Uitvoeringsverordening 2015/262 - Voorschriften overeenkomstig de Richtlijnen 90/427/EEG en 2009/156/EG van de Raad met betrekking tot de methoden voor de identificatie van paardachtigen (verordening paardenpaspoort)

1.

Wettekst

3.3.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/1

 

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/262 VAN DE COMMISSIE

van 17 februari 2015

tot vaststelling van voorschriften overeenkomstig de Richtlijnen 90/427/EEG en 2009/156/EG van de Raad met betrekking tot de methoden voor de identificatie van paardachtigen (verordening paardenpaspoort)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 90/427/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van zoötechnische en genealogische voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in paardachtigen (1), en met name artikel 4, lid 2, onder c) en d), artikel 6, lid 2, tweede streepje, en artikel 8, lid 1, eerste alinea,

Gezien Richtlijn 2009/156/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (2), en met name artikel 4, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Richtlijn 90/427/EEG stelt de zoötechnische voorschriften vast voor het handelsverkeer in paardachtigen binnen de Unie. Krachtens deze richtlijn moeten de lidstaten ervoor zorgen dat geregistreerde paardachtigen die worden getransporteerd, vergezeld gaan van een identificatiedocument dat is afgegeven door de erkende fokkersorganisaties of -verenigingen waarnaar in die richtlijn wordt verwezen.

 

(2)

Richtlijn 2009/156/EEG stelt de veterinairrechtelijke voorschriften vast voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen. Krachtens deze richtlijn moeten geregistreerde paardachtigen worden geïdentificeerd door middel van een identificatiedocument dat is afgegeven overeenkomstig Richtlijn 90/427/EEG of door een internationale vereniging of organisatie die paarden beheert met het oog op wedstrijden of paardenrennen. Als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen moeten worden geïdentificeerd volgens een door de Commissie vastgestelde methode.

 

(3)

Verordening (EG) nr. 504/2008 van de Commissie (3), die sinds 1 juli 2009 van toepassing is, stelt regels vast voor de identificatie van paardachtigen die in de Unie zijn geboren of worden ingevoerd, en bevat een identificatiedocument (paardenpaspoort) dat voor meerdere doeleinden geschikt is en zowel de dier- en volksgezondheid dient als aan de zoötechnische behoeften en de behoeften van de paardensport tegemoetkomt. Die verordening legt de nadruk op het identificatiedocument als het essentiële element van het systeem voor de identificatie van paardachtigen, maar voorziet slechts in de mogelijkheid de gegevens in de databases van tal van instanties van afgifte aan een centrale database toe te voegen of die databases aan die centrale database te koppelen.

 

(4)

De lidstaten hebben problemen ondervonden bij de uitvoering van de maatregelen van Verordening (EG) nr. 504/2008. Die problemen hebben vooral betrekking op de methode voor de identificatie van paardachtigen door middel van het identificatiedocument.

 

(5)

Uit onderzoek door de lidstaten is gebleken dat het identificatiedocument het voorwerp vormt van aanzienlijke fraude. Het grootste risico ontstaat wanneer paardachtigen die eerder niet voor menselijke consumptie mochten worden geslacht en die behandeld werden met geneesmiddelen die niet bij voedselproducerende dieren mogen worden gebruikt, illegaal opnieuw in de voedselketen terechtkomen. Sinds de vaststelling van Beschikking 2000/68/EG van de Commissie (4) zijn duizenden paardachtigen onherroepelijk uitgesloten om voor menselijke consumptie te worden geslacht. Het gebrek aan alternatieven voor het levenslang houden van overbodige en ongewenste paardachtigen die niet voor menselijke consumptie mogen worden geslacht, heeft geleid tot verwaarlozing met ernstige gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van dieren. De toestand is nog verslechterd door de huidige economische situatie, die het houden van paardachtigen na afloop van hun productieve leven vaak onbetaalbaar maakt. In sommige lidstaten zijn de problemen zo groot geworden dat de bevoegde instanties programma's hebben opgestart om overbodige paardachtigen buiten de voedselketen te slachten.

 

(6)

Fly-grazing is sinds een aantal jaren een nieuw fenomeen met negatieve gevolgen voor de eigenaars van weiland, aangezien zij wettelijk gezien de houders van paardachtigen zijn geworden en ongewild verantwoordelijkheden hebben gekregen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 504/2008. De onduidelijke status van deze paardachtigen kan ook relevant zijn voor de correcte toepassing van de voorschriften van de Unie op andere gebieden.

 

(7)

Gebleken is dat de informatie die in de database van de instantie van afgifte wordt opgeslagen bij de afgifte van het identificatiedocument, verouderd raakt. Het is dus uiterst moeilijk, zo niet volstrekt onmogelijk, voor de bevoegde instanties om in het kader van een certificatie of een identiteitscontrole te verifiëren of een identificatiedocument authentiek is en de daarin vermelde gegevens actueel en plausibel zijn en niet op frauduleuze wijze zijn gewijzigd, vooral om dieren te kunnen slachten maar ook om van de gunstigere voorwaarden inzake diergezondheid en dierenwelzijn voor het verkeer van geregistreerde paardachtigen gebruik te kunnen maken.

 

(8)

In de meeste lidstaten zijn de databases van de verschillende instanties voor de afgifte van paspoorten niet met elkaar verbonden en één instantie voor de afgifte van paspoorten is om juridische en administratieve redenen geen eenvoudig haalbare optie. Daarom wordt de oprichting van een centrale database als de meest efficiënte oplossing beschouwd om gegevens tussen de verschillende actoren in het kader van de Richtlijnen 90/427/EEG en 2009/156/EG zoveel als nodig is uit te wisselen en te synchroniseren om de identificatiedocumenten van paardachtigen te beheren, niet alleen om de vereiste veterinairrechtelijke garanties te bieden, maar ook om de toepassing van die bepalingen in de wetgeving van de Unie inzake dierenwelzijn en volksgezondheid mogelijk te maken die een correcte en betrouwbare identificatie van paardachtigen vereisen.

 

(9)

Uit een onderzoek van de Commissie naar aanleiding van de problemen met paardenvlees in 2013 is gebleken dat 23 lidstaten over een centrale database beschikken en twee lidstaten één database hebben voor respectievelijk geregistreerde paardachtigen en als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen. Drie lidstaten, die goed zijn voor ongeveer 20 % van de 6,7 miljoen paardachtigen in de Unie, hebben geen gecentraliseerde database.

 

(10)

Het systeem van de Unie voor de identificatie van paardachtigen moet daarom worden herzien om ervoor te zorgen dat het niet alleen veilig maar ook gebruikersvriendelijk is.

 

(11)

De invoer van paardachtigen op de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (5) vermelde grondgebieden, moet voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/156/EG en is toegestaan uit de in de bijlage bij Beschikking 2004/211/EG van de Commissie (6) vermelde derde landen. Gewoonlijk worden jaarlijks ongeveer 4 000 geregistreerde paardachtigen en als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen in de Unie ingevoerd overeenkomstig de voorwaarden van Beschikking 93/197/EEG van de Commissie (7).

 

(12)

Wanneer de douaneregelingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8) worden toegepast, moet ook naar Verordening (EEG) nr. 706/73 van de Raad (9) worden verwezen. Verordening (EEG) nr. 706/73 bepaalt dat vanaf 1 september 1973 de veterinairrechtelijke voorschriften van de Unie van toepassing zijn op de Kanaaleilanden en het eiland Man.

 

(13)

Beschikking 96/78/EG van de Commissie (10) stelt criteria vast voor de inschrijving en de registratie van geregistreerde paardachtigen in de stamboeken voor de fokkerij. Die beschikking bepaalt onder meer dat, om in de hoofdsectie van het stamboek van het betrokken ras te worden ingeschreven, een paardachtige vooraleer te zijn gespeend, geïdentificeerd moet zijn overeenkomstig de voorschriften van dat stamboek, op grond waarvan ten minste een dekcertificaat vereist moet zijn. Ter wille van de consistentie en de vlotte toepassing van de wetgeving van de Unie mogen de voorschriften betreffende het identificatiedocument de toepassing van de voorschriften betreffende de identificatie van paardachtigen met het oog op hun inschrijving in stamboeken niet in het gedrang brengen.

 

(14)

De in deze verordening vastgestelde methoden voor de identificatie van paardachtigen moeten ook in overeenstemming zijn met de beginselen die door overeenkomstig Beschikking 92/353/EEG van de Commissie (11) erkende fokkersorganisaties zijn vastgesteld. Overeenkomstig die beschikking moet de organisatie of vereniging die het oorspronkelijke stamboek van het ras bijhoudt, beginselen vaststellen voor de identificatie van paardachtigen, de indeling van het stamboek in klassen en de wijze waarop gegevens over de voorouders in het stamboek worden ingeschreven.

 

(15)

Met het oog op identificatiedocumenten en een dossierbeheer van hoge kwaliteit voor alle paardachtigen in de Unie moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de systemen voor de identificatie van geregistreerde paardachtigen die zijn ingeschreven of geregistreerd in door erkende fokkersorganisaties of -verenigingen aangelegde stamboeken, voldoen — wat de afgifte van identificatiedocumenten betreft — aan de voorwaarden voor de aanwijzing door de bevoegde instantie van instanties voor de afgifte van identificatiedocumenten voor paardachtigen die als fok- of gebruiksdier worden gehouden.

 

(16)

De definitie van „paardachtigen”, die strikt binnen de werkingssfeer van artikel 2, onder b), van Richtlijn 2009/156/EG valt, moet overeenkomen met de in de wetgeving van de Unie gebruikte taxonomie, zoals in de aanhangsels bij Verordening (EEG) nr. 3626/82 van de Raad (12) en Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie (13).

 

(17)

Aangezien de definitie van bedrijf in Richtlijn 92/35/EEG van de Raad (14) natuurreservaten omvat waar paardachtigen in vrijheid leven, en dus ruimer is dan de definitie van Richtlijn 2009/156/EG, moet de definitie van bedrijf in deze verordening ook natuurreservaten omvatten waar paardachtigen in vrijheid leven.

 

(18)

Het veterinaire toezicht dat nodig is om de overeenkomstig Richtlijn 2009/156/EG vereiste veterinairrechtelijke garanties te bieden, kan alleen worden gewaarborgd als het bedrijf, als gedefinieerd in die richtlijn, bekend is bij de bevoegde instantie. Soortgelijke vereisten vloeien voort uit de toepassing van sectie I, hoofdstuk II, deel A, van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad (15) op paardachtigen als voedselproducerende dieren. Gezien de frequentie waarmee paardachtigen worden verplaatst, is het echter niet nodig een systeem op te zetten waarbij paardachtigen in real time traceerbaar moeten zijn. Wel moet de bevoegde instantie over identificatiegegevens kunnen beschikken en een centrale database in elke lidstaat is daarom een nuttig instrument om informatie over in die lidstaat gehouden paardachtigen te beheren.

 

(19)

De wetgeving van de Unie maakt een onderscheid tussen eigenaars en houders van dieren. Het begrip „houder” van dieren wordt gedefinieerd en gebruikt in Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad (16). Richtlijn 2009/156/EG verwijst daarentegen naar de eigenaar of de fokker van het dier. Richtlijn 92/35/EEG biedt een gecombineerde definitie van eigenaar en houder. Aangezien de eigenaar van een paardachtige volgens de wetgeving van de Unie en de lidstaten niet noodzakelijk de voor het dier verantwoordelijke persoon is, moet worden verduidelijkt dat op de eerste plaats de houder van de paardachtige, die al dan niet de eigenaar is, verantwoordelijk is voor de identificatie van paardachtigen overeenkomstig deze verordening.

 

(20)

Krachtens de wetgeving van een aantal lidstaten of de voorschriften van bepaalde instanties van afgifte moet de informatie over de eigenaar van het dier in het identificatiedocument, en bijgevolg in de door de instantie van afgifte onderhouden database, worden geregistreerd. Deze informatie over de eigenaar, evenals informatie over veranderingen van eigenaar, mag worden verstrekt in de vorm van een eigendomscertificaat of een registratiekaart (bijvoorbeeld de „carte d'immatriculation” waarvan in één lidstaat met succes wordt gebruikgemaakt).

 

(21)

Richtlijn 2008/73/EG van de Raad (17) bepaalt dat de lidstaten lijsten van erkende inrichtingen op veterinair en zoötechnisch gebied moeten opstellen en actueel houden en deze lijsten ter beschikking van de andere lidstaten en het publiek moeten stellen. Om de toegang van de andere lidstaten en het publiek tot de lijsten van erkende inrichtingen te vergemakkelijken moeten de lijsten door de lidstaten elektronisch ter beschikking worden gesteld op informatiepagina's op internet. De Commissie moet de lidstaten bijstaan bij het ter beschikking stellen van die lijsten aan de andere lidstaten en het publiek door het internetadres van een website te verstrekken met nationale links naar de informatiepagina's van de lidstaten op internet.

 

(22)

Om de elektronische uitwisseling van informatie tussen de lidstaten te vergemakkelijken en om ervoor te zorgen dat de informatie transparant en begrijpelijk is, is het belangrijk dat de lijsten overal in de Unie op uniforme wijze worden gepresenteerd. Daarom stelt Beschikking 2009/712/EG van de Commissie (18) modellen vast voor de opmaak van de bovengenoemde lijsten op de informatiepagina's van de lidstaten op internet.

 

(23)

Verordening (EG) nr. 504/2008 bepaalt dat paardachtigen niet mogen worden gehouden, tenzij ze overeenkomstig die verordening zijn geïdentificeerd. De Commissie heeft moeten reageren op verschillende klachten over tamme paardenpopulaties die buiten bedrijven in omstandigheden leven die niet stroken met die welke in die verordening worden beschreven als half in het wild levend. Het is daarom noodzakelijk te verduidelijken dat paardachtigen in de Unie moeten worden geïdentificeerd. In een tweede fase moet in een afwijking worden voorzien wanneer aan die voorwaarde niet kan worden voldaan.

 

(24)

Paardachtigen in de Unie moet worden geïdentificeerd met behulp van een levenslang geldig identificatiedocument dat, met het oog op de verificatie van de identiteit, een beschrijving in woorden en een getekende schets van het dier bevat en de individuele kenmerken van het dier vermeld. Het kan daarbij gaan om zowel geërfde kenmerken, zoals meer dan drie kruinen, de zwilwratten, kleurkenmerken, zeldzame afwijkingen van het oogpigment en specifieke spierverzakkingen, maar ook detailrijke structuren van iris of netvlies en specifieke genetische merkers (DNA-profiel), als verworven kenmerken, zoals depigmentatie als gevolg van zadelwonden, littekens (onder meer als gevolg van de castratie van hengsten) of een brandmerk.

 

(25)

De identificatiedocumenten mogen niet worden afgegeven, tenzij ze met de vereiste identificatiedetails zijn vervolledigd, die overeenkomstig deze verordening in de database van de instantie van afgifte moeten worden opgeslagen.

 

(26)

Bovendien moeten in het certificaat van oorsprong, waarnaar in Richtlijn 90/427/EEG wordt verwezen en dat in het identificatiedocument moeten worden opgenomen, alle gegevens staan die nodig zijn om paardachtigen die van het ene stamboek naar het andere worden overgeheveld, in de juiste klasse van het stamboek in te schrijven.

 

(27)

Overeenkomstig Beschikking 96/510/EG van de Commissie (19) moet het stamboek- en fokkerijcertificaat voor geregistreerde paardachtigen overeenkomen met het bij Beschikking 93/623/EEG van de Commissie (20) vastgestelde identificatiedocument. Aangezien de Beschikkingen 93/623/EEG en 2000/68/EG zijn ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 504/2008, moet worden verduidelijkt dat verwijzingen naar die beschikkingen moeten worden opgevat als verwijzingen naar deze verordening.

 

(28)

De instanties die identificatiedocumenten voor geregistreerde paardachtigen afgeven, moeten de door de bevoegde instantie van een lidstaat overeenkomstig Beschikking 92/353/EEG officieel erkende organisaties of verenigingen zijn die stamboeken voor geregistreerde paardachtigen bijhouden of aanleggen, of moet een officieel agentschap van de lidstaat zijn dat het stamboek beheert waarin de paardachtige voor fokdoeleinden is ingeschreven of geregistreerd overeenkomstig Beschikking 96/78/EG. Daarnaast moeten ook de nationale filialen van internationale organisaties of verenigingen die paarden met het oog op wedstrijden of paardenrennen beheren en hun hoofdkantoor in een lidstaat hebben, kunnen fungeren als instantie die identificatiedocumenten voor geregistreerde paarden afgeeft.

 

(29)

De lidstaten moeten meer speelruimte krijgen met betrekking tot de instanties die identificatiedocumenten afgeven voor paardachtigen die als fok- en gebruiksdier worden gehouden. Die identificatiedocumenten moeten kunnen worden afgegeven door de instantie die bevoegd is voor het bedrijf waar de paardachtige op het tijdstip van identificatie wordt gehouden, of door een instantie van afgifte die door die bevoegde instantie wordt aangewezen en gecontroleerd.

 

(30)

De bevoegde instantie die verantwoordelijk is voor de erkenning, overeenkomstig de bijlage bij Beschikking 92/353/EEG, van organisaties of verenigingen die stamboeken aanleggen, moet met de in Verordening (EG) nr. 882/2004 vermelde bevoegde instantie samenwerken om ervoor te zorgen, waar nodig in het kader van grensoverschrijdende samenwerking, dat de identificatiedocumenten voor paardachtigen worden afgegeven en gebruikt overeenkomstig deze verordening.

 

(31)

Aangezien alle in de Unie geboren of ingevoerde paardachtigen overeenkomstig deze verordening moeten worden geïdentificeerd door middel van één levenslang geldig identificatiedocument, zijn er speciale bepalingen nodig voor gevallen waarbij de status van een dier wordt veranderd van „als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtige” in „geregistreerde paardachtige” in de zin van Richtlijn 2009/156/EG. Gezien de verstrekkende gevolgen van een dergelijke verandering voor het verkeer van, de handel in en de invoer uit derde landen in de Unie van paardachtigen, niet alleen wat betreft de toepasselijke veterinairrechtelijke voorschriften van Richtlijn 2009/156/EG, maar ook wat betreft de voorschriften inzake dierenwelzijn die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad (21) voor dergelijk verkeer gelden, moet de bevoegde instantie over één punt van toegang, namelijk een centrale database, kunnen beschikken om de voor certificatie of officiële controles vereiste identificatiegegevens van paardachtigen te verifiëren.

 

(32)

Met het oog op consistentie met de definitie van bedrijf in Richtlijn 92/35/EEG moeten de lidstaten specifieke regels kunnen vaststellen om paardachtigen te identificeren die in duidelijk omschreven gebieden, zoals natuurreservaten, in het wild of half in het wild leven. Een dergelijke afwijking van de algemene verplichting paardachtigen te identificeren mag alleen worden verleend als die duidelijk omschreven populaties van in het wild of half in het wild levende paardachtigen daadwerkelijk gescheiden zijn van als huisdier gebruikte paardachtigen, voor hun voortbestaan en voortplanting buiten de controle van mensen vallen en niet onder Richtlijn 98/58/EG van de Raad (22) ressorteren, die niet geldt voor in het wild levende dieren.

 

(33)

Om de identiteit van een paardachtige te verifiëren is het zaak dat het identificatiedocument allereerst een zeer getrouwe beschrijving van de paardachtige bevat: een beschrijving in woorden van het dier en zijn kenmerken en een gedetailleerde getekende schets van de individuele en karakteristieke kenmerken van de paardachtige.

 

(34)

Om ervoor te zorgen dat paardachtigen in de begeleidende identificatiedocumenten correct beschreven worden, moeten de instanties van afgifte beste praktijken proberen na te volgen en het met de beschrijving van de dieren belaste personeel vertrouwd maken met bijvoorbeeld de richtsnoeren van de Fédération Équestre Internationale (23) en Weatherbys (24).

 

(35)

De kenmerken van een paardachtige en de toegepaste identificatiemiddelen, die in combinatie worden gebruikt om de identiteit te verifiëren, moeten niet alleen een duidelijk verband tussen de paardachtige en zijn identificatiedocument vaststellen, maar ook aantonen dat de paardachtige overeenkomstig deze verordening is geïdentificeerd, zodat hoogstens één identificatiedocument per dier wordt afgegeven. Elektronische identificatiemiddelen („transponders”) voor paardachtigen worden internationaal al op grote schaal gebruikt. Die technologie moet worden toegepast om een nauw verband tussen de paardachtige en zijn identificatiedocument te waarborgen, hoewel in alternatieve methoden ter verificatie van de identiteit van de paardachtige moet worden voorzien, mits die alternatieve methoden gelijkwaardige garanties bieden om de meervoudige afgifte van identificatiedocumenten te vermijden.

 

(36)

De transponders voor de identificatie van paardachtigen en de leesapparatuur voor de weergave van de transpondercode moeten aan internationaal overeengekomen normen voldoen. Die normen voorzien in twee verschillende systemen om het unieke karakter van de transpondercode te waarborgen. De meeste lidstaten hebben Verordening (EG) nr. 504/2008 zo uitgevoerd dat ze gebruikmaken van een alfanumerieke landencode van drie tekens en de distributie van de transponders via hun bevoegde instanties beheren.

 

(37)

Dat systeem waarbij het unieke karakter van de transpondercode wordt gewaarborgd, moet worden geïntegreerd in het ontwerp van de door de instanties van afgifte onderhouden databases en de centrale database, zonder dat de handel in en de invoer in de Unie van paardachtigen die door een transponder met een ander soort alfanumerieke code worden geïdentificeerd, in het gedrang komen.

 

(38)

Richtlijn 90/425/EEG van de Raad (25) voorziet in veterinaire controles waaraan bepaalde dieren en producten op hun plaats van bestemming onderworpen moeten worden. De richtlijn bepaalt met name dat de ontvangers die op het in die richtlijn bedoelde certificaat of document genoemd worden, op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming, voor zover zulks noodzakelijk is voor het verrichten van deze controles, de aankomst van dieren of producten afkomstig uit een andere lidstaat van tevoren moeten aanmelden, met name de aard van de zending en de voorzienbare datum van aankomst. Die aanmelding is niet vereist voor geregistreerde paarden voorzien van een in Richtlijn 90/427/EEG bedoeld identificatiedocument;

 

(39)

Paardachtigen moeten overeenkomstig de wetgeving van de Unie altijd vergezeld gaan van hun identificatiedocumenten. Toch moet van deze eis kunnen worden afgeweken wanneer het onmogelijk of zelfs ondoenlijk is het identificatiedocument gedurende het hele leven van de paardachtige te bewaren, of wanneer er geen identificatiedocument is afgegeven omdat het dier, voordat het de vereiste maximumleeftijd voor identificatie bereikt, zal worden geslacht.

 

(40)

De lidstaten moeten ook het gebruik van een vereenvoudigd identificatiedocument kunnen toestaan voor paardachtigen die binnen hun grondgebied worden verplaatst. Op tal van gebieden worden plastic kaarten met computerchips („smartcards”) gebruikt voor de opslag van gegevens. Het zou mogelijk moeten zijn dergelijke smartcards als optie naast het identificatiedocument te verstrekken en onder bepaalde omstandigheden te gebruiken in plaats van het identificatiedocument waarvan geregistreerde paardachtigen en als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen tijdens verplaatsingen binnen een lidstaat vergezeld gaan.

 

(41)

Er moet ook worden voorzien in gevallen waarin het originele en overeenkomstig deze verordening voor de hele levensduur van de paardachtige afgegeven identificatiedocument verloren is gegaan, niet meer leesbaar is of onjuiste informatie bevat die niet het gevolg is van illegale praktijken. Die bepalingen moeten, voor zover mogelijk, het onrechtmatig bezit van meer dan één identificatiedocument uitsluiten, zodat correct kan worden beschreven dat de paardachtige bestemd is om voor menselijke consumptie te worden geslacht. Wanneer er voldoende verifieerbare informatie beschikbaar is, moet een duplicaat van het identificatiedocument worden afgegeven dat als zodanig gekenmerkt is en de paardachtige over het algemeen uitsluit om voor menselijke consumptie te worden geslacht. In andere gevallen moet een vervangend identificatiedocument worden afgegeven dat evenzeer als zodanig gekenmerkt is en de paardachtige uitsluit om voor menselijke consumptie te worden geslacht, en het dier bovendien duidelijk omschrijft als een als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtige.

 

(42)

Die procedures moeten ook gelden voor paardachtigen die pas ter identificatie worden aangeboden nadat de termijn voor de eerste identificatie is verstreken, omdat frauduleuze praktijken en pogingen om een extra identificatiedocument te verkrijgen niet kunnen worden uitgesloten.

 

(43)

In bepaalde gevallen wanneer de paardachtigen worden ingeschreven of geregistreerd voor inschrijving in de stamboeken van fokkersorganisaties in derde landen, zijn specifieke bepalingen noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de paardachtige in dat stamboek geregistreerd blijft en tegelijkertijd van de voedselketen is uitgesloten door adequate vermeldingen in dat identificatiedocument.

 

(44)

Overeenkomstig Richtlijn 2009/156/EEG is het identificatiedocument een hulpmiddel om het verkeer van paardachtigen te beperken bij de uitbraak van een ziekte waarvoor een aangifteplicht bestaat, op het bedrijf waar de paardachtigen worden gehouden of gefokt. Bij de uitbraak van bepaalde ziekten moet de geldigheid van dat identificatiedocument voor het verkeer van paardachtigen daarom kunnen worden geschorst door een adequate vermelding in het identificatiedocument.

 

(45)

Richtlijn 2009/156/EG bepaalt bovendien dat geregistreerde paardachtigen bij het verlaten van hun bedrijf moeten worden geïdentificeerd door middel van een identificatiedocument, waarin met name moet worden verklaard dat de paardachtigen niet afkomstig zijn van een bedrijf waarvoor bepaalde verbodsmaatregelen gelden. Het is daarom raadzaam de specifieke sectie in het model-identificatiedocument voor alle paardachtigen verplicht te maken en dienovereenkomstig te herformuleren.

 

(46)

Bij de dood van paardachtigen, behalve als de dood het gevolg is van slacht in een slachthuis, moet het identificatiedocument, als het overeenkomstig de nationale wetgeving het karkas vergezelt, aan de instantie van afgifte worden teruggestuurd door de instantie die toeziet op de verwerking van het dode dier overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (26) of op de crematie in de in hoofdstuk III van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie (27) bedoelde verbrandingsovens met een lage capaciteit, en moet ervoor worden gezorgd dat de transponder of eventuele andere middelen om de identiteit van paardachtigen te verifiëren niet opnieuw kunnen worden gebruikt.

 

(47)

Om te voorkomen dat transponders in de voedselketen terechtkomen moet vlees van paardachtigen waarvan de transponder tijdens de slacht niet kon worden verwijderd, ongeschikt voor menselijke consumptie worden verklaard overeenkomstig hoofdstuk V van sectie II van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004. Om de locatie van de geïmplanteerde transponders gemakkelijker te kunnen opsporen moet de plaats van implantatie worden gestandaardiseerd en in de identificatiedocumenten worden vermeld.

 

(48)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (28) worden levende dieren die zijn bereid om voor menselijke consumptie in de handel te worden gebracht, gedefinieerd als levensmiddelen. Die verordening voorziet in vergaande verantwoordelijkheden voor de exploitanten van levensmiddelenbedrijven in alle stadia van de voedselproductie, inclusief op het punt van de traceerbaarheid van voedselproducerende dieren.

 

(49)

Als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen en geregistreerde paardachtigen kunnen in een bepaalde fase van hun leven als slachtdier gehouden paardachtigen worden, als gedefinieerd in Richtlijn 2009/156/EG. Vlees van eenhoevigen — synoniem voor paardachtigen — wordt gedefinieerd in punt 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (29), waarin specifieke hygiënevoorschriften worden vastgesteld voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong.

 

(50)

Aangezien de overgangsregelingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004, (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2076/2005 van de Commissie (30) zijn verlopen, worden de voorschriften betreffende informatie over de voedselketen sinds 1 januari 2010 voor paardachtigen toegepast.

 

(51)

Krachtens Verordening (EG) nr. 853/2004 moet de exploitant van het slachthuis informatie over de voedselketen ontvangen, controleren en gebruiken die details bevat over de herkomst, het verleden en het beheer van voor de voedselproductie bestemde dieren. De bevoegde instantie mag toestaan dat de informatie over de voedselketen met betrekking tot eenhoevige landbouwhuisdieren gelijktijdig met de dieren naar het slachthuis wordt gestuurd, in plaats van vooraf. Het identificatiedocument waarvan als slachtdier gehouden paardachtigen vergezeld gaan, moet daarom deel uitmaken van die informatie over de voedselketen.

 

(52)

Krachtens Verordening (EG) nr. 854/2004 moet de officiële dierenarts nagaan of de exploitant van het levensmiddelenbedrijf voldoet aan zijn verplichting ervoor te zorgen dat dieren die geaccepteerd zijn voor menselijke consumptie te worden geslacht naar behoren worden geïdentificeerd.

 

(53)

Krachtens Verordening (EG) nr. 853/2004 moeten exploitanten van een levensmiddelenbedrijf de paspoorten van eenhoevige landbouwhuisdieren controleren om zich ervan te vergewissen dat het dier bestemd is om te worden geslacht voor menselijke consumptie. Indien zij het dier voor slachting aanvaarden, moeten zij het paspoort aan de officiële dierenarts overhandigen.

 

(54)

Gezien de specifieke situatie van paardachtigen die zijn geboren als dieren van een voedselproducerende soort maar die niet in alle gevallen voornamelijk voor dat doel worden gefokt en meestal niet hun leven lang worden gehouden door exploitanten van een levensmiddelenbedrijf, als gedefinieerd in artikel 3, punt 3, van Verordening (EG) nr. 178/2002, moet in een procedure worden voorzien die een naadloos verband waarborgt tussen de controles van het identificatiedocument om redenen van volksgezondheid en het beheer van dat document overeenkomstig Richtlijn 2009/156/EG. Een centrale database in elke lidstaat is daarom van groot belang om bepaalde details van een identificatiedocument te verifiëren, voordat een besluit wordt genomen om het dier te aanvaarden om voor menselijke consumptie te worden geslacht. Wanneer de informatie over de uitsluiting van de paardachtige van de slacht voor menselijke consumptie in sectie II van het identificatiedocument niet overeenkomt met de gegevens in de centrale database, prevaleert de informatie in één van hen die leidt tot de uitsluiting van de paardachtige van de slacht voor menselijke consumptie.

 

(55)

Richtlijn 96/22/EG van de Raad (31) is van toepassing op landbouwhuisdieren, met inbegrip van als huisdier gehouden eenhoevigen, en op wilde dieren van die soorten die op een bedrijf worden gehouden. Artikel 7 van die richtlijn laat, nog vóór de wachttijd is verstreken, het handelsverkeer toe in geregistreerde paardachtigen waaraan voor zoötechnische doeleinden geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik zijn toegediend die allyltrenbolon of ß-agonisten bevatten, mits aan de toedieningsvoorwaarden is voldaan en op het certificaat of het paspoort waarvan deze dieren vergezeld gaan, de aard en de datum van de behandeling worden vermeld.

 

(56)

In artikel 2, punt b), van Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad (32) worden voedselproducerende dieren gedefinieerd als „dieren die specifiek met het oog op de productie van levensmiddelen worden gefokt, gehouden, geslacht of verzameld”. Artikel 16 van die verordening bepaalt dat alleen farmacologisch werkzame stoffen die conform artikel 14, lid 2, onder a), b) of c), van die verordening worden ingedeeld, binnen de Unie aan voedselproducerende dieren mogen worden toegediend, op voorwaarde dat dit in overeenstemming met Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad (33) geschiedt.

 

(57)

Artikel 6 van Richtlijn 2001/82/EG bepaalt dat voor een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik geen vergunning kan worden afgegeven voor het in de handel brengen met het oog op toediening aan een of meer voor de productie van levensmiddelen bestemde diersoorten, tenzij de farmacologisch werkzame stoffen van dat middel zijn opgenomen in bijlage I, II of III bij Verordening (EEG) nr. 2377/90. De voorschriften in die bijlagen zijn thans opgenomen in Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie (34). Bij wijze van afwijking mag echter een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik met farmacologisch werkzame stoffen die niet in bijlage I, II of III bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 zijn opgenomen, worden gebruikt voor specifieke dieren van de familie van de paardachtigen waarvan, overeenkomstig de wetgeving van de Unie inzake de diergezondheid, verklaard is dat ze niet bestemd zijn om voor menselijke consumptie te worden geslacht. Dergelijke geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik mogen geen werkzame stoffen bevatten die in bijlage IV bij Verordening (EEG) nr. 2377/90 zijn opgenomen, noch bestemd zijn om te worden toegediend voor de behandeling van aandoeningen, als omschreven in de erkende samenvatting van de kenmerken van het product, waarvoor een geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik voor dieren van de familie van de paardachtigen is toegelaten. Bijgevolg moet worden voorzien in de mogelijkheid dat een paardachtige van de slacht voor menselijke consumptie wordt uitgesloten als de eigenaar van het dier daartoe beslist.

 

(58)

Artikel 10, leden 2 en 3, van Richtlijn 2001/82/EG voorziet in specifieke afwijkingen van artikel 11 van die richtlijn voor paardachtigen. Die afwijkingen houden verband met de behandeling van voedselproducerende dieren met geneesmiddelen waarvoor een maximumwaarde voor residuen is vastgesteld voor andere dan de doeldiersoorten, of die voor een andere aandoening zijn toegelaten, mits die paardachtigen overeenkomstig de wetgeving van de Unie zijn geïdentificeerd en in hun identificatiedocument specifiek vermeld wordt dat zij niet voor de slacht voor menselijke consumptie bestemd zijn of dat zij pas voor de slacht voor menselijke consumptie bestemd zijn na een wachttijd van ten minste zes maanden volgend op hun behandeling met stoffen die in Verordening (EG) nr. 1950/2006 van de Commissie (35) worden vermeld.

 

(59)

Overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de eigenaars of houders van voedselproducerende dieren de aankoop, het bezit en de toediening van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik aan dergelijke dieren kunnen staven gedurende een periode van vijf jaar na de toediening van de geneesmiddelen, ook als de dieren in de loop van die periode worden geslacht. Daarom moet voor de toepassing van die wetgeving het slachten van een paardachtige onverwijld worden geregistreerd in de centrale database van de lidstaat waar het bedrijf waar het dier wordt gehouden zich bevindt.

 

(60)

Om toezicht te bewaren op de afgifte van identificatiedocumenten moet een minimumaantal gegevens met betrekking tot de afgifte van dergelijke documenten worden geregistreerd in een door de instantie van afgifte onderhouden database.

 

(61)

Wereldwijd hebben de belangrijkste organisaties voor paardenwedstrijden en het fokken van paarden overeenstemming bereikt over het Universal Equine Life Number (UELN)-systeem. Het systeem is ontwikkeld op initiatief van de World Breeding Federation for Sport Horses (WBFSH), het International Stud-Book Committee (ISBC), de World Arabian Horse Organization (WAHO), de European Conference of Arabian Horse Organisations (ECAHO), de Conférence Internationale de l'Anglo-Arabe (CIAA), de Fédération Equestre Internationale (FEI) en de Union Européenne du Trot (UET) en informatie over het systeem is te vinden op de UELN-website (36).

 

(62)

Het UELN-systeem is geschikt om zowel geregistreerde paardachtigen als als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen te registreren. Dankzij het systeem kan geleidelijk van computernetwerken worden gebruikgemaakt om de identiteit van de dieren te blijven verifiëren overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 90/427/EEG, althans wat geregistreerde paardachtigen betreft.

 

(63)

Wanneer codes aan databases worden toegekend, mogen die codes en het formaat van de geregistreerde identificatienummers van individuele dieren op geen enkele wijze strijdig zijn met het UELN-systeem. Daarom moet de lijst van toegekende UELN-codes worden geraadpleegd alvorens een nieuwe code aan een database worden toegekend.

 

(64)

Krachtens Richtlijn 2009/156/EG moet de officiële dierenarts het identificatienummer of het identificatiedocumentnummer van de geslachte paardachtigen registreren en desgevraagd aan de bevoegde instantie van de plaats van verzending een verklaring toezenden waarin wordt bevestigd dat de paardachtigen zijn geslacht. Daarom moet worden verduidelijkt dat de identificatiedocumenten in dergelijke gevallen op de slachtplaats moeten worden vernietigd om het frauduleus gebruik van identificatiedocumenten van geslachte paardachtigen te voorkomen.

 

(65)

Die richtlijn bepaalt ook dat na het slachten (inclusief het doden) van geregistreerde paarden bij de bestrijding van een ziekte, hun identificatiedocumenten naar de instantie van afgifte moeten worden teruggestuurd. Die vereisten moeten ook gelden voor identificatiedocumenten die zijn afgegeven voor andere geregistreerde paardachtigen dan geregistreerde paarden en als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen.

 

(66)

Om ervoor te zorgen dat de databases van de instanties van afgifte actuele informatie bevatten, moet voor een informatiestroom over de dood of het verlies van een dier worden gezorgd in de database van de instantie die het document heeft afgegeven en in de centrale database in de lidstaat waar het bedrijf zich bevindt waar de paardachtige werd gehouden.

 

(67)

Door een met het UELN compatibel levensnummer te registreren en te gebruiken om de autoriteiten of de instanties te identificeren die het identificatiedocument hebben afgegeven, kunnen die vereisten gemakkelijker worden nageleefd. Waar mogelijk moeten de lidstaten gebruikmaken van de contactinstanties die zij hebben aangewezen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 882/2004.

 

(68)

Dankzij de verplichte registratie van de aanvrager van een identificatiedocument, die binnen de termijn van minder dan twaalf maanden na de geboorte van het dier de fokker en doorgaans de eigenaar van het dier is waarvoor een identificatiedocument is afgegeven, en de verplichting om de instantie van afgifte in kennis te stellen van elke wijziging van de gebruikelijke woonplaats van de paardachtige naar een andere lidstaat, kan een informatieketen worden opgezet om een dier zo nodig te traceren.

 

(69)

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 504/2008 moeten de identificatiegegevens in het identificatiedocument worden bijgewerkt door de instantie van afgifte van het document. De lidstaten hebben gemeld dat de eigenaars van paardachtigen het identificatiedocument niet graag per post naar de instanties van afgifte sturen om de identificatiegegevens te laten bijwerken, vooral wanneer de instantie van afgifte in het buitenland is gevestigd. Ze vrezen namelijk dat het identificatiedocument verloren raakt, waarna de paardachtige moet worden geïdentificeerd met behulp van een duplicaat of een vervangend identificatiedocument, zodat het dier niet meer voor menselijke consumptie kan worden geslacht en de waarde van het dier aanzienlijk daalt.

 

(70)

Om het beheer van het identificatiedocument gedurende de hele levensloop van het dier te vergemakkelijken, moet voor procedures worden gezorgd voor de registratie van het identificatiedocument in de lidstaat waar het dier gewoonlijk verblijft, vooral wanneer het identificatiedocument in een andere lidstaat is afgegeven. De noodzakelijke communicatie met de instantie van afgifte die de oorspronkelijke identificatie heeft uitgevoerd, wordt het best gewaarborgd door de uitwisseling van informatie tussen de centrale databases van de betrokken lidstaten.

 

(71)

Voorts kunnen instanties van afgifte hun erkenning of aanwijzing verliezen, hoewel de afgegeven identificatiedocumenten geldig blijven voor dier- of volksgezondheidsdoeleinden. Het is daarom noodzakelijk voor een back-up van de gegevens in het identificatiedocument te zorgen door middel van een database die toegankelijk is voor de bevoegde instanties op het gebied van volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn.

 

(72)

Omdat er doorgaans meer dan één instantie van afgifte in elke lidstaat is, worden paardachtigen vaak tussen bedrijven en tussen lidstaten verplaatst en verandert hun status van „als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen” in „geregistreerde paardachtigen” of van voedselproducerende dieren in dieren die niet voor menselijke consumptie mogen worden geslacht. En omdat geregistreerde paardachtigen geïdentificeerd mogen worden door een organisatie die een stamboek bijhoudt en haar hoofdkantoor in een andere lidstaat heeft, is het voor de efficiënte uitvoering van de richtlijnen 90/427/EEG en 2009/156/EG onvermijdelijk, noodzakelijk en passend om in elke lidstaat een centrale database op te zetten met de identificatiegegevens van alle paardachtigen die worden gehouden op bedrijven die in de respectieve lidstaat gevestigd zijn.

 

(73)

Die lidstaten die een specifieke database voor geregistreerde paardachtigen en een andere voor als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen hebben opgezet, mogen dat systeem behouden, mits de databases met elkaar in verbinding staan en de veterinaire autoriteiten volledige toegang tot de databases hebben.

 

(74)

Daartoe moeten de centrale databases in verschillende lidstaten samenwerken overeenkomstig Richtlijn 89/608/EEG van de Raad (37) om de uitwisseling van gegevens over het dier en het voor het dier afgegeven identificatiedocument te vergemakkelijken.

 

(75)

Met het oog op de uniforme toepassing van de wetgeving van de Unie inzake de identificatie van paardachtigen in de lidstaten en om ervoor te zorgen dat die wetgeving duidelijk en transparant is, moet Verordening (EG) nr. 504/2008 worden ingetrokken en door deze verordening vervangen.

 

(76)

Overeenkomstig punt 24 van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 519/2013 van de Commissie (38) moeten paardachtigen die uiterlijk 30 juni 2013 in Kroatië zijn geboren en niet overeenkomstig Verordening (EG) nr. 504/2008 zijn geïdentificeerd, uiterlijk op 31 december 2014 overeenkomstig laatstgenoemde verordening worden geïdentificeerd.

 

(77)

Deze verordening moet van toepassing zijn vanaf 1 januari 2016 om de lidstaten en alle betrokkenen de tijd te gunnen zich aan de nieuwe voorschriften aan te passen. De verplichting om een centrale database op te zetten en te doen functioneren moet echter in Griekenland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk vanaf 1 juli 2016 gelden.

 

(78)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders en het Permanent Zoötechnisch Comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES, ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

  • 1. 
    Deze verordening stelt regels vast voor de identificatie van paardachtigen:
 

a)

die in de Unie geboren zijn; of

 

b)

die in de Unie in het vrije verkeer zijn gebracht overeenkomstig de in punt 16, onder a), van artikel 5 van Verordening (EU) nr. 952/2013 gedefinieerde douaneregeling.

  • 2. 
    Deze verordening is van toepassing onverminderd Beschikking 96/78/EG.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a) 
    „paardachtigen”: wilde of gedomesticeerde eenhoevige zoogdieren van alle soorten binnen het geslacht Equus van de familie der paardachtigen en hun kruisingen;
  • b) 
    „bedrijf”: landbouwbedrijf of entrainement, stal, of iedere ruimte of inrichting waar gewoonlijk paardachtigen worden gehouden of gefokt voor om het even welk gebruiksdoel, evenals natuurreservaten waar paardachtigen vrij leven;
  • c) 
    „houder”: elke natuurlijke of rechtspersoon die in het bezit is van paardachtigen of belast is met het houden van paardachtigen, al dan niet tegen een financiële vergoeding, zowel permanent als tijdelijk, ook tijdens het vervoer, op markten of tijdens wedstrijden, races of culturele evenementen;
  • d) 
    „eigenaar”: de natuurlijke of rechtspersoon die het eigendomsrecht over de paardachtige bezit;
  • e) 
    „geregistreerde paardachtigen” zijn:
 

i)

paardachtigen die ingeschreven of geregistreerd zijn en in aanmerking komen voor inschrijving in een stamboek overeenkomstig de voorschriften van artikel 4, lid 2, onder b), van Richtlijn 90/427/EEG en die geïdentificeerd zijn door middel van een in artikel 8, lid 1, van die richtlijn vermeld identificatiedocument; of

 

ii)

paarden, met inbegrip van pony's, die geregistreerd zijn bij een internationale vereniging of organisatie die paarden beheert met het oog op wedstrijden of paardenrennen, en die geïdentificeerd zijn door middel van een identificatiedocument dat is afgegeven door de nationale afdeling van die vereniging of organisatie;

  • f) 
    „stamboek”: alle boeken, registers, dossiers of informatiedragers:
 

i)

die worden bijgehouden hetzij door een organisatie of een vereniging die officieel door een lidstaat is erkend, hetzij door een officiële instantie van de betrokken lidstaat; en

 

ii)

waarin paardachtigen worden ingeschreven of geregistreerd en voor inschrijving in aanmerking komen met vermelding van alle bekende voorouders;

  • g) 
    „als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen”: andere paardachtigen dan die waarnaar in punt e) en h) wordt verwezen;
  • h) 
    „als slachtdier gehouden paardachtigen”: paardachtigen die zijn bestemd om rechtstreeks of na transit door een erkend verzamelcentrum, als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2009/156/EG, naar het slachthuis te worden gebracht om er te worden geslacht;
  • i) 
    „bevoegde instantie”: de centrale instantie van een lidstaat die bevoegd is officiële controles te organiseren, of elke andere instantie waaraan die bevoegdheid is gedelegeerd; met inbegrip van de bevoegde instantie waarnaar in artikel 2, punt h), van Richtlijn 2009/156/EG wordt verwezen;
  • j) 
    „zoötechnische instantie”: de centrale instantie van een lidstaat die bevoegd is voor de uitvoering van Richtlijn 90/427/EEG, of elke andere instantie waaraan die bevoegdheid is gedelegeerd; met inbegrip van de instanties waarnaar in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 92/353/EEG wordt verwezen;
  • k) 
    „tijdelijke toelating”: de status van een geregistreerd paard dat uit een derde land komt en in de Unie voor een periode van minder dan 90 dagen wordt toegelaten op grond van een besluit dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 19, punt b), van Richtlijn 2009/156/EG;
  • l) 
    „permanente toelating”: de status van een paardachtige die uit een derde land afkomstig is en in de Unie wordt ingevoerd voor een periode van 90 dagen of meer;
  • m) 
    „merk”: elk zichtbaar of visualiseerbaar en onderscheidend kenmerk van een individuele paardachtige dat van nature aanwezig is of aangebracht is voor identificatiedoeleinden;
  • n) 
    „transponder”: een passief read-only radiofrequentie-identificatiemiddel:
 

i)

dat voldoet aan ISO-norm 11784 en is gebaseerd op Full Duplex-technologie (FDX of FDX-B) of Half Duplex-technologie (HDX); en

 

ii)

dat door een uitleesapparaat dat voldoet aan ISO-norm 11785, kan worden gelezen op een minimumafstand van 12 cm;

  • o) 
    „uniek levensnummer”: een unieke alfanumerieke code van 15 cijfers waarin gegevens zijn verwerkt over de individuele paardachtige en de database en het land waarin dergelijke gegevens voor het eerst werden opgeslagen overeenkomstig het coderingssysteem van het Universal Equine Life Number (UELN) en bestaande uit:
 

i)

een identificatiecode van zes cijfers die compatibel is met het UELN, bestemd voor de database waarnaar in artikel 39 wordt verwezen; gevolgd door

 

ii)

een individueel identificatienummer van negen cijfers dat is toegekend aan de paardachtige;

  • p) 
    „van paardenpest vrije lidstaat”:
 

i)

een lidstaat waar zich de voorbije twee jaar geen klinische, serologische (bij niet ingeënte paardachtigen) of epidemiologische tekenen van paardenpest in het betrokken gebied hebben voorgedaan; en

 

ii)

waar de voorbije twaalf maanden geen inentingen tegen die ziekte hebben plaatsgehad;

  • q) 
    „ziekten waarvoor een aangifteplicht geldt”: de ziekten die worden vermeld in bijlage I bij Richtlijn 2009/156/EG;
  • r) 
    „officiële dierenarts”: de door de bevoegde instantie van een lidstaat of een derde land aangewezen dierenarts;
  • s) 
    „smartcard”: een plastic kaartje met een ingebedde computerchip die gegevens kan opslaan en elektronisch verzenden naar een compatibel computersysteem;
  • t) 
    „verantwoordelijke dierenarts”: de dierenarts naar wie in artikel 10, lid 1, van Richtlijn 2001/82/EG wordt verwezen.

Artikel 3

Algemene beginselen en de verplichting paardachtigen te identificeren

  • 1. 
    Paardachtigen die op een van de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 882/2004 vermelde grondgebieden leven, worden overeenkomstig deze verordening geïdentificeerd.
  • 2. 
    Als de houder niet de eigenaar of een van de eigenaars van de paardachtige is, handelt hij overeenkomstig deze verordening namens en in overeenstemming met de eigenaar.
  • 3. 
    De lidstaten en de in artikel 5, lid 1, onder a), en artikel 5, lid 1, onder b), vermelde instanties van afgifte kunnen eisen dat de bij een instantie van afgifte ingediende aanvraag voor het verkrijgen van een identificatiedocument, als bedoeld in artikel 11, of voor het wijzigen van identificatiegegevens in een bestaand identificatiedocument, als bedoeld in artikel 27, door de eigenaar wordt ingediend.
  • 4. 
    De lidstaten zorgen ervoor, zo nodig door middel van officiële controles overeenkomstig Verordening (EG) nr. 882/2004, dat de houders van paardachtigen en de instanties van afgifte voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening.

Artikel 4

Het systeem van de Unie voor de identificatie van paardachtigen

  • 1. 
    Voor de toepassing van deze verordening omvat het systeem van de Unie voor de identificatie van paardachtigen de volgende onderdelen:
 

a)

één levenslang geldig identificatiedocument dat, tenzij anders bepaald door de instantie van afgifte of uit hoofde van deze verordening, eigendom blijft van de instantie die het heeft afgegeven, en de volgende elementen bevat:

 

i)

een beschrijving in woorden van de paardachtige en de kenmerken ervan;

 

ii)

een volledige getekende schets waarop de in de beschrijving vermelde kenmerken worden afgebeeld;

 

iii)

ruimte voor toegestane vermeldingen van wijzigingen van de identificatiegegevens;

 

b)

een methode om de identiteit te verifiëren die:

 

i)

een ondubbelzinning verband waarborgt tussen het identificatiedocument en de paardachtige waarvoor het document werd afgegeven;

 

ii)

aantoont dat die paardachtige al eerder geïdentificeerd is;

 

c)

een database waarin overeenkomstig artikel 38 zowel de identificatiegegevens van de paardachtige waarvoor het identificatiedocument werd afgegeven, als de gegevens van de houder die de aanvraag voor het identificatiedocument heeft ingediend, zijn opgenomen en die tegelijkertijd het unieke levensnummer aan het dier toewijst;

 

d)

een overeenkomstig artikel 39 opgezette centrale database.

  • 2. 
    Een paardachtige wordt slechts geacht overeenkomstig deze verordening te zijn geïdentificeerd wanneer het dier:
 

a)

vergezeld gaat van een identificatiedocument dat in overeenstemming met een van de volgende bepalingen is afgegeven:

 

i)

artikel 9, voor in de Unie geboren paardachtigen; of

 

ii)

artikel 14, voor in de Unie ingevoerde paardachtigen; of

 

iii)

artikel 29 of 30 wanneer vergezeld van een duplicaat van het identificatiedocument; of

 

iv)

artikel 32 wanneer vergezeld van een vervangend identificatiedocument; of

 

b)

geïdentificeerd is overeenkomstig:

 

i)

artikel 24, voor afwijkingen voor verplaatsingen of het vervoer van paardachtigen die vergezeld gaan van een tijdelijk document; of

 

ii)

artikel 26, lid 2, voor afwijkingen voor bepaalde verplaatsingen en het vervoer van als slachtdier gehouden paardachtigen.

HOOFDSTUK II

IDENTIFICATIE VAN IN DE UNIE GEBOREN PAARDACHTIGEN

Artikel 5

Instanties van afgifte voor in de Unie geboren paardachtigen

  • 1. 
    Het in artikel 7 bedoelde identificatiedocument wordt afgegeven door een van de volgende instanties van afgifte:
 

a)

voor geregistreerde paardachtigen als bedoeld in artikel 2, punt e), i), van deze verordening: door een officieel overeenkomstig artikel 2, lid 1, van Beschikking 92/353/EEG erkende organisatie of vereniging of door een officieel agentschap van een lidstaat dat het stamboek beheert waarin de paardachtige is ingeschreven of geregistreerd en in aanmerking komt voor inschrijving overeenkomstig Beschikking 96/78/EG;

 

b)

voor geregistreerde paarden als bedoeld in artikel 2, punt e), ii): door een nationale afdeling van een internationale vereniging of organisatie die paarden beheert met het oog op wedstrijden of paardenrennen en onder toezicht staat van de bevoegde instantie van de lidstaat waar het hoofdkantoor zich bevindt;

 

c)

voor als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen als bedoeld in artikel 2, punt g):

 

i)

door de instantie die bevoegd is voor het bedrijf waar de paardachtige ten tijde van de identificatie wordt gehouden; of

 

ii)

door een instantie van afgifte die is aangewezen door en onder toezicht staat van de in punt i) vermelde bevoegde instantie waaraan die taak was opgedragen.

  • 2. 
    De bevoegde instantie wijst uitsluitend instanties van afgifte aan als bedoeld in lid 1, onder c), ii), die voldoen aan de volgende voorwaarden:
 

a)

de taken en verantwoordelijkheden die de instantie van afgifte moet uitvoeren, en de voorwaarden waaronder die taken mogen worden uitgevoerd, moeten nauwgezet worden beschreven;

 

b)

vastgesteld moet worden dat de instantie van afgifte:

 

i)

over de vereiste deskundigheid, uitrusting en organisatie beschikt om de opgedragen taken uit te voeren;

 

ii)

over voldoende gekwalificeerd en ervaren personeel beschikt;

 

iii)

onpartijdig en vrij van enig belangenconflict is bij de uitvoering van de opgedragen taken;

 

iv)

over een model-identificatiedocument beschikt dat aan deze verordening voldoet;

 

c)

de instantie van afgifte moet nauw met de bevoegde instantie samenwerken om gevallen waarin deze verordening niet wordt nageleefd, te voorkomen en, zo nodig, te verhelpen;

 

d)

de bevoegde instantie en de aangewezen instantie van afgifte werken efficiënt en doeltreffend samen.

  • 3. 
    Als de bevoegde instantie gegronde redenen heeft om te concluderen dat een instantie van afgifte handelt in strijd met deze verordening, onderzoekt zij de verdachte gevallen van niet-naleving. De instantie van afgifte mag geen identificatiedocumenten afgeven, zolang het onderzoek loopt en eventuele gevallen van niet-naleving niet zijn uitgesloten of gecorrigeerd.
  • 4. 
    Als een instantie van afgifte als bedoeld in lid 1, ondanks de overeenkomstig lid 3 uitgevoerde maatregelen, niet voldoet aan de voorwaarden van deze verordening, trekt de bevoegde instantie de machtiging om identificatiedocumenten voor paardachtigen af te geven in.

Na de intrekking van de machtiging om identificatiedocumenten af te geven zorgt de bevoegde instantie ervoor dat de identificatie van paardachtigen die onder haar verantwoordelijkheid vallen, overeenkomstig deze verordening wordt voortgezet en dat de overeenkomstig artikel 34 teruggezonden identificatiedocumenten worden bewaard door die bevoegde instantie of door een instantie van afgifte waaraan die taak door de bevoegde instantie is opgedragen.

Artikel 6

Informatie over instanties van afgifte

  • 1. 
    De lidstaten stellen een lijst op van de in artikel 5, lid 1, bedoelde instanties van afgifte, houden die lijst actueel en stellen die lijst ter beschikking van de andere lidstaten, de overige instanties van afgifte en het publiek op een door de bevoegde instantie opgezette website.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde lijst:
 

a)

bevat de contactgegevens die nodig zijn om te voldoen aan artikel 35, artikel 37, lid 4, artikel 38, lid 3, en artikel 40, lid 1;

 

b)

voldoet aan het model in hoofdstuk 2, afdeling I, punt f), van bijlage II bij Beschikking 2009/712/EG en aan de voorschriften van bijlage III bij die beschikking;

 

c)

is direct toegankelijk via de overeenkomstig lid 3 aan de Commissie verstrekte internetlink en is voldoende begrijpelijk voor non-native speakers.

  • 3. 
    Om de lidstaten te helpen de in lid 1 bedoelde actuele lijsten beschikbaar te stellen, zorgt de Commissie voor een website met een directe link van elke lidstaat naar de vereiste informatie op de in lid 1 bedoelde website.

Artikel 7

Formaat en inhoud van de identificatiedocumenten die voor in de Unie geboren paardachtigen worden afgegeven

  • 1. 
    In de Unie geboren paardachtigen worden geïdentificeerd door middel van één levenslang geldig identificatiedocument voor paardachtigen dat wordt afgegeven in overeenstemming met:
 

a)

het model-identificatiedocument in deel 1 van bijlage I;

 

b)

de extra eisen in deel 2 van bijlage I.

  • 2. 
    De instanties van afgifte zorgen ervoor dat het identificatiedocument voldoende bladzijden bevat met rubrieken voor het verstrekken van de vereiste informatie onder de volgende secties die in het model-identificatiedocument in deel 1 van bijlage I worden gespecificeerd:
 

a)

ten minste de secties I tot en met IX voor geregistreerde paardachtigen;

 

b)

ten minste de secties I tot en met IV voor als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen.

  • 3. 
    De instanties van afgifte zorgen ervoor dat de volgorde en de nummering van de in deel 1 van bijlage I vastgestelde secties van de identificatiedocumenten ongewijzigd blijven en dat voor die secties die ruimte bieden voor meerdere vermeldingen, voldoende bladzijden in het identificatiedocument zijn opgenomen.
  • 4. 
    De instanties van afgifte zijn verantwoordelijk voor het veilig beheer van de ingevulde en blanco identificatiedocumenten in hun kantoren.

Wanneer, onverminderd artikel 4, lid 1, onder a), het reglement van een instantie van afgifte zulks toelaat, zorgen de instanties van afgifte ervoor dat de in artikel 34, lid 1, onder c), ii), en artikel 35 bedoelde identificatiedocumenten op doeltreffende wijze, en voordat ze aan de eigenaar ter herinnering aan het dier worden overhandigd, ongeldig worden gemaakt om frauduleus gebruik van de documenten zelf en van de daarin opgenomen informatie te voorkomen.

  • 5. 
    De bevoegde instantie kan samen met de zoötechnische instantie administratieve procedures vaststellen om de lay-out te harmoniseren van de identificatiedocumenten die worden afgegeven door de in artikel 5, lid 1, bedoelde instanties van afgifte onder hun toezicht, op voorwaarde dat de algemene vereisten van de leden 1, 2 en 3 in acht worden genomen.

Artikel 8

Verplichtingen van de bevoegde instantie met betrekking tot de afgifte van identificatiedocumenten voor in de Unie geboren paardachtigen

De zoötechnische instantie en de bevoegde instantie zorgen ervoor dat op hun grondgebied de instanties van afgifte die onder hun respectieve verantwoordelijkheid vallen:

 

a)

identificatiedocumenten afgeven die voldoen aan de eisen van artikel 7, leden 1, 2 en 3;

 

b)

over de nodige systemen beschikken om te verifiëren, wanneer de bevoegde instantie zulks eist, of een identificatiedocument waarvan verklaard wordt dat het door hen is afgegeven:

 

i)

uniek, echt en authentiek is;

 

ii)

van een gedrukt serienummer is voorzien op ten minste de bladzijden met de secties I, II en III van het identificatiedocument, wanneer een voorraad blanco identificatiedocumenten wordt gedrukt.

Artikel 9

Afgifte van identificatiedocumenten voor in de Unie geboren paardachtigen

  • 1. 
    De instanties van afgifte geven uitsluitend identificatiedocumenten af:
 

a)

die voldoen aan de eisen van artikel 7, leden 1, 2 en 3;

 

b)

waarvan sectie I naar behoren is ingevuld met informatie die is gecontroleerd door of namens de in punt 11 van deel A van sectie I vermelde instantie van afgifte;

 

c)

waarvan sectie IV is ingevuld, indien de nationale wetgeving of de regels en voorschriften van de in artikel 5, lid 1, onder a) en b), vermelde instantie van afgifte zulks vereisen;

 

d)

waarvan sectie V is ingevuld overeenkomstig lid 2 van dit artikel.

  • 2. 
    De in artikel 5, lid 1, onder a), bedoelde instantie van afgifte identificeert de in artikel 2, punt e), i), bedoelde geregistreerde paardachtigen overeenkomstig de voorschriften van het stamboek waarnaar in die bepaling wordt verwezen, en vult in sectie V van het identificatiedocument de gegevens in van het certificaat van oorsprong waarnaar in artikel 8, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 90/427/EEG en in de bijlage bij die richtlijn wordt verwezen.
  • 3. 
    Overeenkomstig de beginselen van de organisatie of vereniging die het oorspronkelijke stamboek van het ras van de geregistreerde paardachtige heeft opgericht, bevat sectie V van het identificatiedocument:
 

a)

de volledige afstammingsgegevens;

 

b)

de sectie van het stamboek waarnaar in artikel 2 of 3 van Beschikking 96/78/EG wordt verwezen;

 

c)

indien vastgesteld, de klasse van de hoofdsectie van het stamboek waarin de geregistreerde paardachtige is ingedeeld.

  • 4. 
    Voor de registratie van in artikel 2, punt e), ii), bedoelde paarden voor wedstrijden of paardenrennen zorgt de in artikel 5, lid 1, onder b), bedoelde instantie van afgifte ofwel voor:
 

a)

de afgifte, overeenkomstig lid 1, onder a) en b), en de regels van die instantie van afgifte, van een identificatiedocument dat voldoet aan de leden 1, 2 en 3 van artikel 7; ofwel voor

 

b)

de erkenning en de validering van het identificatiedocument dat voor dat paard is afgegeven overeenkomstig lid 1 van dit artikel; ofwel voor

 

c)

de afgifte van een nieuw identificatiedocument overeenkomstig artikel 12, lid 3, onder c).

Artikel 10

Afwijking van het verstrekken van bepaalde gegevens in de secties I en IV van het identificatiedocument

  • 1. 
    In afwijking van artikel 4, lid 1, onder a), ii), en artikel 9, lid 1, onder b), kan de bevoegde instantie de instanties van afgifte de toestemming geven de informatie in de punten 12 tot en met 18 van de getekende schets van het identificatiedocument in deel B van sectie I van bijlage I, niet getekend weer te geven, mits aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:
 

a)

er is een transponder geïmplanteerd overeenkomstig artikel 18 of er wordt een gelijkwaardige en toegelaten alternatieve methode voor de verificatie van de identiteit toegepast overeenkomstig artikel 21;

 

b)

een foto of een afdruk laat voldoende details zien om de paardachtige te beschrijven.

  • 2. 
    De in artikel 5, lid 1, onder a) en b), bedoelde instanties van afgifte mogen:
 

a)

afzien van de afwijking waarin lid 1 van dit artikel voorziet;

 

b)

overeenkomstig lid 1 van dit artikel afgegeven identificatiedocumenten aanpassen aan de vereisten van artikel 9, lid 1.

  • 3. 
    In afwijking van artikel 9, lid 1, onder c), mag de informatie over de eigenaar worden verstrekt in de vorm van een in de overeenkomstig artikel 38 opgezette database opgenomen eigendomscertificaat of registratiekaart waarin wordt verwezen naar:
 

a)

het unieke levensnummer van de paardachtige;

 

b)

het nummer van het identificatiedocument, in voorkomend geval, en de transpondercode of een toegelaten alternatieve methode voor de verificatie van de identiteit overeenkomstig artikel 21.

Het eigendomscertificaat of de registratiekaart waarnaar in de eerste alinea wordt verwezen, wordt aan de instantie van afgifte geretourneerd, als het dier sterft, verkocht, gestolen, geslacht of gedood wordt of vermist raakt.

Artikel 11

Aanvragen voor identificatiedocumenten voor in de Unie geboren paardachtigen

  • 1. 
    Houders dienen een aanvraag voor identificatiedocumenten voor in de Unie geboren paardachtigen in bij de bevoegde instantie van afgifte in de lidstaat waar het bedrijf is gevestigd waar de paardachtige zich bevindt, en verstrekken alle informatie die nodig is om aan deze verordening te voldoen.
  • 2. 
    De lidstaten stellen de termijnen voor het indienen van de in lid 1 van dit artikel bedoelde aanvraag vast die nodig zijn om aan de in artikel 12 en artikel 13, lid 1, bedoelde identificatietermijn te voldoen.
  • 3. 
    In afwijking van lid 1 van dit artikel en overeenkomstig artikel 1 van Beschikking 96/78/EG mag de houder de in lid 1 van dit artikel bedoelde aanvraag indienen bij een bevoegde in artikel 5, lid 1, onder a) en b), bedoelde instantie van afgifte die haar hoofdkantoor heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat waar het bedrijf is gevestigd waar de paardachtige zich bevindt.

Artikel 12

Termijn voor de identificatie van in de Unie geboren paardachtigen

  • 1. 
    In de Unie geboren paardachtigen worden geïdentificeerd door middel van een identificatiedocument dat overeenkomstig artikel 9 uiterlijk twaalf maanden na de geboorte, en in elk geval voordat het dier het bedrijf waar het is geboren definitief verlaat, wordt afgegeven, behalve wanneer een dergelijke verplaatsing plaatsvindt overeenkomstig artikel 23, lid 2, onder c), als veulen samen met het moederdier waarvan het afhankelijk is, of overeenkomstig artikel 26, lid 2.
  • 2. 
    In afwijking van lid 1 mogen de lidstaten ertoe besluiten de termijn voor de identificatie van paardachtigen tot zes maanden of tot het kalenderjaar van de geboorte te verkorten.
  • 3. 
    In afwijking van de leden 1 en 2 mag een nieuw identificatiedocument te allen tijde overeenkomstig artikel 9 worden afgegeven:
 

a)

op verzoek van of door de bevoegde instantie, wanneer het bestaande identificatiedocument niet aan de eisen van artikel 7, leden 1, 2 en 3, voldoet of wanneer bepaalde in sectie I, II of V vermelde identificatiegegevens door de instantie van afgifte onnauwkeurig zijn geregistreerd; of

 

b)

wanneer een als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtige, overeenkomstig de voorschriften van de in artikel 5, lid 1, onder a), bedoelde instantie van afgifte, wordt opgewaardeerd tot een geregistreerde paardachtige en het bestaande identificatiedocument niet dienovereenkomstig kan worden aangepast; of

 

c)

wanneer een paard, overeenkomstig de voorschriften van de in artikel 5, lid 1, onder b), bedoelde instantie van afgifte, wordt opgewaardeerd tot of geregistreerd wordt als een in artikel 2, onder e), ii), bedoelde geregistreerde paardachtige en het bestaande identificatiedocument niet dienovereenkomstig kan worden aangepast; of

 

d)

wanneer een identificatiedocument overeenkomstig artikel 10, lid 1, wordt afgegeven en niet aan de eisen van artikel 9, lid 1, kan worden aangepast overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder b); of

 

e)

als zich een in artikel 18, leden 4 en 5, bedoeld geval voordoet en het bestaande identificatiedocument niet dienovereenkomstig kan worden aangepast; of

 

f)

wanneer het identificatiedocument in het kader van een onderzoek door de bevoegde instantie in beslag is genomen.

In de in de eerste alinea beschreven gevallen wordt het bestaande identificatiedocument bij de instantie van afgifte ingeleverd om ongeldig te worden gemaakt en de ongeldigmaking van het bestaande identificatiedocument en de afgifte van het nieuwe identificatiedocument worden in de overeenkomstig artikel 38 opgezette database geregistreerd.

Artikel 13

Afwijkingen met betrekking tot de identificatie van bepaalde paardachtigen die in het wild of half in het wild leven

  • 1. 
    In afwijking van artikel 12 mag de bevoegde instantie beslissen dat duidelijk omschreven populaties van in het wild of half in het wild levende paardachtigen in bepaalde door de bevoegde instantie vast te stellen gebieden door middel van een overeenkomstig artikel 9 of artikel 17, lid 4, afgegeven identificatiedocument moeten worden geïdentificeerd, wanneer ze:
 

a)

van dergelijke populaties worden gescheiden, behalve wanneer ze onder officieel toezicht van een duidelijk omschreven populatie naar een andere duidelijk omschreven populatie worden overgebracht; of

 

b)

worden gedomesticeerd.

  • 2. 
    Lidstaten die van plan zijn van de afwijking in lid 1 gebruik te maken, stellen de Commissie, onder verwijzing naar dit artikel, in kennis van de populaties en de gebieden die zij overeenkomstig lid 1 hebben vastgesteld, voordat zij van die afwijking gebruikmaken.

HOOFDSTUK III

IDENTIFICATIE VAN IN DE UNIE INGEVOERDE PAARDACHTIGEN

Artikel 14

Identificatie van in de Unie ingevoerde paardachtigen

In derde landen afgegeven identificatiedocumenten worden overeenkomstig deze verordening geldig geacht, mits zij aan de volgende voorwaarden voldoen:

 

a)

ze werden afgegeven:

 

i)

voor geregistreerde paardachtigen: door een instantie in een derde land die in de in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 94/28/EG bedoelde lijst is opgenomen en stamboekcertificaten afgeeft; of

 

ii)

voor geregistreerde paarden: door een nationale afdeling van een internationale vereniging of organisatie die paarden met het oog op wedstrijden of paardenrennen beheert, waarvan het hoofdkantoor zich bevindt in het derde land van de in artikel 5, lid 1, onder b), bedoelde internationale organisatie of vereniging; of

 

iii)

in alle andere gevallen: door de bevoegde instantie van het derde land van oorsprong van de paardachtige;

 

b)

ze voldoen aan alle eisen van artikel 7, lid 2.

Artikel 15

Aanvragen voor identificatiedocumenten voor in de Unie ingevoerde paardachtigen

  • 1. 
    De houder van een paardachtige dient, uiterlijk 30 dagen na afsluiting van de douaneregeling, als gedefinieerd in artikel 5, punt 16, a), van Verordening (EU) nr. 952/2013, bij de in artikel 5, lid 1, bedoelde en voor de categorie van de paardachtige bevoegde instantie van afgifte een aanvraag in voor de afgifte overeenkomstig artikel 9 van een identificatiedocument overeenkomstig artikel 7, of voor de registratie van het bestaande identificatiedocument in de door die instantie van afgifte overeenkomstig artikel 38 van deze verordening opgezette database, wanneer:
 

a)

paardachtigen in de Unie worden ingevoerd; of

 

b)

de bevoegde instantie de tijdelijke toelating van een geregistreerd paard overeenkomstig een door de Commissie krachtens artikel 19, punt b), van Richtlijn 2009/156/EG vastgesteld besluit heeft omgezet in een definitieve toelating overeenkomstig artikel 19, punt c), van die richtlijn.

  • 2. 
    Als het in lid 1 bedoelde bestaande identificatiedocument niet aan de eisen van artikel 7, lid 2, voldoet, zorgt de instantie van afgifte er op verzoek van de houder voor dat:
 

a)

het identificatiedocument wordt aangevuld, zodat het aan de vereisten van artikel 7, lid 2, voldoet;

 

b)

de identificatiegegevens van de paardachtige en de aanvullende informatie in de overeenkomstig artikel 38 opgezette database worden geregistreerd.

  • 3. 
    Als het in lid 1 bedoelde bestaande identificatiedocument niet zodanig kan worden gewijzigd dat het aan de eisen van artikel 7, lid 2, van deze verordening voldoet, wordt het als ongeldig voor de identificatiedoeleinden overeenkomstig deze verordening beschouwd en de paardachtige wordt geïdentificeerd door overeenkomstig artikel 9 een nieuw identificatiedocument af te geven dat aan de eisen van artikel 7, leden 1, 2, en 3, voldoet en gebaseerd is op het ingediende identificatiedocument, dat ten minste de in de bijlage bij Richtlijn 90/427/EEG vastgestelde informatie bevat.

HOOFDSTUK IV

VÓÓR DE AFGIFTE VAN IDENTIFICATIEDOCUMENTEN VEREISTE CONTROLES EN METHODEN OM DE IDENTITEIT TE VERIFIËREN

Artikel 16

Verificatie van de uniciteit van de voor paardachtigen afgegeven identificatiedocumenten

  • 1. 
    Voordat een identificatiedocument wordt afgegeven, neemt de instantie van afgifte, of de persoon die namens haar optreedt, alle nodige maatregelen om:
 

a)

te verifiëren of nog geen soortgelijk identificatiedocument voor de betrokken paardachtige is afgegeven;

 

b)

te voorkomen dat verschillende identificatiedocumenten frauduleus voor dezelfde paardachtige worden afgegeven.

  • 2. 
    Tot de in lid 1 vastgestelde maatregelen behoren:
 

a)

de toepasselijke documenten en de beschikbare elektronische bestanden raadplegen;

 

b)

de leeftijd van de paardachtige schatten;

 

c)

de paardachtige overeenkomstig artikel 17 controleren op tekens of merken van een eerdere identificatie.

Artikel 17

Maatregelen om een eerdere identificatie van een paardachtige op te sporen

  • 1. 
    De in artikel 16 vastgestelde maatregelen om mogelijke tekens of merken van een eerdere identificatie op te sporen omvatten ten minste maatregelen om:
 

a)

een eventueel eerder geïmplanteerde transponder op te sporen met behulp van een uitleesapparaat dat aan ISO-norm 11785 voldoet en ten minste HDX- en FDX-B-transponders kan lezen als het uitleesapparaat in direct contact met de huid wordt gebracht op de plek waar de transponder normaal gesproken wordt geïmplanteerd;

 

b)

eventuele klinische tekens op te sporen die erop wijzen dat een eerder geïmplanteerde transponder of een eerder overeenkomstig artikel 21 aangebracht merk operatief is verwijderd of gewijzigd;

 

c)

eventuele tekens op te sporen dat er een alternatieve methode voor de verificatie van de identiteit van de paardachtige is toegepast overeenkomstig artikel 21.

  • 2. 
    Als, nadat de houder overeenkomstig artikel 11, lid 1, een aanvraag heeft ingediend, de in lid 1 van dit artikel vastgestelde maatregelen het bestaan van een eerder geïmplanteerde transponder of een overeenkomstig artikel 21 toegepaste alternatieve methode voor de verificatie van de identiteit aan het licht brengen, waaruit blijkt dat eerder al een volledige identificatie overeenkomstig artikel 9 heeft plaatsgevonden, zorgt de instantie van afgifte voor:
 

a)

de afgifte van een duplicaat van het identificatiedocument of een vervangend identificatiedocument overeenkomstig artikel 29 of 32, afhankelijk van de beschikbare informatie;

 

b)

de passende registratie van die informatie, d.w.z. het transpondernummer of de alternatieve methode voor de verificatie van de identiteit, in de rubrieken in deel A en de getekende schets in deel B van sectie I van het identificatiedocument.

  • 3. 
    Als bij een in de Unie geboren paardachtige wordt vastgesteld dat een transponder of een in lid 1, onder b), van dit artikel bedoeld merk ongedocumenteerd is verwijderd, geeft de instantie van afgifte een vervangend identificatiedocument af overeenkomstig artikel 32.
  • 4. 
    In afwijking van lid 2 van dit artikel mag de bevoegde instantie toestemming geven om overeenkomstig artikel 9 een identificatiedocument af te geven voor in artikel 13 bedoelde in het wild of half in het wild levende paardachtigen die een transponder dragen maar waarvoor overeenkomstig artikel 13 geen identificatiedocument is afgegeven, mits de code van de transponder op het moment van de implantatie was geregistreerd in de database van de voor die populatie paardachtigen verantwoordelijke instantie van afgifte.

Artikel 18

Elektronische methoden om de identiteit te verifiëren

  • 1. 
    De instantie van afgifte zorgt ervoor dat bij de paardachtige een transponder wordt geïmplanteerd wanneer het dier voor het eerst overeenkomstig artikel 12 wordt geïdentificeerd.
  • 2. 
    De transponder wordt parenteraal onder aseptische omstandigheden geïmplanteerd tussen de nek en de schoft in het midden van de hals in de zone van het nekligament.

De bevoegde instantie mag echter toestaan dat de transponder op een andere plek in de nek van de paardachtige wordt geïmplanteerd, mits deze alternatieve implantatie:

 

a)

het welzijn van de paardachtige niet schaadt;

 

b)

het risico op migratie van de transponder niet doet toenemen vergeleken met de in de eerste alinea bedoelde methode.

  • 3. 
    De lidstaten stellen de voor de in lid 2 vermelde ingreep vereiste minimumkwalificaties vast of wijzen de persoon („de gekwalificeerde persoon”) of de beroepsgroep voor het uitvoeren van die ingreep aan.
  • 4. 
    De in artikel 5, lid 1, onder a) en b), bedoelde instanties van afgifte mogen eisen dat bij paardachtigen die met behulp van een in artikel 21 bedoelde alternatieve methode voor de verificatie van de identiteit zijn geïdentificeerd, een transponder wordt geïmplanteerd met het oog op de inschrijving of registratie van paardachtigen in stamboeken of de registratie van geregistreerde paarden voor wedstrijden.
  • 5. 
    De in artikel 5, lid 1, bedoelde instanties van afgifte en de bevoegde instantie mogen eisen dat bij paardachtigen die geacht worden overeenkomstig artikel 4, lid 2, en artikel 43, lid 1, te zijn geïdentificeerd, een transponder wordt geïmplanteerd met het oog op de verificatie van de identiteit wanneer:
 

a)

eerder geïmplanteerde en geregistreerde transponders niet langer functioneren;

 

b)

het van nature aanwezige of aangebrachte kenmerk dat als de in artikel 21 vermelde alternatieve methode voor de verificatie van de identiteit is geregistreerd, niet langer voor dat doel bruikbaar is; of

 

c)

de bevoegde instantie zulks nodig acht om de verificatie van de identiteit te waarborgen.

Artikel 19

Beheer van de uniciteit van de door een transponder weergegeven code

  • 1. 
    De lidstaten stellen, overeenkomstig de in artikel 2, punt n), i), vermelde normen, regels vast om de uniciteit te waarborgen van de codes van de transponders die door de in artikel 5, lid 1, bedoelde instanties van afgifte zijn geïmplanteerd, wanneer zij overeenkomstig artikel 9 identificatiedocumenten afgeven.
  • 2. 
    De overeenkomstig lid 1 vastgestelde regels worden toegepast zonder afbreuk te doen aan het identificatiesysteem dat is vastgesteld door de instantie van afgifte in een andere lidstaat die een geregistreerde paardachtige overeenkomstig deze verordening heeft geïdentificeerd.

Artikel 20

Registratie van de transpondercode in het identificatiedocument

  • 1. 
    Wanneer een transponder overeenkomstig artikel 18 wordt geïmplanteerd, registreert de instantie van afgifte de volgende gegevens in het identificatiedocument:
 

a)

in punt 5 van deel A van sectie I: ten minste de laatste 15 cijfers van de code die door de transponder wordt uitgezonden en door het uitleesapparaat wordt weergegeven na de implantatie; en zo nodig:

 

i)

een zelfklevende sticker met een barcode, mits de bladzijde vervolgens wordt verzegeld; of

 

ii)

een afdruk van die barcode met ten minste de laatste 15 cijfers van de code die door de transponder wordt uitgezonden;

 

b)

in punt 12 of 13 van de getekende schets in deel B van sectie I, afhankelijk van de zijde waar de transponder is geïmplanteerd: de plek waar de transponder in de paardachtige is geïmplanteerd en na de implantatie is uitgelezen;

 

c)

in punt 19 van de getekende schets in deel B van sectie I: de handtekening van de dierenarts of de gekwalificeerde persoon die het dier heeft geïdentificeerd door punt 3 van deel A en de getekende schets in deel B van sectie I in te vullen en die de code van de transponder na de implantatie ervan heeft uitgelezen, of van de persoon die deze informatie reproduceert met het oog op de afgifte van het identificatiedocument overeenkomstig de regels van de instantie van afgifte.

  • 2. 
    In afwijking van lid 1, onder a), van dit artikel wordt de naam van de fabrikant of van het uitleesapparaat ingevuld in punt 5 van deel A van sectie I van het identificatiedocument, als bij een paardachtige eerder al een transponder werd geïmplanteerd die niet aan de in artikel 2, punt n), i), vermelde ISO-normen voldoet.

Artikel 21

Toelating van alternatieve methoden voor de verificatie van de identiteit

  • 1. 
    In afwijking van artikel 18, lid 1, mogen de lidstaten geschikte alternatieve methoden voor de verificatie van de identiteit van in de Unie geboren paardachtigen, met inbegrip van merken, toestaan, mits deze methoden aan de eisen van artikel 4, lid 1, onder b), voldoen en waarborgen dat de identiteit van de in het identificatiedocument geregistreerde paardachtige kan worden geverifieerd.
  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat:
 

a)

de alternatieve methoden voor de verificatie van de identiteit van paardachtigen niet worden toegepast als de enige methode om de identiteit van de meerderheid van de overeenkomstig deze verordening op hun grondgebied geïdentificeerde paardachtigen te verifiëren;

 

b)

de zichtbare herkenningsmerken voor als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen niet kunnen worden verward met merken die op hun grondgebied uitsluitend door de in artikel 5, lid 1, onder a), bedoelde instanties van afgifte mogen worden gebruikt voor geregistreerde paardachtigen;

 

c)

alle toegelaten alternatieve methoden voor de verificatie van de identiteit of alle combinaties van deze methoden ten minste dezelfde garanties bieden als de overeenkomstig artikel 18 geïmplanteerde transponder;

 

d)

de informatie over de op een individuele paardachtige toegepaste alternatieve methode voor de verificatie van de identiteit zodanig kan worden beschreven dat deze kan worden gedigitaliseerd, opgeslagen en geraadpleegd in een overeenkomstig artikel 38 opgezette database.

  • 3. 
    Lidstaten die van plan zijn van de afwijking in lid 1 gebruik te maken, stellen informatie over hun toegelaten alternatieve methoden voor de verificatie van de identiteit ter beschikking van de Commissie, de andere lidstaten en het publiek op de in artikel 6, lid 1, vermelde website.

Artikel 22

Verplichtingen van instanties van afgifte en houders die alternatieve methoden voor de verificatie van de identiteit toepassen

  • 1. 
    De instantie van afgifte zorgt ervoor dat geen identificatiedocument voor een paardachtige wordt afgegeven tenzij:
 

a)

gecontroleerd is of de in artikel 21 bedoelde toegelaten alternatieve methode voor de verificatie van de identiteit correct wordt toegepast;

 

b)

de toegepaste methode voor de verificatie van de identiteit in punt 6 of 7 van deel A van sectie I, of in voorkomend geval in sectie XI, van het identificatiedocument is vermeld en overeenkomstig artikel 38, lid 1, onder f), in de database is geregistreerd.

  • 2. 
    Als een alternatieve methode voor de verificatie van de identiteit wordt toegepast, verstrekt de houder de middelen om toegang tot die identificatiegegevens te krijgen of draagt hij, in voorkomend geval, de kosten of accepteert hij de vertragingen om de identiteit van de paardachtige te verifiëren.

HOOFDSTUK V

VERPLAATSEN EN VERVOEREN VAN PAARDACHTIGEN

Artikel 23

Verplaatsen en vervoeren van geregistreerde paardachtigen en als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen

  • 1. 
    De identificatiedocumenten die overeenkomstig artikel 9, lid 1, artikel 14, artikel 29, artikel 30 of artikel 32 voor geregistreerde paardachtigen of voor als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen worden afgegeven, vergezellen de paardachtigen waarvoor ze zijn afgegeven, te allen tijde, dus ook — als de nationale wetgeving zulks vereist — tijdens het vervoer van het karkas van de paardachtige voor verwerking in een inrichting die overeenkomstig artikel 24, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 is erkend of waarnaar in punt a), iii), van hoofdstuk III van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 142/2011 wordt verwezen.
  • 2. 
    In afwijking van lid 1 hoeven geregistreerde paardachtigen of als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen niet van het identificatiedocument vergezeld te gaan, als:
 

a)

ze zich in een stal of een wei bevinden, en de houder het identificatiedocument onverwijld kan tonen;

 

b)

ze tijdelijk bereden, gemend, geleid of meegenomen worden, hetzij:

 

i)

in de buurt van het bedrijf in een lidstaat, zodat het identificatiedocument onverwijld kan worden getoond; hetzij

 

ii)

tijdens het verweiden van paardachtigen naar en van geregistreerde zomergraasweiden, mits de identificatiedocumenten op het bedrijf van vertrek kunnen worden getoond;

 

c)

ze niet gespeend zijn en ze het moederdier of de zoogmerrie vergezellen;

 

d)

ze deelnemen aan een training of proef voor een wedstrijd of -evenement waarvoor ze het terrein waar de training, de wedstrijd of het evenement plaatsvindt, tijdelijk moeten verlaten;

 

e)

ze worden verplaatst of vervoerd vanwege een noodsituatie met betrekking tot de paardachtigen zelf of het bedrijf waar ze worden gehouden.

Artikel 24

Afwijking voor het verplaatsen of vervoeren van paardachtigen die vergezeld gaan van een tijdelijk document

  • 1. 
    Op aanvraag van de houder of op verzoek van de bevoegde instantie geeft de instantie van afgifte een tijdelijk document af met ten minste de in bijlage III vermelde informatie, zodat de paardachtigen ten hoogste 45 dagen binnen dezelfde lidstaat mogen worden verplaatst of vervoerd, terwijl het identificatiedocument bij de instantie van afgifte of de bevoegde instantie wordt ingeleverd om de identificatiegegevens bij te werken.
  • 2. 
    Paardachtigen die vergezeld gaan van een in lid 1 bedoeld tijdelijk document, mogen niet naar een slachthuis worden gebracht om voor menselijke consumptie te worden geslacht.
  • 3. 
    In afwijking van lid 1 wordt een paardachtige die tijdens de in dat lid bedoelde periode van 45 dagen naar een andere lidstaat of via een andere lidstaat naar een derde land vervoerd moet worden, ongeacht de registratiestatus van het dier niet alleen vergezeld van het in lid 1 van dit artikel bedoeld tijdelijk document, maar ook van een gezondheidscertificaat overeenkomstig bijlage III bij Richtlijn 2009/156/EG.

Artikel 25

Afwijking voor verplaatsingen met een smartcard

  • 1. 
    In afwijking van artikel 23, lid 1, mag de bevoegde instantie de verplaatsing of het vervoer van geregistreerde paardachtigen of als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen binnen dezelfde lidstaat toestaan zonder dat de dieren vergezeld gaan van hun identificatiedocument, mits ze vergezeld gaan van een smartcard die de in bijlage II vermelde informatie bevat en is afgegeven door dezelfde instantie van afgifte die hun identificatiedocument heeft afgegeven.
  • 2. 
    Lidstaten die van de afwijking in lid 1 van dit artikel gebruikmaken, kunnen elkaar afwijkingen toestaan met betrekking tot het verplaatsen of vervoeren van geregistreerde paardachtigen of als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen op hun eigen grondgebied.

Zij stellen de Commissie in kennis van hun voornemen dergelijke afwijkingen toe te staan.

Artikel 26

Verplaatsen en vervoeren van als slachtdier gehouden paardachtigen

  • 1. 
    Als slachtdier gehouden paardachtigen gaan tijdens de verplaatsing of het vervoer naar het slachthuis vergezeld van:
 

a)

het overeenkomstig artikel 9, lid 1, of artikel 14 afgegeven identificatiedocument; of

 

b)

het overeenkomstig artikel 29 of 30 afgegeven duplicaat van het identificatiedocument waarvoor de afwijking van artikel 31 geldt.

  • 2. 
    In afwijking van lid 1 mag de bevoegde instantie toestemming verlenen om als slachtdier gehouden paardachtigen waarvoor geen identificatiedocument overeenkomstig artikel 9, lid 1, is afgegeven, rechtstreeks van het bedrijf van geboorte naar het slachthuis in dezelfde lidstaat te vervoeren, mits:
 

a)

de als slachtdier gehouden paardachtigen hoogstens twaalf maanden oud zijn en zichtbare tandsterren op de tijdelijke hoeksnijtanden hebben;

 

b)

de dieren ononderbroken traceerbaar zijn van het bedrijf van geboorte tot het slachthuis;

 

c)

de als slachtdier gehouden paardachtigen tijdens het vervoer naar het slachthuis individueel gemerkt zijn overeenkomstig artikel 18 of 21;

 

d)

de zending overeenkomstig sectie III van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vergezeld gaat van informatie over de voedselketen, met onder meer een verwijzing naar de in punt c) van dit lid vermelde individuele merking;

 

e)

voorkomen wordt dat de transponder of een overeenkomstig artikel 21 op de paardachtige aangebracht fysiek identificatiemiddel later frauduleus wordt gebruikt, met name door de transponder of het identificatiemiddel te recupereren, te vernietigen of ter plekke te verwijderen.

  • 3. 
    Artikel 34, lid 1, onder b), en c), is niet van toepassing op de verplaatsing of het vervoer van als slachtdier gehouden paardachtigen overeenkomstig lid 2 van dit artikel.

HOOFDSTUK VI

BEHEER, VERMENIGVULDIGING, VERVANGING EN SCHORSING VAN IDENTIFICATIEDOCUMENTEN

Artikel 27

Verplichtingen van houders met betrekking tot het beheer van identificatiedocumenten om de continuïteit van de identiteit tijdens de levensduur van de paardachtige te waarborgen

  • 1. 
    De houder van een paardachtige zorgt ervoor dat de volgende identificatiegegevens in het identificatiedocument te allen tijde actueel en correct zijn:
 

a)

de status van de paardachtige met betrekking tot de vraag of het dier voor menselijke consumptie mag worden geslacht;

 

b)

de leesbare transpondercode of het in artikel 21 bedoelde als alternatieve methode voor de verificatie van de identiteit gebruikte merk;

 

c)

de status als geregistreerde paardachtige of als als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtige;

 

d)

de informatie over het eigenaarschap, indien de wetgeving van de lidstaat waar de paardachtige wordt gehouden, of de in artikel 5, lid 1, bedoelde instantie van afgifte zulks vereist.

  • 2. 
    Ongeacht de instantie van afgifte die het identificatiedocument overeenkomstig artikel 9, lid 1, artikel 14, artikel 29 of artikel 32 heeft afgegeven, zorgt de houder van een paardachtige ervoor dat het identificatiedocument wordt ingediend bij de in artikel 5, lid 1, bedoelde instantie van afgifte die voor de betreffende categorie paardachtigen bevoegd is in de lidstaat waar het bedrijf waar de paardachtige wordt gehouden zich bevindt, om de in artikel 38, lid 1, bedoelde identificatiegegevens te verstrekken uiterlijk 30 dagen na:
 

a)

de afgifte van het identificatiedocument overeenkomstig artikel 9, lid 1, door een instantie van afgifte buiten de lidstaat waar het bedrijf zich bevindt;

 

b)

het vervoer van de paardachtige vanuit een andere lidstaat in de lidstaat waar het bedrijf zich bevindt, met uitzondering van:

 

i)

paardachtigen die hoogstens 90 dagen bij wedstrijden, paardenrennen, shows, trainingen en sleepwerkzaamheden betrokken zijn;

 

ii)

hengsten die met het oog op het fokseizoen in de lidstaat zijn ondergebracht;

 

iii)

merries die hoogstens 90 dagen voor de fokkerij in de lidstaat zijn ondergebracht;

 

iv)

paardachtigen die om medische redenen in een veterinaire instelling zijn ondergebracht;

 

v)

paardachtigen die uiterlijk tien dagen na het binnenbrengen in een andere lidstaat worden geslacht.

  • 3. 
    Als het nodig is de in artikel 38, lid 1, bedoelde identificatiegegevens in het identificatiedocument te actualiseren, dient de houder het identificatiedocument uiterlijk 30 dagen na de gebeurtenis die van invloed op de identificatiegegevens is geweest, in bij:
 

a)

voor in artikel 2, punt e), i), bedoelde geregistreerde paardachtigen: de in artikel 5, lid 1, onder a), bedoelde instantie van afgifte die:

 

i)

hetzij het identificatiedocument voor de betrokken geregistreerde paardachtige heeft afgegeven; hetzij

 

ii)

in de lidstaat waar het bedrijf waar de paardachtige wordt gehouden zich bevindt, overeenkomstig Beschikking 92/353/EEG is erkend en een stamboek heeft opgericht waarin de paardachtige overeenkomstig Beschikking 96/78/EG mag worden ingeschreven of geregistreerd; of

 

b)

voor in artikel 2, punt e), ii), bedoelde geregistreerde paarden: de in artikel 5, lid 1, onder b), bedoelde instantie van afgifte overeenkomstig de regels van de instantie van afgifte die het identificatiedocument voor het betrokken geregistreerde paard heeft afgegeven; of

 

c)

de bevoegde instantie of een instantie van afgifte die overeenkomstig deze verordening is aangewezen door de bevoegde instantie van de lidstaat waar het bedrijf waar de paardachtige wordt gehouden zich bevindt.

Artikel 28

Verplichtingen van instanties van afgifte met betrekking tot het beheer van identificatiedocumenten om de continuïteit van de identiteit tijdens de levensduur van de paardachtige te waarborgen

De in artikel 27, lid 3, bedoelde instantie van afgifte:

 

a)

zorgt ervoor dat de identificatiegegevens in het identificatiedocument waar nodig worden geactualiseerd;

 

b)

vermeldt in deel C van sectie I van het identificatiedocument de vereiste gegevens over de instantie van afgifte, met ten minste het met het UELN compatibele nummer van de database, wanneer de instantie van afgifte het identificatiedocument aanvankelijk niet overeenkomstig artikel 9, lid 1, heeft afgegeven;

 

c)

vervolledigt de vermeldingen in sectie IV van het identificatiedocument, wanneer de nationale wetgeving of de regels van de instantie van afgifte de wijziging van het eigenaarschap vereisen;

 

d)

registreert of vervolledigt de identificatiegegevens in het ingediende identificatiedocument in de overeenkomstig artikel 38 opgezette database;

 

e)

verstrekt de informatie aan de centrale database overeenkomstig artikel 39.

Artikel 29

De afgifte van duplicaten van identificatiedocumenten

  • 1. 
    De in artikel 5, lid 1, bedoelde instantie van afgifte geeft een duplicaat van het identificatiedocument af wanneer:
 

a)

het originele identificatiedocument is zoekgeraakt en de identiteit van het dier kan worden vastgesteld, met name dankzij de door de transponder uitgezonden code of de alternatieve methode voor de verificatie van de identiteit overeenkomstig artikel 21; of

 

b)

het dier niet binnen de in artikel 12, artikel 14 of artikel 43, lid 2, vastgestelde termijnen is geïdentificeerd, op voorwaarde dat het dekcertificaat beschikbaar is en het biologische moederdier of, in het geval van een embryotransplantatie, de zoogmerrie overeenkomstig deze verordening geïdentificeerd is; of

 

c)

de bevoegde instantie over bewijsmateriaal beschikt dat bepaalde identificatiegegevens in het bestaande identificatiedocument niet horen bij de betreffende paardachtige en de bepalingen van artikel 12, lid 3, onder a), niet kunnen worden toegepast.

  • 2. 
    In de in lid 1 beschreven gevallen zorgt de in artikel 5, lid 1, bedoelde instantie van afgifte er op aanvraag van de houder of op verzoek van de bevoegde instantie voor dat:
 

a)

waar nodig een transponder in het dier wordt geïmplanteerd overeenkomstig artikel 18 of een toegelaten methode voor de verificatie van de identiteit wordt toegepast overeenkomstig artikel 21;

 

b)

een duplicaat van het identificatiedocument wordt afgegeven dat duidelijk als zodanig is gekenmerkt („duplicaat identificatiedocument”) en naar het uniek levensnummer verwijst dat is opgeslagen in de database van de instantie van afgifte die:

 

i)

de eerste identificatie van het dier heeft uitgevoerd en het zoekgeraakte originele identificatiedocument heeft afgegeven; of

 

ii)

het duplicaat van het identificatiedocument afgeeft voor een in lid 1, onder b), bedoeld dier;

 

c)

de paardachtige in deel II van sectie II van het duplicaat van het identificatiedocument wordt ingedeeld als niet bestemd om voor menselijke consumptie te worden geslacht.

  • 3. 
    De gegevens van het overeenkomstig lid 2 afgegeven duplicaat van het identificatiedocument worden onder verwijzing naar het uniek levensnummer in de in artikel 38 bedoelde database geregistreerd en naar de centrale database gestuurd overeenkomstig artikel 39.
  • 4. 
    Als het zoekgeraakte identificatiedocument was afgegeven overeenkomstig artikel 9, lid 1, door een in artikel 5, lid 1, bedoelde instantie van afgifte die niet meer bestaat, wordt het duplicaat van het identificatiedocument afgegeven overeenkomstig lid 2 van dit artikel door een in artikel 5, lid 1, bedoelde instantie van afgifte in de lidstaat waar het bedrijf waar de paardachtige wordt gehouden zich bevindt.

Artikel 30

De afgifte van duplicaten van identificatiedocumenten voor in de Unie ingevoerde paardachtigen

In afwijking van artikel 29, lid 2, mag, wanneer het zoekgeraakte originele identificatiedocument was afgegeven door een in artikel 14, onder a), bedoelde instantie van afgifte in een derde land, die instantie van afgifte in het derde land een nieuw identificatiedocument afgeven, mits het nieuwe identificatiedocument:

 

a)

van de in artikel 14, onder a), bedoelde instantie van afgifte naar de in artikel 29, lid 2, bedoelde instantie van afgifte wordt gestuurd, wanneer het als duplicaat van het identificatiedocument is gekenmerkt, het dier overeenkomstig artikel 29, lid 2, onder c), is ingedeeld en de informatie overeenkomstig artikel 29, lid 3, in de database is geregistreerd;

 

b)

naar de houder of, wanneer zulks uitdrukkelijk wordt vereist door de wetgeving van de lidstaat waar de paardachtige zich bevindt, naar de eigenaar wordt gestuurd door de instantie van afgifte of de bevoegde instantie in de lidstaat waar het bedrijf waar de paardachtige wordt gehouden, zich bevindt.

Artikel 31

Schorsing van de status van paardachtige voor de slacht voor menselijke consumptie

  • 1. 
    In afwijking van artikel 29, lid 2, onder c), en artikel 30, en behalve in het in artikel 43, lid 2, beschreven geval mag de bevoegde instantie de status van een paardachtige als bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie gedurende zes maanden schorsen wanneer:
 

a)

de houder uiterlijk 30 dagen na de gemelde datum van het verlies van het identificatiedocument genoegzaam kan bewijzen dat de status van de paardachtige als bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie niet door een medische behandeling in gevaar is gebracht;

 

b)

de aanvraag voor de identificatie overeenkomstig artikel 1, lid 1, tweede streepje, van Beschikking 96/78/EG tijdens het eerste levensjaar is ingediend, maar nadat de in artikel 12, lid 2, van deze verordening bedoelde maximaal toegestane periode was verstreken.

  • 2. 
    In het in lid 1 beschreven geval registreert de bevoegde instantie de begindatum van de schorsingsperiode van zes maanden in de eerste kolom van deel III van sectie II van het duplicaat van het identificatiedocument en vult ze ook de derde kolom in.

Artikel 32

De afgifte van vervangende identificatiedocumenten

  • 1. 
    De in artikel 5, lid 1, bedoelde instantie van afgifte geeft een vervangend identificatiedocument af wanneer:
 

a)

het originele identificatiedocument is zoekgeraakt en:

 

i)

de identiteit van het dier niet kan worden achterhaald;

 

ii)

er geen aanwijzingen of bewijzen zijn dat al eerder een identificatiedocument voor dit dier is afgegeven door een in artikel 5, lid 1, bedoelde instantie van afgifte;

 

b)

het dier niet binnen de in artikel 12, lid 1 of 2, artikel 14 of artikel 43, lid 2, vastgestelde termijnen is geïdentificeerd.

  • 2. 
    In de in lid 1 beschreven gevallen zorgt een in artikel 5, lid 1, onder c), bedoelde instantie van afgifte die verantwoordelijk is voor het gebied waar het bedrijf waar de paardachtige wordt gehouden zich bevindt, er op aanvraag van de houder of op verzoek van de bevoegde instantie voor dat:
 

a)

een transponder in het dier wordt geïmplanteerd overeenkomstig artikel 18 of een alternatieve methode voor de verificatie van de identiteit wordt toegepast overeenkomstig artikel 21;

 

b)

een vervangend identificatiedocument wordt afgegeven dat duidelijk als zodanig is gekenmerkt („vervangend identificatiedocument”) en naar een nieuw toegewezen uniek levensnummer verwijst dat overeenkomt met de gegevens in de database over de afgifte van dit vervangend identificatiedocument;

 

c)

de paardachtige in deel II van sectie II van het vervangend identificatiedocument wordt ingedeeld als niet bestemd om voor menselijke consumptie te worden geslacht.

  • 3. 
    De gegevens van het overeenkomstig lid 2 van dit artikel afgegeven vervangend identificatiedocument worden onder verwijzing naar het unieke levensnummer in de in artikel 38 bedoelde database geregistreerd en naar de centrale database gestuurd overeenkomstig artikel 39.

Artikel 33

Schorsing van de geldigheid van het identificatiedocument voor verplaatsingen

De officiële dierenarts schorst de geldigheid van het identificatiedocument voor verplaatsingen in door een passende vermelding in sectie III van het identificatiedocument op te nemen, als een paardachtige wordt gehouden op of afkomstig is van een bedrijf:

 

a)

waarvoor een in artikel 4, lid 5, van Richtlijn 2009/156/EG bedoelde verbodsmaatregel geldt; of

 

b)

dat zich in een lidstaat bevindt die niet vrij van paardenpest is of in een deel van het grondgebied van een lidstaat dat overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2009/156/EG wordt aangemerkt als besmet met paardenpest.

HOOFDSTUK VII

DOOD VAN PAARDACHTIGEN EN VAN VOOR DE SLACHT VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE BESTEMDE PAARDACHTIGEN EN REGISTRATIE VAN DE TOEGEDIENDE MEDICATIE

Artikel 34

Verplichtingen van de officiële dierenarts en de bevoegde instantie bij de slacht of de dood van paardachtigen

  • 1. 
    Bij de slachting of de dood van de paardachtige worden de volgende maatregelen genomen:
 

a)

de transponder wordt tegen frauduleus gebruik beschermd, met name door de transponder te recupereren, te vernietigen of ter plekke te verwijderen;

 

b)

het identificatiedocument wordt ongeldig gemaakt door ten minste op alle bladzijden met een fraudebestendige stempel het woord „ongeldig” aan te brengen of door in alle bladzijden een gat te maken waarvan de diameter niet kleiner is dan het gat dat door een normale perforator wordt gemaakt;

 

c)

met betrekking tot het uniek levensnummer van de paardachtige:

 

i)

wordt het identificatiedocument onder officieel toezicht vernietigd in het slachthuis waar het dier is geslacht, en er wordt een verklaring naar de instantie van afgifte gestuurd, hetzij rechtstreeks, hetzij via het in artikel 36, lid 2, bedoelde contactpunt, waarin de datum wordt vermeld waarop het dier in het slachthuis is geslacht, en de datum waarop het identificatiedocument is vernietigd; of

 

ii)

wordt het ongeldig gemaakte identificatiedocument, hetzij rechtstreeks, hetzij via het in artikel 36, lid 2, bedoelde contactpunt, bij de in punt 11 van deel A van sectie I van het identificatiedocument vermelde of de, overeenkomstig artikel 28, onder b), in deel C van die sectie vermelde instantie van afgifte ingeleverd samen met informatie over de datum waarop het dier is geslacht of gedood in het kader van de bestrijding van een ziekte.

  • 2. 
    De maatregelen in lid 1 worden uitgevoerd door of onder toezicht van:
 

a)

de officiële dierenarts:

 

i)

wanneer dieren geslacht of gedood in het kader van de bestrijding van een ziekte, overeenkomstig artikel 4, lid 4, onder a), tweede alinea, van Richtlijn 2009/156/EG; of

 

ii)

na het slachten, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Richtlijn 2009/156/EG; of

 

b)

de in artikel 3, punt 10, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 gedefinieerde bevoegde autoriteit, wanneer een karkas dat overeenkomstig de in artikel 23, lid 1, van de onderhavige verordening bedoelde nationale wetgeving vergezeld ging van het identificatiedocument, wordt verwijderd of verwerkt in:

 

i)

een overeenkomstig artikel 24, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 erkende inrichting; of

 

ii)

een in punt a), iii), van hoofdstuk III van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 142/2011 bedoelde verbrandingsinstallatie met een lage capaciteit.

  • 3. 
    Als de transponder, in tegenstelling tot wat in lid 1, onder a), van dit artikel wordt vereist, niet kan worden verwijderd bij een voor menselijke consumptie geslachte paardachtige, verklaart de officiële dierenarts het vlees of het gedeelte van het vlees waarin zich de transponder bevindt, ongeschikt voor menselijke consumptie overeenkomstig sectie II, hoofdstuk V, punt 1, n), van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 854/2004.

Artikel 35

Verplichting van de houder en de instantie van afgifte bij de dood of het verlies van een paardachtige

  • 1. 
    In alle gevallen waarbij een paardachtige, anders dan bedoeld in artikel 34, is gestorven of verdwenen, met inbegrip van diefstal, levert de houder het identificatiedocument uiterlijk 30 dagen na de dood of het verlies van de paardachtige in bij de in deel A van sectie I vermelde of overeenkomstig artikel 28, onder b), in deel C van sectie I van het identificatiedocument vermelde instantie van afgifte.
  • 2. 
    De instantie van afgifte die informatie over de dood of het verlies van een paardachtige heeft ontvangen overeenkomstig artikel 34 of lid 1 van dit artikel, handelt overeenkomstig de punten d) en e) van artikel 28.

Artikel 36

Verplichtingen van de lidstaten om de informatiestroom na de dood van een paardachtige te waarborgen

  • 1. 
    De lidstaten stellen procedures vast om de ongeldig gemaakte identificatiedocumenten in te leveren bij de in artikel 34, lid 1, onder c), ii), bedoelde instantie van afgifte.
  • 2. 
    De lidstaten mogen voorzien in een contactpunt dat de in artikel 34, lid 1, onder c), i), bedoelde verklaring of de in artikel 34, lid 1, onder c), ii), bedoelde identificatiedocumenten in ontvangst neemt om ze aan de respectieve instanties van afgifte op hun grondgebied te doen toekomen.

Dat contactpunt mag een in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 882/2004 bedoelde contactinstantie zijn.

  • 3. 
    Wanneer zulks overeenkomstig lid 2 van toepassing is, worden de gegevens van het contactpunt, die in de in artikel 39 bedoelde centrale database mogen worden opgeslagen, ter beschikking gesteld van de andere lidstaten en het publiek op de in artikel 6, lid 1, bedoelde website.

Artikel 37

Voor de slacht voor menselijke consumptie bestemde paardachtigen en registratie van de toegediende medicatie

  • 1. 
    Een paardachtige wordt geacht bestemd te zijn om voor menselijke consumptie te worden geslacht, tenzij overeenkomstig deze verordening in deel II van sectie II van het identificatiedocument onherroepelijk wordt verklaard dat de paardachtige hiervoor niet bestemd is door middel van:
 

a)

de door de instantie van afgifte bekrachtigde handtekening van de eigenaar op basis van zijn/haar eigen beslissing; of

 

b)

de handtekeningen van de houder en de verantwoordelijke dierenarts, die handelt overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2001/82/EG; of

 

c)

de registratie door de instantie van afgifte bij de afgifte van een duplicaat van het identificatiedocument overeenkomstig artikel 29 of 30 of een vervangend identificatiedocument overeenkomstig artikel 32.

  • 2. 
    Voorafgaand aan een behandeling overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2001/82/EG of een behandeling met een overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die richtlijn toegestaan geneesmiddel verzekert de in artikel 10, lid 1, van Richtlijn 2001/82/EG bedoelde verantwoordelijke dierenarts zich van de status van de paardachtige als ofwel:
 

a)

bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie, wat normaliter het geval is; ofwel

 

b)

niet bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie, als aangegeven in deel II van sectie II van het identificatiedocument.

  • 3. 
    Als de in lid 2 van dit artikel bedoelde behandeling niet is toegestaan voor een voor de slacht voor menselijke consumptie bestemde paardachtige, zorgt de in artikel 10, lid 1, van Richtlijn 2001/82/EG bedoelde verantwoordelijke dierenarts ervoor dat de betrokken paardachtige overeenkomstig de in artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2001/82/EG bedoelde afwijking vóór de behandeling onherroepelijk als niet bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie wordt verklaard door:
 

a)

deel II van sectie II van het identificatiedocument in te vullen en te ondertekenen; en

 

b)

deel III van sectie II van het identificatiedocument overeenkomstig de instructies in deel III van sectie II ongeldig te maken.

  • 4. 
    Nadat de in lid 3 bedoelde maatregelen zijn genomen, dient de houder van de paardachtige het identificatiedocument in bij een instantie van afgifte in de lidstaat waar het bedrijf waar de paardachtige wordt gehouden zich bevindt, of verstrekt hij de informatie online wanneer hij toegang tot de database heeft, en dit uiterlijk 14 dagen na de ondertekening in deel II van sectie II van het identificatiedocument.
  • 5. 
    In afwijking van lid 4 mogen de lidstaten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de verantwoordelijke dierenarts de overeenkomstig lid 3 uitgevoerde maatregelen uiterlijk 14 dagen na de ondertekening in deel II van sectie II van het identificatiedocument:
 

a)

ofwel rechtstreeks meedeelt aan de in lid 4 bedoelde instantie van afgifte en de instantie van afgifte de nodige informatie verstrekt om de overeenkomstig artikel 39 opgezette database te actualiseren; ofwel

 

b)

rechtstreeks meedeelt aan de overeenkomstig artikel 39 opgezette centrale database, waarbij wordt gewaarborgd dat de in lid 4 bedoelde instantie van afgifte de informatie opneemt in de overeenkomstig artikel 38 opgezette database.

  • 6. 
    Als een paardachtige moet worden behandeld onder de in artikel 10, lid 3, van Richtlijn 2001/82/EG bedoelde omstandigheden, vermeldt de verantwoordelijke dierenarts in deel III van sectie II van het identificatiedocument de vereiste gegevens over het geneesmiddel dat de in Verordening (EG) nr. 1950/2006 vermelde stoffen bevat die essentieel zijn of een klinische meerwaarde hebben bij de behandeling van paardachtigen.

De verantwoordelijke dierenarts vermeldt de datum van de laatste voorgeschreven toediening van dat geneesmiddel en deelt de houder overeenkomstig artikel 11, lid 4, van Richtlijn 2001/82/EG de datum mee waarop de overeenkomstig artikel 10, lid 3, van die richtlijn vastgestelde wachttijd verstrijkt.

HOOFDSTUK VIII

REGISTRATIES EN SANCTIES

Artikel 38

Database

  • 1. 
    Bij de afgifte van het identificatiedocument of de registratie van eerder afgegeven identificatiedocumenten registreert de instantie van afgifte ten minste de volgende gegevens over de paardachtige in haar database:
 

a)

het uniek levensnummer;

 

b)

de soort;

 

c)

het geslacht;

 

d)

de kleur;

 

e)

de door de in punt i) bedoelde houder opgegeven geboortedatum (dd/mm/jjjj);

 

f)

in voorkomend geval, ten minste de laatste 15 cijfers van de code die door de transponder wordt uitgezonden, of de code die door een radiofrequentie-identificatiemiddel wordt uitgezonden dat niet aan ISO-norm 11784 voldoet, samen met informatie over het vereiste uitleessysteem, of de overeenkomstig artikel 21 toegepaste alternatieve methode om de identiteit te verifiëren;

 

g)

het door de in punt i) bedoelde houder opgegeven geboorteland;

 

h)

de datum van afgifte en eventuele wijzigingen van het identificatiedocument;

 

i)

de naam en het adres van de houder die de in artikel 11, lid 1, artikel 15, lid 1, artikel 29, lid 2, of artikel 32, lid 2, bedoelde aanvraag heeft ingediend, of, in voorkomend geval, het identificatiedocument overeenkomstig artikel 27, lid 3, heeft ingediend;

 

j)

de status als geregistreerde paardachtige of als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtige;

 

k)

de door de in punt i) bedoelde houder opgegeven naam van het dier (d.w.z. de naam bij de geboorte en de eventuele commerciële naam);

 

l)

de bekende status van het dier als niet bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie;

 

m)

het serienummer, voor zover er een serienummer is aangebracht op het in artikel 9, leden 1 en 3, bedoelde identificatiedocument, en eventuele informatie over nieuwe of vervangende identificatiedocumenten of duplicaten van identificatiedocumenten die overeenkomstig artikel 12, lid 3, artikel 29, artikel 30 of artikel 32 zijn afgegeven;

 

n)

het door de in punt i) bedoelde houder opgegeven land waar het bedrijf waar de paardachtige wordt gehouden zich bevindt;

 

o)

de door de in punt i) bedoelde houder opgegeven datum van de dood of het verlies van het dier, of de datum van de slachting van het dier.

  • 2. 
    De instantie van afgifte bewaart de in lid 1 van dit artikel bedoelde gegevens in haar database gedurende ten minste 35 jaar of gedurende ten minste twee jaar na de melding van de dood van de paardachtige overeenkomstig artikel 34.
  • 3. 
    Uiterlijk 15 dagen na de datum van registratie van de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie deelt de in dat lid bedoelde instantie van afgifte de in de punten a) tot en met j) en l) tot en met o), van dat lid bedoelde informatie mee aan de overeenkomstig artikel 39 opgezette database in de lidstaat:
 

a)

waar de instantie van afgifte is erkend of aangewezen of zijn hoofdkantoor heeft overeenkomstig artikel 5, lid 1;

 

b)

waar de paardachtige is geboren.

Artikel 39

Opzetten van een centrale database

  • 1. 
    De lidstaten zetten met het oog op deze verordening een centrale database op.
  • 2. 
    In afwijking van lid 1 is een centrale database niet vereist in lidstaten met een afzonderlijke database voor geregistreerde paardachtigen en een afzonderlijke database voor als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen, op voorwaarde dat:
 

a)

beide databases doeltreffend met elkaar kunnen communiceren en overeenkomstig artikel 40 met centrale databases kunnen samenwerken om de identificatiegegevens te actualiseren van paardachtigen waarvan de status wordt gewijzigd in geregistreerde paardachtigen of als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen;

 

b)

de bevoegde instantie directe toegang tot al deze databases heeft.

  • 3. 
    De lidstaten stellen de naam, het adres en de contactgegevens van hun centrale databases ter beschikking van de andere lidstaten en het publiek op de in artikel 6, lid 1, bedoelde website.

Artikel 40

Beheer van en samenwerking tussen centrale databases

  • 1. 
    Elke lidstaat zorgt ervoor dat de in artikel 5, lid 1, bedoelde instanties van afgifte de in artikel 28, punt e), en artikel 38, lid 1, bedoelde informatie met betrekking tot op zijn grondgebied geïdentificeerde paardachtigen in de centrale database opnemen of dat de databases van de instanties van afgifte op zijn grondgebied aan die centrale database worden gekoppeld.
  • 2. 
    De lidstaten werken bij het beheer van hun centrale databases samen overeenkomstig Richtlijn 89/608/EEG en zorgen ervoor dat:
 

a)

de centrale database overeenkomstig artikel 28 van deze verordening en onder verwijzing naar het unieke levensnummer elke wijziging van de in artikel 38, lid 1, bedoelde identificatiegegevens meedeelt aan de centrale database van de lidstaat waar het identificatiedocument is afgegeven;

 

b)

de bevoegde instanties van andere lidstaten gratis toegang tot een minimum aan informatie in de centrale database krijgen om na te gaan of een transpondercode, een uniek levensnummer of een serienummer van het identificatiedocument in die database is geregistreerd.

Artikel 41

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast betreffende de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van deze verordening en ze nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die regels worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk 1 januari 2016 van deze bepalingen in kennis en delen haar onmiddellijk alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.

HOOFDSTUK IX

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 42

Intrekking

Verordening (EG) nr. 504/2008 wordt met ingang van 1 januari 2016 ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 43

Overgangsbepalingen

  • 1. 
    In afwijking van artikel 4, lid 2, worden de volgende paardachtigen beschouwd als geïdentificeerd overeenkomstig deze verordening:
 

a)

paardachtigen die uiterlijk op 30 juni 2009 zijn geboren en op die datum overeenkomstig Beschikking 93/623/EEG of Beschikking 2000/68/EG waren geïdentificeerd, op voorwaarde dat de voor die paardachtigen afgegeven identificatiedocumenten:

 

i)

uiterlijk op 31 december 2009 werden geregistreerd overeenkomstig artikel 21, lid 1, van Verordening (EG) nr. 504/2008; en

 

ii)

een sectie bevatten die overeenkomt met sectie IX van het model-identificatiedocument in de bijlage bij Beschikking 93/623/EEG, en deel III-A van het identificatiedocument is ingevuld wanneer in deel III-B ervan gegevens zijn geregistreerd;

 

b)

paardachtigen die uiterlijk op 30 juni 2009 zijn geboren, maar op die datum nog niet overeenkomstig Beschikking 93/623/EEG of Beschikking 2000/68/EG waren geïdentificeerd, op voorwaarde dat ze uiterlijk op 31 december 2009 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 504/2008 waren geïdentificeerd;

 

c)

paardachtigen die uiterlijk op 31 december 2015 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 504/2008 zijn geïdentificeerd.

  • 2. 
    Paardachtigen die na 30 juni 2009 in de Unie zijn geboren of uit een derde land in de Unie zijn ingevoerd en die uiterlijk op 31 december 2015 niet overeenkomstig Verordening (EG) nr. 504/2008 zijn geïdentificeerd, worden overeenkomstig artikel 29 of 32 van deze verordening geïdentificeerd, afhankelijk van de beschikbare informatie over hun identiteit, en in deel II van sectie II van het duplicaat van het identificatiedocument ingedeeld als niet bestemd voor de slacht voor menselijke consumptie.
  • 3. 
    In afwijking van artikel 13, lid 2, hoeven lidstaten die vóór 1 januari 2016 afwijkingen hebben toegestaan overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 504/2008 en de Commissie hiervan vóór die datum in kennis hebben gesteld, de Commissie niet opnieuw van die afwijkingen in kennis te stellen.
  • 4. 
    Lidstaten die geen gecentraliseerde database als bedoeld in artikel 39 hebben opgezet, zetten een centrale database op overeenkomstig artikel 39 en zorgen ervoor dat die database uiterlijk op 30 juni 2016 operationeel is overeenkomstig artikel 40.

Artikel 44

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2016. Artikel 39 is echter pas van toepassing met ingang van 1 juli 2016 in die lidstaten die vóór 1 januari 2016 nog geen operationele centrale database hebben opgezet.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 februari 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER

 

  • (3) 
    Verordening (EG) nr. 504/2008 van de Commissie van 6 juni 2008 ter uitvoering van de Richtlijnen 90/426/EEG en 90/427/EEG van de Raad wat betreft methoden voor de identificatie van paardachtigen (PB L 149 van 7.6.2008, blz. 3).
  • (4) 
    Beschikking 2000/68/EG van de Commissie van 22 december 1999 houdende wijziging van Beschikking 93/623/EEG en tot vaststelling van de identificatievoorschriften voor als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen (PB L 23 van 28.1.2000, blz. 72).
  • (5) 
    Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).
  • (6) 
    Beschikking 2004/211/EG van de Commissie van 6 januari 2004 tot vaststelling van de lijst van derde landen en delen van hun grondgebied waaruit de lidstaten de invoer toestaan van levende paardachtigen en sperma, eicellen en embryo's van paarden en tot wijziging van de Beschikkingen 93/195/EEG en 94/63/EG (PB L 73 van 11.3.2004, blz. 1.)
  • (7) 
    Beschikking 93/197/EEG van de Commissie van 5 februari 1993 inzake veterinairrechtelijke voorschriften en veterinaire certificering voor de invoer van geregistreerde paardachtigen en van als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen (PB L 86 van 6.4.1993, blz. 16.)
  • (8) 
    Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).
  • (9) 
    Verordening (EEG) nr. 706/73 van de Raad van 12 maart 1973 betreffende de communautaire regeling voor de Kanaal-eilanden en het eiland Man inzake het handelsverkeer in landbouwproducten (PB L 68 van 15.3.1973, blz. 1).
  • Beschikking 96/78/EG van de Commissie van 10 januari 1996 tot vaststelling van de criteria voor de inschrijving en de registratie van paardachtigen in de stamboeken voor de fokkerij (PB L 19 van 25.1.1996, blz. 39).
  • Beschikking 92/353/EEG van de Commissie van 11 juni 1992 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van organisaties en verenigingen die stamboeken voor geregistreerde paardachtigen bijhouden of aanleggen (PB L 192 van 11.7.1992, blz. 63).
  • Verordening (EEG) nr. 3626/82 van de Raad van 3 december 1982 betreffende de toepassing in de Gemeenschap van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (PB L 384 van 31.12.1982, blz. 1).
  • Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie van 12 maart 2010 tot vaststelling van lijsten van derde landen en gebieden, of delen daarvan, waaruit bepaalde dieren en vers vlees in de Europese Unie mogen worden binnengebracht, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (PB L 73 van 20.3.2010, blz. 1).
  • Richtlijn 92/35/EEG van de Raad van 29 april 1992 tot vaststelling van controlevoorschriften en van maatregelen ter bestrijding van paardenpest (PB L 157 van 10.6.1992, blz. 19).
  • Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206).
  • Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten (PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1).
  • Richtlijn 2008/73/EG van de Raad van 15 juli 2008 tot vereenvoudiging van de procedures voor het opstellen en publiceren van lijsten met informatie op veterinair en zoötechnisch gebied en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG, 77/504/EEG, 88/407/EEG, 88/661/EEG, 89/361/EEG, 89/556/EEG, 90/426/EEG, 90/427/EEG, 90/428/EEG, 90/429/EEG, 90/539/EEG, 91/68/EEG, 91/496/EEG, 92/35/EEG, 92/65/EEG, 92/66/EEG, 92/119/EEG, 94/28/EG en 2000/75/EG, Beschikking 2000/258/EG en de Richtlijnen 2001/89/EG, 2002/60/EG en 2005/94/EG (PB L 219 van 14.8.2008, blz. 40).
  • Beschikking 2009/712/EG van de Commissie van 18 september 2009 ter uitvoering van Richtlijn 2008/73/EG van de Raad wat betreft informatiepagina's op internet met lijsten van door de lidstaten overeenkomstig de communautaire veterinaire en zoötechnische wetgeving erkende inrichtingen en laboratoria (PB L 247 van 19.9.2009, blz. 13).
  • Beschikking 96/510/EG van de Commissie van 18 juli 1996 tot vaststelling van de stamboek- en fokkerijcertificaten voor de invoer van fokdieren en van sperma, eicellen en embryo's daarvan (PB L 210 van 20.8.1996, blz. 53).
  • Beschikking 93/623/EEG van de Commissie van 20 oktober 1993 tot vaststelling van het identificatiedocument (paspoort) dat geregistreerde paardachtigen moet vergezellen (PB L 298 van 3.12.1993, blz. 45).
  • Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1).
  • http://www.cwbc.be/bibliotheque/File/livret_fei_en.pdf
  • http://www.weatherbys.co.uk/sites/default/files/Identification%20of%20Horses%20Booklet.pdf
  • Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29).
  • Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).
  • Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1).
  • Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
  • Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55).
  • Verordening (EG) nr. 2076/2005 van de Commissie van 5 december 2005 tot vaststelling van overgangsregelingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004, (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 853/2004 en (EG) nr. 854/2004 (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 83).
  • Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van β-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3).
  • Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).
  • Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 1).
  • Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).
  • Verordening (EG) nr. 1950/2006 van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, van een lijst van stoffen die essentieel zijn voor de behandeling van paardachtigen en van stoffen die klinische meerwaarde bieden (PB L 367 van 22.12.2006, blz. 33).
  • http://www.ueln.net
  • Richtlijn 89/608/EEG van de Raad van 21 november 1989 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire en zoötechnische wetgeving (PB L 351 van 2.12.1989, blz. 34).
  • Verordening (EU) nr. 519/2013 van de Commissie van 21 februari 2013 tot aanpassing van bepaalde verordeningen, besluiten en beschikkingen op het gebied van vrij verkeer van goederen, vrij verkeer van personen, het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten, vennootschapsrecht, mededingingsbeleid, landbouw, voedselveiligheid, veterinair en fytosanitair beleid, visserij, vervoersbeleid, energie, belastingen, statistieken, sociaal beleid en werkgelegenheid, milieu, douane-unie, externe betrekkingen, buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid, in verband met de toetreding van Kroatië (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 74).
 

BIJLAGE I

DEEL 1

De inhoud van het in artikel 7 bedoelde identificatiedocument:

DOCUMENT D'IDENTIFICATION DES ÉQUIDÉS

Ces instructions sont rédigées en vue d'assister l'utilisateur et n'entravent pas l'application des règles établies par le règlement d'execution (UE) 2015/262 de la Commission (1).

 
 

I.

Le document d'identification doit comporter toutes les instructions nécessaires à son utilisation ainsi que les coordonnées de l'organisme émetteur en français, en anglais et dans une des langues officielles de l'État membre ou du pays dans lequel l'organisme émetteur a son siège.

 
 

II.

Le document d'identification doit contenir les renseignements suivants:

  • 1. 
    Section I — Identification

L'équidé doit être identifié par l'organisme émetteur. Le numéro unique d'identification valable à vie doit permettre d'identifier clairement l'équidé ainsi que l'organisme émetteur du document d'identification et doit être compatible avec le système UELN (numéro universel d'identification des équidés). Dans le signalement figurant à la section I, partie A, notamment au point 3, l'utilisation d'abbréviations doit être évitée autant que possible. À la section I, partie A, point 5, un champ doit être prévu pour insérer au moins quinze chiffres du code transmis par le transpondeur.

À la section I, partie B, le signalement graphique doit être effectué à l'aide d'un stylo à bille à encre rouge pour les marques et d'un stylo à bille à encre noire pour les épis, ou à l'aide de ces mêmes couleurs s'il est effectué par voie électronique, selon les lignes directrices fournies par la Fédération équestre internationale (FEI) ou par Weatherbys.

La section I, partie C, doit servir à enregistrer toute modification des données d'identification.

  • 2. 
    Section II — Administration de médicaments vétérinaires

Les parties I et II ou la partie III de cette section doivent être dûment complétées suivant les instructions établies dans cette section.

  • 3. 
    Section III — Validité des documents pour les mouvements d'équidés

Les suspensions ou rétablissements de la validité du document conformément à l'article 4, paragraphe 4, point a), deuxième alinéa, de la directive 2009/156/CE doivent être consignés.

  • 4. 
    Section IV — Propriétaire

Le nom du propriétaire ou celui de son agent ou représentant doit être mentionné si l'organisme émetteur le requiert.

  • 5. 
    Section V — Certificat d'origine

Si l'équidé est inscrit ou enregistré et susceptible d'être inscrit dans un livre généalogique tenu par une organisation d'élevage agréée ou reconnue, le document d'identification doit indiquer le pedigree de l'équidé ainsi que la classe du livre généalogique dans laquelle celui-ci est inscrit conformément aux règles de l'organisation d'élevage agréée ou reconnue délivrant le document d'identification.

  • 6. 
    Section VI — Enregistrement des contrôles d'identité

À chaque fois que les lois et règlements l'exigent, l'identité de l'équidé doit faire l'objet de contrôles enregistrés par l'autorité compétente, au nom de l'organisme émetteur, ou par l'organisation gérant des chevaux en vue de la compétition ou des courses.

  • 7. 
    Section VII — Enregistrement des vaccinations contre la grippe équine

Toutes les vaccinations contre la grippe équine, y compris par administration de vaccins combinés, doivent être enregistrées à la section VII. Ces informations peuvent être fournies moyennant l'apposition d'un autocollant.

  • 8. 
    Section VIII — Enregistrement des vaccinations autres que les vaccinations contre la grippe équine

Toutes les vaccinations autres que les vaccinations contre la grippe équine doivent être enregistrées à la section VIII. Ces informations peuvent être fournies moyennant l'apposition d'un autocollant.

  • 9. 
    Section IX — Examens de laboratoire

Les résultats de tous les examens pratiqués pour déceler une maladie transmissible doivent être consignés.

 
 

III.

Le document d'identification peut contenir les renseignements suivants:

  • 10. 
    Section X — Conditions sanitaires de base (obligatoire pour les équidés enregistrés)

Ces conditions ne s'appliquent qu'aux mouvements d'équidés enregistrés qui ont lieu sur le territoire d'un même État membre.

  • 11. 
    Section XI — Châtaignes

Cette section est nécessaire au respect du modèle de document d'identification de la Fédération équestre internationale (FEI).

 
 

IV.

Sauf s'il est détruit sous surveillance officielle à l'abattoir, le document d'identification doit être restitué à l'organisme émetteur en cas de mort, d'élimination, de perte ou de vol de l'animal, ou si celui-ci est abattu à des fins de lutte contre les maladies.

IDENTIFICATION DOCUMENT FOR EQUIDAE

These instructions are drawn up to assist the user and do not impede on the rules laid down in Implementing Regulation (EU) 2015/262 (2).

 
 

I.

The identification document must contain all the instructions needed for its use and the details of the issuing body in French, English and one of the official language(s) of the Member State or country where the issuing body has its headquarters.

 
 

II.

The identification document must contain the following information:

  • 1. 
    Section I — Identification

The equine animal shall be identified by the issuing body.The unique life number shall clearly identify the equine animal and the issuing body which issued the identification document and shall becompatible with the universal equine life number (UELN).

In the narrative in Part A of Section I, in particular in point 3 thereof, abbreviations must be avoided, where possible. In point 5 of Part A of Section I, the space must be provided for at least 15 digits of the transponder code.

In Part B of Section I the outline diagram shall be completed using red ball point ink for marks and black ball point ink for whorls, or by use of these colours respectively if completed electronically, taking into account the guidelines provided for by the World Equestrian Federation (FEI) or the Weatherbys.

Part C of Section I must be used to record modifications to identification details.

  • 2. 
    Section II — Administration of veterinary medicinal products

Parts I and II or Part III of this Section must be duly completed in accordance with the instructions set out in this Section.

  • 3. 
    Section III — Validity of document for movement of equidae

Invalidation or revalidation of the indentification document in accordance with the second subparagraph of Article 4(4)(a) of Directive 2009/156/EC must be indicated.

  • 4. 
    Section IV — Owner

The name of the owner or its agent or representative must be stated where required by the issuing body.

  • 5. 
    Section V — Certificate of orgin

In the case of equidae entered or registered and eligible for entry in a studbook maintained by an approved or recognised breeding organisation, the identification document shall contain the pedigree and the studbook class in which the equine animal is entered in accordance with the rules of the approved or recognised breeding organisation issuing the identification document.

  • 6. 
    Section VI — Recording of identity checks

Whenever laws and regulations require to conduct checks on the identity of the equine animal, those checks should be recorded by the competent authority, on behalf of the issuing body or by the organisation which manages registered horses for competitions or races.

  • 7. 
    Section VII — Record of vaccination against equine influenza

All equine influenza vaccinations, including by use of combined vaccines, must be recorded in Section VII. The information may take the form of a sticker.

  • 8. 
    Section VIII — Record of vaccination against other diseases

All vaccinations other than those against equine influenza must be recorded in Section VIII. The information may take the form of a sticker.

  • 9. 
    Section IX — Laboratory health tests

The results of all tests carried out to detect transmissible diseases must be recorded.

 
 

III.

The identification document may contain the following information:

  • 10. 
    Section X — Basic health conditions (mandatory for registered equidae)

These conditions shall apply only for movement of registered equidae on the territory of a Member State.

  • 11. 
    Section XI — Chestnuts

This section shall be required for compliance with the model of the identification document of the World Equestrian Federation (FEI).

 
 

IV.

Except where it is destroyed under official supervision at the slaughterhouse, the identification document must be returned to the issuing body after the animal has died, had to be destroyed, was lost or stolen or was slaughtered for disease control purposes.

IDENTIFICATIEDOCUMENT VOOR PAARDACHTIGEN

Deze instructies zijn bedoeld om de gebruiker te helpen onverminderd Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/262 van de Commissie (3).

 
 

I.

Het identificatiedocument moet alle voor het gebruik noodzakelijke instructies en de gegevens over de instantie van afgifte bevatten in het Frans, het Engels en een van de officiële talen van de lidstaat of het land waar het hoofdkantoor van de instantie van afgifte is gevestigd.

 
 

II.

Het identificatiedocument moet de volgende gegevens bevatten:

  • 1. 
    Sectie I — Identificatie

De paardachtige moet door de instantie van afgifte worden geïdentificeerd. Het uniek levensnummer moet de paardachtige en de instantie van afgifte van het identificatiedocument duidelijk identificeren en compatibel zijn met het Universal Equine Life Number (UELN).

In de beschrijving in deel A van sectie I, en vooral in punt 3 ervan, moeten afkortingen zoveel mogelijk worden vermeden. In punt 5 van deel A van sectie I moet voldoende ruimte zijn voor ten minste 15 cijfers van de transpondercode.

In deel B van sectie I moet de getekende schets worden ingevuld met rode balpeninkt voor de kenmerken en met zwarte balpeninkt voor de kruinen, of in dezelfde kleuren als de schets elektronisch wordt ingevuld, op basis van de richtlijnen van de World Equestrian Federation (FEI) of Weatherbys.

In deel C van sectie I moeten wijzigingen van de identificatiegegevens worden vermeld.

  • 2. 
    Sectie II — Toediening van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik

De delen I en II of deel III moeten naar behoren worden ingevuld overeenkomstig de in sectie II vermelde instructies.

  • 3. 
    Sectie III — Geldigheid van het document voor verplaatsingen van paardachtigen

Vermeld moet worden of het identificatiedocument overeenkomstig artikel 4, lid 4, onder a), tweede alinea, van Richtlijn 2009/156/EG ongeldig is verklaard of opnieuw geldig is verklaard.

  • 4. 
    Sectie IV — Eigenaar

Wanneer de instantie van afgifte zulks vereist, moet de naam van de eigenaar of zijn afgevaardigde of vertegenwoordiger worden vermeld.

  • 5. 
    Sectie V — Certificaat van oorsprong

Als de paardachtige is ingeschreven of geregistreerd en in aanmerking komt voor inschrijving in een door een erkende fokkerijorganisatie bijgehouden stamboek, moet het identificatiedocument de stamboekgegevens bevatten, evenals de klasse van het stamboek waarin het dier is ingeschreven overeenkomstig de voorschriften van de erkende fokkerijorganisatie die het identificatiedocument heeft afgegeven.

  • 6. 
    Sectie VI — Registratie van identiteitscontroles

Wanneer de wetgeving en de voorschriften vereisen dat de identiteit van de paardachtige wordt gecontroleerd, moeten die controles worden geregistreerd door de bevoegde instantie (namens de instantie van afgifte) of door de organisatie die geregistreerde paarden voor wedstrijden en paardenrennen beheert.

  • 7. 
    Sectie VII — Registratie van vaccinaties tegen paardeninfluenza

Alle vaccinaties tegen paardeninfluenza (ook bij gebruik van gecombineerde vaccins) moeten in sectie VII worden geregistreerd. De gegevens mogen in de vorm van een sticker worden weergegeven.

  • 8. 
    Sectie VIII — Registratie van vaccinaties tegen andere ziekten

Alle vaccinaties tegen andere ziekten dan paardeninfluenza moeten in sectie VIII worden geregistreerd. De gegevens mogen in de vorm van een sticker worden weergegeven.

  • 9. 
    Sectie IX — Door laboratoria verrichte gezondheidscontroles

De resultaten van alle onderzoeken naar besmettelijke ziekten moeten worden geregistreerd.

 
 

III.

Het identificatiedocument mag de volgende gegevens bevatten:

  • 10. 
    Sectie X — Basisgezondheidsvoorwaarden (verplicht voor geregistreerde paardachtigen)

Deze voorwaarden gelden alleen voor verplaatsingen van geregistreerde paardachtigen op het grondgebied van een lidstaat.

  • 11. 
    Sectie XI — Zwilwratten

Deze sectie is vereist voor de naleving van het model van het identificatiedocument van de World Equestrian Federation (FEI).

 
 

IV.

Behalve wanneer het identificatiedocument onder officieel toezicht in het slachthuis wordt vernietigd, moet het bij de instantie van afgifte worden ingeleverd nadat het dier is gestorven, vernietigd, vermist geraakt of gestolen, of in het kader van de bestrijding van een ziekte is geslacht.

SECTIE I

Partie A — Données d'identification

Part A — Identification details

Deel A — Identificatiegegevens

 

(1)(a)

Espèce/Species/Soort:

(4)

Numéro unique d'identification valable à vie (15 chiffres)/Unique Life Number: (15 digits)/Uniek levensnummer: (15 cijfers):

☐☐☐-☐☐☐-☐☐☐☐☐☐☐☐☐

(1)(b)

Sexe/Sex/Geslacht:

(2)(a)

Date de naissance/Date of birth/Geboortedatum:

(5)

Code du transpondeur (si disponible)/Transponder code (where available)/Transpondercode (indien beschikbaar):

☐☐☐ ☐☐☐ ☐☐☐ ☐☐☐ ☐☐☐

Système de lecture (si différent de ISO 11784)/Reading system (if not ISO 11784)/Uitleessysteem (indien niet ISO 11784):

Code-barres (optionnel)/Bar-Code (optional)/Streepjescode (facultatief):

(2)(b)

Pays de naissance/Country of birth/Geboorteland:

(3)

Signalement/Description/Beschrijving

(3)(a)

Robe/Colour/Kleur:

(3)(b)

Tête/Head/Hoofd:

(6)

Méthode alternative de vérification d'identité (si applicable)/Alternative method of identity verification (if applicable)/Alternatieve merkmethode om de identiteit te verifiëren (indien van toepassing):

(3)(c)

Ant. G/Foreleg L/Voorbeen links:

(3)(d)

Ant. D/Foreleg R/Voorbeen rechts:

(7)

Informations sur toute autre méthode appropriée donnant des garanties pour vérifier l'identité de l'animal (groupe sanguin/code ADN) (optionnel)/Information on any other appropriate method providing guarantees to verify the identity of the animal (blood group/DNA code) (optional)/Informatie inzake andere toepasselijke methoden waarmee de identiteit van het dier kan worden vastgesteld (bloedgroep/DNA-code) (facultatief):

(3)(e)

Post G/Hindleg L/Achterbeen links:

(3)(f)

Post D/Hindleg R/Achterbeen rechts:

(8)

Nom et adresse du destinataire du document/Name and address of person to whom document is issued/Naam en adres van de persoon aan wie het document is afgegeven:

(3)(g)

Corps/Body/Lichaam:

(3)(h)

Marques/Markings/Kenmerken:

(11)

Signature de la personne qualifiée (nom en lettres capitales)/Signature of qualified person (name in capital letters)/Handtekening van de erkende persoon (naam in hoofdletters):

Cachet de l'organisme émetteur ou de l'autorité compétente/stamp of issuing body or competent authority/stempel van de instantie van afgifte of de bevoegde instantie:

(9)

Date/Date/Datum:

(10)

Lieu/Place/Plaats:

Partie B — Signalement graphique

Part B — Outline Diagram

Deel B — Getekende schets

Opmerking voor de instantie van afgifte [not to be printed in identification document]: Kleine varianten van deze modelschets zijn toegestaan, mits ze voor de inwerkingtreding van deze verordening al in gebruik waren.

Partie C — Castration, vérification du signalement, enregistrement dans la base de données

Part C — Castration, verification of the description, recording in database

Deel C — Castratie, verificatie van de beschrijving, registratie in de database

 

Castration/Castration/Castratie

Identification/Identification/Identificatie

Date et lieu de la castration/Date and place of castration/Datum en plaats van de castratie:

Signature et cachet du vétérinaire/Signature and stamp of veterinarian/Handtekening en stempel van de dierenarts:

Vérification du signalement/Verification of the description/Verificatie van de beschrijving

Mentionner/Include/Vermeld:

 

1.

Modifications/Amendments/Wijzigingen:

 

2.

Adjonctions/Additions/Aanvullingen:

 

3.

Enregistrement d'un document d'identification dans la base de données d'un organisme émetteur autre que celui qui a délivré le document/Registration of an identification document in the database of an issuing body other than the body which issued the original document/Registratie van een identificatiedocument in de database van een andere instantie van afgifte dan de instantie die het originele document heeft afgegeven:

Signature de la personne qualifiée (nom en lettres capitales)/Signature of qualified person (name in capital letters)/Handtekening van de erkende persoon (naam in hoofdletters):

Cachet de l'organisme émetteur ou de l'autorité compétente/stamp of issuing body or competent authority/stempel van de instantie van afgifte of de bevoegde instantie:

Date et lieu/Date and place/Datum en plaats:

Opmerking voor de instantie van afgifte [not to be printed in identification document]: Kleine afwijkingen van dit model zijn toegestaan, mits ze voor de inwerkingtreding van deze verordening al in gebruik waren. Deel C van sectie I mag met de hand worden ingevuld.

SECTIE II

Image

Image

Image

SECTIE III

SUSPENSION/RÉTABLISSEMENT DE LA VALIDITÉ DU DOCUMENT D'IDENTIFICATION POUR LES MOUVEMENTS D'ÉQUIDÉS

conformément à l'article 4, paragraphe 4, point a), de la directive 2009/156/CE

SUSPENSION/RE-ESTABLISHMENT OF VALIDITY OF THE IDENTIFICATION DOCUMENT FOR MOVEMENT OF EQUIDAE

in accordance with Article 4(4)(a) of Directive 2009/156/EC

SCHORSING/HERSTEL VAN DE GELDIGHEID VAN HET IDENTIFICATIEDOCUMENT VOOR VERPLAATSINGEN VAN PAARDACHTIGEN

overeenkomstig artikel 4, lid 4, onder a), van Richtlijn 2009/156/EG

 

Date

Date

Datum

Lieu

Place

Plaats

Validité du document

Validity of the document

Geldigheid van het document

Maladie/Disease/Ziekte

[insérer chiffre comme indiqué ci-dessous/insert figure as mentioned below/vermeld het cijfer uit de onderstaande lijst]

Nom (en lettres capitales) et signature du vétérinaire officiel/Name (in capital letters) and signature of official veterinarian/Naam (in hoofdletters) en handtekening van de officiële dierenarts

Validité suspendue/Validity suspended/Geldigheid geschorst

Validité rétablie/Validity re-established/Geldigheid hersteld

           
           
           
           
           
           
 

MALADIES À DÉCLARATION OBLIGATOIRE — COMPULSORILY NOTIFIABLE DISEASES/ZIEKTEN WAARVOOR EEN AANGIFTEPLICHT BESTAAT

1.

Peste équine — African horse sickness -/paardenpest

5.

Encéphalomyélites équines (sous toutes leurs formes, y compris l'EEV) — equine encephalomyelitis (all types including VEE) -/paardenencefalomyelitis (alle typen, inclusief VEE)

2.

Stomatite vésiculeuse — vesicular stomatitis -/vesiculaire stomatitis

6.

Anémie infectieuse des équidés — equine infectious anaemia -/infectieuze anemie bij paarden

3.

Dourine — dourine -/dourine

7.

Rage — rabies -/rabiës

4.

Morve — glanders -/kwade droes

8.

Fièvre charbonneuse — anthrax -/miltvuur

SECTIE IV

 

Renseignements relatifs au droit de propriété

Details of ownership

Gegevens over de eigenaar

1.

Pour les compétitions relevant de la Fédération équestre internationale (FEI), la nationalité du cheval est celle de son propriétaire.

1.

For competition purposes under the auspices of the, Fédération équestre internationale (FEI) the nationality of the horse shall be that of its owner.

1.

Bij wedstrijden onder toezicht van de Fédération équestre internationale (FEI) is de nationaliteit van het paard gelijk aan de nationaliteit van de eigenaar.

2.

En cas de changement de propriétaire, le document d'identification doit être immédiatement déposé auprès de 1'organisation, 1'association ou le service officiel 1'ayant délivré avec le nom et l'adresse du nouveau propriétaire afin de le lui transmettre après réenregistrement.

2.

On change of ownership the identification document must immediately be lodged with the issuing body, organisation, association or official service, giving the name and address of the new owner, for re-registration and forwarding to the new owner.

2.

Bij verandering van eigenaar moet het identificatiedocument samen met de naam en het adres van de nieuwe eigenaar onmiddellijk worden ingediend bij de organisatie, de vereniging of de instantie die het document heeft afgegeven, zodat de nieuwe eigenaar kan worden geregistreerd en het document aan de nieuwe eigenaar kan worden toegezonden.

3.

S'il y a plus d'un propriétaire ou si le cheval appartient ä une société, le nom et la nationalité de la personne responsable du cheval doivent être inscrits dans le document d'identification. Si les propriétaires sont de nationalités différentes, ils doivent préciser la nationalité du cheval.

3.

If there is more than one owner or the horse is owned by a company, then the name of the individual responsible for the horse must be entered in the identification document together with his nationality. If the owners are of different nationalities, they have to determine the nationality of the horse.

3.

Als er meer eigenaars zijn of het paard eigendom is van een bedrijf, moeten de naam en de nationaliteit van de voor het paard verantwoordelijke persoon in het identificatiedocument worden vermeld. Als de eigenaars niet dezelfde nationaliteit hebben, moeten zij de nationaliteit van het paard bepalen.

4.

Lorsque la FEI approuve la location d'un cheval par une fédération équestre nationale, les détails de la transaction doivent être enregistrés par la fédération équestre nationale concernée.

4.

When the FEI approves the leasing of a horse by a national equestrian federation, the details of these transactions must be recorded by the national equestrian federation concerned.

4.

Als de FEI de leasing van een paard door een nationale ruitersportfederatie goedkeurt, moet de betrokken nationale ruitersportfederatie de details van de transactie registreren.

 

Date d'enregistrement par l'organisation, 1'association ou le service officiel/Date of registration by the organisation, association, or official service/Datum van registratie door de organisatie, vereniging of officiële instantie

Nom du propriétaire/Name of owner/Naam van de eigenaar

Adresse du propriétaire/Address of owner/Adres van de eigenaar

Nationalité du propriétaire/Nationality of owner/Nationaliteit van de eigenaar

Signature du propriétaire/Signature of owner/Handtekening van de eigenaar

Cachet de 1'organisation, association ou service officiel et signature/Stamp of the organisation, association or official service and signature/Stempel van de organisatie, vereniging of officiële instantie en handtekening

           
           
           
           
           

Opmerking voor de instantie van afgifte [not to be printed in identification document]: De tekst van de punten 3 en 4 van deze sectie (of delen ervan) moet uitsluitend worden afgedrukt als zulks in overeenstemming is met de regels van de in artikel 2, onder c), van Richtlijn 2009/156/EG genoemde organisaties.

SECTIE V

Certificat d'origine

Certificate of Origin

Certificaat van oorsprong

 

(1)

Nom/Name/Naam:

(2)

Nom commercial/Commercial name/Commerciële naam:

(3)

Race/Breed/Ras:

(4)

Classe dans le livre généalogique/Studbook class/Stamboekklasse:

(5)

Père génétique/Genetic sire/Genetische vader:

(5)(a)

Grand-père/Grandsire/Grootvader:

(6)

Mère génétique/Genetic dam/Genetische moeder:

(6)(a)

Grand-père/Grandsire/Grootvader:

(7)

Lieu de naissance/Place of birth/Geboorteplaats:

Remarque/Note/Opmerking:

Pedigree (s'il y a lieu sur une page supplémentaire)/Pedigree (if appropriate on additional page)/Stamboekgegevens (eventueel op een extra pagina)

(8)

Naisseur(s)/Breeder(s)/Fokker(s):

(9)

Certificat d'origine validé/Certificate of origin validated/Certificaat van oorsprong geldig verklaard op:

Par/by/door:

(10)(a)

Nom de l'organisme émetteur/Name of the issuing body/Naam van de instantie van afgifte:

(10)(b)

Adresse/Address/Adres:

(10)(c)

Telefoonnummer:

(10)(d)

Fax/e-mail:

(10)(e)

Cachet/Stamp/Stempel:

(10)(f)

Signature: (nom (en lettres capitales) et qualité du signataire)/Signature: (Name (in capital letters) and capacity of signatory)/Handtekening: (Naam (in hoofdletters) en functie van de ondertekenaar):

Opmerking voor de instantie van afgifte [not to be printed in identification document]: Een andere layout is toegestaan, mits de vereiste minimuminformatie wordt verstrekt.

SECTIE VI

 

Contrôles d'identité de l'équidé décrit dans le document d'identification

L'identité de l'équidé doit être contrôlée chaque fois que les lois et les règles 1'exigent et il doit être certifié que l'équidé présenté est conforme au signalement donné dans la section I du document d'identification.

Control of identification of the equine animal described in the identification document

The identity of the equine animal must be checked each time this is required by the law and the rules and it must be certified that the equine animal presented conforms to the description given in Section I of the identification document.

Identiteitscontroles van de in het identificatiedocument beschreven paardachtige

De identiteit van de paardachtige moet worden gecontroleerd telkens wanneer de wetgeving en de voorschriften zulks vereisen. Er moet officieel verklaard worden dat de paardachtige beantwoordt aan de beschrijving in sectie I van het identificatiedocument.

 

Date/Date/Datum

Ville et pays/Town and country/Stad en land

Motif du contrôle (concours, certificat sanitaire, etc.)/Reason for check (event, health certificate, etc.)/Reden voor de controle (wedstrijd, gezondheidscertificaat, enz.)

Nom (en lettres capitales), qualité et signature du vérificateur de 1'identité/Name (in capital letters), capacity and signature of the person verifying the identity/Naam (in hoofdletters), functie en handtekening van de persoon die de identiteit verifieert

       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       

SECTIE VII

 

Grippe équine seulement

ou

Grippe équine dans des vaccins combinés

Enregistrement des vaccinations

Toute vaccination subie par l'équidé doit être mentionnée dans le tableau ci-dessous de façon lisible et précise; cette mention doit être suivie du nom et de la signature du vétérinaire.

Equine influenza only

or

equine influenza using combined vaccines

Vaccination record

Details of every vaccination which the equine animal has undergone must be entered clearly and in detail, and completed with the name and signature of veterinarian.

Uitsluitend paardeninfluenza

of

paardeninfluenza in gecombineerde vaccinaties

Vaccinatiegegevens

Elke vaccinatie van de paardachtige moet duidelijk en gedetailleerd worden vermeld. Elke vermelding moet vergezeld gaan van de naam en de handtekening van de dierenarts.

 

Date/Date/Datum

Lieu/Place/Plaats

Pays/Country/Land

Vaccin/Vaccine/Vaccin

Nom (en lettres capitales) et signature du vétérinaire/Name (in capital letters) and signature of veterinarian/Naam (in hoofdletters) en handtekening van de dierenarts

Nom/Name/Naam

Numéro du lot/Batch number/Partijnummer

Maladie(s)/Disease(s)/Ziekte(n)

             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             

SECTIE VIII

 

Maladies autres que la grippe équine

Enregistrement des vaccinations

Toute vaccination subie par l'équidé doit être mentionnée dans le tableau ci-dessous de façon lisible et précise; cette mention doit être suivie du nom et de la signature du vétérinaire.

Diseases other than equine influenza

Vaccination record

Details of every vaccination which the equine animal has undergone must be entered clearly and in detail, and completed with the name and signature of veterinarian.

Andere ziekten dan paardeninfluenza

Vaccinatiegegevens

Elke vaccinatie van de paardachtige moet duidelijk en gedetailleerd worden vermeld. Elke vermelding moet vergezeld gaan van de naam en de handtekening van de dierenarts.

 

Date/Date/Datum

Lieu/Place/Plaats

Pays/Country/Land

Vaccin/Vaccine/Vaccin

Nom (en lettre capitales) et signature du vétérinaire/Name (in capital letters) and signature of veterinarian/Naam (in hoofdletters) en handtekening van de dierenarts

Nom/Name/Naam

Numéro du lot/Batch number/Partijnummer

Maladie(s)/Disease(s)/Ziekte(n)

             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             
             

SECTIE IX

 

Examens de laboratoire

Le résultat de tout examen effectué pour une maladie transmissible par un vétérinaire ou par un laboratoire autorisé par le service vétérinaire officiel du pays („laboratoire officiel”) doit être reporté clairement et en détail par le vétérinaire représentant 1'autorité qui a demandé l'examen.

Laboratory health test

The result of every test carried out for a transmissible disease by a veterinarian or by a laboratory authorised by the official veterinary service of the country ('official laboratory') must be entered clearly and in detail by the veterinarian acting on behalf of the authority requesting the test.

Door laboratoria verrichte gezondheidscontroles

De resultaten van alle door een dierenarts of een door de officiële veterinaire dienst van een land erkend laboratorium („officieel laboratorium”) uitgevoerde onderzoeken naar een overdraagbare ziekte moeten duidelijk en gedetailleerd worden geregistreerd door de dierenarts die de instantie die om het onderzoek heeft verzocht, vertegenwoordigt.

 

Date de prélèvement/Sampling date/Bemonsteringsdatum

Maladie transmissible concernée/Transmissible disease tested for/Overdraagbare ziekte waarnaar een onderzoek is uitgevoerd

Nature de l'examen/Type of test/Type onderzoek

Résultat de l'examen/Result of test/Resultaten van het onderzoek

Laboratoire officiel ayant effectué l'examen/Official laboratory which carried out the test/Officieel laboratorium dat het onderzoek heeft uitgevoerd

Nom (en lettres capitales) et signature du vétérinaire/Name (in capital letters) and signature of veterinarian/Naam (in hoofdletters) en handtekening van de dierenarts

           
           
           
           
           
           
           
           
           
           
           
           
           
           
           

SECTIE X

Conditions sanitaires de base [article 4, paragraphe 4), point a), de la directive 2009/156/CE]

Ces conditions ne s'appliquent pas à l'entrée dans l'Union européenne

Basic health conditions (Article 4(4)(a) of Directive 2009/156/EC)

These conditions are not valid to enter the European Union

Basisgezondheidsvoorwaarden (artikel 4, lid 4, onder a), van Richtlijn 2009/156/EG)

Deze voorwaarden gelden niet bij binnenkomst in de Europese Unie

Sauf si la validité du document d'identification est suspendue pour les mouvements par une mention portée à la section III ou si un certificat sanitaire distinct est délivré pour des raisons épidémiologiques particulières, telles que mentionnées ci-dessous, l'équidé identifié à la section I ne peut être déplacé sur le territoire d'un État membre de l'Union européenne qu'aux conditions suivantes/Unless the identification document is invalidated for movement purposes by virtue of a valid entry in Section III or a separate health certificate is issued for particular epidemiological reasons as mentioned below, the equine animal identified in Section I shall only be moved on the territory of a Member State of the European Union under the following conditions/Tenzij de geldigheid van het identificatiedocument voor verplaatsingen is geschorst door middel van een geldige vermelding in sectie III of een afzonderlijk gezondheidscertificaat vanwege bijzondere epidemiologische redenen (zie hieronder) is afgegeven, mag de in sectie I geïdentificeerde paardachtige alleen op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie worden verplaatst als:

 

a)

il n'est pas destiné à l'abattage dans le cadre d'un programme national d'éradication d'une maladie transmissible/it is not intended for slaughter under a national eradication programme for a transmissible disease/het dier niet bestemd is om te worden geslacht in het kader van een nationaal programma voor de uitroeiing van een overdraagbare ziekte;

 

b)

il ne provient pas d'une exploitation faisant l'objet de mesures de restriction pour des motifs de police sanitaire et n'a pas été en contact avec des équidés d'une telle exploitation/it does not come from a holding subject to restrictions for animal health reasons and has not been in contact with equidae on such a holding/het dier niet afkomstig is van een houderij waarvoor om veterinairrechtelijke redenen verbodsmaatregelen gelden en niet in aanraking is geweest met paardachtigen van een dergelijke houderij;

 

c)

il ne provient pas d'une zone faisant l'objet de mesures de restriction en ce qui concerne la peste équine/it does not come from an area subject to restrictions for African horse sickness/het dier niet afkomstig is uit een gebied waarvoor beperkende maatregelen gelden als gevolg van paardenpest.

 

Datum

Lieu/Place/Plaats

Pour des raisons épidémiologiques particulières, un certificat sanitaire séparé accompagne le présent document d'identification/For particular epidemiological reasons, a separate health certificate accompanies this identification document/Om bijzondere epidemiologische redenen is bij dit identificatiedocument een afzonderlijk gezondheidscertificaat gevoegd

Nom (en lettres capitales) et signature du vétérinaire officiel/Name (in capital letters) and signature of official veterinarian/Naam (in hoofdletters) en handtekening van de officiële dierenarts

   

Oui/Yes/Ja

Non/No/Neen

Remarque/Note/Opmerking: Barrer la mention inutile/Delete as appropriate/Doorhalen wat niet van toepassing is

 
   

Oui/Yes/Ja

Non/No/Neen

Remarque/Note/Opmerking: Barrer la mention inutile/Delete as appropriate/Doorhalen wat niet van toepassing is

 
   

Oui/Yes/Ja

Non/No/Neen

Remarque/Note/Opmerking: Barrer la mention inutile/Delete as appropriate/Doorhalen wat niet van toepassing is

 

SECTIE XI

Châtaignes

Pour tous les chevaux ne présentant aucune marque et ayant moins de trois épis, le contour de chaque châtaigne doit être dessiné dans le carré correspondant.

Chestnuts

The outline of each chestnut must be drawn in the appropriate square for all horses without markings and with less than three whorls.

Zwilwratten

Voor alle paarden zonder kenmerken en met minder dan drie kruinen moet elke zwilwrat worden geschetst in het passende vak.

 

Antérieur droit/Foreleg Right/Voorbeen rechts

Postérieur droit/Hindleg Right/Achterbeen rechts

Antérieur gauche/Foreleg Left/Voorbeen links

Postérieur gauche/Hindleg Left/Achterbeen links

DEEL 2

Bijkomende voorschriften met betrekking tot het identificatiedocument voor paardachtigen

Het identificatiedocument moet aan de volgende voorschriften voldoen:

 

a)

het identificatiedocument heeft de vorm van een gedrukt paspoort van ten minste A5-formaat (210 × 148 mm);

 

b)

het identificatiedocument heeft een duidelijke omslag (voor- en achterzijde) die voldoende bescherming biedt, waarop het logo van de instantie van afgifte in reliëf mag worden aangebracht en waar aan de binnenkant van de achterzijde in een opbergvakje mag worden voorzien voor de bladzijden met de secties IV tot en met XI, naargelang van het geval;

 

c)

ten minste de secties I tot en met III zijn onscheidbaar machinaal aan elkaar gehecht om te voorkomen dat bladzijden op frauduleuze wijze worden verwijderd of vervangen;

 

d)

wanneer serienummers worden gebruikt, zijn ten minste de secties I, II en III op bladzijden gedrukt met het serienummer van het identificatiedocument;

 

e)

ten minste elke bladzijde van de secties I tot en met III is genummerd volgens het patroon „nummer van de bladzijde/totaal aantal bladzijden”;

 

f)

deel A van sectie I wordt met een doorzichtige en zelfklevende stof geplastificeerd nadat de vereiste informatie is ingevuld, tenzij sectie I van het identificatiedocument door de instantie van afgifte wordt gedrukt op een wijze die veranderingen onmogelijk maakt nadat de vereiste informatie is ingevuld;

 

g)

de algemene instructies in deel 1 moeten in het document worden afgedrukt.

 

  • (1) 
    Règlement d'exécution (UE) 2015/262 de la Commission du 17 février 2015 établissant des règles conformément aux directives du Conseil 90/427/CEE et 2009/156/CE en ce qui concerne les méthodes d'identification des équidés (règlement sur le passeport équin) (JO L 59 du 3.3.2015, p. 1).
  • (2) 
    Commission Implementing Regulation (EU) 2015/262 of 17 February 2015 laying down rules pursuant to Council Directives 90/427/EEC and 2009/156/EC as regards the methods for the identification of equidae (Equine Passport Regulation) (OJ L 59, 3.3.2015, p. 1).
  • (3) 
    Uitvoeringsverordening (EU) 2015/262 van de Commissie van 17 februari 2015 tot vaststelling van voorschriften overeenkomstig de Richtlijnen 90/427/EEG en 2009/156/EG van de Raad met betrekking tot de methoden voor de identificatie van paardachtigen (verordening paardenpaspoort) (PB L 59 van 3.3.2015, blz. 1).
 

BIJLAGE II

Informatie op de smartcard

Op de smartcard moet ten minste de volgende informatie worden opgeslagen:

  • 1. 
    Zichtbare informatie
 

instantie van afgifte,

 

uniek levensnummer,

 

naam,

 

geslacht,

 

kleur,

 

de laatste 15 cijfers van de code die door de transponder wordt uitgezonden (indien van toepassing),

 

een foto van de paardachtige;

  • 2. 
    Elektronische informatie die toegankelijk is bij gebruik van standaardsoftware
 

ten minste alle verplichte informatie in deel A van sectie I van het identificatiedocument.

 

BIJLAGE III

Model van het tijdelijk document waarnaar in artikel 24, lid 1, wordt verwezen

 

Instantie van afgifte:

TIJDELIJK DOCUMENT

(artikel 24, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/262)

Naam van het land:

Naam en adres van de houder/eigenaar:

Uniek levensnummer:

☐☐☐-☐☐☐-☐☐☐☐☐☐☐☐☐

Streepjescode van het uniek levensnummer (indien beschikbaar):

Naam van het dier:

Transpondercode/oormerk:

☐☐☐ ☐☐☐ ☐☐☐ ☐☐☐ ☐☐☐

Geslacht:

Kleur:

Streepjescode (facultatief)/oormerk:

Geboortedatum:

Alternatieve methode om de identiteit te verifiëren (indien beschikbaar):

Datum en plaats van afgifte:

Naam (in hoofdletters) en functie van de ondertekenaar:

Handtekening:

Opmerking voor de instantie van afgifte [not to be printed in identification document]: Licht afwijkende varianten van dit model zijn toegestaan.

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.