Richtlijn 2012/35 - Wijziging van Richtlijn 2008/106/EG inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden - Hoofdinhoud
14.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 343/78 |
RICHTLIJN 2012/35/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 21 november 2012
houdende wijziging van Richtlijn 2008/106/EG inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De opleiding en diplomering van zeevarenden worden geregeld door het Verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1978 (het „STCW-verdrag”), dat in 1984 van kracht is geworden en in 1995 wezenlijk is gewijzigd. |
(2) |
Het STCW-verdrag is voor het eerst in het uniaal recht opgenomen bij Richtlijn 94/58/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake het minimumopleidingsniveau van zeevarenden (3). De uniale voorschriften inzake opleiding en diplomering van zeevarenden zijn later aangepast aan de daaropvolgende wijzigingen aan het STCW-verdrag en is een uniaal mechanisme ingesteld voor de erkenning van de opleidings- en diplomeringssystemen voor zeevarenden in derde landen. Deze voorschriften zijn, als het gevolg van een herschikking, deel gaan uitmaken van Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad (4). |
(3) |
Tijdens een conferentie van de partijen bij het STCW-verdrag, die in 2010 te Manilla is gehouden, zijn belangrijke wijzigingen in het STCW-verdrag aangebracht (de „Manilla-wijzigingen”), namelijk ten aanzien van de voorkoming van frauduleuze praktijken voor vaarbevoegdheidsbewijzen, op het gebied van medische normen, inzake veiligheidsopleidingen, onder meer met betrekking tot piraterij en gewapende overvallen, en wat betreft opleidingen over technologische onderwerpen. Met de Manilla-wijzigingen zijn er ook eisen ingevoerd voor volmatrozen en zijn er nieuwe beroepsprofielen vastgesteld, zoals dat van elektrotechnische officieren. |
(4) |
Alle lidstaten zijn partij bij het STCW-verdrag en geen van hen heeft tegen de Manilla-wijzigingen bezwaar gemaakt overeenkomstig de daartoe voorziene procedure. Lidstaten moeten derhalve hun nationale voorschriften in overeenstemming brengen met de Manilla-wijzigingen. Een conflict tussen de internationale verplichtingen van lidstaten en hun verplichtingen op uniaal niveau moet worden vermeden. Voorts moeten, gezien het mondiale karakter van de zeevaart, de uniale voorschriften aangaande opleiding en het diplomeren van zeevarenden derhalve in overeenstemming worden gehouden met internationale voorschriften. Om die reden dienen een aantal bepalingen van Richtlijn 2008/106/EG te worden gewijzigd om uitdrukking te geven aan de Manilla-wijzigingen. |
(5) |
De opwaardering van de opleiding van zeevarenden moet een fundamentele theoretische en praktische opleiding omvatten om ervoor te zorgen dat zeevarenden in staat zijn om de normen inzake beveiliging en veiligheid na te leven en gevaren en noodsituaties het hoofd kunnen bieden. |
(6) |
Kwaliteitsnormen en systemen voor kwaliteitsbewaking moeten worden ontwikkeld en ingevoerd met inachtneming, indien van toepassing, van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van een Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (5), en verwante maatregelen in de lidstaten. |
(7) |
Europese sociale partners hebben overeenstemming bereikt over het minimumaantal rusturen voor zeevarenden en Richtlijn 1999/63/EG (6) is vastgesteld met het oog op de uitvoering van dit akkoord. Deze Richtlijn maakt het ook mogelijk om afwijkingen van het minimumaantal rusturen voor zeevarenden toe te staan. De mogelijkheid om afwijkingen toe te staan dient evenwel te zijn beperkt op basis van maximale duur, frequentie en omvangt. Met de Manilla-wijzigingen is onder meer beoogd objectieve grenzen te stellen aan de afwijkingen van het minimumaantal rusturen voor personeel dat wachtdienst doet en voor zeevarenden met bepaalde taken op het gebied van veiligheid, beveiliging en voorkoming van verontreiniging, met als doel het voorkomen van vermoeidheid. De Manilla-wijzigingen moeten op zodanige wijze in Richtlijn 2008/106/EG worden opgenomen dat samenhang met Richtlijn 1999/63/EG als gewijzigd door Richtlijn 2009/13/EG (7) is zeker gesteld. |
(8) |
Als verdere erkenning van het belang van het vaststellen van minimumeisen betreffende de leef- en arbeidsomstandigheden van alle zeevarenden, zal Richtlijn 2009/13/EG op grond van haar bepalingen in werking treden op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006. |
(9) |
Richtlijn 2008/106/EG bevat ook een mechanisme voor de erkenning van de opleidings- en diplomeringssystemen voor zeevarenden uit derde landen. De erkenning wordt toegekend door de Commissie overeenkomstig een procedure waarin de Commissie wordt bijgestaan door het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid („het Agentschap”), dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad (8) en door het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS), dat is ingesteld bij Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad (9). Ervaring die is opgedaan bij het toepassen van de genoemde procedure heeft geleerd dat deze moet worden gewijzigd, met name wat betreft de termijn voor het besluit van de Commissie. Aangezien de erkenning vereist dat het Agentschap een inspectie verricht, die moet worden gepland en uitgevoerd, en, in de meeste gevallen, met zich meebrengt dat het betrokken derde land de nationale wetgeving op belangrijke punten aanpast aan de eisen van het STCW-verdrag, kan de hele procedure niet worden voltooid in drie maanden; op basis van ervaring kan men stellen dat op dit gebied 18 maanden een meer realistische termijn is. Die termijn voor het besluit van de Commissie moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, terwijl de verzoekende lidstaat nog steeds in de mogelijkheid moet zijn om het STCW-systeem van het derde land voorlopig te erkennen teneinde flexibiliteit te behouden. Voorts zijn de bepalingen inzake de erkenning van beroepskwalificaties uit hoofde van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (10) niet van toepassing op de erkenning van bewijzen van zeevarenden uit hoofde van Richtlijn 2008/106/EG. |
(10) |
De beschikbare statistieken over zeevarenden in de Unie zijn onvolledig en vaak onnauwkeurig, wat de beleidsvorming in deze sector bemoeilijkt. Gedetailleerde gegevens over de diplomering van zeevarenden kunnen dit probleem niet volledig oplossen, maar zouden al een goede hulp zijn. Overeenkomstig het STCW-verdrag zijn de partijen verplicht om registers bij te houden van alle vaarbevoegdheidsbewijzen en officiële verklaringen en de relevante verlengingen van de geldigheid of andere maatregelen die hierop betrekking hebben. Lidstaten hebben de plicht een register bij te houden van afgegeven vaarbevoegdheidsbewijzen en officiële verklaringen. Om zo volledig mogelijke informatie te krijgen over de arbeidsvoorziening in de Unie en uitsluitend om de beleidsvorming door de lidstaten en de Commissie te faciliteren, moeten de lidstaten worden verplicht bepaalde gegevens die reeds in hun registers van vaarbevoegdheidsbewijzen van zeevarenden aanwezig zijn, naar de Commissie te sturen. Deze gegevens mogen enkel met het oog op statistische analyse worden verstrekt, en mogen niet worden gebruikt voor administratieve, juridische of controledoeleinden. Deze gegevens moeten in overeenstemming zijn met de eisen van de Unie inzake gegevensbescherming en derhalve moet een bepaling hieromtrent in Richtlijn 2008/106/EG worden opgenomen. |
(11) |
De resultaten van de analyse van deze gegevens moeten worden gebruikt om vooruit te lopen op tendensen op de arbeidsmarkt teneinde zeevarenden betere mogelijkheden te bieden om hun loopbaan te plannen en de beschikbare kansen inzake beroepsopleiding en scholing te benutten. Dergelijke resultaten zouden tevens moeten bijdragen tot de verbetering van de beroepsopleiding en scholing. |
(12) |
Teneinde gegevens te verzamelen over het beroep van zeevarende in lijn met de evolutie ervan en met dat van de technologie, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellenvoor aanpassingen van bijlage V bij Richtlijn 2008/106/EG. Het gebruik van zulke gedelegeerde handelingen moet worden beperkt tot gevallen waarin wijzigingen op het STCW-verdrag en de STCW-code nopen tot wijzigingen in bovengenoemde bijlage. Voorts mogen zulke gedelegeerde handelingen geen wijziging inhouden van de in dezelfde bijlage bedoelde bepalingen betreffende het anonimiseren van gegevens. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. |
(13) |
De scheepvaartsector in de Unie wordt gekenmerkt door een uitstekende maritieme kennis die een van de pijlers van het concurrentievermogen van deze sector vormt. De kwaliteit van de opleiding van zeevarenden is belangrijk voor het concurrentievermogen van de Unie op dit gebied en voor het stimuleren van burgers van de Unie, met name jongeren, om te kiezen voor een maritiem beroep. |
(14) |
Om de kwaliteit van de opleiding van zeevarenden en van de Europese vloot te waarborgen, moeten de maatregelen ter voorkoming van frauduleuze praktijken in verband met vaarbevoegdheids- en bekwaamheidsbewijzen worden verbeterd. |
(15) |
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van Richtlijn 2008/106/EG, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend op het gebied van de opleiding en diplomering van zeevarenden. Om dezelfde reden moeten de Commissie tevens uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de statistische gegevens over zeevarenden, die de lidstaten aan de Commissie dienen te verstrekken. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (11). |
(16) |
Voor de vaststelling van de technische eisen voor het adequate beheer van de in bijlage V bij Richtlijn 2008/106/EG bedoelde statistische gegevens en voor de vaststelling van uitvoeringsbesluiten over de erkenning en de intrekking van de erkenning van STCW-systemen van derde landen moet de onderzoeksprocedure worden gebruikt. |
(17) |
De Manilla-wijzigingen zijn op 1 januari 2012 in werking getreden, terwijl er tot 1 januari 2017 overgangsregelingen mogen worden toegepast. Om een vlotte overgang naar de nieuwe voorschriften mogelijk te maken, moet onderhavige richtlijn voorzien in dezelfde overgangsregelingen als die welke zijn opgenomen in de Manilla-wijzigingen. |
(18) |
De Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO heeft er tijdens haar 89e vergadering op gewezen dat er met betrekking tot de uitvoering van de Manilla-wijzigingen een en ander moet worden verduidelijkt, rekening houdend met de daarin opgenomen overgangsregelingen, en met Resolutie 4 van de STCW-conferentie, waarin wordt erkend dat uiterlijk op 1 januari 2017 volledig aan de wijzigingen moet zijn voldaan. Dergelijke verduidelijking is gegeven in de IMO-circulaires STCW.7/Circ.16 en STCW.7/Circ.17. In het bijzonder, in STCW.7/Circ.16 wordt gesteld dat de geldigheid van elk vernieuwd diploma niet mag worden verlengd tot na 1 januari 2017 voor zeevarenden die houder zijn van diploma’s welke zijn afgegeven overeenkomstig de onmiddellijk vóór 1 januari 2012 geldende bepalingen van het STCW-verdrag en die niet hebben voldaan aan de vereisten van de Manilla-wijzigingen, en ook niet voor zeevarenden die vóór 1 juli 2013 zijn begonnen met een goedgekeurde diensttijd, een goedgekeurd onderwijs- en opleidingsprogramma of een goedgekeurde opleidingscursus. |
(19) |
Verdere vertragingen bij de omzetting van de Manilla-wijzigingen van het STCW-verdrag in het recht van de Unie moeten worden voorkomen om het concurrentievermogen van de zeevarenden in de Unie te behouden en de veiligheid aan boord van schepen te handhaven middels bijdetijdse scholing van bemanningsleden. |
(20) |
Ter wille van een eenvormige uitvoering van de Manilla-wijzigingen in de Unie verdient het aanbeveling dat de lidstaten bij de omzetting van deze richtlijn rekening houden met de richtsnoeren die zijn vervat in de IMO-circulaires STCW.7/Circ. 16 en STCW.7/Circ.17. |
(21) |
Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het in overeenstemming brengen van de huidige uniale voorschriften aangaande opleiding en het diplomeren van zeevarenden met internationale voorschriften, niet voldoende door de lidstaten kan worden bereikt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen van de richtlijn, beter kan worden bereikt op het niveau van de Unie, kan de Unie maatregelen vaststellen, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel dat in datzelfde artikel is opgenomen, gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen nodig is om de genoemde doelstelling te bereiken. |
(22) |
Richtlijn 2008/106/EG dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Richtlijn 2008/106/EG
Richtlijn 2008/106/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Artikel 3, lid 1, wordt vervangen door: „1. De lidstaten treffen de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat zeevarenden die dienstdoen op een schip als bedoeld in artikel 2, ten minste een opleiding hebben genoten die voldoet aan de eisen van het STCW-verdrag, opgenomen in bijlage I bij deze richtlijn, en houder zijn van een bewijs zoals omschreven in artikel 1, punten 36 en 37, en/of van een schriftelijk bewijs zoals omschreven in artikel 1, punt 38.”. |
3) |
Artikel 4 wordt geschrapt. |
4) |
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 5 bis Aan de Commissie te verstrekken gegevens Enkel met het oog op statistische analyse en uitsluitend voor gebruik door de lidstaten en de Commissie ten behoeve van hun beleidsvorming verstrekt elke lidstaat jaarlijks aan de Commissie de in bijlage V bij deze richtlijn bedoelde gegevens over vaarbevoegdheidsbewijzen en over officiële verklaringen ter bevestiging van de erkenning van vaarbevoegdheidsbewijzen. Voor dezelfde doeleinden verstrekken zij aan de Commissie, op vrijwillige basis, de bekwaamheidsbewijzen die aan matrozen zijn uitgegeven in overeenstemming met de hoofdstukken II, III en VII van de bijlage bij het STCW-verdrag.”. |
6) |
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
|
7) |
Artikel 8, lid 1, wordt vervangen door: „1. De lidstaten treffen en handhaven passende maatregelen ter voorkoming van fraude en andere onrechtmatige praktijken met vaarbevoegdheids- en bekwaamheidsbewijzen en afgegeven officiële verklaringen; zij stellen sancties vast die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.”. |
8) |
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
|
9) |
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
|
10) |
Artikel 11 wordt vervangen door: „Artikel 11 Medische normen
|
11) |
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
|
12) |
In artikel 13 wordt lid 2 geschrapt. |
13) |
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
|
14) |
Artikel 15 wordt vervangen door: „Artikel 15 Geschiktheid om dienst te doen
|
15) |
Artikel 17, lid 1, onder c), wordt vervangen door:
|
16) |
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
|
17) |
Artikel 20, lid 6, wordt vervangen door: „6. Het besluit betreffende de intrekking van de erkenning wordt genomen door de Commissie. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. De betrokken lidstaat neemt alle passende maatregelen ter uitvoering van het besluit.”. |
18) |
Artikel 22, lid 1, wordt vervangen door: „1. Schepen, ongeacht onder welke vlag zij varen, met uitzondering van de schepen die als bedoeld in artikel 2, zijn in de havens van een lidstaat onderworpen aan havenstaatcontrole door ambtenaren die door de lidstaten naar behoren zijn gemachtigd om te onderzoeken of alle aan boord dienstdoende zeevarenden, die volgens het STCW-verdrag in het bezit dienen te zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs en/of een bekwaamheidsbewijs en/of een schriftelijk bewijs, inderdaad beschikken over een dergelijk vaarbevoegdheidsbewijs of een geldige dispensatie, en/of een bekwaamheidsbewijs en/of een schriftelijk bewijs.”. |
19) |
In artikel 23 wordt lid 1, onder a), wordt vervangen door:
|
20) |
In artikel 23 wordt lid 2 als volgt gewijzigd:
|
21) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 25 bis Gegevens voor statistische doeleinden
Voor de toepassing van de eerste alinea stelt de Commissie gedetailleerde maatregelen vast betreffende de technische eisen voor het adequate beheer van de statistische gegevens. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 28, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”. |
22) |
Artikel 27 wordt vervangen door: „Artikel 27 Wijziging De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 27 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage V bij deze richtlijn, met betrekking tot specifieke en relevante inhoud en bijzonderheden van de informatie die door de lidstaten moet worden meegedeeld, mits dergelijke handelingen zijn beperkt tot het in acht nemen van de wijzigingen in het STCW-verdrag en de STCW-code en deze de garanties inzake gegevensbescherming respecteren. Dergelijke gedelegeerde handelingen mogen niet de voorschriften met betrekking tot het anonimiseren van de gegevens, zoals vereist op grond van artikel 25 bis, lid 3, wijzigen.”. |
23) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 27 bis Uitoefening van de delegatie
|
24) |
Artikel 28 wordt vervangen door: „Artikel 28 Comitéprocedure
|
25) |
Artikelen 29 wordt vervangen door: „Artikel 29 Sancties De lidstaten stellen het systeem vast van sancties voor overtredingen van de overeenkomstig de artikelen 3, 5, 7, 9 tot en met 15, 17, 18, 19, 22, 23, 24 en bijlage I vastgestelde nationale bepalingen en nemen alle nodige maatregelen opdat die sancties worden toegepast. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.”. |
26) |
Artikel 30 wordt vervangen door: „Artikel 30 Overgangsbepalingen Voor de zeevarenden die goedgekeurde diensttijd, een goedgekeurd onderwijs- en opleidingsprogramma of een goedgekeurde cursus hebben aangevat vóór 1 juli 2013, kunnen lidstaten tot 1 januari 2017 vaarbevoegdheidsbewijzen blijven afgeven, erkennen en officieel verklaren in overeenstemming met de eisen in deze richtlijn zoals zij voor 3 januari 2013 waren. Tot 1 januari 2017 kunnen lidstaten vaarbevoegdheidsbewijzen en officiële verklaringen blijven vernieuwen en de geldigheid ervan blijven verlengen in overeenstemming met de eisen in deze richtlijn zoals zij voor 3 januari 2013 waren.”. |
27) |
Artikel 33 wordt geschrapt. |
28) |
Dit punt is niet van toepassing op de Nederlandstalige versie. |
29) |
De bijlagen worden als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Omzetting
-
1.Onverminderd artikel 30 van Richtlijn 2008/106/EG, zoals gewijzigd bij artikel 1, punt 26, van deze richtlijn, doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 4 juli 2014 aan deze richtlijn te voldoen, alsmede uiterlijk op 4 januari 2015 met betrekking tot artikel 1, punt 5, van deze richtlijn. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
-
2.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mee die zij op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is, vaststellen.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 21 november 2012.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
M.SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
-
A.D. MAVROYIANNIS
-
Standpunt van het Europees Parlement van 23 oktober 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 13 november 2012.
-
Richtlijn 1999/63/EG van de Raad van 21 juni 1999 inzake de Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden, gesloten door de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Federatie van de bonden voor het vervoerspersoneel in de Europese Unie (FST) — Bijlage: Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden (PB L 167 van 2.7.1999, blz. 33).
-
Richtlijn 2009/13/EG van de Raad van 16 februari 2009 tot tenuitvoerlegging van de Overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het Verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG (PB L 124 van 20.5.2009, blz. 30).
BIJLAGE I
„BIJLAGE I
OPLEIDINGSVOORSCHRIFTEN VAN HET STCS-VERDRAG ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
1. |
De in deze bijlage vermelde voorschriften worden aangevuld met de dwingende bepalingen van deel A van de STCW-code, met uitzondering van hoofdstuk VIII, voorschrift VIII/2. Elke verwijzing naar een vereiste in een voorschrift houdt tevens een verwijzing naar de overeenkomstige sectie in deel A van de STCW-code in. |
2. |
Deel A van de STCW-code bevat normen inzake de bekwaamheid die moet worden aangetoond door kandidaten voor afgifte en verlenging van de geldigheid van vaarbevoegdheidsbewijzen krachtens de bepalingen van het STCW-verdrag. Om het verband duidelijk te maken tussen de exclusieve vaarbevoegdheidsverlening van hoofdstuk VII en de vaarbevoegdheidsverlening van de hoofdstukken II, III en IV, zijn de onder de bekwaamheidsnormen vermelde bekwaamheden, voor zover van toepassing, gegroepeerd onder de volgende zeven functies:
op de volgende verantwoordelijkheidsniveaus:
De functies en de verantwoordelijkheidsniveaus worden met ondertitels in de tabellen van de bekwaamheidsnormen aangegeven in de hoofdstukken II, III en IV van deel A van de STCW-code. |
HOOFDSTUK II
KAPITEIN EN DEKDIENST
Voorschrift II/1
Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor officieren belast met de brugwacht op schepen met een brutotonnage van 500 of meer
1. |
Iedere officier belast met de brugwacht op een zeeschip met een brutotonnage van 500 of meer, moet in het bezit zijn van een bekwaamheidsbewijs. |
2. |
Eenieder die een bewijs wenst te verkrijgen, moet:
|
Voorschrift II/2
Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor kapiteins en eerste stuurlieden op schepen met een brutotonnage van 500 of meer
Kapitein en eerste stuurman op schepen met een brutotonnage van 3000 of meer
1. |
Iedere kapitein en eerste stuurman op een zeeschip met een brutotonnage van 3 000 of meer moet in het bezit zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs. |
2. |
Eenieder die een bewijs wenst te verkrijgen, moet:
|
Kapitein en eerste stuurman op schepen met een brutotonnage tussen 500 en 3000
3. |
Iedere kapitein en iedere eerste stuurman op een zeeschip met een brutotonnage tussen 500 en 3 000 moet in het bezit zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs. |
4. |
Eenieder die een bewijs wenst te verkrijgen, moet:
|
Voorschrift II/3
Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor officieren, belast met de brugwacht, en voor kapiteins van schepen met een brutotonnage van minder dan 500
Schepen die niet worden gebruikt voor reizen nabij de kust
1. |
Iedere officier die is belast met de brugwacht op een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500, dat niet wordt gebruikt voor reizen nabij de kust, is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs voor schepen met een brutotonnage van 500 of meer. |
2. |
Iedere kapitein die dienst doet op een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500, dat niet wordt gebruikt voor reizen nabij de kust, is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs voor dienst als kapitein op schepen met een brutotonnage tussen 500 en 3 000. |
Schepen die worden gebruikt voor reizen nabij de kust
Officier belast met de brugwacht
3. |
Iedere officier die is belast met de brugwacht op een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500, dat wordt gebruikt voor reizen nabij de kust, moet in het bezit zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs. |
4. |
Kandidaten die een vaarbevoegdheidsbewijs wensen te verkrijgen als officier belast met de brugwacht op een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500, dat wordt gebruikt voor reizen nabij de kust, moeten:
|
Kapitein
5. |
Iedere kapitein die dienst doet op een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500, dat wordt gebruikt voor reizen nabij de kust, moet in het bezit zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs. |
6. |
Eenieder die een vaarbevoegdheidsbewijs wenst te verkrijgen als kapitein op een zeeschip met een brutotonnage van minder dan 500, dat wordt gebruikt voor reizen nabij de kust, moet:
|
Vrijstellingen
7. |
Indien de administratie van oordeel is dat, gezien de grootte van het schip en de omstandigheden van de reis, volledige toepassing van dit voorschrift en sectie A-II/3 van de STCW-code onredelijk of onmogelijk is, kan zij de kapitein en de officier, belast met de brugwacht, op een zodanig schip of een zodanige categorie schepen een dienovereenkomstige vrijstelling verlenen ten aanzien van enkele van de eisen, rekening houdend met de veiligheid van alle schepen die zich in dezelfde wateren kunnen bevinden. |
Voorschrift II/4
Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor matrozen die deel uitmaken van de brugwacht
1. |
Iedere matroos die deel uitmaakt van de brugwacht op een zeeschip met een brutotonnage van 500 of meer, uitgezonderd matrozen in opleiding en matrozen wier taken op de brug van ongeschoolde aard zijn, dient in het bezit te zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs dat hun het recht geeft die taken te verrichten. |
2. |
Eenieder die een bewijs wenst te verkrijgen, moet:
|
3. |
De diensttijd, opleiding en ervaring, vereist volgens de punten 2.2.1 en 2.2.2 houden verband met het verrichten van functies op het gebied van de brugwacht, en omvatten taken die worden verricht onder rechtstreeks toezicht van de kapitein, de officier belast met de brugwacht, of een bevoegde matroos. |
Voorschrift II/5
Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor matrozen als volmatroos met dekdienst
1. |
Iedere volmatroos met dekdienst op een zeeschip met een brutotonnage van 500 of meer moet in het bezit zijn van het nodige vaarbevoegdheidsbewijs. |
2. |
Eenieder die een bewijs wenst te verkrijgen, moet:
|
3. |
De lidstaten vergelijken de bekwaamheidsnormen die zij aan volmatrozen stellen voor vaarbevoegdheidsbewijzen afgegeven vóór 1 januari 2012 met die welke in sectie A-II/5 van de STCW-code voor de vaarbevoegdheidsbewijzen zijn genoemd, en stellen vast of het noodzakelijk is deze personeelsleden te vragen zich bij te scholen. |
4. |
Tot 1 januari 2017 mag een lidstaat die ook partij is bij de Certification of Able Seamen Convention, 1946 (nr. 74) van de Internationale Arbeidsorganisatie vaarbevoegdheidsbewijzen en officiële verklaringen blijven vernieuwen en de geldigheid ervan blijven verlengen in overeenstemming met het genoemde verdrag. |
5. |
Zeevarenden kunnen door de lidstaat worden geacht aan de eisen van dit voorschrift te voldoen, indien zij in een desbetreffende hoedanigheid dekdienst hebben gedaan gedurende een periode van ten minste twaalf maanden in de laatste 60 maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding van onderhavige richtlijn. |
HOOFDSTUK III
MACHINEKAMERDIENST
Voorschrift III/1
Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor officieren belast met de machinekamerwacht in een bemande machinekamer, of de aangewezen werktuigkundigen, belast met de wacht in een tijdelijk onbemande machinekamer
1. |
Iedere werktuigkundige, belast met de wacht in een bemande machinekamer, of de aangewezen werktuigkundige, belast met de wacht in een tijdelijk onbemande machinekamer, op een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 750 kW voortstuwingsvermogen of meer, moet in het bezit zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs. |
2. |
Eenieder die een bewijs wenst te verkrijgen, moet:
|
Voorschrift III/2
Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor hoofdwerktuigkundigen en tweede werktuigkundigen op schepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 3 000 kW voortstuwingsvermogen of meer
1. |
Iedere hoofdwerktuigkundige en tweede werktuigkundige op een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 3 000 kW voortstuwingsvermogen of meer moet in het bezit zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs. |
2. |
Eenieder die een bewijs wenst te verkrijgen, moet:
|
Voorschrift III/3
Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor hoofdwerktuigkundigen en tweede werktuigkundigen op schepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van tussen 750 kW en 3 000 kW voortstuwingsvermogen
1. |
Iedere hoofdwerktuigkundige en tweede werktuigkundige op een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van tussen 750 en 3 000 kW voortstuwingsvermogen, moet in het bezit zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs. |
2. |
Eenieder die een bewijs wenst te verkrijgen, moet:
|
3. |
Iedere werktuigkundige die bevoegd is dienst te doen als tweede werktuigkundige op schepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 3 000 kW voortstuwingsvermogen of meer, mag dienst doen als hoofdwerktuigkundige op schepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van minder dan 3 000 kW voortstuwingsvermogen, mits dit is aangetekend op het vaarbevoegdheidsbewijs. |
Voorschrift III/4
Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor matrozen die deel uitmaken van de machinekamerwacht in een bemande machinekamer of aangewezen zijn om dienst te doen in een tijdelijk onbemande machinekamer
1. |
Iedere matroos die deel uitmaakt van de machinekamerwacht of is aangewezen om dienst te doen in een tijdelijk onbemande machinekamer op een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 750 kW voortstuwingsvermogen of meer, uitgezonderd matrozen die in opleiding zijn en matrozen wier taken van ongeschoolde aard zijn, moet in het bezit zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs dat hem het recht geef die taken te verrichten. |
2. |
Eenieder die een bewijs wenst te verkrijgen, moet:
|
3. |
De diensttijd, opleiding en ervaring, vereist volgens de punten 2.2.1 en 2.2.2, dienen verband te houden met het verrichten van functies op het gebied van de machinekamerwacht en omvatten taken die worden verricht onder rechtstreeks toezicht van een bevoegde werktuigkundige of een bevoegde matroos. |
Voorschrift III/5
Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor matrozen als volmatroos met machinedienst in een bemande machinekamer of die aangewezen zijn om dienst te doen in een tijdelijk onbemande machinekamer
1. |
Iedere volmatroos met machinekamerdienst op een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 750 kW voortstuwingsvermogen of meer moet in het bezit zijn van het nodige vaarbevoegdheidsbewijs. |
2. |
Eenieder die een bewijs wenst te verkrijgen, moet:
|
3. |
De lidstaten vergelijken de normen inzake bekwaamheid die zij aan matrozen in de machinekamer stellen voor vaarbevoegdheidsbewijzen afgegeven vóór 1 januari 2012, met die welke in sectie A-III/5 van de STCW-code voor de vaarbevoegdheidsbewijzen zijn genoemd, en stellen vast of het noodzakelijk is deze personeelsleden te vragen zich bij te scholen. |
4. |
Zeevarenden kunnen door een lidstaat worden geacht aan de eisen van dit voorschrift te voldoen, indien zij in een desbetreffende hoedanigheid machinekamerwacht hebben gedaan gedurende een periode van ten minste twaalf maanden in de laatste 60 maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze richtlijn. |
Voorschrift III/6
Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor elektrotechnische officieren
1. |
Iedere elektrotechnische officier op een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 750 kW voortstuwingsvermogen of meer is in het bezit van een vaarbevoegdheidsbewijs. |
2. |
Eenieder die een bewijs wenst te verkrijgen, moet:
|
3. |
De lidstaten vergelijken de normen inzake bekwaamheid die zij aan elektrotechnische officieren stellen voor vaarbevoegdheidsbewijzen afgegeven vóór 1 januari 2012, met die welke in sectie A-III/6 van de STCW-code voor de vaarbevoegdheidsbewijzen zijn genoemd, en stellen vast of het noodzakelijk is deze personeelsleden te vragen zich bij te scholen. |
4. |
Zeevarenden kunnen door de lidstaat worden geacht aan de eisen van dit voorschrift te voldoen, indien zij in een desbetreffende hoedanigheid aan boord van een schip dienst hebben gedaan gedurende een periode van ten minste twaalf maanden in de laatste 60 maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze richtlijn en voldoen aan de in deel A-III/6 van de STCW-code genoemde bekwaamheidsnorm. |
5. |
Niettegenstaande de voornoemde eisen in leden 1 tot en met 4, kan een geschikte gekwalificeerde persoon door een lidstaat in staat worden geacht bepaalde functies van sectie A-III/6 uit te voeren. |
Voorschrift III/7
Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor elektrotechnische matrozen
1. |
Iedere elektrotechnisch matroos op een zeeschip met een hoofdvoortstuwingsinstallatie van 750 kW voortstuwingsvermogen of meer moet in het bezit zijn van het nodige vaarbevoegdheidsbewijs. |
2. |
Eenieder die een bewijs wenst te verkrijgen, moet:
|
3. |
De lidstaten vergelijken de normen inzake bekwaamheid die zij aan elektrotechnische matrozen stellen voor diploma’s afgegeven vóór 1 januari 2012, met die welke in sectie A-III/7 van de STCW-code voor de diploma’s zijn genoemd, en stellen vast of het noodzakelijk is deze personeelsleden te vragen zich bij te scholen. |
4. |
Zeevarenden kunnen door de lidstaat worden geacht aan de eisen van dit voorschrift te voldoen, indien zij in een desbetreffende hoedanigheid aan boord van een schip dienst hebben gedaan gedurende een periode van ten minste twaalf maanden in de laatste 60 maanden voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze richtlijn en voldoen aan de in deel A-III/7 van de STCW-code genoemde bekwaamheidsnorm. |
5. |
Ongeacht de voornoemde eisen in de leden 1 tot en met 4, kan een geschikte gekwalificeerde persoon door een lidstaat in staat worden geacht bepaalde functies van sectie A-III/7 uit te voeren. |
HOOFDSTUK IV
RADIOVERBINDINGEN EN RADIO-OPERATOREN
Verklarende noot
Dwingende bepalingen inzake de radioluisterwacht zijn opgenomen in het radioreglement en in SOLAS 74, zoals gewijzigd. Bepalingen inzake het onderhoud van radioapparatuur zijn opgenomen in SOLAS 74, zoals gewijzigd, en in de door de Internationale Maritieme Organisatie aangenomen richtlijnen.
Voorschrift IV/1
Toepassing
1. |
Behoudens het bepaalde in punt 2, zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing op radio-operatoren aan boord van schepen in het GMDSS (wereldwijd maritiem nood- en veiligheidssysteem), zoals voorgeschreven door SOLAS 74, zoals gewijzigd. |
2. |
Radio-operatoren op schepen waarvan niet verlangd wordt dat zij voldoen aan de bepalingen van het GMDSS in hoofdstuk IV van SOLAS 74, hoeven niet aan de bepalingen van dit hoofdstuk te voldoen. Van radio-operatoren op deze schepen wordt niettemin verlangd dat zij voldoen aan de bepalingen van het radioreglement. De lidstaten zorgen ervoor dat, met betrekking tot zodanige radio-operatoren, passende vaarbevoegdheidsbewijzen, zoals voorgeschreven in het radioreglement, worden afgegeven of erkend. |
Voorschrift IV/2
Verplichte minimumeisen inzake vaarbevoegdheidsverlening voor GMDSS-radio-operatoren
1. |
Iedere persoon die belast is met radiotaken of deze vervult op een schip dat verplicht is aan het GMDSS deel te nemen, is in het bezit van een passend vaarbevoegdheidsbewijs dat betrekking heeft op de GMDSS en dat is afgegeven of erkend door de lidstaat krachtens de bepalingen van het radioreglement. |
2. |
Voorts moet eenieder, die krachtens dit voorschrift een vaarbevoegdheidsbewijs wenst te verkrijgen voor het dienst doen op een schip dat volgens SOLAS 74, zoals gewijzigd, met een radio-installatie is uitgerust:
|
HOOFDSTUK V
BIJZONDERE EISEN INZAKE OPLEIDING VAN PERSONEEL OP BEPAALDE SCHEEPSTYPEN
Voorschrift V/1-1
Verplichte minimumeisen inzake de opleiding en diplomering van kapiteins, officieren en matrozen van olie- en chemicaliëntankers
1. |
Officieren en matrozen aan wie speciale taken en verantwoordelijkheden worden opgedragen met betrekking tot de lading en de daarbij behorende uitrusting op olie- of chemicaliëntankers, hebben een getuigschrift van een basisopleiding voor het behandelen van de lading van olie- en chemicaliëntankers. |
2. |
Eenieder die een getuigschrift van een basisopleiding voor het behandelen van de lading van olie- en chemicaliëntankers wenst te verkrijgen, heeft een basisopleiding voltooid in overeenstemming met de bepalingen van sectie A-VI/1 van de STCW-code en heeft:
|
3. |
Kapiteins, hoofdwerktuigkundigen, eerste stuurleden, tweede werktuigkundigen en iedereen die rechtstreeks verantwoordelijk is voor het laden, lossen, de te nemen voorzorgsmaatregelen tijdens de reis, de behandeling van de lading, het reinigen van tanks of andere werkzaamheden met betrekking tot de lading van olietankers, hebben een getuigschrift van een voortgezette opleiding voor het behandelen van de lading van olietankers. |
4. |
Eenieder die een getuigschrift van een voortgezette opleiding voor het behandelen van de lading van olietankers wenst te verkrijgen, moet:
|
5. |
Kapiteins, hoofdwerktuigkundigen, eerste stuurleden, tweede werktuigkundigen en iedereen die rechtstreeks verantwoordelijk is voor het laden, lossen, de te nemen voorzorgsmaatregelen tijdens de reis, de behandeling van de lading, het reinigen van tanks of andere werkzaamheden met betrekking tot de lading van chemicaliëntankers, hebben een getuigschrift van een voortgezette opleiding voor het behandelen van de lading van chemicaliëntankers. |
6. |
Eenieder die een getuigschrift van een voortgezette opleiding voor het behandelen van de lading van chemicaliëntankers wenst te verkrijgen, moet:
|
7. |
De lidstaten dragen er zorg voor dat een bekwaamheidsbewijs wordt afgegeven aan zeevarenden die bevoegd zijn in overeenstemming met de leden 2, 4 of 6, voor zover van toepassing, of dat een bestaand vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs vergezeld gaat van een officiële verklaring. |
Voorschrift V/1-2
Verplichte minimumeisen inzake de opleiding en diplomering van kapiteins, officieren en matrozen van vloeibaargastankers
1. |
Officieren en matrozen, aan wie speciale taken en verantwoordelijkheden worden opgedragen met betrekking tot de lading en de daarbij behorende uitrusting op vloeibaargastankers, hebben een getuigschrift van een basisopleiding voor het behandelen van de lading van vloeibaargastankers. |
2. |
Eenieder die een getuigschrift van een basisopleiding voor het behandelen van de lading van vloeibaargastankers wenst te verkrijgen, heeft een basisopleiding voltooid in overeenstemming met de bepalingen van sectie A-VI/1 van de STWC-code en heeft:
|
3. |
Kapiteins, hoofdwerktuigkundigen, eerste stuurleden, tweede werktuigkundigen en iedereen die rechtstreeks verantwoordelijk is voor het laden, lossen, de te nemen voorzorgsmaatregelen tijdens de reis, de behandeling van de lading, het reinigen van tanks of andere werkzaamheden met betrekking tot de lading van vloeibaargastankers, hebben een getuigschrift van een voortgezette opleiding voor het behandelen van de lading van vloeibaargastankers. |
4. |
Eenieder die een diploma van een voortgezette opleiding voor het behandelen van de lading van vloeibaargastankers wenst te verkrijgen, moet:
|
5. |
De lidstaten dragen er zorg voor dat een bekwaamheidsbewijs wordt afgegeven aan zeevarenden die bevoegd zijn in overeenstemming met lid 2 of 4, voor zover van toepassing, of dat een bestaand vaarbevoegdheidsbewijs of bekwaamheidsbewijs vergezeld gaat van een officiële verklaring. |
Voorschrift V/2
Verplichte minimumeisen inzake de opleiding en bevoegdheden van kapiteins, officieren, matrozen en ander personeel op passagiersschepen
1. |
Dit voorschrift heeft betrekking op kapiteins, officieren, matrozen en ander personeel dat dienst doet aan boord van passagiersschepen op internationale reizen. De lidstaten bepalen de toepasbaarheid van deze eisen op personeel dat dienst doet op passagiersschepen op binnenlandse reizen. |
2. |
Alvorens hun taken aan boord van passagiersschepen worden opgedragen, hebben zeevarenden de opleiding, zoals vereist in de leden 4 tot en met 7, voltooid, in overeenstemming met hun hoedanigheid, taken en verantwoordelijkheden. |
3. |
Zeevarenden van wie verlangd wordt dat zij een opleiding volgen in overeenstemming met de leden 4, 6 en 7, hebben passende herhalingscursussen gevolgd, met tussenpozen van niet meer dan vijf jaar of moeten kunnen aantonen dat zij in de vijf voorafgaande jaren het voorgeschreven bekwaamheidsniveau hebben gehaald. |
4. |
Kapiteins, officieren en ander personeel dat in de alarmrol wordt aangewezen om passagiers bij te staan in noodsituaties aan boord van passagiersschepen, hebben een opleiding voltooid in het beheersen van mensenmassa’s, zoals vermeld in sectie A-V/2, lid 1, van de STCW-code. |
5. |
Personeel dat in de passagiersruimten aan boord van passagiersschepen direct bij de dienstverlening aan passagiers betrokken is, heeft de veiligheidsopleiding als vermeld in sectie A-V/2, lid 2, van de STCW-code voltooid. |
6. |
Kapiteins, hoofdwerktuigkundigen, eerste stuurlieden, tweede werktuigkundigen en iedereen die in de alarmrol wordt aangewezen en verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid van passagiers in noodsituaties aan boord van passagiersschepen hebben een goedgekeurde opleiding in crisisbeheer en menselijk gedrag voltooid, zoals vermeld in sectie A-V/2, lid 3, van de STCW-code. |
7. |
Kapiteins, eerste stuurlieden, hoofdwerktuigkundigen, tweede werktuigkundigen en iedereen die belast is met de directe verantwoordelijkheid voor het aan en van boord gaan van passagiers, het laden, lossen of vastzetten van de lading of het sluiten van openingen in de romp aan boord van ro-ro-passagiersschepen, hebben een goedgekeurde opleiding betreffende de veiligheid van passagiers, de veiligheid van de lading en de integriteit van de romp voltooid, zoals vermeld in sectie A-V/2, lid 4, van de STCW-code. |
8. |
De lidstaten zorgen ervoor dat een schriftelijk bewijs van voltooide opleiding wordt afgegeven aan iedereen die bevoegd wordt bevonden volgens de bepalingen van dit voorschrift. |
HOOFDSTUK VI
NOODSITUATIES, VEILIGHEID OP HET WERK, BEVEILIGING, MEDISCHE VERZORGING EN OVERLEVINGSMAATREGELEN
Voorschrift VI/1
Verplichte minimumeisen betreffende het zich vertrouwd maken met de dienst aan boord op het gebied van, basisopleiding in en instructie over veiligheid voor alle zeevarenden
1. |
Zeevarenden worden vertrouwd gemaakt met de dienst aan boord en ontvangen een basisopleiding of instructie in overeenstemming met sectie A-VI/1 van de STCW-code, en voldoen aan de desbetreffende bekwaamheidsnormen die daarin zijn vermeld. |
2. |
In gevallen waarin de basisopleiding niet is inbegrepen in de kwalificaties voor het af te geven vaarbevoegdheidsbewijs, wordt een bekwaamheidsbewijs afgegeven waarin staat vermeld dat de houder een basisopleidingscursus heeft gevolgd. |
Voorschrift VI/2
Verplichte minimumeisen betreffende de afgifte van bewijzen van bekwaamheid inzake het gebruik van reddingsmiddelen, hulpverleningsboten en snelle hulpverleningsboten
1. |
Eenieder die een bekwaamheidsbewijs inzake het gebruik van reddingsmiddelen en andere dan snelle hulpverleningsboten, wenst te verkrijgen, moet:
|
2. |
Eenieder die een bekwaamheidsbewijs inzake het gebruik van snelle hulpverleningsboten wenst te verkrijgen, moet:
|
Voorschrift VI/3
Verplichte minimumeisen inzake de opleiding in gevorderde brandbestrijdingstechnieken
1. |
Zeevarenden die aangewezen zijn om leiding te geven aan brandbestrijdingsoperaties, hebben met goed gevolg een voortgezette opleiding in brandbestrijdingsmethoden gevolgd, met bijzondere nadruk op organisatie, tactiek en bevelvoering, in overeenstemming met de bepalingen van sectie A-VI/3, leden 1 tot en met 4, van de STCW-code en voldoen aan de daarin vermeld bekwaamheidsnormen. |
2. |
In gevallen waarin een opleiding in gevorderde brandbestrijdingstechnieken niet is inbegrepen in de kwalificaties voor het af te geven vaarbevoegdheidsbewijs, wordt een bekwaamheidsbewijs, voor zover van toepassing, afgegeven waarin staat vermeld dat de houder een opleidingscursus in gevorderde brandbestrijdingstechnieken heeft gevolgd. |
Voorschrift VI/4
Verplichte minimumeisen betreffende eerste hulp en medische verzorging
1. |
Zeevarenden die worden aangewezen om eerste hulp te verlenen aan boord van een schip, voldoen aan de bekwaamheidsnormen inzake het verlenen van eerste hulp als vermeld in sectie A-VI/4, leden 1, 2 en 3, van de STCW-code. |
2. |
Zeevarenden die worden aangewezen om medische verzorging aan boord van een schip op zich te nemen, voldoen aan de bekwaamheidsnormen inzake medische verzorging aan boord van schepen als vermeld in sectie A-VI/4, leden 4, 5 en 6, van de STCW-code. |
3. |
In gevallen waarin een opleiding in eerste hulp of medische verzorging aan boord van schepen niet is inbegrepen in de kwalificaties voor het af te geven vaarbevoegdheidsbewijs, wordt een bekwaamheidsbewijs, voor zover van toepassing, afgegeven, waarin staat vermeld dat de houder een opleidingscursus in eerste hulp of medische verzorging heeft gevolgd. |
Voorschrift VI/5
Verplichte minimumeisen voor de afgifte van bekwaamheidsbewijzen voor veiligheidsofficieren van schepen
1. |
Eenieder die een bekwaamheidsbewijs als veiligheidsofficier van een schip wenst te verkrijgen, moet:
|
2. |
De lidstaten zorgen ervoor dat aan iedereen die bevoegd wordt bevonden volgens de bepalingen van dit voorschrift een bekwaamheidsbewijs wordt afgegeven. |
Voorschrift VI/6
Verplichte minimumeisen betreffende basisopleiding in en instructie over veiligheid voor alle zeevarenden
1. |
Zeevarenden worden vertrouwd gemaakt met de dienst aan boord op het gebied van veiligheid en hebben een bewustmakingsopleiding in of -instructie over veiligheid ontvangen, in overeenstemming met sectie A-VI/6, leden 1 tot en met 4, van de STCW-code, en voldoen aan de desbetreffende bekwaamheidsnormen die daarin zijn vermeld. |
2. |
In gevallen waarin bewustmaking van veiligheid niet is inbegrepen in de kwalificaties voor het af te geven vaarbevoegdheidsbewijs, wordt een bekwaamheidsbewijs afgegeven waarin staat vermeld dat de houder de bewustmakingsopleidingscursus op het gebied van veiligheid heeft gevolgd. |
3. |
Elke lidstaat vergelijkt de opleiding in of instructie over veiligheid die hij verlangt van zeevarenden die over kwalificaties beschikken of deze kunnen aantonen vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn, met die vermeld in sectie A-VI/6, lid 4, van de STCW-code, en stelt vast of het noodzakelijk is deze zeevarenden te vragen zich bij te scholen. |
Zeevarenden met bepaalde veiligheidstaken
4. |
Zeevarenden met bepaalde veiligheidstaken voldoen aan de bekwaamheidsnormen in sectie A-VI/6, leden 6 tot en met 8, van de STCW-code. |
5. |
Voor het af te geven vaarbevoegdheidsbewijs, wordt een bekwaamheidsbewijs afgegeven waarin staat vermeld dat de houder een opleidingscursus voor bepaalde veiligheidstaken heeft gevolgd. |
6. |
Elke lidstaat vergelijkt de normen voor de veiligheidsopleiding die hij stelt aan zeevarenden met bepaalde veiligheidstaken die over kwalificaties beschikken of deze kunnen aantonen vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn, met die vermeld in sectie A-VI/6, lid 8, van de STCW-code, en stelt vast of het noodzakelijk is deze zeevarenden te vragen zich bij te scholen. |
HOOFDSTUK VII
ALTERNATIEVE VAARBEVOEGDHEIDSBEWIJZEN
Voorschrift VII/1
Afgifte van alternatieve vaarbevoegdheidsbewijzen
1. |
Niettegenstaande de eisen inzake vaarbevoegdheidsverlening, zoals neergelegd in de hoofdstukken II en III van deze bijlage, kunnen lidstaten ervoor kiezen andere vaarbevoegdheidsbewijzen af te geven of te doen afgeven dan die welke in de voorschriften van die hoofdstukken zijn genoemd, op voorwaarde dat:
|
2. |
Vaarbevoegdheidsbewijzen krachtens dit hoofdstuk mogen niet worden afgegeven indien een lidstaat niet de volgens het STCW-verdrag vereiste informatie aan de Commissie heeft toegezonden. |
Voorschrift VII/2
Vaarbevoegdheidsbewijzen voor zeevarenden
Iedere zeevarende die een functie of een aantal functies verricht, vermeld in de tabellen A-II/1, A-II/2, A-II/3, A-II/4 of A-II/5 van hoofdstuk II of in de tabellen A-III/1, A-III/2, A-III/3, A-III/4 of A-III/5 van hoofdstuk III of in tabel A-IV/2 van hoofdstuk IV van de STCW-code, dient in het bezit te zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs of een bekwaamheidsbewijs, voor zover van toepassing.
Voorschrift VII/3
Beginselen inzake de afgifte van alternatieve vaarbevoegdheidsbewijzen
1. |
Een lidstaat die verkiest alternatieve vaarbevoegdheidsbewijzen af te geven of te doen afgeven, zorgt ervoor dat de volgende beginselen in acht worden genomen:
|
2. |
Het in punt 1 vervatte beginsel van inwisselbaarheid moet garanderen dat:
|
3. |
Bij het afgeven van een vaarbevoegdheidsbewijs krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk worden de volgende beginselen in acht genomen:
|
4. |
De beginselen van de punten 1 en 2 garanderen dat de bekwaamheid van zowel dekofficieren als werktuigkundigen gehandhaafd blijft.” |
BIJLAGE II
Bijlage II, punt 3, wordt vervangen door:
„3. |
De Commissie, bijgestaan door het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en met eventuele deelneming van de betrokken lidstaat, heeft zich via een beoordeling van die partij, die onder meer de inspectie van voorzieningen en procedures kan omvatten, ervan vergewist dat de voorschriften van het verdrag betreffende bekwaamheidsnormen, opleiding en diplomering en kwaliteitsnormen volledig worden nageleefd.”. |
BIJLAGE III
„BIJLAGE V
AAN DE COMMISSIE MEE TE DELEN GEGEVENSTYPEN VOOR STATISTISCHE DOELEINDEN
1. |
Waar naar deze bijlage wordt verwezen, moeten de volgende gegevens die genoemd zijn in sectie A-I/2, lid 9, van de STCW-code voor alle vaarbevoegdheidsbewijzen of officiële verklaringen van hun afgifte, alle officiële verklaringen van de erkenning van vaarbevoegdheidsbewijzen die door andere landen zijn afgegeven, worden overgelegd, en wanneer deze van een (*) zijn voorzien, geschiedt deze overlegging in een anoniem formaat, zoals vereist door artikel 25 bis, lid 3: Vaarbevoegdheidsbewijzen/Officiële verklaringen van hun afgifte:
Officiële verklaringen van de erkenning van vaarbevoegdheidsbewijzen die door andere landen zijn afgegeven:
|
2. |
De lidstaten kunnen vrijwillig informatie verstrekken over de bekwaamheidsbewijzen die aan matrozen zijn verstrekt overeenkomstig de hoofdstukken II, III en VII van de bijlage bij het STCW-verdrag, zoals:
|
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.