaar gevormde voorraden.

Artikel 5

  • 1. 
    In de wetgevingsvoorstellen van de Commissie en in de besluiten die de Raad of de Commissie in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid nemen, worden de bedragen in acht genomen die in de financiële vooruitzichten zijn vastgesteld voor, enerzijds, de subrubriek "Uitgaven van het gemeenschappelijk landbouwbeleid" (subrubriek 1a) en, anderzijds, de subrubriek "Plattelandsontwikkeling en begeleidende maatregelen" (subrubriek 1b).
  • 2. 
    Op elk moment van de begrotingsprocedure en de uitvoering van de begroting moeten de kredieten voor de uitgaven van het gemeenschappelijk landbouwbeleid stroken met het bedrag dat is vastgesteld voor subrubriek 1a, en de kredieten voor de uitgaven voor plattelandsontwikkeling en de begeleidende maatregelen met het bedrag dat is vastgesteld voor subrubriek 1b.
  • 3. 
    Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie oefenen hun respectieve bevoegdheden zo uit dat deze jaarlijkse maxima voor de uitgaven zowel tijdens elke overeenkomstige begrotingsprocedure als tijdens de uitvoering van de begroting van het betrokken begrotingsjaar in acht worden genomen.
  • 4. 
    Teneinde de inachtneming van de voor subrubriek 1a vastgestelde bedragen te garanderen kan de Raad, volgens de procedure van artikel 37 van het Verdrag, tijdig besluiten tot aanpassing van het niveau van de steunmaatregelen die vanaf het begin van het volgende seizoen in elke betrokken sector van toepassing zullen zijn.

Artikel 6

  • 1. 
    Bij de opstelling van het voorontwerp van begroting voor elk begrotingsjaar onderzoekt de Commissie de begrotingssituatie op middellange termijn. Zij legt het Europees Parlement en de Raad, tegelijk met het voorontwerp van begroting voor begrotingsjaar N, haar ramingen per product voor de begrotingsjaren N - 1, N en N + 1 voor. Tegelijkertijd legt zij een analyse voor van de verschillen die zijn geconstateerd tussen de oorspronkelijke ramingen en de werkelijke uitgaven in de begrotingsjaren N - 2 en N - 3, evenals de maatregelen die zijn genomen om de kwaliteit van de ramingen te verbeteren.
  • 2. 
    Als bij de opstelling van het voorontwerp van begroting voor begrotingsjaar N blijkt dat de bedragen van de financiële vooruitzichten voor de subrubrieken 1a en 1b in begrotingsjaar N overschreden dreigen te worden, neemt de Commissie in het kader van haar beheersbevoegdheden de nodige maatregelen om de situatie te herstellen.
  • 3. 
    Als zij niet in staat is toereikende maatregelen te nemen, stelt de Commissie andere maatregelen aan de Raad voor, eventueel in het kader van de vaststelling van het niveau van de steunmaatregelen, om de naleving van de in artikel 5, lid 2, bedoelde bedragen te verzekeren. De Raad neemt vóór 1 juli van begrotingsjaar N - 1 een besluit over de vereiste maatregelen volgens de procedure en onder de voorwaarden van artikel 5, lid 4. Het Europees Parlement brengt tijdig advies uit zodat de Raad er binnen de aangegeven termijn kennis van kan nemen en een besluit kan nemen.
  • 4. 
    Indien de Commissie nadien tot de bevinding komt dat er een risico blijft bestaan dat de bedragen van de financiële vooruitzichten voor subrubriek 1a of 1b voor de begrotingsjaren N of N + 1 overschreden worden en dat zij niet in staat is binnen haar beheersbevoegdheden toereikende maatregelen te nemen, stelt zij aan de Raad andere maatregelen voor om de in artikel 5, lid 2, bedoelde bedragen in acht te kunnen nemen. De Raad neemt binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het Commissievoorstel een besluit over de voor begrotingsjaar N vereiste maatregelen, volgens de procedure en onder de voorwaarden van artikel 5, lid 4. Het Europees Parlement brengt tijdig advies uit zodat de Raad er binnen de aangegeven termijn kennis van kan nemen en een besluit kan nemen.

Artikel 7

  • 1. 
    Om te garanderen dat de maximumbedragen van de subrubrieken 1a en 1b van de financiële vooruitzichten niet worden overschreden, voert de Commissie voor elk begrotingshoofdstuk een alarmsysteem in waarmee op maandelijkse grondslag de in de titels 1 tot en met 4 van onderafdeling B1 van de begroting bedoelde uitgaven worden gevolgd.
  • 2. 
    Voor het begin van elk begrotingsjaar stelt de Commissie daartoe een maandelijks uitgavenprofiel per begrotingshoofdstuk vast, indien nodig aan de hand van de gemiddelde uitgaven per maand in de voorafgaande drie jaren.
  • 3. 
    Voor het volgen van de uitgaven van titel 4 van onderafdeling B1 verricht de Commissie bovendien een controle om te waken over de naleving van het in artikel 5, lid 2, bedoelde bedrag als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1750/1999 van de Commissie van 23 juli 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL)(9).
  • 4. 
    De staat van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 296/96 van de Commissie(10) maandelijks medegedeelde uitgaven wordt door de Commissie ter informatie toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

De Commissie legt maandelijks, in de regel binnen 30 dagen na ontvangst van de informatie, aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor waarin zij de ontwikkeling van de uitgaven ten opzichte van de profielen onderzoekt, en een beoordeling van de te verwachten uitvoering voor het begrotingsjaar geeft.

  • 5. 
    Indien de Commissie op grond van het onderzoek kan concluderen dat het voor begrotingsjaar N vastgestelde maximumbedrag van subrubriek 1a overschreden dreigt te worden, neemt zij in het kader van haar beheersbevoegdheden de nodige maatregelen om de situatie te herstellen. Indien deze maatregelen ontoereikend blijken, stelt de Commissie andere maatregelen aan de Raad voor om de inachtneming van de in artikel 5, lid 2, bedoelde bedragen te verzekeren. De Raad neemt binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het Commissievoorstel een besluit over de vereiste maatregelen volgens de procedure en onder de voorwaarden van artikel 5, lid 4. Het Europees Parlement brengt tijdig advies uit zodat de Raad er binnen de aangegeven termijn kennis van kan nemen en een besluit kan nemen.

Artikel 8

  • 1. 
    Wanneer de Commissie het voorontwerp van begroting aanneemt, dan wel een nota van wijzigingen bij het voorontwerp van begroting die betrekking heeft op de landbouwuitgaven, hanteert zij bij de opstelling van de begrotingsramingen voor de uitgaven van de titels 1 tot en met 3 van rubriek B1 het gemiddelde van de wisselkoersen tussen de euro en de dollar die op de markt geconstateerd zijn in het meest recente kwartaal dat ten minste 20 dagen voor de aanneming van het begrotingsdocument door de Commissie is geëindigd.
  • 2. 
    Wanneer de Commissie een voorontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting aanneemt, dan wel een nota van wijzigingen hierbij, hanteert zij, voorzover deze documenten betrekking hebben op de kredieten van de titels 1 tot en met 3 van subrubriek B1 van de begroting:
  • enerzijds de wisselkoers tussen de euro en de dollar die daadwerkelijk op de markt geconstateerd is, gerekend vanaf 1 augustus van het voorafgaande begrotingsjaar tot aan het einde van het meest recente kwartaal dat ten minste 20 dagen voor de aanneming van het begrotingsdocument door de Commissie, en uiterlijk op 31 juli van het lopende begrotingsjaar is verstreken;
  • anderzijds, vooruitziend voor de rest van het begrotingsjaar, het gemiddelde van de wisselkoersen die daadwerkelijk geconstateerd zijn in het meest recente kwartaal dat ten minste 20 dagen voor de aanneming van het begrotingsdocument door de Commissie is geëindigd.

Artikel 9

  • 1. 
    In een reserve van de algemene begroting van de Europese Unie, de zogenaamde "monetaire reserve", wordt een bedrag van 500 miljoen EUR opgenomen als voorziening om het hoofd te bieden aan de in artikel 10 bedoelde ontwikkelingen ten gevolge van schommelingen van de wisselkoers tussen de euro en de dollar ten opzichte van de in de begroting gebruikte pariteit.
  • 2. 
    Voor het begrotingsjaar 2002 wordt de monetaire reserve teruggebracht tot 250 miljoen EUR. Met ingang van het begrotingsjaar 2003 wordt de monetaire reserve afgeschaft.
  • 3. 
    Deze kredieten zijn niet gedekt door het landbouwrichtsnoer en vallen niet onder subrubriek 1a van de financiële vooruitzichten.

Artikel 10

De Commissie brengt elk jaar uiterlijk eind oktober bij de begrotingsautoriteit verslag uit over de gevolgen van de schommelingen van de gemiddelde pariteit euro/dollar voor de uitgaven van de titels 1 tot en met 3 van onderafdeling B1 van de begroting.

Artikel 11

  • 1. 
    De besparingen of de extra kosten die het gevolg zijn van de schommelingen van de euro/dollarpariteit worden op symmetrische wijze behandeld. In het geval van een stijging van de dollar ten opzichte van de in de begroting gebruikte pariteit worden de besparingen in de afdeling Garantie naar de monetaire reserve overgeschreven tot een bedrag van 500 miljoen EUR in 2000 en 2001 en 250 miljoen EUR in 2002. Bij extra begrotingskosten als gevolg van een daling van de dollar ten opzichte van de euro worden uit de monetaire reserve kredieten overgeschreven naar de begrotingsonderdelen van de afdeling Garantie van het EOGFL die door de daling van de dollar werden getroffen. Deze overschrijvingen worden eventueel tegelijk met het in artikel 10 bedoelde verslag voorgesteld.
  • 2. 
    Er wordt een franchise van 200 miljoen EUR ingesteld. Indien de besparingen of de extra kosten die uit de in lid 1 bedoelde schommelingen voortkomen, onder dit bedrag blijven, vindt geen overschrijving naar of uit de monetaire reserve plaats. Besparingen of extra kosten boven deze franchise worden gestort in of onttrokken aan de monetaire reserve. In 2002 wordt de franchise teruggebracht tot 100 miljoen EUR.

Artikel 12

  • 1. 
    Overschrijvingen uit de reserve vinden slechts plaats voorzover de extra kosten niet kunnen worden gefinancierd met de kredieten van het betrokken begrotingsjaar voor de in subrubriek 1a van de financiële vooruitzichten bedoelde uitgaven.
  • 2. 
    De nodige eigen middelen worden overeenkomstig Besluit 94/728/EG, Euratom van de Raad van 31 oktober 1994 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen(11) en de met toepassing daarvan vastgestelde bepalingen opgevraagd om de betrokken uitgaven te financieren.
  • 3. 
    Besparingen in de afdeling Garantie van het EOGFL die overeenkomstig artikel 11, lid 1, naar de monetaire reserve zijn overgeschreven en die bij de afsluiting van het begrotingsjaar nog in de monetaire reserve zijn overgebleven, komen te vervallen en worden door middel van een nota van wijzigingen bij het voorontwerp van begroting voor het volgende jaar als ontvangsten in de begroting van het volgende begrotingsjaar opgenomen.

Artikel 13

De artikelen 9 tot en met 12 zijn slechts van toepassing tot en met het begrotingsjaar 2002.

Artikel 14

  • 1. 
    De betaling van de maandelijkse voorschotten van het EOGFL, afdeling Garantie, door de Commissie geschiedt op basis van de door de lidstaten voor elk uitgavenhoofdstuk verstrekte gegevens.
  • 2. 
    Indien de Commissie uit de uitgavendeclaraties of de mededelingen van een lidstaat niet kan concluderen dat de voor de middelen aangegane verplichtingen in overeenstemming zijn met de geldende communautaire voorschriften, verzoekt zij de betrokken lidstaat aanvullende gegevens te verstrekken binnen een termijn die zij vaststelt afhankelijk van de ernst van het probleem en die als regel ten minste 30 dagen bedraagt.
  • 3. 
    In geval van een antwoord dat niet bevredigend wordt geacht of als zij tot de conclusie komt dat de voorschriften duidelijk niet zijn nageleefd en dat communautaire middelen kennelijk onrechtmatig zijn gebruikt, kan de Commissie de maandelijkse voorschotten aan de lidstaten tijdelijk verlagen of opschorten.
  • 4. 
    Deze verlagingen of opschortingen doen geen afbreuk aan de besluiten die in het kader van de goedkeuring van de rekeningen zullen worden genomen.
  • 5. 
    Voordat zij haar besluit neemt, stelt de Commissie de betrokken lidstaat daarvan in kennis. De lidstaat maakt zijn standpunt binnen een termijn van twee weken bekend. In het naar behoren gemotiveerde besluit van de Commissie dat na raadpleging van het Comité van het EOGFL wordt genomen, wordt het evenredigheidsbeginsel in acht genomen.

II. Reserves in verband met externe acties

  • 1. 
    Reserve voor leningen en garanties op leningen

Artikel 15

  • 1. 
    Elk jaar wordt een reserve als voorziening opgenomen in de algemene begroting van de Europese Unie. Deze reserve is ertoe bestemd:
  • a) 
    te voldoen aan de behoeften van het bij Verordening (EG, Euratom) nr. 2728/94 ingestelde Garantiefonds betreffende operaties in derde landen;
  • b) 
    in voorkomend geval, garanties te honoreren die het beschikbare bedrag van het Garantiefonds overschrijden, om aanrekening op de begroting mogelijk te maken.
  • 2. 
    Het bedrag van deze reserve staat vermeld in de financiële vooruitzichten bij het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999. De wijze van gebruik van deze reserve is vastgesteld in dat interinstitutioneel akkoord.
  • 2. 
    Reserve voor spoedhulp

Artikel 16

  • 1. 
    Elk jaar wordt in de algemene begroting van de Europese Unie een reserve voor spoedhulp aan derde landen als voorziening opgenomen. Doel van deze reserve is bij onverwachte gebeurtenissen snel te kunnen voorzien in de concrete behoeften aan spoedhulp in derde landen, bij voorrang voor acties van humanitaire aard.
  • 2. 
    Het bedrag van deze reserve staat vermeld in de financiële vooruitzichten bij het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999. De wijze van gebruik van deze reserve is vastgesteld in dat interinstitutioneel akkoord.
  • 3. 
    Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 17

De reserves worden gebruikt voor overschrijvingen naar de betrokken begrotingsplaatsen overeenkomstig het bepaalde in het Financieel Reglement.

Artikel 18

De voor de financiering van de reserves nodige eigen middelen worden alleen bij de lidstaten afgeroepen wanneer de reserves overeenkomstig artikel 17 worden gebruikt. De nodige eigen middelen worden ter beschikking van de Commissie gesteld onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000 houdende toepassing van Besluit 94/728/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen(12).

III. Slotbepalingen

Artikel 19

Beschikking 94/729/EG wordt ingetrokken.

Artikel 20

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2000.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 september 2000.

Voor de Raad

De voorzitter

  • C. 
    Tasca
  • (1) 
    PB C 21 E van 25.1.2000, blz. 37.
  • (2) 
    PB C 189 van 7.7.2000, blz. 80.
  • (3) 
    PB C 334 van 23.11.1999, blz. 1.
  • (4) 
    PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.
  • (5) 
    PB L 293 van 12.11.1994, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1149/1999 (PB L 139 van 2.6.1999, blz. 1).
  • (6) 
    PB L 293 van 12.11.1994, blz. 14.
  • (7) 
    PB L 49 van 21.2.1989, blz. 26.
  • (8) 
    PB L 310 van 30.11.1996, blz. 1.
  • (9) 
    PB L 214 van 13.8.1999, blz. 31.
  • (10) 
    Verordening (EG) nr. 296/96 van de Commissie van 16 februari 1996 betreffende de door de lidstaten te verstrekken gegevens en de maandelijkse boeking van de uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) gefinancierde uitgaven, alsmede tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2776/88 (PB L 39 van 17.2.1996, blz. 5).
  • (11) 
    PB L 293 van 12.11.1994, blz. 9.
  • (12) 
    PB L 130 van 31.5.2000, blz. 1.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.