Uitvoeringsbesluit 2015/253 - Voorschriften inzake de monsterneming en rapportage in het kader van Richtlijn 1999/32/EG wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft

1.

Wettekst

17.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 41/55

 

UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/253 VAN DE COMMISSIE

van 16 februari 2015

tot vaststelling van de voorschriften inzake de monsterneming en rapportage in het kader van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 1999/32/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG (1), en met name artikel 6, lid 1 ter, en artikel 7, lid 1 bis,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Een kostenefficiënte en coherente uitvoering en handhaving van Richtlijn 1999/32/EG is van groot belang voor de bewerkstelliging van de beoogde voordelen voor de gezondheid en het milieu die voortkomen uit een vermindering van de uitstoot van zwaveldioxide door de scheepvaart, waarmee eerlijke concurrentie en de duurzaamheid van zeevervoer worden bevorderd.

 

(2)

Voor een doeltreffende uitvoering van de artikelen 3 bis, 4 bis en 4 ter van Richtlijn 1999/32/EG is het noodzakelijk dat de lidstaten zorgen voor voldoende frequente en nauwkeurige monsterneming van scheepsbrandstoffen die aan schepen worden geleverd of aan boord van schepen worden gebruikt, waaronder inspecties van het scheepslogboek en de brandstofleveringsnota's.

 

(3)

Overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Richtlijn 1999/32/EG moeten de lidstaten alle nodige maatregelen nemen om door middel van monsterneming het zwavelgehalte vast te stellen van de scheepsbrandstof die in de betrokken zeegebieden en havens wordt gebruikt voor verbanding aan boord. In dit verband moet monsterneming ruim worden begrepen als omvattende alle in artikel 6, lid 1 bis, onder a), b) en c), van die Richtlijn opgenomen methoden voor nalevingscontrole.

 

(4)

Monsterneming van scheepsbrandstof voor de nalevingscontrole moet worden uitgevoerd hetzij door het nemen en analyseren van brandstofmonsters uit het scheepsbrandstofsysteem, hetzij door het analyseren van de desbetreffende verzegelde brandstofmonsters aan boord.

 

(5)

De frequentie van de monsterneming moet worden bepaald op basis van het aantal afzonderlijke schepen die een lidstaat aandoen, de controle van de documentatie van de schepen, het gebruik van alternatieve technologieën voor het selecteren van schepen om te zorgen voor een eerlijke lastenverdeling onder de lidstaten, kostenefficiëntie en specifieke waarschuwingen over afzonderlijke schepen.

 

(6)

Monsterneming van scheepsbrandstoffen op het moment van de levering aan schepen moet worden gericht op de leveranciers van scheepsbrandstoffen waarvan al vaker is gebleken dat zij zich niet houden aan de specificatie op de brandstofleveringnota's, waarbij rekening moet worden gehouden met het volume van de scheepsbrandstoffen die door de leverancier worden verhandeld.

 

(7)

Voor een kostenefficiënte uitvoering van Richtlijn 1999/32/EG moeten de lidstaten worden aangespoord zich aan de frequentie van de monsterneming te houden door voor de nalevingscontrole van de brandstoffen schepen te selecteren middels nationale risicogebaseerde sturingsmechanismen of innovatieve technologieën voor nalevingscontrole, en de verzamelde informatie met de andere lidstaten te delen.

 

(8)

Een door het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid ontwikkeld en beheerd Unie-informatiesysteem, dat vanaf 1 januari 2015 ter beschikking van de lidstaten staat, zal worden gebruikt als platform voor het registreren en uitwisselen van informatie over de resultaten van de afzonderlijke nalevingscontrole in het kader van Richtlijn 1999/32/EG. De lidstaten moeten worden aangespoord gebruik te maken van het systeem, dat een aanzienlijke bijdrage kan leveren aan het rationaliseren en optimaliseren van de beoordeling van de naleving van de voorschriften van die richtlijn.

 

(9)

Teneinde geen buitensporige administratieve lasten op te leggen aan de niet aan zee grenzende lidstaten, schepen die onder de vlag van die lidstaten varen of leveranciers van scheepsbrandstoffen aan die lidstaten, moeten bepaalde voorschriften niet van toepassing zijn voor die lidstaten.

 

(10)

Bij de rapportage moet rekening worden gehouden met een optimaal gebruik van alle beschikbare en geavanceerde technologieën teneinde de administratieve last tot een minimum te beperken, maar moet de lidstaten de vrijheid worden geboden de rapportage op een meer traditionele wijze uit te voeren, indien zij daar de voorkeur aan geven. De lidstaten hebben derhalve de mogelijkheid om het Unie-informatiesysteem te gebruiken teneinde te voldoen aan de desbetreffende jaarlijkse rapportageverplichtingen in het kader van Richtlijn 1999/32/EG.

 

(11)

Niet vóór 1 januari 2016 en afhankelijk van de beschikbaarheid van de gedeelde gegevens met betrekking tot de nalevingscontrole en de monsterneming van zwavel mogen de lidstaten het in het Unie-informatiesysteem geïntegreerde risicogebaseerde sturingsmechanisme gebruiken om de controle van scheepsbrandstof op kostenefficiënte wijze te prioriteren.

 

(12)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Richtlijn 1999/32/EG ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

Dit besluit stelt voorschriften vast voor de methoden voor en frequentie van monsterneming alsook voor de rapportage in het kader van Richtlijn 1999/32/EG wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft.

Artikel 2

Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • 1. 
    „bedrijfstank”: een tank van waaruit brandstof naar de stroomafwaartse verbrandingsmotor op stookolie wordt gevoerd;
  • 2. 
    „brandstofsysteem”: het systeem ter ondersteuning van de verspreiding, filtrering, zuivering en levering van brandstof uit de bedrijfstanks naar de verbrandingsmotor;
  • 3. 
    „vertegenwoordiger van het schip”: de schipper of gezagvoerder van het schip die verantwoordelijk is voor de gebruikte brandstof en de documentatie en die akkoord moet gaan met een alternatieve locatie van het bemonsteringspunt;
  • 4. 
    „zwavelinspecteur”: een door de bevoegde autoriteit van een lidstaat gemachtigde persoon die naleving van de voorschriften van Richtlijn 1999/32/EG controleert;
  • 5. 
    „Unie-informatiesysteem”: een systeem dat gebruikmaakt van de gegevens met betrekking tot havenbezoeken van individuele schepen in SafeSeaNet, het bij artikel 22 bis van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) vastgestelde informatiebeheersysteem, om informatie te registreren en uit te wisselen met betrekking tot individuele nalevingscontroles in het kader van Richtlijn 1999/32/EG, dat wordt beheerd door het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid. Een risicogebaseerd sturingsmechanisme van de Unie wordt ontwikkeld op basis van de resultaten van individuele nalevingscontrole en bevindingen daarvan in het kader van Richtlijn 1999/32/EG.

Artikel 3

Frequentie van monsterneming van scheepsbrandstoffen voor gebruik aan boord van schepen

  • 1. 
    De lidstaten voeren inspecties uit van de scheepslogboeken en brandstofleveringnota's aan boord van ten minste 10 % van het totale aantal individuele schepen die de desbetreffende lidstaat per jaar aandoen.

Voor het totale aantal individuele schepen die een lidstaat aandoen, wordt het gemiddelde genomen van het aantal schepen van de drie voorgaande jaren als gemeld in SafeSeaNet.

  • 2. 
    Vanaf 1 januari 2016 wordt het zwavelgehalte in scheepsbrandstof die wordt gebruikt aan boord eveneens gecontroleerd door monsterneming of analyse of beiden van ten minste het volgende percentage van de in lid 1 genoemde geïnspecteerde schepen:
 

a)

40 % in de lidstaten die volledig grenzen aan beheersgebieden voor SOx-emissie (SECA's);

 

b)

30 % in de lidstaten die gedeeltelijk grenzen aan SECA's;

 

c)

20 % in de lidstaten die niet grenzen aan SECA's.

Vanaf 1 januari 2020 wordt in de lidstaten die niet aan SECA's grenzen het zwavelgehalte in scheepsbrandstof die wordt gebruikt aan boord eveneens gecontroleerd door monsterneming of analyse of beiden van 30 % van de in lid 1 genoemde geïnspecteerde schepen.

De lidstaten mogen aan de in dit lid vermelde frequenties voldoen door schepen te selecteren op basis van een nationaal risicogebaseerd sturingsmechanisme en specifieke waarschuwingen over individuele schepen die in het Unie-informatiesysteem zijn gemeld.

  • 3. 
    Het aantal krachtens lid 2 berekende individuele schepen dat eveneens wordt gecontroleerd door monsterneming of analyse of beiden kan worden aangepast of verminderd (maar niet met meer dan 50 %):
 

a)

met het aantal individuele schepen waarvoor mogelijke niet-naleving is gecontroleerd middels teledetectietechnologie of quick scan-analysemethoden, of

 

b)

door vaststelling van een passend aantal indien documentcontroles overeenkomstig lid 1 worden verricht aan boord van ten minste 40 % van de individuele schepen die de desbetreffende lidstaat per jaar aandoen.

De onder a) en b) bedoelde aanpassing wordt gemeld in het Unie-informatiesysteem.

  • 4. 
    Vanaf 1 januari 2016 mogen de lidstaten een jaarlijkse monsternemingsfrequentie toepassen op basis van het risicogebaseerde sturingsmechanisme van de Unie, in plaats van naleving van de in de leden 1, 2 en 3 vastgestelde jaarlijkse frequentie.
  • 5. 
    Dit artikel is niet van toepassing op Tsjechië, Luxemburg, Hongarije, Oostenrijk en Slowakije.

Artikel 4

Frequentie van monsterneming van scheepsbrandstoffen op het moment van de levering aan schepen

  • 1. 
    Overeenkomstig artikel 6, lid 1 bis, onder b), van Richtlijn 1999/32/EG en rekening houdend met het volume van geleverde scheepsbrandstoffen, voeren de lidstaten monsterneming en analyse uit van scheepsbrandstoffen op moment van levering aan de schepen door de in die lidstaat geregistreerde leveranciers van scheepsbrandstoffen waarvan is gebleken dat zij in een gegeven jaar ten minste drie keer brandstof hebben geleverd die niet overeenkomt met het vermelde op de brandstofleveringnota, op basis van meldingen in het Unie-informatiesysteem of in het in artikel 7 bedoelde jaarlijkse verslag.
  • 2. 
    Dit artikel is niet van toepassing op Tsjechië, Luxemburg, Hongarije, Oostenrijk en Slowakije.

Artikel 5

Methoden voor monsterneming voor de controle van het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen die worden gebruikt aan boord

  • 1. 
    Overeenkomstig artikel 3 hanteren de lidstaten bij het controleren van het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen die worden gebruikt aan boord de volgende gefaseerde aanpak bij de monsterneming en de nalevingscontrole van de zwavelnormen:
 

a)

inspectie van scheepslogboeken en de brandstofleveringsnota's;

 

b)

in voorkomend geval, een of beide van de volgende wijzen van monsterneming en analyse:

 

i)

analyse van de verzegelde brandstofmonsters aan boord die bij de brandstofleveringsnota's worden geleverd en zijn genomen overeenkomstig de voorschriften 18.8.1 en 18.8.2 van bijlage VI bij MARPOL;

 

ii)

monsterneming ter plaatse aan boord van schepen van de scheepsbrandstoffen voor verbranding aan boord overeenkomstig artikel 6 gevolgd door een analyse.

  • 2. 
    Aan het einde van de nalevingscontrole en analyse van het zwavelgehalte registreert de zwavelinspecteur de details van de brandstofspecifieke inspectie en de bevindingen in overeenstemming met het aangevraagde type informatie als bedoeld in artikel 7, onder a).

Artikel 6

Monsterneming aan boord van schepen

  • 1. 
    De lidstaten nemen monsters van scheepsbrandstof aan boord middels een enkelvoudige of meervoudige monsterneming op de locatie waar een klep is aangebracht teneinde een monster te kunnen nemen in het brandstofsysteem, zoals aangegeven op de brandstofpijpleidingstelsels of het opstellingsplan van het pijpleidingstelsel van het schip en zoals goedgekeurd door de vlaggenstaatadministratie of erkende organisatie die op gezag daarvan optreedt.
  • 2. 
    Bij gebrek aan de in lid 1 bedoelde locatie wordt het monsternemingspunt de locatie waar een klep is aangebracht voor monsterneming en die:
 

a)

gemakkelijk en veilig toegankelijk is;

 

b)

rekening houdt met verschillende brandstofsoorten die worden gebruikt voor de verbrandingsmotor op stookolie;

 

c)

stroomafwaarts is van de brandstof die in de bedrijfstank wordt gebruikt;

 

d)

zich zo dicht mogelijk bij de brandstoftoevoer van de verbrandingsmotor op stookolie bevindt als haalbaar en veilig is, met inachtneming van de brandstofsoorten, het debiet, de temperatuur en de druk achter het geselecteerde monsternemingspunt;

 

e)

door de scheepsvertegenwoordiger wordt voorgesteld en door de zwavelinspecteur wordt aanvaard.

  • 3. 
    De lidstaten mogen een monster nemen op meer dan één locatie in het brandstofsysteem om vast te stellen of er sprake is van kruisbesmetting van brandstof bij gebrek aan volledig gescheiden brandstofsystemen, of ingeval van meerdere bedrijfstankregelingen.
  • 4. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat het monster wordt genomen in een recipiënt waaruit ten minste drie monsterflessen kunnen worden gevuld die representatief zijn voor de gebruikte scheepsbrandstof.
  • 5. 
    De lidstaten treffen maatregelen om ervoor te zorgen dat:
 

a)

de monsterflessen worden verzegeld door de zwavelinspecteur met een uniek identificatiemiddel dat in aanwezigheid van de scheepsvertegenwoordiger wordt aangebracht;

 

b)

twee monsterflessen aan land worden gebracht voor analyse;

 

c)

een monsterfles door de scheepsvertegenwoordiger wordt bewaard voor een periode van ten minste twaalf maanden vanaf de datum van monsterneming.

Artikel 7

In het jaarlijkse verslag te vermelden gegevens

In het door de lidstaten bij de Commissie in te dienen jaarlijkse verslag over de naleving van de zwavelnormen voor scheepsbrandstoffen worden ten minste de volgende gegevens vermeld:

 

a)

het totale jaarlijkse aantal en type gevallen waarbij het gemeten zwavelgehalte in gecontroleerde brandstof niet aan de voorschriften voldoet, met inbegrip van de mate van non-conformiteit van het individuele en het gemiddelde zwavelgehalte die is vastgesteld na monsterneming en analyse;

 

b)

het totale jaarlijkse aantal documentcontroles, met inbegrip van brandstofleveringsnota's, de locatie van brandstofbunkering, oliejournaals, logboeken, brandstofomschakelingsprocedures en registers;

 

c)

beweringen van niet-beschikbaarheid van scheepsbrandstoffen als bedoeld in artikel 4 bis, lid 5 ter van Richtlijn 1999/32/EG, met inbegrip van scheepsgegevens, haven van bunkering en lidstaten waar de niet-beschikbaarheid is opgetreden, aantal beweringen door datzelfde schip en type bunker dat niet beschikbaar was;

 

d)

kennisgevingen en protestbrieven met betrekking tot het zwavelgehalte van brandstoffen gericht aan scheepsbrandstofleveranciers in hun grondgebied;

 

e)

een lijst met de namen en adressen van alle scheepsbrandstofleveranciers in de desbetreffende lidstaat;

 

f)

een beschrijving van het gebruik van alternatieve emissiereductiemethoden, met inbegrip van proefnemingen en continue bewaking van de emissies, of alternatieve brandstoffen en nalevingscontroles van het blijven vervullen van SOx-reductiedoelstellingen overeenkomstig de bijlagen I en II bij Richtlijn 1999/32/EG van de schepen die onder de vlag van de lidstaat varen;

 

g)

in voorkomend geval een beschrijving van nationale risicogebaseerde sturingsmechanismen, met inbegrip van specifieke waarschuwingen, en het gebruik en resultaat van teledetectie en andere beschikbare technologieën voor het prioriteren van individuele schepen voor nalevingscontrole;

 

h)

totaal aantal en type inbreukprocedures geopend of boeten of sancties of beiden en het bedrag aan boeten dat door de bevoegde autoriteit is opgelegd aan scheepsexploitanten en scheepsbrandstofleveranciers;

 

i)

voor elk individueel schip volgend op de inspectie van de logboeken en brandstofleveringsnota's of monsterneming of beiden:

 

i)

scheepsgegevens, waaronder IMO-nummer, type, leeftijd van het schip en capaciteit;

 

ii)

verslagen over monsterneming en analyse, met inbegrip van het aantal en type monsters, de toegepaste bemonsteringsmethoden en monsternemingslocaties, voor nalevingscontrole van het scheepstype;

 

iii)

relevante informatie over brandstofleveringsnota's, locatie van brandstofbunkering, olieregistratieboeken, logboeken, brandstofomschakelingsprocedures en registers;

 

iv)

handhavingsacties en op nationaal niveau ingestelde juridische procedures of straffen of beiden tegen dat individuele schip.

Artikel 8

Rapportagemodel

  • 1. 
    De lidstaten mogen het Unie-informatiesysteem gebruiken om direct na de controle alle desbetreffende brandstofspecifieke inspectiegegevens en -bevindingen, met inbegrip van informatie met betrekking tot monsterneming, in het systeem vast te leggen.
  • 2. 
    Een lidstaat die het Unie-informatiesysteem gebruikt voor het vastleggen, uitwisselen en delen van gegevens over de nalevingscontrole mag de door het Unie-informatiesysteem verstrekte jaarlijkse geaggregeerde compilatie van handhavingsmaatregelen gebruiken om te voldoen aan de in artikel 7 van Richtlijn 1999/32/EG vastgestelde rapportageverplichtingen.
  • 3. 
    De lidstaten die geen gebruikmaken van het Unie-informatiesysteem zorgen voor een verbinding tussen het Unie-informatiesysteem en hun nationale systeem waarmee ten minste, indien van toepassing, de zelfde velden kunnen worden geregistreerd als in het Unie-informatiesysteem, of brengen elektronisch verslag uit van alle in artikel 7 genoemde punten.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 16 februari 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER

 

  • (2) 
    Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad (PB L 208 van 5.8.2002, blz. 10).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.