Uitvoeringsverordening 2013/390 - Prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties

1.

Wettekst

9.5.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 128/1

 

UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 390/2013 VAN DE COMMISSIE

van 3 mei 2013

houdende vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandkoming van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”) (1), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1070/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2), en met name artikel 11,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

In Verordening (EG) nr. 549/2004 is bepaald dat een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties moet worden vastgesteld. De Commissie moet uitvoeringsbepalingen vaststellen voor de gedetailleerde werking van die prestatieregeling.

 

(2)

De prestatieregeling moet bijdragen tot de duurzame ontwikkeling van het luchtvervoerssysteem door de algemene efficiëntie van de luchtvaartnavigatiediensten op prestatiekerngebieden als veiligheid, milieu, capaciteit en kostenefficiëntie te verbeteren, overeenkomstig het prestatiekader van het masterplan inzake luchtverkeersbeheer (het ATM-masterplan), met inachtneming van de prioritaire veiligheidsdoelstellingen.

 

(3)

In Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtvaartnavigatiedienstenverordening”) (3), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1070/2009, is bepaald dat een heffingenstelsel en gemeenschappelijke projecten ter uitvoering van het Europese ATM-masterplan moeten worden vastgesteld. Zowel het heffingenstelsel als de gemeenschappelijke projecten zijn van essentieel belang voor de succesvolle tenuitvoerlegging van de prestatieregeling.

 

(4)

Op grond van artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 549/2004 is deze verordening van toepassing op de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer die bedoeld zijn in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtruimverordening”) (4), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1070/2009.

 

(5)

De Commissie kan bij de tenuitvoerlegging van de prestatieregeling worden bijgestaan door een prestatiebeoordelingsorgaan. Dit orgaan moet onafhankelijk advies aan de Commissie kunnen verstrekken op alle gebieden die van invloed zijn op de prestaties van luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties.

 

(6)

Aangezien nationale toezichthoudende autoriteiten een sleutelrol spelen in de tenuitvoerlegging van de prestatieregeling, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze zich in een positie bevinden waarin ze zich effectief van hun verantwoordelijkheden kunnen kwijten.

 

(7)

Om te garanderen dat op lange termijn werk wordt gemaakt van de maatschappelijke doelstellingen op hoog niveau, zoals uiteengezet in het ATM-masterplan, moet bij de toepassing van prestatieregeling verder worden gekeken dan één referentieperiode.

 

(8)

De prestatieregeling moet luchtvaartnavigatiediensten volgens een gate-to-gateprincipe benaderen, met inbegrip van en-route- en naderingsnavigatiediensten, zodat de prestaties van het hele netwerk kunnen worden verbeterd.

 

(9)

De prestatieregeling moet voorzien in indicatoren en bindende doelstellingen op alle prestatiekerngebieden, waarbij de vereiste veiligheidsniveaus volledig moeten worden bereikt en gehandhaafd.

 

(10)

Als de Commissie voor een bepaalde referentieperiode prestatiedoelstellingen voor de hele EU vaststelt, moet zij rekening houden met het prestatieniveau dat tijdens de vorige referentieperiode(n) werd bereikt.

 

(11)

Gezien de sterke banden tussen de verschillende prestatiekerngebieden moet bij de voorbereiding van en het toezicht op de prestatieregeling voldoende rekening worden gehouden met de onderlinge afhankelijkheid tussen de prestatiedoelstellingen, met het oog op de prioritaire veiligheidsdoelstellingen.

 

(12)

De prestatieplannen moeten worden vastgesteld op het niveau van functionele luchtruimblokken waarbij, om transparantieredenen, moet worden aangegeven welke bijdrage elke verlener van luchtvaartnavigatiediensten in een functioneel luchtruimblok moet leveren tot het behalen van de doelstellingen. Dit moet op het meest geschikte niveau worden gecontroleerd.

 

(13)

In de prestatieplannen moeten de maatregelen worden beschreven, zoals stimuleringsregelingen, die gericht zijn tot belanghebbenden en tot doel hebben de prestaties op alle niveaus te verbeteren. Gezien het prioritaire karakter van veiligheid, mogen hiervoor geen stimuleringsregelingen worden vastgesteld.

 

(14)

Om te garanderen dat de mening van de belanghebbenden wordt gehoord, moet een effectieve raadpleging plaatsvinden op het niveau van de lidstaten, de functionele luchtruimblokken en de Unie.

 

(15)

In omstandigheden die niet te voorzien waren op het moment van de vaststelling van de prestatieplannen, die onoverkomelijk zijn en ontsnappen aan de controle van de lidstaten en de entiteiten waarvoor de prestatiedoelstellingen gelden, moet het invoeren van passende waarschuwingsmechanismen het mogelijk maken om adequate maatregelen te implementeren die gericht zijn op de handhaving van de veiligheidsvoorschriften en de continuïteit van de dienstverlening. Deze mechanismen kunnen ook de herziening van EU-wijde en lokale prestatiedoelstellingen omvatten.

 

(16)

Met het oog op de effectiviteit van militaire missies zijn civiel-militaire samenwerking en coördinatie van het grootste belang bij het nastreven van de doelstellingen van de prestatieregeling.

 

(17)

Het prestatieplan mag geenszins afbreuk doen aan de bepalingen van Verordening (EG) nr. 549/2004, die erop gericht zijn essentiële belangen op het gebied van het veiligheidsbeleid of het defensiebeleid te beschermen.

 

(18)

Er moeten specifieke en meetbare prestatiekernindicatoren worden geselecteerd, op basis waarvan de verantwoordelijkheid voor het bereiken van de prestatiedoelstellingen kan worden toegewezen. De bijbehorende doelstellingen moeten haalbaar, realistisch en tijdsgeboden zijn en erop gericht zijn de duurzame prestaties van luchtvaartnavigatiediensten doeltreffend te sturen.

 

(19)

Om de bindende prestatiedoelstellingen ten uitvoer te kunnen leggen, met financiële ondersteuning, moet op passende wijze rekening worden gehouden met Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013 van de Commissie van 3 mei 2013 houdende vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten (5).

 

(20)

De prestatiekernindicatoren en prestatiedoelstellingen moeten worden vastgesteld en ten uitvoer gelegd overeenkomstig de veiligheidsdoelstellingen en -normen die zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (6) en de uitvoeringsbepalingen daarvan, samen met de maatregelen die door de Europese Unie zijn genomen voor het bereiken en handhaven van die doelen.

 

(21)

De Commissie moet de prestatieplannen en -doelstellingen beoordelen en nagaan of ze in overeenstemming zijn met en een passende bijdrage leveren tot de EU-wijde doelstellingen en de totaalprestaties van het Europees ATM-netwerk. Als dit niet het geval is, moet de Commissie vragen de prestatieplannen en -doelstellingen te herzien en/of corrigerende maatregelen te nemen.

 

(22)

Tijdens de referentieperioden moet een doeltreffend proces voor prestatiemonitoring worden geïntroduceerd, inclusief gegevensverzameling en -verspreiding, om te verzekeren dat de prestaties zo evolueren dat de doelen kunnen worden bereikt en dat indien nodig passende maatregelen kunnen worden vastgesteld.

 

(23)

Als de Commissie op basis van de monitoringresultaten vaststelt dat de oorspronkelijke gegevens, uitgangspunten en beweegredenen voor de vaststelling van de oorspronkelijke doelstellingen niet meer geldig zijn, kan zij beslissen de EU-wijde prestatiedoelstellingen te herzien of, op verzoek van een lidstaat, vragen dat lokale doelstellingen worden herzien.

 

(24)

Met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de netwerkfuncties moeten prestatiedoelstellingen worden vastgesteld. Deze verordening is dan ook van toepassing op de netwerkbeheerder die is vastgesteld overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie van 7 juli 2011 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010 (7). Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

 

(25)

Verordening (EU) nr. 691/2010 van de Commissie van 29 juli 2010 tot vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2096/2005 tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten (8), artikel 26 van Verordening (EU) nr. 677/2011 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1216/2011 van de Commissie van 24 november 2011 houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010 tot vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties (9) moeten met ingang van 1 januari 2015 worden ingetrokken.

 

(26)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het gemeenschappelijke luchtruim,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

  • 1. 
    Bij deze verordening worden maatregelen vastgesteld voor de verbetering van de algehele prestaties van de luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties voor het algemene luchtverkeer in de ICAO-regio’s Europa (EUR) en Afrika (AFI) waar de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten om te voorzien in de behoeften van alle luchtruimgebruikers.
  • 2. 
    Met het oog op de vaststelling van doelstellingen en de prestatiemonitoring is deze verordening van toepassing op luchtvaartnavigatiediensten die worden verleend door:
 

a)

de verleners van luchtverkeersdiensten die zijn aangewezen overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 550/2004;

 

b)

de verleners van meteorologische diensten die zijn aangewezen overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 550/2004;

 

c)

de netwerkbeheerder die is vastgesteld overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie.

Voor wat de vaststelling van doelstellingen en de prestatiemonitoring inzake kostenefficiëntie betreft, is deze verordening ook van toepassing op de autoriteiten of entiteiten die in aanmerking komende kosten via heffingen kunnen verhalen op de gebruikers, zoals gespecificeerd in artikel 15, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 550/2004 en artikel 6, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013.

  • 3. 
    Onverminderd lid 4 kunnen de lidstaten besluiten deze verordening niet toe te passen op naderingsluchtvaartnavigatiediensten die worden verleend op sommige of alle luchthavens met minder dan 70 000 IFR-luchtvervoersbewegingen per jaar. Zij brengen de Commissie daarvan op de hoogte.
  • 4. 
    Wanneer geen van de luchthavens in een lidstaat de drempel van 70 000 IFR-luchtvervoersbewegingen per jaar haalt, is deze verordening ten minste van toepassing op de luchthaven met de meeste IFR-luchtvervoersbewegingen.
  • 5. 
    De vaststelling van doelstellingen inzake kostenefficiëntie is van toepassing op de vastgestelde kosten die vermeld zijn in artikel 15, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 550/2004.
  • 6. 
    De lidstaten kunnen deze verordening ook toepassen:
 

a)

in het luchtruim dat onder hun verantwoordelijkheid valt in andere ICAO-regio’s, op voorwaarde dat zij de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis stellen, en onverminderd de rechten en plichten van de lidstaten op grond van het in 1944 in Chicago ondertekende Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (het „Verdrag van Chicago”);

 

b)

op verleners van luchtvaartnavigatiediensten die toestemming hebben om luchtvaartnavigatiediensten te verlenen zonder certificaat, overeenkomstig artikel 7, lid 5, van Verordening (EG) nr. 550/2004.

  • 7. 
    Niettegenstaande de informatiebeschermingsbepalingen van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (10) en de Uitvoeringsverordeningen (EG) nr. 1321/2007 (11) en (EG) nr. 1330/2007 (12) van de Commissie, gelden de in hoofdstuk V vastgestelde verplichtingen inzake informatieverstrekking voor nationale autoriteiten, verleners van luchtvaartnavigatiediensten, luchthavenexploitanten, luchthavencoördinatoren en luchtvaartmaatschappijen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1. 
    „luchthavenexploitant”: het orgaan dat verantwoordelijk is voor het beheer van de luchthaven en dat, al dan niet naast andere activiteiten, krachtens de nationale wet- of regelgeving verantwoordelijk is voor de administratie en het beheer van de luchthavenfaciliteiten en de coördinatie en controle van de activiteiten van de verschillende ondernemingen op die luchthaven of binnen het desbetreffende luchthavensysteem;
  • 2. 
    „gegevens”: kwalitatieve, kwantitatieve en andere relevante informatie over luchtvaartnavigatieprestaties die is verzameld en systematisch verwerkt door of in opdracht van de Commissie met het oog op de tenuitvoerlegging van de prestatieregeling;
  • 3. 
    „prestatie-indicatoren”: de indicatoren die worden gebruikt voor de monitoring, benchmarking en beoordeling van prestaties;
  • 4. 
    „prestatiekernindicatoren”: de prestatie-indicatoren die worden gebruikt voor het vaststellen van prestatiedoelstellingen;
  • 5. 
    „IFR-luchtvervoersbewegingen”: de som van de opstijgingen en landingen volgens instrumentvliegregels, berekend als jaarlijks gemiddelde over de drie kalenderjaren die voorafgaan aan de indiening van de prestatieplannen;
  • 6. 
    „bindend doel”: een prestatiedoelstelling die door de lidstaten is aangenomen als deel van een prestatieplan en waarvoor een stimuleringsregeling geldt en/of corrigerende actieplannen;
  • 7. 
    „luchtvaartmaatschappij”: een luchtvervoersonderneming met een geldige exploitatievergunning die door een lidstaat is afgegeven overeenkomstig het recht van de Europese Unie;
  • 8. 
    „vastgestelde kosten”: de kosten die zijn vermeld in artikel 15, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 550/2004;
  • 9. 
    „nationale autoriteiten”: de regelgevende en/of toezichthoudende autoriteiten op nationaal niveau of op het niveau van de functionele luchtruimblokken die hun kosten kunnen verhalen op de luchtruimgebruikers wanneer die kosten voortvloeien uit het verlenen van luchtvaartnavigatiediensten overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013;
  • 10. 
    „cultuur van billijkheid”: een cultuur waarbij eerstelijnspersoneel of anderen niet worden gestraft voor hun acties, nalatigheden of beslissingen die in overeenstemming zijn met hun ervaring en opleiding, maar waarbij grove nalatigheid, opzettelijke overtredingen en destructieve acties niet worden getolereerd;
  • 11. 
    „luchthavencoördinator”: de natuurlijke of rechtspersoon die door een lidstaat is aangesteld om op gecoördineerde luchthavens de coördinatietaken uit te voeren die zijn vermeld in artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van „slots” op communautaire luchthavens (13);
  • 12. 
    „prestatiemonitoring”: het permanente proces van gegevensverzameling en -analyse dat tot doel heeft de werkelijke resultaten van een systeem te toetsen aan de relevante prestatie(kern)indicatoren en prestatieplannen, aan de hand van de in artikel 9 en bijlage I uiteengezette prestatie(kern)indicatoren;
  • 13. 
    „referentieperiode”: de periode waarin de EU-wijde prestatiedoelstellingen en prestatieplannen geldig en van toepassing zijn, zoals uiteengezet in artikel 11, lid 3, onder d), van Verordening (EG) nr. 549/2004;
  • 14. 
    „runway incursion”: een luchtvaartuig, voertuig of persoon bevindt zich ten onrechte op het beschermde gebied van een luchthavenoppervlak dat bestemd is voor het opstijgen en landen van luchtvaartuig;
  • 15. 
    „eenheid voor luchtverkeersdiensten (ATS-eenheid)”: een civiele of militaire eenheid die verantwoordelijk is voor het verlenen van luchtverkeersdiensten;
  • 16. 
    „CNS-, MET- en AIS-diensten”: communicatie-, navigatie- en surveillancediensten, meteorologische diensten voor luchtvaartnavigatie en luchtvaartinformatiediensten;
  • 17. 
    „buitengewoon voorval”: omstandigheden waarin de ATM-capaciteit abnormaal beperkt is, zodat het aantal ATFM-vertragingen abnormaal hoog is, ten gevolge van: een geplande beperking wegens een operationele of technische wijziging, zeer slechte weersomstandigheden, de onbeschikbaarheid van grote delen van het luchtruim om natuurlijke of politieke redenen of vakbondsacties, en waarbij de netwerkbeheerder wegens een of meer van deze oorzaken ertoe genoopt is het Europees crisiscoördinatiecentrum te activeren.
  • 18. 
    „herstructureringskosten”: aanzienlijke eenmalige kosten die verleners van luchtvaartnavigatiediensten moeten maken voor het invoeren van nieuwe technologieën en procedures en de bijbehorende ondernemingsmodellen om geïntegreerde dienstverlening te stimuleren, waarbij de lidstaat de kosten wenst terug te verdienen in een of meer referentieperioden. Dit omvat kosten voor het vergoeden van personeelsleden, het sluiten van luchtverkeersleidingscentra, het verplaatsen van activiteiten naar nieuwe locaties en het afschrijven van activa en/of het nemen van strategische participaties in andere verleners van luchtvaartnavigatiediensten.

Artikel 3

Prestatiebeoordelingsorgaan

  • 1. 
    Wanneer de Commissie beslist om een prestatiebeoordelingsorgaan aan te wijzen om de tenuitvoerlegging van de prestatieregeling te ondersteunen, zal een dergelijke aanwijzing voor een vaste termijn gebeuren, in overeenstemming met de referentieperioden. De Commissie wijst de voorzitter en de leden van het prestatiebeoordelingsorgaan aan.
  • 2. 
    Het prestatiebeoordelingsorgaan heeft de gepaste bevoegdheid en onpartijdigheid om de taken die het van de Commissie heeft gekregen onafhankelijk uit te voeren, met name op de toepasselijke prestatiekerngebieden.
  • 3. 
    Het prestatiebeoordelingsorgaan ondersteunt de Commissie bij de tenuitvoerlegging van de prestatieregeling, in het bijzonder bij de volgende taken:
 

a)

het verzamelen, onderzoeken, valideren en verspreiden van relevante gegevens over prestaties;

 

b)

het definiëren van nieuwe of het aanpassen van bestaande prestatiekerngebieden in overeenstemming met de gebieden die zijn vermeld in het ATM-masterplan, zoals bedoeld in artikel 9, lid 1, en de bijbehorende prestatiekernindicatoren;

 

c)

het definiëren van passende prestatiekernindicatoren voor de netwerkfuncties en de luchtvaartnavigatiediensten, zowel en-routediensten als naderingsdiensten, op alle prestatiekerngebieden;

 

d)

het opstellen of het herzien van EU-wijde prestatiedoelstellingen;

 

e)

het vaststellen van de in artikel 10, lid 4, vermelde drempel(s) voor het activeren van de in artikel 19 vastgestelde waarschuwingsmechanismen;

 

f)

het beoordelen van de samenhang van de vastgestelde prestatieplannen, inclusief prestatiedoelstellingen, met de doelstellingen voor de hele Unie;

 

g)

in voorkomend geval, het beoordelen van de samenhang van de krachtens artikel 19, lid 3, vastgestelde waarschuwingsdrempels met de in artikel 10, lid 4, bedoelde waarschuwingsdrempels voor de hele Unie;

 

h)

in voorkomend geval, het beoordelen van de herziene prestatiedoelstellingen of de corrigerende maatregelen die door de betrokken lidstaten zijn genomen;

 

i)

het monitoren, benchmarken en beoordelen van de prestaties van luchtvaartnavigatiediensten, inclusief investeringen en kapitaaluitgaven, op lokaal niveau en op het niveau van de Unie;

 

j)

het monitoren, benchmarken en beoordelen van de prestaties van de netwerkfuncties;

 

k)

het monitoren van de algehele prestaties van het Europees ATM-netwerk, inclusief het voorbereiden van de jaarverslagen voor het Comité voor het gemeenschappelijk luchtruim;

 

l)

het beoordelen van de mate waarin de prestatiedoelstellingen zijn bereikt aan het einde van elke referentieperiode, met het oog op de voorbereiding van de volgende periode;

 

m)

het beoordelen van het prestatieplan van de netwerkbeheerder, inclusief de samenhang ervan met de prestatiedoelstellingen voor de hele Unie;

 

n)

het bijhouden van een kalender voor de raadpleging van belanghebbenden over de prestatieplannen, het verlenen van ondersteuning voor de coördinatie van deze kalender en het uitvoeren van de in artikel 9, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013 vermelde raadplegingstaken.

  • 4. 
    Op verzoek van de Commissie zal het prestatiebeoordelingsorgaan ad-hocinformatie of -rapporten verstrekken over prestatiegerelateerde kwesties.
  • 5. 
    Het prestatiebeoordelingsorgaan kan bij de Commissie verslag uitbrengen en aanbevelingen indienen inzake verbeteringen aan de regeling.
  • 6. 
    Wat de relaties met de nationale toezichthoudende autoriteiten betreft, geldt het volgende:
 

a)

met het oog op het toezicht op de algehele prestaties van het Europees ATM-netwerk krijgt het prestatiebeoordelingsorgaan van de nationale toezichthoudende autoriteiten de nodige informatie over de prestatieplannen;

 

b)

als de nationale toezichthoudende autoriteiten daarom vragen, ondersteunt het prestatiebeoordelingsorgaan hen met een onafhankelijke beoordeling van prestatieproblemen, zoals feitelijke vergelijkingen tussen verleners van luchtvaartnavigatiediensten die in soortgelijke omstandigheden actief zijn (benchmarking), analyses van veranderingen in de prestaties tijdens de voorgaande vijf jaar of analyses van prognoses;

 

c)

de nationale toezichthoudende autoriteiten kunnen de hulp van het prestatiebeoordelingsorgaan inroepen om reeksen richtwaarden te definiëren voor het vaststellen van doelstellingen, met inachtneming van de doelstellingen voor de hele Unie. Dergelijke waarden zijn beschikbaar voor nationale toezichthoudende autoriteiten, leveranciers van luchtvaartnavigatiediensten, luchthavenexploitanten en luchtruimgebruikers.

  • 7. 
    Om de samenhang te garanderen met de doelstellingen en normen die zijn vastgesteld en ten uitvoer gelegd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008, werkt het prestatiebeoordelingsorgaan in voorkomend geval samen met het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (het EASA) voor de uitvoering van de in lid 3 vermelde taken, voor zover die verband houden met veiligheid.
  • 8. 
    Om toezicht te kunnen houden op de algehele prestaties van het Europees ATM-netwerk stelt het prestatiebeoordelingsorgaan werkregelingen op met de verleners van luchtvaartnavigatiediensten, luchthavenexploitanten, luchthavencoördinatoren en luchtvaartmaatschappijen.

Artikel 4

Nationale toezichthoudende autoriteiten

  • 1. 
    De nationale toezichthoudende autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de opstelling van de prestatieplannen, het toezicht op de prestaties en de monitoring van prestatieplannen en -doelstellingen. Zij voeren die taken onpartijdig, onafhankelijk en op transparante wijze uit.
  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale toezichthoudende autoriteiten op alle prestatiekerngebieden beschikken over of toegang hebben tot de nodige middelen en mogelijkheden om de in deze verordening vastgestelde taken uit te voeren, met inbegrip van de onderzoeksbevoegdheden voor de uitvoering van de in artikel 20 bedoelde taken.
  • 3. 
    Wanneer een lidstaat meer dan één nationale toezichthoudende autoriteit heeft, meldt zij aan de Commissie welke nationale toezichthoudende autoriteit verantwoordelijk is voor de nationale coördinatie van de tenuitvoerlegging van deze verordening.

Artikel 5

Functionele luchtruimblokken

  • 1. 
    De lidstaten stellen prestatieplannen op het niveau van de functionele luchtruimblokken op.
  • 2. 
    De lidstaten kunnen aan de verplichting van lid 1 voldoen door:
 

a)

ervoor te zorgen dat het prestatieplan overeenstemt met het model in bijlage II;

 

b)

de Commissie te melden welke nationale toezichthoudende autoriteit of welk nationaal toezichthoudend orgaan verantwoordelijk is voor de coördinatie binnen het functionele luchtruimblok en voor de relaties met de Commissie voor wat de tenuitvoerlegging van het prestatieplan betreft;

 

c)

gepaste maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat:

 

i)

volgens de voorschriften van punt e) en bijlage I één doelstelling wordt vastgesteld voor elke prestatiekernindicator;

 

ii)

om transparantieredenen in het prestatieplan wordt vastgelegd welke bijdrage elke verlener van luchtvaartnavigatiediensten in het functionele luchtruimblok moet betalen om de prestatiedoelstellingen van het functionele luchtruimblok te verwezenlijken; hierop wordt toezicht gehouden op het meest geschikte niveau;

 

iii)

de in artikel 11, lid 3, onder d), van Verordening (EG) nr. 549/2004 bedoelde maatregelen worden vastgesteld en toegepast tijdens de referentieperiode in het geval de doelstellingen niet worden gehaald. Daarvoor moeten de jaarwaarden in het prestatieplan worden gebruikt;

 

d)

de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor het vaststellen en verwezenlijken van de prestatiedoelstellingen op lokaal niveau, namelijk het niveau van het functionele luchtruimblok, de lidstaat, de heffingszone en de luchthaven;

 

e)

in het geval geen gemeenschappelijke en-routeheffingszone is vastgesteld in de zin van artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013 en als gevolg daarvan en-routekostenefficiëntiedoelstellingen zijn vastgesteld voor meer dan één heffingszone in het functioneel luchtruimblok, deze doelstellingen te coördineren tot één geaggregeerde waarde voor en-routeluchtvaartnavigatiediensten en, voor informatiedoeleinden, een algemeen cijfer te verstrekken dat de kostenefficiëntie-inspanningen op het niveau van het functioneel luchtruimblok weerspiegelt;

 

f)

in het geval een heffingszone wordt gewijzigd in de loop van een referentieperiode, aan te tonen dat deze wijziging het nog steeds mogelijk maakt de voor de desbetreffende periode vastgestelde prestatiedoelstellingen te halen;

 

g)

ervoor te zorgen dat het prestatieplan samenhangend is met het toepassingsgebied van deze verordening, overeenkomstig artikel 1, lid 6, van deze verordening en artikel 7 van Verordening (EG) nr. 549/2004.

Artikel 6

Netwerkbeheerder

De bij artikel 6 van Verordening (EG) nr. 551/2004 (14) en artikel 3 van Verordening (EU) nr. 677/211 van de Commissie opgerichte netwerkbeheerder voert de volgende taken uit met betrekking tot de prestatieregeling:

 

a)

steun verlenen aan de Commissie door vóór de referentieperioden relevante input te verstrekken met het oog op de voorbereiding van EU-wijde prestatiedoelstellingen en het toezicht op de verwezenlijking van de prestatiedoelstellingen tijdens de referentieperiode. De netwerkbeheerder vestigt met name de aandacht van de Commissie op aanzienlijke en aanhoudende achteruitgang van de operationele prestaties;

 

b)

de Commissie toegang verlenen tot alle in bijlage V vermelde gegevens, overeenkomstig artikel 21, lid 5;

 

c)

functionele luchtruimblokken en de verleners van luchtvaartnavigatiediensten in deze blokken steunen bij het verwezenlijken van hun prestatiedoelstellingen tijdens referentieperioden door te zorgen voor samenhang tussen prestatieplannen, het strategisch netwerkplan en het operationeel netwerkplan;

 

d)

een netwerkprestatieplan opstellen overeenkomstig artikel 5, lid 1, en artikel 16, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 677/2011, dat uiterlijk zes maanden vóór het begin van elke referentieperiode bij de Commissie moet worden ingediend en vóór het begin van elke referentieperiode door de Commissie moet worden vastgesteld. Dit prestatieplan is openbaar en bevat:

 

i)

prestatiedoelstellingen voor alle prestatiekerngebieden en voor alle indicatoren die stroken met de EU-wijde prestatiedoelstellingen voor de gehele referentieperiode, waarbij gebruik wordt gemaakt van jaarwaarden voor toezichtsdoeleinden;

 

ii)

een beschrijving van de acties die gericht zijn op de verwezenlijking van de doelstellingen;

 

iii)

aanvullende prestatiekernindicatoren en doelstellingen, waar nodig of indien de Commissie daartoe besluit.

Artikel 7

Coördinatie met het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA)

Krachtens artikel 13 bis van Verordening (EG) nr. 549/2004 en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008, coördineren de lidstaten en de Commissie waar nodig samen met het EASA:

 

a)

de veiligheidsaspecten van de prestatieregeling, met inbegrip van het opstellen, herzien en ten uitvoer leggen van prestatiekernindicatoren voor de veiligheid en van EU-wijde prestatiedoelstellingen, alsmede voorstellen voor gepaste acties en maatregelen na de activering van een waarschuwingsmechanisme;

 

b)

de samenhang van de prestatiekernindicatoren en -doelstellingen op het gebied van veiligheid met de tenuitvoerlegging van het Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart.

Artikel 8

Duur van de referentieperioden

  • 1. 
    De eerste referentieperiode voor de prestatieregeling loopt van 2012 tot en met 2014. De tweede referentieperiode loopt van 2015 tot en met 2019. De volgende referentieperioden duren vijf kalenderjaren, tenzij anders wordt bepaald door middel van een wijziging van deze verordening.
  • 2. 
    Voor de EU-wijde prestatiedoelstellingen en de prestatieplannen en -doelstellingen geldt dezelfde referentieperiode.

Artikel 9

Prestatiekerngebieden en prestatiekernindicatoren

  • 1. 
    Met het oog op het vaststellen van doelstellingen wordt de mogelijke toevoeging en aanpassing van andere prestatiekerngebieden op grond van artikel 11, lid 4, onder b), van Verordening (EG) nr. 549/2004 door de Commissie beslist volgens de in artikel 5, lid 3, van die verordening bedoelde procedure.
  • 2. 
    Met het oog op de vaststelling van doelstellingen geldt voor elk prestatiekerngebied één of een beperkt aantal prestatiekernindicatoren. De prestaties van de luchtvaartnavigatiediensten worden beoordeeld aan de hand van bindende doelstellingen voor elke prestatiekernindicator.
  • 3. 
    In bijlage 1, deel 1, zijn per prestatiekerngebied de prestatiekernindicatoren voor het vaststellen van doelstellingen en de prestatie-indicatoren op het niveau van de Unie vastgesteld.
  • 4. 
    In bijlage I, deel 2, zijn de lokale prestatiekernindicatoren voor het vaststellen van doelstellingen vastgesteld, alsmede de prestatie-indicatoren die op lokaal niveau worden gebruikt voor het vaststellen van prestatiedoelstellingen. Het lokaal niveau, namelijk het functioneel luchtruimblok, de lidstaat, de heffingszone en de luchthaven, is gespecificeerd in bijlage I, deel 2.
  • 5. 
    De prestatiekernindicatoren worden niet gewijzigd tijdens een referentieperiode. Wijzigingen worden vastgesteld door middel van een wijziging van deze verordening, ten laatste zes maanden voor het vaststellen van nieuwe EU-wijde prestatiedoelstellingen.
  • 6. 
    Met het oog op hun eigen prestatiemonitoring en/of als onderdeel van het prestatieplan mogen de lidstaten beslissen om, naast de in dit artikel vermelde en in bijlage I, deel 2, uiteengezette prestatiekerngebieden en prestatiekernindicatoren, prestatie-indicatoren en bijbehorende doelstellingen vast te stellen. Deze aanvullende indicatoren en doelstellingen moeten de verwezenlijking van de EU-wijde doelstellingen en de daaruit voortvloeiende doelstellingen op lokaal niveau ondersteunen. Ze kunnen bijvoorbeeld de civiel-militaire of de meteorologische dimensie van het prestatieplan omvatten en beschrijven, en kunnen vergezeld gaan van passende stimuleringsregelingen.
  • 7. 
    Om de prestatie(kern)indicatoren op het gebied van veiligheid gemakkelijker te kunnen toepassen en meten, stelt het EASA, in overleg met het prestatiebeoordelingsorgaan, vóór het begin van de tweede referentieperiode aanvaardbare manieren van naleving en richtsnoeren vast overeenkomstig de procedure van artikel 52 van Verordening (EG) nr. 216/2008.

HOOFDSTUK II

DE VOORBEREIDING VAN PRESTATIEPLANNEN

Artikel 10

EU-wijde prestatiedoelstellingen

  • 1. 
    De Commissie stelt EU-wijde prestatiedoelstellingen vast volgens de in artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 549/2004 bedoelde procedure, rekening houdend met de relevante input van de netwerkbeheerder en de nationale toezichthoudende autoriteiten en na raadpleging van de belanghebbende partijen als bedoeld in artikel 10 van die verordening, van andere relevante organisaties en van het EASA voor wat de veiligheidsaspecten van de prestaties betreft.
  • 2. 
    Met inachtneming van artikel 9, lid 3, worden de EU-wijde doelstellingen ten laatste vijftien maanden vóór het begin van de referentieperiode door de Commissie voorgesteld en ten laatste twaalf maanden vóór het begin van de referentieperiode vastgesteld.
  • 3. 
    De EU-wijde doelstelling voor de prestatiekernindicator die is uiteengezet in punt 4.1, onder b), van deel 1 van bijlage I wordt voor het eerst vastgesteld vanaf het derde jaar van de tweede referentieperiode, volgens de in lid 1 vermelde procedure, voor zover de Commissie een besluit hiertoe neemt.
  • 4. 
    Samen met de EU-wijde prestatiedoelstellingen, stelt de Commissie de alarmdrempel(s) vast die, als ze worden overschreden, aanleiding kunnen geven tot het activeren van de in artikel 19 bedoelde waarschuwingsmechanismen.
  • 5. 
    De Commissie moet elke EU-wijde prestatiedoelstelling onderbouwen met een beschrijving van de veronderstellingen en de redeneringen waarvan is uitgegaan bij het vaststellen van die doelstelling, zoals het gebruik van de input van de netwerkbeheerder, de nationale toezichthoudende autoriteiten en andere feitelijke gegevens, verkeersprognoses, de samenstelling van de groepen verleners van luchtvaartnavigatiediensten of functionele luchtruimblokken met vergelijkbare operationele en economische omstandigheden.

Artikel 11

Het opstellen van prestatieplannen

  • 1. 
    De nationale toezichthoudende autoriteiten stellen, op het niveau van de functionele luchtruimblokken, prestatieplannen op met doelstellingen die samenhangend zijn met de EU-wijde prestatiedoelstellingen en met de in bijlage IV vastgestelde beoordelingscriteria.

Onverminderd het model in bijlage II mogen de prestatieplannen verschillende delen bevatten die betrekking hebben op het lokale niveau, met name het functionele luchtruimblok, de lidstaat, de heffingszone en de luchthaven.

  • 2. 
    Om de voorbereiding van de prestatieplannen te ondersteunen zien de nationale toezichthoudende autoriteiten erop toe dat:
 

a)

verleners van luchtvaartnavigatiediensten hun ondernemingsplannen indienen bij de nationale toezichthoudende autoriteiten;

 

b)

belanghebbenden in overeenstemming met artikel 10 van Verordening (EG) nr. 549/2004 worden geraadpleegd over de prestatieplannen en -doelstellingen. De belanghebbenden moeten ten minste drie weken voor de raadplegingsvergadering passende informatie ontvangen.

  • 3. 
    De prestatieplannen moeten in het bijzonder bestaan uit:
 

a)

de verkeersprognose, uitgedrukt in diensteenheden voor elk jaar van de referentieperiode, op het niveau van het functionele luchtruimblok en voor elke heffingszone in het functionele luchtruimblok, met verantwoording van de gebruikte cijfers;

 

b)

de vastgestelde kosten voor luchtvaartnavigatiediensten voor elk jaar van de referentieperiode en voor elke heffingszone, overeenkomstig de bepalingen van artikel 15, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 550/2004;

 

c)

een beschrijving van de investeringen, inclusief die welke nodig zijn om de prestatiedoelstellingen te bereiken, met gedetailleerde opgave van hun relevantie voor het Europees ATM-masterplan, het strategisch netwerkplan en de in artikel 15 bis, lid 3, van Verordening (EG) nr. 550/2004 vermelde gemeenschappelijke projecten. In deze bijdrage moet worden benadrukt welke voordelen en synergieën dit oplevert op het niveau van het functionele luchtruimblok;

 

d)

de prestatiedoelstellingen op elk relevant prestatiekerngebied, vastgesteld voor elke prestatiekernindicator, voor de volledige duur van de referentieperiode, met jaarlijkse waarden ten behoeve van monitoring en stimulering;

 

e)

de onderlinge verbanden tussen prestatiekerngebieden, inclusief een beoordeling van het effect van het prestatieplan op de veiligheid, met eventuele verzachtende maatregelen om de veiligheid te waarborgen;

 

f)

een beschrijving van de civiel-militaire dimensie van het plan met een uiteenzetting van de prestaties van het flexibel luchtruimgebruik (FUA — flexible use of airspace) om de capaciteit te vergroten, met inachtneming van de doeltreffendheid van militaire missies en, indien dat nodig wordt geacht, relevante prestatie-indicatoren en -doelstellingen die verenigbaar zijn met andere indicatoren en doelstellingen van het prestatieplan;

 

g)

een beschrijving en verantwoording van de wijze waarop de onder d) bedoelde prestatiedoelstellingen verzoenbaar zijn met en bijdragen tot de EU-wijde prestatiedoelstellingen en de prestaties van het Europees ATM-netwerk;

 

h)

een identificatie van elke verlener van luchtvaartnavigatiediensten en een beschrijving van de specifieke bijdrage die hij levert tot de verwezenlijking van de doelstellingen, waarop — om transparantieredenen — toezicht wordt gehouden op het meest geschikte niveau zoals vermeld in artikel 5, lid 2, onder c), punt ii);

 

i)

een beschrijving van de stimuleringsmechanismen die moeten worden toegepast op de desbetreffende verleners van luchtvaartnavigatiediensten om het bereiken van de doelstellingen binnen de referentieperiode aan te moedigen;

 

j)

de door de nationale toezichthoudende autoriteiten genomen maatregelen met het oog op het toezicht op de verwezenlijking van de prestatiedoelstellingen;

 

k)

een beschrijving van de resultaten van de raadpleging van belanghebbenden, met inbegrip van de door de deelnemers aangehaalde thema’s en de overeengekomen acties.

  • 4. 
    De prestatieplannen zijn gebaseerd op het in bijlage II vastgestelde model en kunnen, als de lidstaten daartoe beslissen overeenkomstig artikel 9, lid 6, extra indicatoren met bijbehorende doelstellingen bevatten.
  • 5. 
    De netwerkbeheerder stelt een netwerkprestatieplan op met doelstellingen die samenhangend zijn met de EU-wijde prestatiedoelstellingen en, mutatis mutandis, met de in bijlage IV uiteengezette beoordelingscriteria.
  • 6. 
    Om het netwerkprestatieplan voor te bereiden moet de netwerkbeheerder:
 

a)

zorgen voor overleg overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie;

 

b)

gebruikmaken van het model in bijlage III.

Artikel 12

Stimuleringsregelingen

  • 1. 
    De stimuleringsregelingen die door de lidstaten worden vastgesteld in het kader van hun prestatieplan, moeten aan de volgende algemene beginselen beantwoorden:
 

a)

ze moeten doeltreffend en proportioneel zijn en mogen niet worden gewijzigd tijdens de referentieperiode;

 

b)

ze moeten op niet-discriminerende en transparante wijze ten uitvoer worden gelegd om de prestaties van de dienstverlening te verbeteren;

 

c)

ze moeten deel uitmaken van het regelgevingskader dat vooraf bij alle belanghebbenden bekend is en van toepassing zijn gedurende de hele referentieperiode;

 

d)

ze moeten entiteiten waarvoor doelen worden gesteld ertoe aanzetten hoogwaardige prestaties te bereiken en de bijbehorende doelstellingen te verwezenlijken.

  • 2. 
    De stimuleringmaatregelen voor kosteneffectiviteitsdoelstellingen zijn van financiële aard en zijn onderworpen aan de desbetreffende bepalingen van de artikelen 13 en 14 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013. Ze bestaan uit een risicodelingsmechanisme op nationaal niveau of op het niveau van het functionele luchtruimblok.
  • 3. 
    De stimuleringmaatregelen voor capaciteitsdoelstellingen zijn van financiële aard en zijn onderworpen aan de bepalingen van artikel 15 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013. De nationale toezichthoudende autoriteiten kunnen besluiten deze maatregelen aan te vullen met stimulansen van andere aard, zoals corrigerende actieplannen met uiterste termijnen en bijbehorende maatregelen, rekening houdende met de lokale omstandigheden.
  • 4. 
    De stimuleringmaatregelen voor milieudoelstellingen kunnen van financiële aard zijn en zijn onderworpen aan de bepalingen van artikel 15 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013. De nationale toezichthoudende autoriteiten kunnen besluiten deze maatregelen aan te vullen met stimulansen van andere aard, zoals corrigerende actieplannen met uiterste termijnen en bijbehorende maatregelen, rekening houdende met de lokale omstandigheden.
  • 5. 
    Bovendien kunnen de lidstaten op lokaal niveau de heffingen voor luchtvaartnavigatiediensten moduleren, zoals bepaald in artikel 16 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013.

HOOFDSTUK III

DE VASTSTELLING VAN PRESTATIEPLANNEN

Artikel 13

Initiële vaststelling van prestatieplannen

Op voorstel van de nationale toezichthoudende autoriteiten stellen de lidstaten prestatieplannen met bindende prestatiedoelstellingen vast en dienen deze uiterlijk zes maanden vóór het begin van de referentieperiode in bij de Commissie.

Artikel 14

Beoordeling en herziening van prestatieplannen en -doelstellingen

  • 1. 
    De Commissie beoordeelt de prestatieplannen en de daarin vermelde doelstellingen en gaat in het bijzonder na of ze samenhangend zijn met en een passende bijdrage leveren tot de EU-wijde prestatiedoelstellingen en de in bijlage IV vastgestelde criteria, rekening houdende met de eventuele evolutie van de context tussen de datum van vaststelling van de EU-wijde doelstellingen en de datum van de beoordeling van het prestatieplan. Als op lokaal niveau doelstellingen worden vastgesteld zonder te verwijzen naar de EU-wijde prestatiedoelstelling, wordt de beoordeling gebaseerd op de in bijlage IV vastgestelde criteria.
  • 2. 
    Als de Commissie vaststelt dat een prestatieplan, of een deel ervan, en de daarin vermelde doelstellingen samenhangend zijn met en een passende bijdrage leveren tot de EU-wijde prestatiedoelstellingen en in overeenstemming zijn met alle in bijlage IV vastgestelde criteria, stelt zij de betrokken lidsta(a)t(en) daar binnen vijf maanden na ontvangst van het prestatieplan van in kennis.
  • 3. 
    Als de Commissie vaststelt dat een prestatieplan of een deel ervan en sommige of alle daarin vermelde doelstellingen niet samenhangend zijn met de EU-wijde prestatiedoelstellingen en geen passende bijdrage leveren tot de verwezenlijking van deze doelstellingen en/of niet samenhangend zijn met een of meer van de in bijlage IV vastgestelde criteria, beveelt zij de betrokken lidsta(a)t(en) binnen vijf maanden na ontvangst van het prestatieplan en in overeenstemming met de in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 549/2004 vastgestelde procedure aan een herzien prestatieplan of een deel daarvan en/of (een) herziene doelstelling(en) vast te stellen. Een dergelijke aanbeveling wordt gedaan na overleg met de betrokken lidst(a)t(en). In de aanbeveling wordt duidelijk vermeld welk deel van het prestatieplan en/of welke doelstelling(en) moet(en) worden herzien en waarop het oordeel van de Commissie is gebaseerd.
  • 4. 
    In voorkomend geval moeten de betrokken lidstaten een herzien prestatieplan of een deel daarvan en/of (een) herziene doelstelling(en) vaststellen, samen met passende maatregelen voor het bereiken van die doelstellingen, en moeten zij de Commissie daar binnen vier maanden na de kennisgeving van de aanbeveling van op de hoogte brengen.

Artikel 15

Beoordeling van de herziene prestatieplannen en -doelstellingen en vaststelling van corrigerende maatregelen

  • 1. 
    De Commissie beoordeelt alle herziene prestatieplannen of delen daarvan en de daarin vermelde prestatiedoelstellingen op basis van de in bijlage IV vastgestelde criteria.
  • 2. 
    Als de Commissie vaststelt dat een herzien prestatieplan of een deel ervan en de daarin vermelde doelstellingen samenhangend zijn met en een passende bijdrage leveren tot de EU-wijde prestatiedoelstellingen en in overeenstemming zijn met alle in bijlage IV vastgestelde criteria, stelt zij de betrokken lidsta(a)t(en) daar binnen vijf maanden na ontvangst van het herziene prestatieplan van in kennis.
  • 3. 
    Als de Commissie vaststelt dat een herzien prestatieplan of een deel ervan en sommige of alle daarin vermelde doelstellingen nog steeds niet samenhangend zijn met de EU-wijde prestatiedoelstellingen en geen passende bijdrage leveren tot de verwezenlijking van deze doelstellingen en/of niet samenhangend zijn met een of meer van de in bijlage IV vastgestelde criteria, besluit zij binnen vijf maanden na ontvangst van het herziene prestatieplan of een deel daarvan en in overeenstemming met de in artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 549/2004 vastgestelde procedure dat de betrokken lidsta(a)t(en) corrigerende maatregelen moet(en) nemen.
  • 4. 
    In dit besluit wordt nauwkeurig aangegeven welk deel van het plan en welke doelstelling(en) niet beantwoorden aan de criteria van bijlage IV en wordt vermeld waarop het oordeel van de Commissie is gebaseerd. In het besluit kan worden aangegeven welk prestatieniveau voor die doelstellingen wordt verwacht om de betrokken lidst(a)t(en) in de gelegenheid te stellen passende corrigerende maatregelen te nemen, en/of kunnen suggesties voor dergelijke corrigerende maatregelen worden opgenomen.
  • 5. 
    Ten laatste twee maanden na het besluit van de Commissie worden de corrigerende maatregelen die de betrokken lidst(a)t(en)) heeft (hebben) vastgesteld, meegedeeld aan de Commissie, samen met de elementen waaruit blijkt hoe de samenhang met het besluit van de Commissie wordt verzekerd.

Artikel 16

Prestatieplannen of corrigerende maatregelen die na het begin van de referentieperiode worden vastgesteld

Prestatieplannen of corrigerende maatregelen die na het begin van de referentieperiode worden vastgesteld ten gevolge van de tenuitvoerlegging van de in de artikelen 14 en 15 beschreven procedures, gelden retroactief vanaf de eerste dag van de referentieperiode.

Artikel 17

Herziening van de doelstellingen

  • 1. 
    Overeenkomstig de in artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 549/2004 vermelde procedure kan de Commissie beslissen de EU-wijde prestatiedoelstellingen te herzien en/of kan zij, op verzoek van een lidstaat, toestaan dat een of meer lokale doelstellingen worden herzien:
 

a)

wanneer zij, op basis van het in artikel 18, lid 4, vermelde verslag, beschikt over substantiële aanwijzingen dat de oorspronkelijke gegevens, veronderstellingen en redeneringen die ten grondslag lagen aan de oorspronkelijke doelstellingen, niet meer geldig zijn; of

 

b)

als gevolg van de toepassing van een waarschuwingsmechanisme zoals bedoeld in artikel 19; of

 

c)

als gevolg van een besluit van de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 3, met betrekking tot de prestatiekernindicator die is uiteengezet in punt 4.1, onder b), van deel 1 van bijlage I.

  • 2. 
    Een herziening van de EU-wijde doelstellingen kan een wijziging van de bestaande prestatieplannen tot gevolg hebben. In dat geval kan de Commissie beslissen het in de hoofdstukken II en III van deze verordening vastgestelde tijdschema dienovereenkomstig bij te stellen.

HOOFDSTUK IV

TOEZICHT OP DE PRESTATIES

Artikel 18

Permanent toezicht en rapportering

  • 1. 
    De nationale toezichthoudende autoriteiten en de Commissie houden toezicht op de tenuitvoerlegging van de prestatieplannen. Daarvoor gebruiken ze de jaarwaarden in het prestatieplan. Als de doelstellingen tijdens de referentieperiode niet worden gehaald, stellen de betrokken lidstaten corrigerende maatregelen op om de situatie recht te zetten, passen zij deze maatregelen toe en delen zij ze mee aan de Commissie. Als de Commissie van oordeel is dat de corrigerende maatregelen niet volstaan om de situatie recht te zetten, stelt zij de betrokken lidstaten daar binnen vijf maanden na ontvangst van de maatregelen en overeenkomstig de in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 549/2004 vastgestelde procedure van in kennis en doet zij suggesties voor corrigerende maatregelen.
  • 2. 
    Wanneer de Commissie een significante en aanhoudende prestatiedaling vaststelt op lokaal niveau of op het niveau van een functioneel luchtruimblok, met een impact op andere landen die deelnemen aan het gemeenschappelijke Europese luchtruim en/of op het volledige Europese luchtruim, kan zij de betrokken lidstaten verzoeken corrigerende maatregelen voor het bereiken van de in hun prestatieplan vastgelegde doelstellingen vast te stellen, toe te passen en aan de Commissie mee te delen. Als de Commissie van oordeel is dat de corrigerende maatregelen niet volstaan om de situatie recht te zetten, stelt zij de betrokken lidstaten daar binnen vijf maanden na ontvangst van de maatregelen en overeenkomstig de in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 549/2004 vastgestelde procedure van in kennis en doet zij suggesties voor corrigerende maatregelen.
  • 3. 
    De Commissie houdt toezicht op de tenuitvoerlegging van het netwerkprestatieplan van de netwerkbeheerder. Daarvoor gebruikt ze de jaarwaarden in het prestatieplan. Als tijdens de referentieperiode doelstellingen niet worden gehaald, vraagt de Commissie de netwerkbeheerder om corrigerende maatregelen te nemen om de in het netwerkprestatieplan vermelde doelstellingen te verwezenlijken, om deze maatregelen toe te passen en ze mee te delen aan de Commissie. De Commissie stelt de nationale toezichthoudende autoriteiten of organen, zoals gedefinieerd in artikel 5, lid 2, onder b), in kennis van dergelijke corrigerende maatregelen.
  • 4. 
    Uiterlijk op 1 juni van elk jaar en telkens wanneer het risico bestaat dat prestatiedoelstellingen niet worden gehaald, brengen de in artikel 5, lid 2, onder b), bedoelde nationale toezichthoudende autoriteiten of organen bij de Commissie verslag uit over het toezicht op de prestatieplannen en -doelstellingen. De verslagen worden gebaseerd op aanbevelingen die vóór het begin van de referentieperiode door de Commissie worden opgesteld. De Commissie brengt ten minste één keer per jaar aan het Comité voor het gemeenschappelijk luchtruim verslag uit over de verwezenlijking van de prestatiedoelstellingen.

Artikel 19

Waarschuwingsmechanismen

  • 1. 
    Als de in artikel 10, lid 4, vermelde waarschuwingsdrempels op het niveau van de Unie over een kalenderjaar worden bereikt om redenen die niet te voorzien waren op het moment van de vaststelling van de prestatieplannen, die onoverkomelijk zijn en ontsnappen aan de controle van de lidstaten, de verleners van luchtvaartnavigatiediensten en de netwerkbeheerder, bekijkt de Commissie de situatie in overleg met de lidstaten (via het Comité voor het gemeenschappelijk luchtruim) en doet zij binnen vier maanden voorstellen voor passende maatregelen. Het kan onder meer gaan om de herziening van de EU-wijde prestatiedoelstellingen en, ten gevolge daarvan, de herziening van de lokale prestatiedoelstellingen.
  • 2. 
    Als de in artikel 10, lid 4, vermelde waarschuwingsdrempels op lokaal niveau over een kalenderjaar worden bereikt om redenen die niet te voorzien waren op het moment van de vaststelling van de prestatieplannen, die onoverkomelijk zijn en ontsnappen aan de controle van de lidstaten, de verleners van luchtvaartnavigatiediensten en de netwerkbeheerder, bekijkt de nationale toezichthoudende autoriteit de situatie in overleg met de Commissie en doet zij binnen vier maanden voorstellen voor passende maatregelen. Het kan onder meer gaan om de herziening van de lokale prestatiedoelstellingen.
  • 3. 
    De lidstaten kunnen beslissen om waarschuwingsdrempels vast te stellen die afwijken van de in artikel 10, lid 4, bedoelde drempels, teneinde rekening te houden met plaatselijke omstandigheden en specifieke kenmerken. In dat geval worden die drempels vastgesteld in het prestatieplan en moeten ze samenhangend zijn met de drempels die zijn vastgesteld op grond van artikel 10, lid 4. De afwijkingen worden gestaafd met een gedetailleerde verantwoording. Als die drempels worden geactiveerd, is de in lid 1 vastgestelde procedure van toepassing.
  • 4. 
    Als de toepassing van een waarschuwingsmechanisme resulteert in de herziening van prestatieplannen en -doelstellingen, ondersteunt de Commissie een dergelijke herziening via een gepaste bijstelling van het tijdschema dat van toepassing is overeenkomstig de in de hoofdstukken II en III vastgestelde procedure.

Artikel 20

Facilitering van het toezicht op de naleving

  • 1. 
    De verleners van luchtvaartnavigatiediensten en de netwerkbeheerder moeten inspecties en onderzoeken faciliteren, inclusief bezoeken ter plaatse, uitgevoerd door de Commissie en de betrokken nationale toezichthoudende autoriteit, of door een gekwalificeerde entiteit die namens de nationale toezichthoudende autoriteit optreedt, of, voor zover relevant, door het EASA. Onverminderd de toezichtsbevoegdheden die zijn toegekend aan de nationale toezichthoudende autoriteiten en het EASA, zijn de gemachtigde personen bevoegd om:
 

a)

de documenten en al het andere materiaal dat relevant is voor de vaststelling van prestatieplannen en -doelstellingen te onderzoeken met betrekking tot alle prestatiekerngebieden;

 

b)

afschriften van deze documenten te maken of uittreksels uit deze documenten te nemen;

 

c)

ter plaatse om een mondelinge toelichting te verzoeken.

  • 2. 
    De in lid 1 vermelde inspecties en onderzoeken worden uitgevoerd overeenkomstig de procedures die gelden in de lidstaat waarin zij worden uitgevoerd.
  • 3. 
    De nationale toezichthoudende autoriteiten houden toezicht op de tenuitvoerlegging van deze verordening op het prestatiegebied veiligheid, overeenkomstig de in Verordening (EU) nr. 1034/2011 van de Commissie (15) vastgestelde procedures voor veiligheidstoezicht.
  • 4. 
    In het kader van normaliseringsinspecties houdt het EASA toezicht op de tenuitvoerlegging van deze verordening door de lidstaten op het prestatiekerngebied veiligheid, overeenkomstig de in artikel 24, lid 5, van Verordening (EG) nr. 216/2008 (16) vermelde werkmethoden.

HOOFDSTUK V

VERZAMELEN, VALIDEREN, ONDERZOEKEN, EVALUEREN EN VERSPREIDEN VAN INFORMATIE OVER LUCHTRUIMNAVIGATIEPRESTATIES VOOR HET GEMEENSCHAPPELIJKE EUROPESE LUCHTRUIM

Artikel 21

Verzameling en validering van gegevens voor de prestatiebeoordeling

  • 1. 
    Naast de gegevens die al worden verzameld door de Commissie via andere EU-instrumenten en die ook kunnen worden gebruikt voor prestatiebeoordeling, garanderen de nationale autoriteiten, de verleners van luchtvaartnavigatiediensten, de luchthavenexploitanten, de luchthavencoördinatoren en de luchtvaartmaatschappijen dat de Commissie de in bijlage V vermelde gegevens ontvangt overeenkomstig de in die bijlage vastgestelde bepalingen.
  • 2. 
    De nationale autoriteiten kunnen die taak van informatieverstrekking geheel of gedeeltelijk delegeren aan of reorganiseren tussen hun nationale toezichthoudende autoriteiten, verleners van luchtvaartnavigatiediensten, luchthavenexploitanten en luchthavencoördinatoren, om rekening te houden met plaatselijke kenmerken en bestaande rapporteringskanalen.
  • 3. 
    De gegevensverstrekkers nemen de nodige maatregelen om de kwaliteit, validering en tijdige verstrekking van de gegevens te verzekeren, met inbegrip van het aantonen van hun kwaliteitscontroles en valideringsprocessen, toelichtingen bij specifieke vragen van de Commissie over de kwaliteit van de gegevens en, in voorkomend geval, actieplannen om de kwaliteit van de gegevens te verbeteren. De gegevens worden gratis verstrekt en, in voorkomend geval, in elektronische vorm in het door de Commissie opgegeven formaat.
  • 4. 
    De Commissie beoordeelt de kwaliteit van de gegevens die werden verstrekt overeenkomstig lid 1 en valideert deze gegevens. Wanneer de gegevens niet geschikt zijn voor de prestatiebeoordeling kan de Commissie, in samenwerking met de lidstaten en in het bijzonder met de nationale toezichthoudende autoriteiten, passende maatregelen nemen om de kwaliteit van de gegevens te beoordelen en te verbeteren.
  • 5. 
    Met het oog op de toepassing van deze verordening worden de in lid 1 bedoelde gegevens die al aan Eurocontrol zijn verstrekt, geacht te zijn verstrekt aan de Commissie. Wanneer dat niet het geval is, maken de Commissie en Eurocontrol de nodige afspraken om ervoor te zorgen dat dergelijke gegevens ter beschikking worden gesteld aan de Commissie onder dezelfde voorwaarden als beschreven in lid 3.
  • 6. 
    Wanneer significante nieuwe gegevenseisen worden geïdentificeerd of gegevens van onvoldoende kwaliteit worden verwacht, kan de Commissie proefstudies gelasten die op vrijwillige basis door de lidstaten of belanghebbenden worden uitgevoerd alvorens nieuwe gegevenseisen worden geïntroduceerd aan de hand van een wijziging van deze verordening. Dergelijke proefstudies worden uitgevoerd om na te gaan of het verzamelen van de relevante gegevens haalbaar is, waarbij de voordelen van de beschikbaarheid van de gegevens worden afgewogen tegen de kosten van het verzamelen ervan en de lasten voor de respondenten.

Artikel 22

Verspreiding van informatie

  • 1. 
    De Commissie verspreidt informatie voor de uitvoering van de in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 549/2004 vastgestelde doelstellingen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (17), en met name artikel 4, en overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 550/2004.
  • 2. 
    De in artikel 3, lid 3, onder a), vermelde informatie is vrij beschikbaar voor de betrokken belanghebbende partijen, met name in elektronische vorm. De Commissie zal een besluit nemen met betrekking tot het beleid voor de behandeling, bescherming, vertrouwelijkheid en verspreiding van de gegevens die overeenkomstig artikel 21 voor prestatiedoeleinden worden verzameld en de daarmee verband houdende intellectuele-eigendomsrechten.
  • 3. 
    De in artikel 18, lid 4, vermelde verslagen van de Commissie worden openbaar gemaakt en een verwijzing naar deze verslagen wordt gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. De Commissie kan beslissen om andere algemene informatie op regelmatige basis aan de betrokken belanghebbende partijen te verstrekken, met name in elektronische vorm.
  • 4. 
    De in artikel 10 bedoelde EU-wijde doelstellingen en een verwijzing naar de in hoofdstuk III bedoelde vastgestelde prestatieplannen worden openbaar gemaakt en gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.
  • 5. 
    Individuele toegang tot specifieke informatie, zoals gevalideerde gegevens en statistieken, wordt verleend aan de gegevensverstrekker op wie de informatie en activiteiten rechtstreeks betrekking hebben.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 23

Afwijkingen

Indien overeenkomstig de procedures van artikel 3 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013 is vastgesteld dat sommige of alle naderingsnavigatiediensten en/of CNS-, MET- en AIS-diensten van een lidstaat onderhevig zijn aan marktomstandigheden, en de lidstaat op basis van die verordening heeft besloten geen vastgestelde kosten te berekenen voor deze diensten, geen terminalheffingen te berekenen en vast te stellen en geen financiële stimulansen te geven voor deze diensten, zijn de kostenefficiëntiedoelstellingen niet van toepassing op deze diensten.

Artikel 24

Beroep

De lidstaten zorgen ervoor dat uit hoofde van deze verordening genomen besluiten goed worden uitgelegd en onderworpen zijn aan een passende beoordelings- en/of beroepsprocedure.

Artikel 25

Beoordeling van de regeling

De Commissie bekijkt de prestatieregeling, en in het bijzonder de impact, de doeltreffendheid en de reikwijdte van die regeling, opnieuw tegen het einde van 2014 en op regelmatige tijdstippen daarna, daarbij rekening houdende met het werk dat op dat gebied door ICAO wordt geleverd.

Artikel 26

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 677/2011

Verordening (EU) nr. 677/2011 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

Overweging 28 wordt geschrapt.

 

2)

Artikel 5, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Om zijn activiteiten op lange termijn aan te sturen, zorgt de netwerkbeheerder voor de opstelling, actualisering en toepassing van een strategisch netwerkplan, dat wordt afgestemd op de in artikel 8 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013 van de Commissie (18) vastgestelde referentieperiode.

 

3)

Artikel 5, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   Het strategisch netwerkplan wordt regelmatig geactualiseerd, minstens twaalf maanden vóór het begin van elke referentieperiode.”.

 

4)

Artikel 20, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   De netwerkbeheerder dient jaarlijks bij de Commissie en het Agentschap een verslag in over de maatregelen die hij heeft genomen om zijn taken te vervullen. Dit verslag heeft betrekking op individuele netwerkfuncties en op de totale situatie van het netwerk en sluit aan bij de inhoud van het strategisch netwerkplan, het operationeel netwerkplan en het netwerkprestatieplan, zoals vermeld in artikel 6, onder d), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 390/2013 van de Commissie. De Commissie stelt het Comité voor het gemeenschappelijke luchtruim in kennis.”.

 

5)

Bijlage IV wordt vervangen door:

BIJLAGE IV

MODEL VOOR HET STRATEGISCH NETWERKPLAN

Het strategisch netwerkplan wordt gebaseerd op de volgende structuur:

  • 1. 
    INLEIDING
 

1.1.

Toepassingsgebied van het strategisch netwerkplan (geografisch en in de tijd)

 

1.2.

Voorbereiding van het plan en valideringsproces

  • 2. 
    ALGEMENE CONTEXT EN EISEN
 

2.1.

Beschrijving van de huidige en geplande netwerksituatie, onder meer met betrekking tot het ontwerp van het Europese routenetwerk, de regeling van de luchtverkeersstromen, de luchthavens en de schaarse middelen

 

2.2.

Uitdagingen en kansen in verband met het tijdschema van het plan (inclusief prognose van de verkeersvraag en wereldwijde ontwikkelingen)

 

2.3.

Door de diverse belanghebbenden uitgedrukte prestatiedoelstellingen en bedrijfsvereisten en de EU-prestatiedoelstellingen

  • 3. 
    STRATEGISCHE VISIE
 

3.1.

Beschrijving van de strategische ontwikkeling en vooruitgang van het netwerk, om met succes tegemoet te komen aan de prestatiedoelstellingen en bedrijfsvereisten.

 

3.2.

Naleving van de prestatieregeling.

 

3.3.

Naleving van het Europese ATM-masterplan.

  • 4. 
    STRATEGISCHE DOELSTELLINGEN
 

4.1.

Beschrijving van de strategische doelstellingen van het netwerk:

 

a)

inclusief de coöperatieve aspecten van de deelnemende operationele belanghebbenden in termen van taken en verantwoordelijkheden;

 

b)

aangeven hoe de strategische doelstellingen tegemoet zullen komen aan de vereisten;

 

c)

nagaan hoe de vooruitgang bij de verwezenlijking van deze doelstellingen zal worden gemeten;

 

d)

aangeven hoe de strategische doelstellingen gevolgen zullen hebben voor de sector en de andere betrokken gebieden.

  • 5. 
    STRATEGISCHE PLANNING
 

5.1.

Beschrijving van de planning op korte/middellange termijn:

 

a)

de prioriteiten voor elk van de strategische doelstellingen;

 

b)

de uitvoering van elk van de strategische doelstellingen in termen van vereiste inzet van technologie, gevolgen voor de architectuur, menselijke aspecten, kosten, baten en behoeften aan beheer, middelen en regelgeving;

 

c)

de vereiste deelname van operationele belanghebbenden aan elk element van het plan, inclusief hun taken en verantwoordelijkheden;

 

d)

het overeengekomen niveau van betrokkenheid van de netwerkbeheerder ter ondersteuning van de uitvoering van elk element van het plan voor elke individuele functie.

 

5.2.

Beschrijving van de planning op lange termijn:

 

a)

het voornemen om alle strategische doelstellingen te verwezenlijken in termen van vereiste technologie en overeenkomstige O&O-aspecten, gevolgen voor de architectuur, menselijke aspecten, business case, noodzaak aan beheer en regelgeving, en de bijbehorende motivering voor deze investeringen vanuit economisch en veiligheidsoogpunt;

 

b)

de vereiste deelname van operationele belanghebbenden aan elk element van het plan, inclusief hun taken en verantwoordelijkheden.

  • 6. 
    RISICOBEOORDELING
 

6.1.

Beschrijving van de risico’s van de uitvoering van het plan

 

6.2.

Beschrijving van het monitoringproces (inclusief potentiële afwijkingen van initiële doelstellingen)

  • 7. 
    AANBEVELINGEN
 

7.1.

Identificatie van de maatregelen die de Unie en de lidstaten moeten nemen om de uitvoering van het plan te ondersteunen.

Artikel 27

Inwerkingtreding

  • 1. 
    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
  • 2. 
    Deze verordening is van toepassing met ingang van de tweede referentieperiode, zoals gedefinieerd in artikel 8, en tijdens die periode. Wat de toepassing van de prestatieregeling betreft, zijn artikel 1, leden 3 en 4, artikel 3, lid 3, onder i) en n), artikel 5, artikel 6, artikel 9, lid 4, artikel 26, hoofdstuk II, hoofdstuk III en bijlagen I, II, III, IV en V van toepassing vanaf de inwerkingtreding van deze verordening, teneinde het mogelijk te maken overeenkomstig artikel 10, lid 2, EU-wijde doelstellingen vast te stellen vóór het begin van de tweede referentieperiode en prestatieplannen voor te bereiden en vast te stellen overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

Artikel 28

Intrekking

Verordening (EU) nr. 691/2010 van de Commissie, artikel 26 van Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1216/2011 van de Commissie worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2015, onverminderd de verplichting van de lidstaten om de prestatieregeling toe te passen tijdens de eerste referentieperiode, zoals vastgesteld in artikel 8.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 mei 2013.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO

 

  • (5) 
    Zie bladzijde 31 van dit Publicatieblad.
 

BIJLAGE I

PRESTATIEKERNINDICATOREN (PKI’s) PRESTATIE-INDICATOREN (PI’s)

DEEL 1

Voor de vaststelling van EU-wijde doelstellingen en het prestatietoezicht op het niveau van de Unie

  • 1. 
    VEILIGHEID

1.1.   Prestatiekernindicatoren

 

a)

Het minimumniveau van de effectiviteit van het veiligheidsbeheer, zoals gedefinieerd in deel 2, punt 1.1, onder a).

 

b)

De procentuele toepassing van de ernstclassificatie op basis van het risicoanalyse-instrument op de rapportering van ten minste drie categorieën voorvallen: overschrijding van de minimale separatieafstand, runway incursion en ATM-specifieke voorvallen bij alle eenheden van luchtverkeersdiensten, zoals gedefinieerd in deel 2, punt 1.1, onder b).

  • 2. 
    MILIEU

2.1.   Prestatiekernindicatoren

 

a)

De gemiddelde horizontale en-routevluchtefficiëntie van het werkelijke traject, gedefinieerd als volgt:

 

i)

de indicator is de vergelijking tussen de lengte van het en-routedeel van het werkelijke traject dat is afgeleid van surveillancegegevens en het overeenkomstige deel van de grootcirkelafstand, opgeteld voor alle IFR-vluchten die in het Europese luchtruim plaatsvinden of dit luchtruim doorkruisen;

 

ii)

„en-route” verwijst naar de afstand die wordt gevlogen buiten een cirkel van 40 zeemijl rond de luchthaven;

 

iii)

wanneer een vlucht vertrekt of aankomt buiten het Europese luchtruim, wordt enkel het gedeelte binnen het Europese luchtruim in aanmerking genomen.

 

b)

De gemiddelde horizontale en-routevluchtefficiëntie van het traject van het laatste ingediende vliegplan, gedefinieerd als volgt:

 

i)

het verschil tussen de lengte van het en-routedeel van het traject van het laatste ingediende vliegplan en het overeenkomstige deel van de grootcirkelafstand, opgeteld voor alle IFR-vluchten die in het Europese luchtruim plaatsvinden of dit luchtruim doorkruisen;

 

ii)

„en-route” verwijst naar de afstand die wordt gevlogen buiten een cirkel van 40 zeemijl rond de luchthaven;

 

iii)

wanneer een vlucht vertrekt of aankomt buiten het Europese luchtruim, wordt enkel het gedeelte binnen het Europese luchtruim in aanmerking genomen.

2.2.   Prestatie-indicatoren

 

a)

De effectiviteit van boekingsprocedures voor flexibel gebruik van het luchtruim, gedefinieerd als volgt:

 

i)

de indicator is de verhouding tussen de tijd dat het luchtruim is toegewezen voor reservering of scheiding van het algemeen luchtverkeer en de tijd dat het luchtruim is gebruikt voor de activiteit waarvoor die scheiding of reservering nodig was;

 

ii)

de indicator wordt afzonderlijk berekend voor luchtruimtoewijzingen op pre-tactische en tactische basis, met inbegrip van alle toewijzingen die aan de netwerkbeheerder zijn meegedeeld.

 

b)

De planning van voorwaardelijke routes (CDR’s), gedefinieerd als de verhouding tussen de luchtvaartuigen die vliegplannen via CDR’s indienen en het aantal luchtvaartuigen dat deze had kunnen plannen.

 

c)

Het effectieve gebruik van CDR’s, gedefinieerd als de verhouding tussen de luchtvaartuigen die vliegplannen via CDR’s indienen en het aantal luchtvaartuigen dat deze had kunnen plannen.

  • 3. 
    CAPACITEIT

3.1.   Prestatiekernindicator

De gemiddelde duur (in minuten) van en-route-ATFM-vertragingen per vlucht die kunnen worden toegeschreven aan luchtvaartnavigatiediensten, gedefinieerd als volgt:

 

i)

de en-route-ATFM-vertraging is de vertraging die wordt berekend door de centrale ATFM-eenheid zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 255/2010 van de Commissie tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake de regeling van luchtverkeersstromen (1) en wordt uitgedrukt als het verschil tussen de geraamde starttijd die is aangevraagd door de luchtvaartmaatschappij in het laatst ingediende vliegplan en de berekende starttijd die door de centrale ATFM-eenheid is toegewezen;

 

ii)

de indicator geldt voor alle IFR-vluchten binnen het Europese luchtruim en alle oorzaken van ATFM-vertragingen, behalve buitengewone omstandigheden;

 

iii)

de indicator wordt berekend voor het volledige kalenderjaar en voor elk jaar van de referentieperiode.

3.2.   Prestatie-indicator

De gemiddelde ATFM-vertraging bij aankomst (in minuten) die kan worden toegeschreven aan naderingsluchtvaartnavigatiediensten en luchtvaartnavigatiediensten op luchthavens en die is veroorzaakt door landingsbeperkingen op de luchthaven van bestemming, gedefinieerd als volgt:

 

i)

de indicator is de gemiddelde ATFM-vertraging bij aankomst per aankomende IFR-vlucht;

 

ii)

de indicator geldt voor alle IFR-vluchten die op de luchthaven van bestemming landen en heeft betrekking op alle oorzaken van ATFM-vertragingen, behalve buitengewone omstandigheden;

 

iii)

de indicator wordt berekend voor het volledige kalenderjaar en voor elk jaar van de referentieperiode.

  • 4. 
    KOSTENEFFICIËNTIE

4.1.   Prestatiekernindicatoren

 

a)

De gemiddelde EU-wijde vastgestelde eenheidskost voor en-routeluchtvaartnavigatiediensten, gedefinieerd als volgt:

 

i)

de indicator is de verhouding tussen de vastgestelde en-routekosten en het geraamde en-routeverkeer, uitgedrukt in en-routediensteenheden, die voor de betrokken periode op EU-niveau wordt verwacht, zoals vervat in de uitgangspunten van de Commissie voor de vaststelling van EU-wijde doelstellingen krachtens artikel 10, lid 5;

 

ii)

de indicator wordt uitgedrukt in euro en in reële termen;

 

iii)

de indicator wordt vastgesteld voor elk jaar van de referentieperiode.

 

b)

De gemiddelde EU-wijde vastgestelde eenheidskost voor naderingsluchtvaartnavigatiediensten, gedefinieerd als volgt:

 

i)

de indicator is het resultaat van de verhouding tussen de vastgestelde kosten en het geraamde verkeer, uitgedrukt in naderingsdiensteenheden, zoals vervat in de uitgangspunten van de Commissie voor de vaststelling van EU-wijde doelstellingen krachtens artikel 10, lid 5;

 

ii)

de indicator wordt uitgedrukt in euro en in reële termen;

 

iii)

de indicator wordt vastgesteld voor elk jaar van de referentieperiode;

 

iv)

de indicator is van toepassing vanaf het begin van het derde jaar van de tweede referentieperiode, met inachtneming van het in artikel 10, lid 3, vermelde besluit.

4.2.   Prestatie-indicator

De kosten van Eurocontrol en met name de evolutie van deze kosten in vergelijking met de evolutie van de in punt 4.1, onder a), vermelde kernindicator. De lidstaten zien erop toe dat Eurocontrol zijn vastgestelde begroting, werkelijke begroting en kostenbasis tijdens de referentieperiode aan de Commissie meedeelt, alsmede de evolutie van de eenheidskosten die het resultaat zijn van de verhouding tussen de vastgestelde kostenbasis en de geraamde verkeersevolutie, met een uitsplitsing waaruit de evolutie van de diverse onderdelen blijkt en waarin de diverse dienstverleningsactiviteiten afzonderlijk zijn aangegeven.

DEEL 2

Voor de vaststelling van lokale doelstellingen en het prestatietoezicht op lokaal niveau

  • 1. 
    VEILIGHEID

1.1.   Prestatiekernindicatoren

 

a)

De effectiviteit van het veiligheidsbeheer van de lidstaten en hun nationale toezichthoudende autoriteiten en verleners van luchtvaartnavigatiediensten, die gecertificeerd zijn om luchtverkeersdiensten of communicatie-, navigatie- en surveillancediensten te verlenen. Deze prestatiekernindicator wordt gemeten aan de hand van het niveau van tenuitvoerlegging van de volgende beheersdoelstellingen:

 

i)

veiligheidsbeleid en -doelstellingen;

 

ii)

beheer van veiligheidsrisico’s;

 

iii)

veiligheidsborging;

 

iv)

bevordering van de veiligheid;

 

v)

veiligheidscultuur.

 

b)

De toepassing van de ernstclassificatie op basis van het risicoanalyse-instrument op de rapportering van, ten minste, overschrijdingen van minimale separatieafstanden, runway incursions en ATM-specifieke voorvallen bij alle luchtverkeersleidingseenheden. Bij de rapportering van de bovenstaande voorvallen maken de lidstaten en de verleners van luchtvaartnavigatiediensten gebruik van de volgende ernstcategorieën:

 

i)

Ernstig incident

 

ii)

Belangrijk incident

 

iii)

Significant incident

 

iv)

Geen gevolgen voor de veiligheid

 

v)

Niet bepaald, bijvoorbeeld omdat er onvoldoende informatie beschikbaar is of omdat onduidelijke of tegenstrijdige bewijzen de indeling in een ernstcategorie onmogelijk maken.

De rapportering over de toepassing van de methode gebeurt voor individuele voorvallen.

 

c)

De rapportering door de lidstaten en hun verleners van luchtvaartnavigatiediensten van het niveau van aanwezigheid en het overeenkomstige niveau van afwezigheid van een cultuur van billijkheid.

Met het oog op de toepassing van deze indicatoren wordt onder „lokaal” verstaan: op het niveau van het functionele luchtruimblok, met — voor monitoringdoeleinden — een indicatie van de bijdrage op nationaal niveau.

1.2.   Prestatie-indicatoren

 

a)

de toepassing door de verleners van luchtvaartnavigatiediensten van geautomatiseerde systemen voor de registratie van veiligheidsgegevens, indien beschikbaar, die minstens betrekking moeten hebben op de monitoring van overschrijdingen van minimale separatieafstanden en runway incursions;

 

b)

de rapportering door de lidstaten en verleners van luchtvaartnavigatiediensten over het niveau van voorvallenmelding, op jaarbasis, met als doel het rapporteringsniveau te meten en de rapporteringscultuur te verbeteren;

 

c)

minstens het aantal overschrijdingen van minimale separatieafstanden, runway incursions, luchtruimschendingen en ATM-specifieke voorvallen bij alle luchtverkeersleidingseenheden.

Met het oog op de toepassing van deze indicatoren wordt onder „lokaal” verstaan: op het niveau van het functionele luchtruimblok, met — voor monitoringdoeleinden — een indicatie van de bijdrage op nationaal niveau.

  • 2. 
    MILIEU

2.1.   Prestatiekernindicator

De gemiddelde horizontale en-routevluchtefficiëntie van het werkelijke traject, gedefinieerd als volgt:

 

i)

de indicator is de vergelijking tussen de lengte van het en-routedeel van het werkelijke traject dat is afgeleid van surveillancegegevens en de bereikte afstand, opgeteld voor alle IFR-vluchten die in het lokale luchtruim plaatsvinden of dit luchtruim doorkruisen;

 

ii)

„en route” verwijst naar de afstand die wordt gevlogen buiten een cirkel van 40 zeemijl rond de luchthaven;

 

iii)

wanneer een vlucht vertrekt of aankomt buiten het lokale luchtruim, wordt enkel het gedeelte binnen het lokale luchtruim in aanmerking genomen;

 

iv)

de „bereikte afstand” is een functie van de plaats van het punt waarop de vlucht het lokale luchtruim binnenkomt en het punt waarop hij dit luchtruim verlaat. De bereikte afstand vertegenwoordigt de bijdrage die deze punten leveren tot de afstand die in de EU-wijde indicator wordt gebruikt. De som van al deze afstanden in alle doorkruiste lokale luchtruimen is gelijk aan de afstand die in de EU-wijde indicator wordt gebruikt.

Met het oog op de toepassing van deze indicator wordt onder „lokaal” verstaan: op het niveau van het functioneel luchtruimblok.

2.2.   Prestatie-indicatoren

 

a)

De extra tijd in de vertrektaxifase, gedefinieerd als volgt:

 

i)

de indicator is het verschil tussen de werkelijke tijd in de vertrektaxifase en de tijd die nodig is wanneer de vertrektaxifase ongehinderd kan plaatsvinden in perioden met weinig verkeer;

 

ii)

de indicator wordt uitgedrukt in minuten per vertrek, voor het volledige kalenderjaar.

 

b)

De extra tijd in het terminalluchtruim, gedefinieerd als volgt:

 

i)

de indicator is het verschil tussen de ASMA-transittijd (Arrival Sequencing and Metering Area) en de ongehinderde tijd op basis van ASMA-transittijden in perioden met weinig verkeer;

 

ii)

de indicator wordt uitgedrukt in minuten per aankomst, voor het volledige kalenderjaar;

 

iii)

ASMA wordt gedefinieerd als een virtuele cilinder met een straal van 40 zeemijl ronde luchthaven van aankomst.

 

c)

De indicatoren die gedefinieerd zijn in deel 1, punt 2.2.

Met het oog op de toepassing van de onder a) en b) vermelde indicatoren wordt onder „lokaal” verstaan: op nationaal niveau, uitgesplitst per luchthaven. Met het oog op de toepassing van de onder c) vermelde indicator wordt onder „lokaal” verstaan: op nationaal niveau.

  • 3. 
    CAPACITEIT

3.1.   Prestatiekernindicatoren

 

a)

Het gemiddelde aantal minuten en-route-ATFM-vertraging per vlucht, gedefinieerd als volgt:

 

i)

de en-route-ATFM-vertraging is de vertraging die wordt berekend door de centrale ATFM-eenheid zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 255/2010 van de Commissie tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake de regeling van luchtverkeersstromen en wordt uitgedrukt als het verschil tussen de geraamde starttijd die is aangevraagd door de luchtvaartmaatschappij in het laatst ingediende vliegplan en de berekende starttijd die door de centrale ATFM-eenheid is toegewezen;

 

ii)

de indicator geldt voor alle IFR-vluchten die het lokale luchtruim doorkruisen en alle oorzaken van ATFM-vertragingen, behalve buitengewone omstandigheden;

 

iii)

de indicator wordt berekend voor het volledige kalenderjaar en voor elk jaar van de referentieperiode.

Met het oog op de toepassing van deze indicator wordt onder „lokaal” verstaan: op het niveau van het functionele luchtruimblok, met een uitsplitsing die om transparantieredenen op het meest geschikte niveau wordt gemonitord.

 

b)

De gemiddelde ATFM-vertraging bij aankomst (in minuten) die kan worden toegeschreven aan naderingsluchtvaartnavigatiediensten en luchtvaartnavigatiediensten op luchthavens en die is veroorzaakt door landingsbeperkingen op de luchthaven van bestemming, gedefinieerd als volgt:

 

i)

de indicator is de gemiddelde ATFM-vertraging bij aankomst per aankomende IFR-vlucht;

 

ii)

de indicator geldt voor alle IFR-vluchten die op de luchthaven van bestemming landen en voor alle oorzaken van ATFM-vertragingen, behalve buitengewone omstandigheden;

 

iii)

de indicator wordt berekend voor het volledige kalenderjaar en voor elk jaar van de referentieperiode.

Met het oog op de toepassing van deze indicator wordt onder „lokaal” verstaan: op nationaal niveau, uitgesplitst per luchthaven voor monitoringdoeleinden.

3.2.   Prestatie-indicatoren

 

a)

De naleving van ATFM-slots, zoals vereist bij artikel 11 van Verordening (EU) nr. 255/2010 van de Commissie.

 

b)

De gemiddelde luchtverkeersleidingsvertraging vóór vertrek per vlucht (in minuten), veroorzaakt door opstijgbeperkingen op de luchthaven van vertrek, gedefinieerd als volgt:

 

i)

de indicator is de gemiddelde luchtverkeersleidingsvertraging vóór vertrek per vertrekkende IFR-vlucht;

 

ii)

de indicator geldt voor alle IFR-vluchten die opstijgen op de luchthaven van vertrek en voor vertragingen bij vertrek ten gevolge van beperkingen van de luchtverkeersleiding als het luchtvaartuig klaar is om de vertrekstand te verlaten;

 

iii)

de indicator wordt berekend voor het volledige kalenderjaar en voor elk jaar van de referentieperiode.

Met het oog op de toepassing van deze indicator wordt onder „lokaal” verstaan: op nationaal niveau, uitgesplitst per luchthaven voor monitoringdoeleinden.

  • 4. 
    KOSTENEFFICIËNTIE

4.1.   Prestatiekernindicatoren

 

a)

De vastgestelde eenheidskost voor en-routeluchtvaartnavigatiediensten, gedefinieerd als volgt:

 

i)

de indicator is de verhouding tussen de vastgestelde en-routekosten en het geraamde verkeer in de heffingszone, uitgedrukt in en-routediensteenheden, die voor de betrokken periode op lokaal niveau wordt verwacht, zoals vervat in de prestatieplannen overeenkomstig artikel 11, lid 3, onder a) en b);

 

ii)

de indicator wordt uitgedrukt in de nationale munteenheid en in reële termen;

 

iii)

de indicator wordt vastgesteld voor elk jaar van de referentieperiode.

 

b)

De vastgestelde eenheidskost(en) voor naderingsluchtvaartnavigatiediensten, gedefinieerd als volgt:

 

i)

de indicator is het resultaat van de verhouding tussen de bepaalde kosten en het geraamde verkeer, uitgedrukt in naderingsdiensteenheden, zoals opgenomen in de prestatieplannen overeenkomstig artikel 11, lid 3, onder a) en b);

 

ii)

de indicator wordt uitgedrukt in de nationale munteenheid en in reële termen;

 

iii)

de indicator wordt vastgesteld voor elk jaar van de referentieperiode;

Met het oog op de toepassing van deze twee indicatoren wordt onder „lokaal” verstaan: op het niveau van de heffingszone.

 

 

BIJLAGE II

MODEL VOOR PRESTATIEPLANNEN

Het prestatieplan moet worden gebaseerd op de volgende structuur:

  • 1. 
    INLEIDING
 

1.1.

Een beschrijving van de situatie (toepassingsgebied van het plan, lijst van verleners van luchtvaartnavigatiediensten waarop het plan betrekking heeft enz.).

 

1.2.

Een beschrijving van het macro-economische scenario voor de referentieperiode met inbegrip van algemene ramingen (verkeersprognose enz.).

 

1.3.

Een beschrijving van het resultaat van de raadpleging van belanghebbenden die plaatsvond ter voorbereiding van het prestatieplan en de overeengekomen compromissen, alsmede de punten waarover geen overeenstemming is bereikt en de redenen daarvoor.

 

1.4.

Een beschrijving van de acties die de verleners van luchtvaartnavigatiediensten hebben ondernomen om het strategisch netwerkplan op het niveau van de functionele luchtruimblokken ten uitvoer te leggen en andere richtsnoeren voor de werking van het functionele luchtruimblok op lange termijn.

 

1.5.

Een lijst van luchthavens die onder de prestatieregeling vallen overeenkomstig artikel 1 van de verordening, met vermelding van het gemiddelde aantal IFR-luchtvervoersbewegingen op die luchthavens.

 

1.6.

Een lijst van vrijgestelde luchthavens overeenkomstig artikel 1, lid 5, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013, met vermelding van het gemiddelde aantal IFR-luchtvervoersbewegingen op die luchthavens.

  • 2. 
    INVESTERINGEN
 

2.1.

Een beschrijving en verantwoording van de kosten en de kenmerken van investeringen in nieuwe ATM-systemen en belangrijke wijzigingen van bestaande ATM-systemen en de bijdrage die zij leveren tot de verwezenlijking van de prestatiedoelstellingen, inclusief de relevantie ervan en de samenhang met het Europees ATM-masterplan, de in artikel 15 bis van Verordening (EG) nr. 550/2004 vermelde gemeenschappelijke projecten en, voor zover van toepassing, het strategisch netwerkplan.

 

2.2.

De in punt 2.1 vermelde beschrijving en verantwoording moet met name:

 

i)

betrekking hebben de verhouding tussen het bedrag van de investeringen, die overeenkomstig punt 2.1 moeten worden beschreven en verantwoord, en het totale bedrag van de investeringen;

 

ii)

een onderscheid maken tussen investeringen in nieuwe systemen, wijzigingen van bestaande systemen en vervangingen van systemen;

 

iii)

elke investering in nieuwe ATM-systemen en elke belangrijke wijziging van bestaande ATM-systemen relateren aan het Europees ATM-masterplan, de in artikel 15 bis van Verordening (EG) nr. 550/2004 vermelde gemeenschappelijke projecten en, voor zover van toepassing, het strategisch netwerkplan;

 

iv)

een gedetailleerde opgave bevatten van de synergieën die tot stand zijn gebracht op het niveau van het functioneel luchtruimblok of, voor zover van toepassing, met andere lidstaten of functionele luchtruimblokken, met name wat gemeenschappelijke infrastructuur en gemeenschappelijke aankoop betreft;

 

v)

een gedetailleerde opgave bevatten van de verwachte voordelen van deze investeringen in termen van prestaties op de vier prestatiekerngebieden, waarbij deze voordelen worden uitgesplitst tussen de en-routevluchtfase en de naderings-/luchthavenvluchtfase, en de datum waarop deze voordelen worden verwacht;

 

vi)

informatie bevatten over het besluitvormingsproces dat aan de basis ligt van de investering, zoals het bestaan van een gedocumenteerde kostenbatenanalyse, de organisatie van een gebruikersraadpleging, de resultaten daarvan en eventuele afwijkende meningen die in het kader van die raadpleging zijn uitgedrukt.

  • 3. 
    PRESTATIEDOELEN OP LOKAAL NIVEAU
 

3.1.

Prestatiedoelen op elk prestatiekerngebied, vastgesteld voor elke prestatiekernindicator zoals uiteengezet in bijlage I, deel 2, voor de volledige duur van de referentieperiode, met jaarlijkse waarden ten behoeve van monitoring en stimulering:

 

a)

Veiligheid

 

i)

het niveau van effectiviteit van het veiligheidsbeheer: lokale doelstellingen voor elk jaar van de referentieperiode;

 

ii)

de toepassing van de ernstclassificatie op basis van het risicoanalyse-instrument: lokale doelstellingen voor elk jaar van de referentieperiode (percentage);

 

iii)

een cultuur van billijkheid: lokale doelstellingen voor het laatste jaar van de referentieperiode.

 

b)

Milieu

 

i)

een beschrijving van het proces ter verbetering van het routeontwerp;

 

ii)

de gemiddelde horizontale en-routevluchtefficiëntie van het werkelijke traject.

 

c)

Capaciteit

 

i)

gemiddeld aantal minuten en-route-ATFM-vertraging per vlucht;

 

ii)

gemiddeld aantal minuten naderings-ATFM-vertraging per vlucht;

 

iii)

het door de verlener(s) van luchtvaartnavigatiediensten opgesteld capaciteitsplan.

 

d)

Kostenefficiëntie

 

i)

de bepaalde kosten voor en-route- en naderingsluchtvaartnavigatiediensten die zijn vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 15, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 550/2004 en krachtens de bepalingen van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013 voor elk jaar van de referentieperiode;

 

ii)

een raming van de en-route- en naderingsdiensteenheden voor elk jaar van de referentieperiode;

 

iii)

de daaruit voortvloeiende vastgestelde eenheidskosten voor de referentieperiode;

 

iv)

een beschrijving en verantwoording van het rendement van de desbetreffende verleners van luchtvaartnavigatiediensten, van de „gearing ratio” en van het niveau/de samenstelling van de activabasis die gebruikt is om de kapitaalkosten, als onderdeel van de vastgestelde kosten, te berekenen;

 

v)

een beschrijving van en toelichting bij de overdrachten van de jaren vóór de referentieperiode;

 

vi)

een beschrijving van de economische uitgangspunten, inclusief:

 

de in het plan gebruikte inflatie, in vergelijking met een internationale bron zoals bijvoorbeeld de consumentenprijsindex (CPI) van het IMF (Internationaal Monetair Fonds), voor de ramingen en de geharmoniseerde consumentenprijsindex van Eurostat voor de werkelijke cijfers. Een verantwoording van eventuele afwijkingen van deze bronnen;

 

de uitgangspunten waarop de berekening van de pensioenkosten in de vastgestelde kosten is gebaseerd, inclusief een beschrijving van de geldende relevante nationale pensioenregels en boekhoudkundige regels voor pensioenen waarop de uitgangspunten zijn gebaseerd, alsmede informatie over verwachte wijzigingen van deze regels;

 

de rente op leningen voor de financiering van luchtverkeersleidingsdiensten, inclusief relevante informatie over leningen (bedragen, duur enz.) en toelichting bij de (gewogen) gemiddelde rente op schuld die wordt gebruikt voor de berekening van de kapitaalkosten vóór belastingen en de kapitaalkosten in de vastgestelde kosten;

 

aanpassingen die verder gaan dan de bepalingen van de internationale boekhoudkundige normen;

 

vii)

voor zover van toepassing, een beschrijving van de relevante gebeurtenissen en omstandigheden die in artikel 14, lid 2, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013 zijn beschreven en die zich in de vorige referentieperiode hebben voorgedaan, waarbij gebruik wordt gemaakt van de criteria die zijn uiteengezet in artikel 14, lid 2, onder b) van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013, inclusief een beoordeling van het niveau, de samenstelling en de rechtvaardiging van de kosten die zijn vrijgesteld van de toepassing van artikel 14, lid 1, onder a) en b), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013;

 

viii)

voor zover van toepassing, een beschrijving van significante herstructureringen die tijdens de referentieperiode zijn gepland, inclusief het niveau van de herstructureringskosten en een rechtvaardiging van deze kosten in verhouding tot de netto-voordelen die deze herstructureringen op termijn zullen opleveren voor de luchtruimgebruikers;

 

ix)

voor zover van toepassing, goedgekeurde herstructureringskosten van voorbije referentieperioden die moeten worden teruggevorderd.

 

3.2.

Een beschrijving van en toelichting bij de samenhang van de prestatiedoelstellingen met de relevante EU-wijde prestatiedoelstellingen. Als er geen EU-wijde prestatiedoelstelling is vastgesteld, een beschrijving en verklaring van de doelstellingen in het plan en van de wijze waarop ze bijdragen tot de verbetering van de prestaties van het Europees ATM-netwerk.

 

3.3.

Een beschrijving en verklaring van de onderlinge banden en wisselwerkingen tussen de prestatiekerngebieden, inclusief de uitgangspunten waarop de beoordeling van de wisselwerkingen is gebaseerd.

 

3.4.

De bijdrage van elke betrokken verlener van luchtvaartnavigatiediensten tot de verwezenlijking van de prestatiedoelstellingen die overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder c), punt (ii), voor het functioneel luchtruimblok zijn vastgesteld.

  • 4. 
    STIMULERINGSREGELINGEN
 

4.1.

Een beschrijving en verklaring van de stimuleringsregelingen die worden toegepast op verleners van luchtvaartnavigatiediensten.

  • 5. 
    MILITAIRE DIMENSIE VAN HET PLAN

Een beschrijving van de civiel-militaire dimensie van het plan, met een uiteenzetting van de prestaties van de toepassing van flexibel luchtruimgebruik om de capaciteit te vergroten, met inachtneming van de doeltreffendheid van militaire operaties, en indien dat nodig wordt geacht, relevante prestatie-indicatoren en -doelstellingen, in overeenstemming met de indicatoren en doelstellingen van het prestatieplan

  • 6. 
    GEVOELIGHEIDSANALYSE EN VERGELIJKING MET VOORGAANDE PRESTATIEPLANNEN
 

6.1.

Gevoeligheid voor externe hypothesen

 

6.2.

Vergelijking met het vorige prestatieplan

  • 7. 
    TENUITVOERLEGGING VAN HET PRESTATIEPLAN

Een beschrijving van de maatregelen die door de nationale toezichthoudende autoriteiten ten uitvoer zijn gelegd, zoals:

 

i)

monitoringsmechanismen om te garanderen dat de veiligheidsprogramma’s en bedrijfsplannen van de luchtvaartnavigatiediensten ten uitvoer worden gelegd;

 

ii)

maatregelen voor het toezicht op en de rapportage over de tenuitvoerlegging van de prestatieplannen inclusief de te volgen aanpak wanneer doelstellingen tijdens de referentieperiode niet worden bereikt.

 

BIJLAGE III

MODEL VOOR HET NETWERKPRESTATIEPLAN

Het prestatieplan voor de netwerkbeheerder moet worden gebaseerd op de volgende structuur:

  • 1. 
    INLEIDING
 

1.1.

Een beschrijving van de situatie (toepassingsgebied van het plan, functies waarop het plan betrekking heeft enz.).

 

1.2.

Een beschrijving van het macro-economische scenario voor de referentieperiode met inbegrip van algemene ramingen (verkeersprognose enz.).

 

1.3.

Een beschrijving van de samenhang met het strategisch netwerkplan.

 

1.4.

Een beschrijving van de resultaten van de raadpleging van de belanghebbende partijen ter voorbereiding van het prestatieplan (belangrijkste door de deelnemers vermelde punten van zorg en zo mogelijk overeengekomen compromissen).

  • 2. 
    PRESTATIEDOELSTELLINGEN
 

2.1.

Een beschrijving van de prestatiekernindicatoren op elk relevant prestatiekerngebied.

 

2.2.

Prestatiedoelstellingen op elk relevant prestatiekerngebied, vastgesteld voor elke relevante prestatiekernindicator, voor de volledige duur van de referentieperiode, met jaarlijkse waarden ten behoeve van monitoring en stimulering.

 

2.3.

Een beschrijving van en toelichting bij de bijdrage van de prestatiedoelstellingen op de EU-wijde prestatiedoelstellingen en het effect ervan op die doelstellingen.

 

2.4.

Een beschrijving van de bijdrage van de prestatiedoelstellingen op de functionele luchtruimblokken en het effect ervan op die luchtruimblokken.

  • 3. 
    BIJDRAGE VAN ELKE FUNCTIE
 

3.1.

Individuele prestatiedoelstellingen voor elke functie (regeling van de luchtverkeersstromen, ontwerp van het Europese routenetwerk, SSR-transpondercodes, frequenties)

  • 4. 
    MILITAIRE DIMENSIE
 

4.1.

Een beschrijving van de civiel-militaire dimensie van het plan, met een uiteenzetting van de prestaties van de toepassing van flexibel luchtruimgebruik om de capaciteit te vergroten met inachtneming van de doeltreffendheid van militaire operaties, en indien dat nodig wordt geacht, relevante prestatie-indicatoren en -doelstellingen, in overeenstemming met de indicatoren en doelstellingen van het prestatieplan

  • 5. 
    GEVOELIGHEIDSANALYSE EN VERGELIJKING MET VOORGAANDE PRESTATIEPLANNEN
 

5.1.

Gevoeligheid voor externe hypothesen

 

5.2.

Vergelijking met het vorige prestatieplan

  • 6. 
    TENUITVOERLEGGING VAN HET PRESTATIEPLAN
 

6.1.

Een beschrijving van de maatregelen die ten uitvoer zijn gelegd om de prestatiedoelstellingen te verwezenlijken, zoals:

 

monitoringsmechanismen om te garanderen dat de veiligheidsactiviteiten en bedrijfsplannen van de luchtvaartnavigatiediensten ten uitvoer worden gelegd;

 

maatregelen voor het toezicht op en de rapportage over de uitvoering van de prestatieplannen, inclusief de te volgen aanpak wanneer doelstellingen tijdens de referentieperiode niet worden bereikt.

 

BIJLAGE IV

BEGINSELEN VOOR DE BEOORDELING VAN PRESTATIEPLANNEN EN DOELSTELLINGEN

De Commissie gebruikt de volgende beoordelingscriteria:

  • 1. 
    ALGEMENE CRITERIA
 

a)

De naleving van de eisen met betrekking tot de voorbereiding en goedkeuring van het prestatieplan en in het bijzonder de beoordeling van de in het prestatieplan vervatte rechtvaardigingen.

 

b)

Een feitelijke analyse, rekening houdende met de algemene situatie van elke afzonderlijke staat, inclusief de meest recente economische ontwikkelingen en verkeersprognoses.

 

c)

Het prestatieniveau aan het begin van de referentieperiode en de daaruit voortvloeiende ruimte voor verbetering.

 

d)

Het tijdens de vorige referentieperiode bereikte prestatieniveau.

 

e)

De relevantie van investeringen en kapitaaluitgaven voor het Europees ATM-masterplan, de in artikel 15 bis van Verordening (EG) nr. 550/2004 vermelde gemeenschappelijke projecten en, voor zover van toepassing, het strategisch netwerkplan en de synergieën die zijn bereikt op het niveau van het functioneel luchtruimblok of op regionaal niveau.

 

f)

De resultaten van de raadpleging van belanghebbenden over de voorgestelde doelstellingen.

  • 2. 
    VEILIGHEID
 

a)

Een vergelijking van het effectiviteitsniveau van het veiligheidsbeheer op lokaal niveau met de EU-wijde doelstelling.

 

b)

Een vergelijking van de resultaten van de toepassing van de ernstclassificatie op basis van het risicobeoordelingsinstrument op lokaal niveau met de EU-wijde doelstelling.

 

c)

De mate waarin op lokaal niveau sprake is van een cultuur van billijkheid.

  • 3. 
    MILIEU

De gemiddelde horizontale en-routevluchtefficiëntie van het werkelijke traject:

 

a)

Een vergelijking met de historische prestaties in voorgaande jaren.

 

b)

Een vergelijking met een referentiewaarde, gebaseerd op informatie die door de netwerkbeheerder is verstrekt.

 

c)

Samenhang met het door de netwerkbeheerder opgestelde plan voor de verbetering van het Europese routenetwerk.

  • 4. 
    CAPACITEIT

Niveau van en-routevertragingen. Vergelijking tussen het in de prestatieplannen gebruikte verwachte niveau van en-route-ATFM-vertragingen en:

 

a)

Een referentiewaarde op basis van informatie uit het operationeel netwerkplan van de netwerkbeheerder.

 

b)

Het door de verlener(s) van en-route-luchtvaartnavigatiediensten opgestelde capaciteitsplan, zoals weerspiegeld in het operationeel netwerkplan van de netwerkbeheerder.

De gemiddelde ATFM-vertraging bij aankomst op nationaal niveau. Een beoordeling van de in de prestatieplannen gegeven rechtvaardiging, met name:

 

a)

Een vergelijking met de historische prestaties in de voorgaande vijf jaren.

 

b)

De bijdrage van individuele luchthavens tot de lokale doelstelling en een vergelijking van de prestaties met andere soortgelijke luchthavens.

 

c)

De verwachte operationele voordelen van geplande initiatieven.

  • 5. 
    KOSTENEFFICIËNTIE
 

a)

Tendens van de vastgestelde eenheidskosten: een beoordeling van de vraag of de evolutie van de ingediende vastgestelde eenheidskosten in de lijn van de EU-wijde kostenefficiëntiedoelstelling zal liggen en of deze kosten op passende wijze zullen bijdragen tot de verwezenlijking van die doelstelling over de volledige referentieperiode en voor elk jaar afzonderlijk, rekening houdende met herstructureringskosten, voor zover van toepassing;

 

b)

Tendens van de naderingseenheidskosten: een beoordeling van de vraag of de evolutie van de ingediende vastgestelde eenheidskosten in de lijn van de EU-wijde kostenefficiëntiedoelstelling zal liggen en of deze kosten op passende wijze zullen bijdragen tot de verwezenlijking van die doelstelling over de volledige referentieperiode en voor elk jaar afzonderlijk. Voorts worden de volgende criteria gebruikt voor de beoordeling:

 

i)

de samenhang met de ontwikkeling van de vastgestelde en-route-eenheidskosten, rekening houdend met alle gemeenschappelijke kenmerken van deze kosten;

 

ii)

de samenhang met de uitgangspunten voor de vaststelling van de en-routekostenefficiëntiedoelstelling (zoals inflatie, economische uitgangspunten, verkeerstendensen);

 

iii)

de geplande inspanningen in vergelijking met de historische kostentendensen voor naderingsluchtvaartnavigatiediensten;

 

iv)

de tendensen in de algemene vastgestelde gate-to-gate-luchtvaartnavigatiekosten;

 

v)

een beschrijving en rechtvaardiging van alle wijzigingen in de toewijzing van kosten tussen en-route- en naderingsluchtvaartnavigatiediensten, in vergelijking met de vorige referentieperiode en gedurende de lopende referentieperiode; en

 

vi)

eventuele bijzondere lokale omstandigheden;

 

c)

Niveau van de vastgestelde eenheidskosten: een vergelijking van de ingediende lokale eenheidskosten met het gemiddelde eenheidskosten van de lidstaten of FAB’s waarvoor vergelijkbare operationele en economische omstandigheden gelden, als gedefinieerd door de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 5;

 

d)

Kapitaalkosten:

 

i)

het niveau/de samenstelling van de activabasis die gebruikt is om de kapitaalkosten te berekenen;

 

ii)

de kapitaalkosten vóór belastingen, inclusief de rente op schulden en het rendement van het eigen vermogen; en

 

iii)

het rendement van het eigen vermogen van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten;

 

e)

Het niveau/de samenstelling van de kosten die zijn opgelopen ingevolge artikel 6, lid 2, onder a) en b), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013 en die vervat zijn in de vastgestelde kosten;

 

f)

Uitgangspunten waarop de verkeersramingen zijn gebaseerd: een vergelijking tussen de prognoses van de lokale diensteenheden die in het prestatieplan worden gebruikt en de verkeersramingen van de Eurocontrol Statistics and Forecast Service (STATFOR), die drie maanden voor de indiening van het prestatieplan beschikbaar zijn;

 

g)

Economische uitgangspunten:

 

i)

Verificatie van de overeenstemming van de in het prestatieplan gebruikte uitgangspunten inzake inflatie met de „CPI reference forecast” van het IMF (Internationaal monetair fonds), en verificatie van de rechtvaardigingen van afwijkingen;

 

ii)

Verificatie van de beschrijving en rechtvaardiging van de uitgangspunten die aan de basis liggen van de berekening van de pensioenkosten in de vastgestelde kosten;

 

iii)

Verificatie van de beschrijving van de relevante geldende nationale pensioenregels en boekhoudkundige regels inzake pensioenen waarop de uitgangspunten voor pensioenen zijn gebaseerd;

 

iv)

Verificatie van de beschrijving en rechtvaardiging van de uitgangpunten inzake de rente op leningen voor de financiering van luchtverkeersleidingsdiensten, inclusief relevante informatie over leningen (bedragen, duur enz.) en overeenstemming met de (gewogen) gemiddelde rente op schuld die wordt gebruikt voor de berekening van de kapitaalkosten vóór belastingen en de kapitaalkosten in de vastgestelde kosten;

 

v)

Verificatie van de beschrijving en rechtvaardiging van mogelijke aanpassingen die verder gaan dan de bepalingen van de internationale boekhoudkundige normen.

 

h)

Het niveau, de samenstelling en de rechtvaardiging van de kosten die zijn vrijgesteld van de toepassing van artikel 14, lid 1, onder a) en b), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 391/2013;

 

i)

Voor zover van toepassing, de netto-voordelen voor de luchtruimgebruikers die na de voltooiing van de herstructurering ontstaan voor de luchtruimgebruikers, in vergelijking met de teruggevorderde herstructureringskosten.

 

BIJLAGE V

LIJST VAN DE VOOR DE UITVOERING VAN DEZE VERORDENING TE VERSTREKKEN GEGEVENS

Met het oog op de beoordeling van de prestaties moeten de volgende gegevens worden verstrekt of ter beschikking worden gesteld:

  • 1. 
    DOOR DE NATIONALE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEITEN

1.1.   Specificaties voor gegevensreeksen

De nationale toezichthoudende autoriteiten moeten de volgende gegevens verstrekken:

 

a)

informatie die nodig is om te beantwoorden aan de prestatiekernindicatoren voor veiligheid, als bedoeld in bijlage I;

Bovendien moeten de nationale toezichthoudende autoriteiten ervoor zorgen dat de volgende gegevens beschikbaar zijn:

 

b)

gegevens die worden gebruikt en berekend door de centrale ATFM-eenheid zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 255/2010 inzake ATFM, waaronder vliegplannen voor het algemene luchtverkeer onder IFR-regels, werkelijke routering, surveillancegegevens op basis van een rapporteringsinterval van 30 seconden, luchtverkeersbeveiligingsvertragingen en-route en op luchthavens, vrijstellingen van ATFM-maatregelen, naleving van ATFM-slots, frequentie van voorwaardelijk routegebruik;

 

c)

veiligheidsvoorvallen die verband houden met luchtverkeersbeheer;

 

d)

informatie over veiligheidsaanbevelingen en corrigerende acties die zijn ondernomen op basis van ATM-gerelateerde incidentanalyse/onderzoek overeenkomstig Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad inzake ongevallenonderzoek (1) en Richtlijn 2003/42/EG inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart;

 

e)

informatie over de aanwezige elementen om de toepassing van een cultuur van billijkheid aan te moedigen;

 

f)

gegevens ter ondersteuning van de taken als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder m) en n), van Verordening (EG) nr. 2150/2005 van de Commissie tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor een flexibel gebruik van het luchtruim (2);

 

g)

gegevens ter ondersteuning van taken waarnaar wordt verwezen in lid 8 van bijlage V bij Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer.

De nationale toezichthoudende autoriteiten moeten erop toezien dat het gebruik van een gemeenschappelijke lijst van oorzaken/bevorderende factoren verplicht is voor de voorvallenanalyse.

De nationale toezichthoudende autoriteiten moeten de volgende gegevens verzamelen en ter beschikking stellen:

 

h)

informatie die door verleners van luchtvaartnavigatiediensten is verzameld via systemen voor de registratie van automatische veiligheidsgegevens, indien beschikbaar;

 

i)

minstens tendensen van overschrijdingen van minimale separatieafstanden, runway incursions, luchtruimschendingen en ATM-specifieke voorvallen bij alle luchtverkeersleidingseenheden;

 

j)

informatie over de wijze waarop het concept van flexibel luchtruimgebruik door de nationale autoriteiten/functionele luchtruimblokken wordt toegepast om zoveel mogelijk voordelen op te leveren voor zowel de civiele als de militaire luchtruimgebruikers.

1.2.   Frequentie en termijnen voor gegevensverstrekking

De in punt 1.1, onder a), c), d), e), f) en h, bedoelde gegevens worden jaarlijks verstrekt. Vóór 1 februari van elk jaar rapporteren de nationale toezichthoudende autoriteiten aan het EASA de jaarlijkse meting van de vragenlijsten van de effectiviteit van het veiligheidsbeheer (punt 1.1, onder a)) van de cultuur van billijkheid (punt 1.1, onder e)), met betrekking tot het vorige jaar. Indien zich wijzigingen voordoen in de jaarlijkse meting van de prestatiekernindicatoren, presenteren de nationale toezichthoudende autoriteiten deze wijzigingen vóór het volgende jaarverslag moet worden ingediend.

De in punt 1.1, onder b) en g), bedoelde gegevens worden maandelijks beschikbaar gesteld.

Vóór 1 februari van elk jaar dienen de nationale toezichthoudende autoriteiten hun jaarlijkse enquête over de toepassing van het concept van flexibel luchtruimgebruik in, zoals vermeld in punt 1.1, onder j), met betrekking tot het vorige jaar.

  • 2. 
    DOOR VERLENERS VAN LUCHTVAARTNAVIGATIEDIENSTEN

Dit deel is van toepassing op verleners van de in artikel 1, lid 2, bedoelde luchtvaartnavigatiediensten. In individuele gevallen kunnen de nationale autoriteiten verleners van luchtvaartnavigatiediensten die beneden de in artikel 1, lid 3, vastgestelde drempelwaarde blijven, ook in aanmerking nemen. Zij brengen de Commissie daarvan op de hoogte.

2.1.   Specificaties voor gegevensreeksen

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten stellen de volgende gegevens ter beschikking:

 

a)

de gegevens die vermeld zijn in de Eurocontrol-specificatie „Eurocontrol Specification for Economic Information Disclosure”, uitgave 2.6 van 31 december 2008, met referentie Eurocontrol-SPEC-0117, voor het verstrekken van gegevens tot en met het jaar 2013, en uitgave 3.0 van 4 december 2012 voor het verstrekken van gegevens vanaf het jaar 2014;

 

b)

jaarverslagen en het prestatiegerelateerde deel van de bedrijfsplannen en het jaarplan dat door de verlener van luchtvaartnavigatiediensten is opgesteld overeenkomstig bijlage I, deel 2.2 en 9, van Verordening (EU) nr. 1035/2011;

 

c)

hun investeringsplan voor de referentieperiode;

 

d)

informatie om te voldoen aan de in bijlage I, deel 2, punt 1,1, onder a), bedoelde prestatiekernindicator „veiligheid”;

 

e)

informatie over de aanwezige elementen om de toepassing van een cultuur van billijkheid aan te moedigen;

Verleners van luchtvaartnavigatiediensten verzamelen de volgende gegevens en stellen ze ter beschikking:

 

f)

informatie die is verzameld aan de hand van geautomatiseerde systemen voor de registratie van veiligheidsgegevens, voor zover beschikbaar;

 

g)

tendensen van minstens overschrijdingen van minimale separatieafstanden, runway incursions, luchtruimschendingen en ATM-specifieke voorvallen bij alle luchtverkeersleidingseenheden.

2.2.   Frequentie en termijnen voor gegevensverstrekking

De in punt 2.1, onder a), bedoelde gegevens voor jaar n worden jaarlijks verstrekt vóór 15 juli van jaar n + 1, uitgezonderd de prognoses, die worden verstrekt tegen 1 november van jaar n + 1.

De in punt 2.1, onder b), c), d), e) en f), bedoelde gegevens worden jaarlijks verstrekt.

Vóór 1 februari van elk jaar rapporteren de verleners van luchtvaartnavigatiediensten aan het EASA de jaarlijkse meting van de vragenlijsten van de effectiviteit van het veiligheidsbeheer (punt 1.1, onder d)) van de cultuur van billijkheid (punt 1.1, onder e)), met betrekking tot het vorige jaar. Indien zich wijzigingen voordoen in de jaarlijkse meting van de PKI’s, presenteren de nationale toezichthoudende autoriteiten deze wijzigingen vóór het volgende jaarverslag moet worden ingediend.

De in punt 2.1, onder g), bedoelde gegevens worden jaarlijks beschikbaar gesteld.

  • 3. 
    DOOR LUCHTHAVENEXPLOITANTEN

Dit deel is van toepassing op luchthavenexploitanten die onder het toepassingsgebied van artikel 1 van deze verordening vallen.

3.1.   Definities

Voor deze specifieke bijlage gelden de volgende definities:

  • a) 
    „luchthavenidentificatie”: de beschrijving van de luchthaven door middel van de 4-letterige ICAO-standaardcode, zoals gedefinieerd in ICAO Doc. 7910;
  • b) 
    „coördinatieparameters”: de coördinatieparameters zoals gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 95/93;
  • c) 
    „opgegeven luchthavencapaciteit”: de coördinatieparameters die worden uitgedrukt als het maximale aantal slots per tijdseenheid (blokperiode) dat door de coördinator kan worden toegewezen;
  • d) 
    „luchtvaartuigregistratie”: de alfanumerieke tekens die overeenstemmen met de eigenlijke registratie van het luchtvaartuig;
  • e) 
    „luchtvaartuigtype”: een codeaanduiding voor het luchtvaartuigtype (tot vier karakters) zoals aangegeven in ICAO-document 8643;
  • f) 
    „vluchtnummer”: een groep alfanumerieke tekens, gebruikt om een vlucht te identificeren; punt 7 van het ICAO-vliegplan;
  • g) 
    „gecodeerd luchtvaartterrein van vertrek” en „gecodeerd luchtvaartterrein van aankomst”: de code van de luchthaven volgens de 4-letterige ICAO- of de 3-letterige IATA-luchthavencode;
  • h) 
    „out-off-on-in tijdstempels”: de volgende gegevens:
  • i) 
    „geplande vertrektijd (off-block)”: de datum en het tijdstip waarop een vlucht voor vertrek van de vertrekstandplaats staat ingepland;
  • j) 
    „werkelijke off-block tijd”: de datum en het tijdstip waarop het luchtvaartuig zijn parkeerplaats heeft verlaten (weggeduwd of op eigen kracht);
  • k) 
    „werkelijke vertrektijd”: de datum en het tijdstip waarop een luchtvaartuig loskomt van de startbaan („wheels-up”);
  • l) 
    „werkelijke landingstijd”: de datum en het tijdstip waarop het luchtvaartuig is geland („touch down”);
  • m) 
    „geplande aankomsttijd (on-block)”: de datum en het tijdstip waarop een vlucht voor aankomst op de aankomststandplaats staat ingepland;
  • n) 
    „werkelijke on-block tijd”: de datum en het tijdstip waarop de parkeerremmen zijn geactiveerd op de aankomststandplaats;
  • o) 
    „vliegvoorschriften”: de voorschriften die worden gebruikt bij het uitvoeren van een vlucht; „IFR” voor luchtvaartuigen die vliegen volgens instrumentvliegvoorschriften, zoals gedefinieerd in bijlage 2 bij het Verdrag van Chicago of „VFR” voor luchtvaartuigen die vliegen volgens zichtvliegvoorschriften, zoals gedefinieerd in dezelfde bijlage. „operationeel luchtverkeer (OAT — Operational Air Traffic)”: voor staatsluchtvaartuigen die niet onderworpen zijn aan de voorschriften gedefinieerd in bijlage 2 van het Verdrag van Chicago. (Punt 8 van het ICAO-vliegplan);
  • p) 
    „vluchttype”: het type vlucht dat in Aanhangsel 2 van ICAO Doc 4444 (15de uitgave — juni 2007) is gedefinieerd;
  • q) 
    „luchthavenaankomstslot” en „luchthavenvertrekslot”: een luchthavenslot dat is toegewezen aan een aankomende vlucht of een vertrekkende vlucht, zoals gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 95/93;
  • r) 
    „landingsbaancode” en „startbaancode”: de ICAO-code voor de gebruikte landings-/startbaan (bv. 10L);
  • s) 
    „aankomststandplaats”: de code voor de eerste parkeerplaats waar het luchtvaartuig bij aankomst werd geparkeerd;
  • t) 
    „vertrekstandplaats”: de code voor de laatste parkeerplaats waar het luchtvaartuig vóór het vertrek uit de luchthaven werd geparkeerd;
  • u) 
    „vertragingsoorzaken”: de IATA-standaardcodes voor vertragingen zoals gedefinieerd in deel F van CODA Digest Annual 2011 „Delays to Air Transport in Europe” (3), met de duur van de vertraging. Wanneer verschillende vertragingen van vluchten aan meerdere oorzaken kunnen worden toegeschreven, wordt een lijst met vertragingsoorzaken verstrekt;
  • v) 
    „ijsverwijderings- of ijsbestrijdingsinformatie”: aanduiding of aan ijsverwijdering of ijsbestrijding werd gedaan en zo ja, waar (vóór het verlaten van de vertrekstandplaats of op een afgelegen plaats na het vertrek van de standplaats, m.a.w. na off-block);
  • w) 
    „operationele annulering”: een voor aankomst of vertrek geplande vlucht waarvoor het volgende geldt:
  • x) 
    „werkelijk tijdstip van annulering”: de werkelijke datum en het werkelijke tijdstip waarop de aankomst of het vertrek van een geplande vlucht werd geannuleerd.

3.2.   Specificaties voor gegevensreeksen

 

3.2.1.

Luchthavenexploitanten moeten de volgende gegevens verstrekken:

 

a)

luchthavenidentificatie;

 

b)

opgegeven luchthavencapaciteit;

 

c)

alle coördinatieparameters met betrekking tot luchtvaartnavigatiediensten;

 

d)

gepland kwaliteitsniveau van de dienstverlening (vertraging, stiptheid enz.) verbonden aan de luchthavencapaciteitsverklaring, indien van toepassing;

 

e)

gedetailleerde beschrijving van de indicatoren die worden gebruikt voor het vaststellen van het geplande kwaliteitsniveau van de dienstverlening, indien van toepassing.

 

3.2.2.

De luchthavenexploitanten verstrekken de volgende operationele gegevens voor elke vlucht die landt of vertrekt:

 

a)

de registratie van het luchtvaartuig,

 

b)

het type van het luchtvaartuig,

 

c)

het vluchtnummer,

 

d)

de code van het luchtvaartterrein van vertrek en van bestemming,

 

e)

de geplande vertrektijd (off-block),

 

f)

de geplande aankomsttijd (on-block),

 

g)

out-off-on-in tijdstempels,

 

h)

vluchtregels en vluchttype,

 

i)

luchthavenaankomstslot en -vertrekslot, indien beschikbaar,

 

j)

landingsbaancode en startbaancode,

 

k)

aankomst- en vertrekstandplaats,

 

l)

vertragingsoorzaken, indien beschikbaar (enkel voor vertrekkende vluchten),

 

m)

ijsverwijderings- en ijsbestrijdingsinformatie, indien beschikbaar.

 

3.2.3.

De luchthavenexploitanten verstrekken de volgende operationele gegevens voor elke operationele annulering:

 

a)

het vluchtnummer,

 

b)

het type van het luchtvaartuig,

 

c)

de geplande vertrektijd (off-block),

 

d)

de geplande aankomsttijd (on-block),

 

e)

de geplande luchthaven van vertrek en van bestemming,

 

f)

het luchthavenaankomstslot en -vertrekslot, indien beschikbaar,

 

g)

de reden voor de annulering,

 

h)

het werkelijke tijdstip van de annulering.

 

3.2.4.

Luchthavenexploitanten kunnen het volgende verstrekken:

 

a)

vrijwillige verslagen over de achteruitgang of verstoring van luchtvaartnavigatiediensten op luchthavens;

 

b)

vrijwillige verslagen over veiligheidsvoorvallen met betrekking tot luchtvaartnavigatiediensten;

 

c)

vrijwillige verslagen over tekortkomingen in naderingsluchtverkeersleidingscapaciteit;

 

d)

vrijwillige verslagen over overlegvergaderingen met verleners van luchtvaartnavigatiediensten en staten.

 

3.2.5.

Luchthavenexploitanten moeten informatie die via geautomatiseerde systemen voor de registratie van veiligheidsgegevens, voor zover beschikbaar, worden geregistreerd, verzamelen en ter beschikking stellen; het betreft minstens informatie over runway incursions.

3.3.   Frequentie en termijnen voor gegevensverstrekking

De in punt 3.2.1 bedoelde gegevens worden twee keer per jaar verstrekt in overeenstemming met het tijdschema dat is uiteengezet in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 95/93.

De in de punten 3.2.2 en 3.2.3 bedoelde gegevens worden maandelijks verstrekt, binnen een maand na het einde van de vluchtmaand.

De in punt 3.2.4 bedoelde gegevens worden jaarlijks verstrekt.

De in punt 3.2.4 bedoelde verslagen kunnen op elk moment worden verstrekt.

  • 4. 
    DOOR LUCHTHAVENCOÖRDINATOREN

4.1.   Specificaties voor gegevensreeksen

Luchthavencoördinatoren verstrekken de in artikel 4, lid 8, van Verordening (EEG) nr. 95/93 vermelde gegevens.

4.2.   Frequentie en termijnen voor gegevensverstrekking

De gegevens worden twee keer per jaar verstrekt, in overeenstemming met het tijdschema dat is uiteengezet in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 95/93.

  • 5. 
    DOOR LUCHTVERVOERSEXPLOITANTEN

Dit deel is van toepassing op luchtvervoersexploitanten die meer dan 35 000 vluchten per jaar in het Europese luchtruim organiseren, berekend als het gemiddelde van de drie voorgaande jaren.

5.1.   Definities

 

5.1.1.

Voor deze specifieke bijlage gelden dezelfde definities als in punt 3.1, aangevuld met:

  • a) 
    „brandstofverbruik”: de daadwerkelijke hoeveelheid brandstof die werd verbruikt tijdens de vlucht (gate-to-gate);
  • b) 
    „feitelijk vertrekgewicht”: het daadwerkelijke gewicht van het luchtvaartuig in ton vóór het starten van de motor.

5.2.   Specificaties voor gegevensreeksen

 

5.2.1.

De luchtvervoersexploitanten verstrekken de volgende gegevens voor elke vlucht die ze exploiteren binnen het geografische toepassingsgebied van deze verordening:

 

a)

de registratie van het luchtvaartuig,

 

b)

het type van het luchtvaartuig,

 

c)

het vluchtnummer,

 

d)

vluchtregels en vluchttype,

 

e)

de code van de luchthaven van vertrek en van bestemming,

 

f)

de landingsbaancode en startbaancode, indien beschikbaar,

 

g)

de aankomst- en vertrekstandplaats, indien beschikbaar,

 

h)

de geplande vertrektijd (off-block),

 

i)

de geplande aankomsttijd (on-block),

 

j)

out-off-on-in tijdstempels, zowel geplande als feitelijke,

 

k)

vertragingsoorzaken,

 

l)

ijsverwijderings- en ijsbestrijdingsinformatie, indien beschikbaar.

 

5.2.2.

De luchtvervoersexploitanten verstrekken de in punt 3.2.3 vermelde gegevens voor elke operationele annulering binnen het geografische toepassingsgebied van deze verordening.

 

5.2.3.

Naast de gegevens die worden verstrekt overeenkomstig bijlage IV, deel B, van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG (4) van de Raad, kunnen luchtvervoersexploitanten aan de Commissie de volgende gegevens verstrekken voor elke vlucht die ze organiseren binnen het geografische toepassingsgebied van deze verordening:

 

a)

het brandstofverbruik,

 

b)

het werkelijk vertrekgewicht.

 

5.2.4.

Luchtvervoersexploitanten kunnen het volgende verstrekken:

 

a)

vrijwillige verslagen over toegang tot het luchtruim,

 

b)

vrijwillige verslagen over de achteruitgang of verstoring van de luchtvaartnavigatiediensten op luchthavens,

 

c)

vrijwillige verslagen over veiligheidsvoorvallen met betrekking tot luchtvaartnavigatiediensten,

 

d)

vrijwillige verslagen over tekortkomingen in en-routecapaciteit, hoogtebeperking of herroutering,

 

e)

vrijwillige verslagen over overlegvergaderingen met verleners van luchtvaartnavigatiediensten en staten.

 

5.2.5.

Luchtvervoersexploitanten moeten informatie verstrekken die via geautomatiseerde systemen voor de registratie van veiligheidsgegevens, voor zover beschikbaar, is geregistreerd; het betreft minstens informatie over overschrijdingen van de minimale separatieafstand en runway incursions.

5.3.   Frequentie van de gegevensverstrekking

De in de punten 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.3 bedoelde gegevens worden maandelijks verstrekt.

De in punt 5.2.4 bedoelde verslagen kunnen op elk moment worden verstrekt.

De in punt 5.2.5 vermelde gegevens worden jaarlijks verstrekt.

 

  • (3) 
    http://www.eurocontrol.int/documents/coda-digest-annual-2011
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.