Besluit 1999/173 - Specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie op het gebied van "Verhoging van het menselijk onderzoekpotentieel en verdieping van de fundamentele kennis op sociaal-economisch gebied" (1998-2002)

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31999D0173

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31999D0173

1999/173/EG: Beschikking van de Raad van 25 januari 1999 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie op het gebied van "Verhoging van het menselijk onderzoekpotentieel en verdieping van de fundamentele kennis op sociaal-economisch gebied" (1998-2002)

Publicatieblad Nr. L 064 van 12/03/1999 blz. 0105 - 0126

BESCHIKKING VAN DE RAAD van 25 januari 1999 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie op het gebied van "Verhoging van het menselijk onderzoekpotentieel en verdieping van de fundamentele kennis op sociaal-economisch gebied" (1998-2002) (1999/173/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 130 I, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

  • (1) 
    Overwegende dat het Europees Parlement en de Raad bij Besluit nr. 182/1999/EG (4) het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap (hierna "vijfde kaderprogramma" genoemd) voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (hierna "OTO" genoemd) hebben vastgesteld voor de periode 1998-2002, waarin de grote lijnen en de wetenschappelijke en technologische doelstellingen worden uiteengezet van de activiteiten die op het gebied van "Verhoging van het menselijk onderzoekpotentieel en de fundamentele kennis op sociaal-economisch gebied" moeten worden uitgevoerd;
  • (2) 
    Overwegende dat in artikel 130 I, lid 3, van het Verdrag is bepaald dat het kaderprogramma wordt uitgevoerd door middel van specifieke programma's die worden ontwikkeld binnen elke activiteit waarin het kaderprogramma voorziet; dat in elk specifiek programma de nadere bepalingen voor de uitvoering ervan, de looptijd en de noodzakelijk geachte middelen worden vastgesteld;
  • (3) 
    Overwegende dat de Commissie, overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Besluit nr. 1110/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 april 1994 betreffende het vierde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap van communautaire werkzaamheden op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1994-1998) (5) en artikel 4, lid 2, van de beschikkingen van de Raad betreffende de specifieke programma's waarmee het vierde kaderprogramma wordt uitgevoerd, een externe evaluatie heeft laten uitvoeren die zij samen met haar conclusies en opmerkingen heeft doen toekomen aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's;
  • (4) 
    Overwegende dat, overeenkomstig artikel 130 J van het Verdrag, Besluit 1999/65/EG van de Raad van 22 december 1998 betreffende de regels inzake de deelneming van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten, en inzake de verspreiding van de onderzoeksresultaten ter uitvoering van het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap (1998-2002) (6) (hierna "regels voor deelneming en verspreiding" genoemd) op dit specifieke programma van toepassing is; dat deze regels de deelneming van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek aan de onder dit programma vallende werkzaamheden onder contract mogelijk maken;
  • (5) 
    Overwegende dat bij de uitvoering van dit programma, naast de samenwerking in het kader van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of van een associatieovereenkomst, activiteiten op het gebied van internationale samenwerking met derde landen of internationale organisaties, inzonderheid op basis van artikel 130 M van het Verdrag, wenselijk kunnen zijn;
  • (6) 
    Overwegende dat de uitvoering van dit programma tevens activiteiten en mechanismen behelst ter stimulering, verspreiding en exploitatie van de resultaten van OTO, in het bijzonder ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's);
  • (7) 
    Overwegende dat het van belang is dat de wetenschappelijke, de industriële en de gebruikersgemeenschap aanzienlijk bijdragen aan de omschrijving van de activiteiten die moeten worden ondernomen en, waar passend, moeten worden betrokken bij de uitvoering van het programma;
  • (8) 
    Overwegende dat de onderzoekactiviteiten uit hoofde van het vijfde kaderprogramma ook op innovatie moeten worden gericht, zodat zij ook bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het eerste actieplan voor innovatie;
  • (9) 
    Overwegende dat de verhoging van het menselijk potentieel een essentiële factor in de versterking van concurrentievermogen, innovatie en werkgelegenheid in de Gemeenschap is;
  • (10) 
    Overwegende dat bijzondere nadruk moet worden gelegd op aanmoediging van deelneming van KMO's;
  • (11) 
    Overwegende dat bij de uitvoering van dit programma het gelijkekansenbeleid van de Gemeenschap in aanmerking moet worden genomen;
  • (12) 
    Overwegende dat een efficiënt en doorzichtig beheer bijdraagt tot een doeltreffender en gebruikersvriendelijker programma;
  • (13) 
    Overwegende dat de administratieve uitgaven op doorzichtige wijze in de Gemeenschapsbegroting moeten worden opgenomen;
  • (14) 
    Overwegende dat enerzijds de stand van zaken bij de uitvoering van dit programma moet worden onderzocht met het oog op de eventuele aanpassing ervan aan de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen; dat anderzijds door onafhankelijke deskundigen te gelegener tijd een evaluatie moet worden gemaakt van de verwezenlijkingen van het programma;
  • (15) 
    Overwegende dat het Comité voor wetenschappelijk en technisch onderzoek is geraadpleegd over de wetenschappelijke en technologische inhoud van de specifieke programma's,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het vijfde kaderprogramma wordt hierbij het specifieke programma met betrekking tot het thema "Verhoging van het menselijk onderzoekpotentieel en verdieping van de fundamentele kennis op sociaal-economisch gebied" (hierna "specifiek programma" genoemd) vastgesteld voor de periode van 25 januari 1999 tot en met 31 december 2002.

Artikel 2

  • 1. 
    Overeenkomstig bijlage III bij het vijfde kaderprogramma beloopt het bedrag dat voor de uitvoering van het specifieke programma noodzakelijk wordt geacht, 1 280 miljoen euro, waarvan ten hoogste 6,55 % voor de administratieve uitgaven van de Commissie.

Een indicatieve verdeling van dit bedrag is opgenomen in bijlage I.

  • 2. 
    Van het in lid 1 genoemde bedrag is
  • 293 miljoen euro bestemd voor de periode 1998-1999,
  • 987 miljoen euro bestemd voor de periode 2000-2002.

In het in artikel 2, lid 1, onder c), van het vijfde kaderprogramma bedoelde geval past de Raad het laatste cijfer aan, overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder c), tweede streepje, van het vijfde kaderprogramma. Zolang de Raad geen besluit heeft genomen, mag bij de uitvoering van dit specifieke programma het in het eerste streepje genoemde bedrag niet worden overschreden.

  • 3. 
    De begrotingsautoriteit stelt, met inachtneming van de in deze beschikking vastgelegde wetenschappelijke en technologische doelstellingen en prioriteiten, voor elk begrotingsjaar de kredieten vast afhankelijk van de beschikbaarheid van de in het kader van de meerjarige financiële vooruitzichten toegewezen middelen.

Artikel 3

  • 1. 
    De grote lijnen, de wetenschappelijke en technologische doelstellingen en de prioriteiten van het specifieke programma zijn opgenomen in bijlage II. Zij sluiten aan bij de beginselen en de drie categorieën selectiecriteria van bijlage I bij het vijfde kaderprogramma.
  • 2. 
    Overeenkomstig deze beginselen en criteria worden de selectiecriteria, als uiteengezet in artikel 10 van de regels voor deelneming en verspreiding, toegepast bij de selectie van de te verrichten OTO-activiteiten.

Voorts moet elke deelneming van industriële entiteiten aan op de industrie georiënteerde werkzaamheden voor gezamenlijke rekening in de regel aangepast zijn aan de aard en het doel van de activiteiten.

De voor dit programma specifieke selectiecriteria zijn opgenomen in bijlage IV.

Bij de uitvoering van het programma worden, ook in het werkprogramma als bedoeld in artikel 5, lid 1, al deze criteria in acht genomen, al kunnen deze verschillend worden gewogen.

  • 3. 
    De regels voor deelneming en verspreiding zijn van toepassing op het specifieke programma.
  • 4. 
    De nadere bepalingen voor de financiële deelneming van de Gemeenschap aan het specifieke programma zijn die bedoeld in artikel 4 van het vijfde kaderprogramma.

De OTO-werkzaamheden onder contract van het specifieke programma zijn omschreven in de bijlagen II en IV van het vijfde kaderprogramma.

De nadere bepalingen voor de uitvoering van het programma staan in bijlage III bij de onderhavige beschikking.

Artikel 4

Aan de hand van de in artikel 3 bedoelde criteria en de wetenschappelijke en technologische doelstellingen en prioriteiten van bijlage II:

  • a) 
    toetst de Commissie, bijgestaan door onafhankelijke externe deskundigen, de uitvoering van het specifieke programma en dient zij in voorkomend geval bij de Raad voorstellen in tot aanpassing ervan overeenkomstig artikel 5, lid 1, van het vijfde kaderprogramma;
  • b) 
    laat de Commissie de in artikel 5, lid 2, van het vijfde kaderprogramma bedoelde externe evaluatie verrichten van de activiteiten op de onder het specifieke programma vallende gebieden.

Artikel 5

  • 1. 
    De Commissie stelt een werkprogramma op, dat het volgende behelst:
  • a) 
    een meer gedetailleerde omschrijving van de doelstellingen en OTO-prioriteiten van bijlage II;
  • b) 
    het indicatieve tijdschema voor de uitvoering van het specifieke programma;
  • c) 
    de coördinatieregelingen van bijlage III, alsmede de regelingen ter verwezenlijking van de doelstellingen, met betrekking tot innovatie en de deelneming van het MKB, van de derde activiteit van het vijfde kaderprogramma;
  • d) 
    indien nodig, de selectiecriteria en de regelingen voor de toepassing daarvan voor alle OTO-werkzaamheden onder contract.
  • 2. 
    In het werkprogramma wordt rekening gehouden met de belangen van de betrokkenen, met name van wetenschap, bedrijfsleven en gebruikers. Het programma dient als basis voor de uitvoering van OTO-werkzaamheden onder contract volgens de procedures die zijn opgenomen in de regels voor deelneming en verspreiding.
  • 3. 
    In voorkomend geval wordt het werkprogramma bijgewerkt en door de Commissie in een gebruikersvriendelijke, onder meer elektronische, vorm ter beschikking van alle belanghebbende partijen gesteld.

Artikel 6

  • 1. 
    De Commissie is belast met de uitvoering van dit specifieke programma.
  • 2. 
    Voor de aanneming van de volgende maatregelen geldt de procedure van artikel 7:
  • de opstelling en bijwerking van het werkprogramma als bedoeld in artikel 5, lid 1, met inbegrip van de inhoud van de uitnodigingen voor het indienen van voorstellen;
  • de goedkeuring van de voor financiering voorgestelde OTO-werkzaamheden, met inbegrip van de deelneming door entiteiten uit derde landen, indien het geraamde bedrag van de bijdrage van de Gemeenschap uit hoofde van dit programma ten minste gelijk is aan 0,3 miljoen euro;
  • de opstelling van het mandaat voor de externe evaluatie als bedoeld in artikel 5, lid 2, van het vijfde kaderprogramma;
  • iedere aanpassing van de in bijlage I genoemde indicatieve verdeling van het bedrag.

Artikel 7

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door een programmacomité (hierna "het comité" genoemd) bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.
  • 2. 
    In de in artikel 6, lid 2, genoemde gevallen legt de vertegenwoordiger van de Commissie het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
  • 3. 
    a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.
  • b) 
    Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad na verloop van negen weken na de indiening van het voorstel bij de Raad, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

  • 4. 
    De Commissie licht het comité op gezette tijden in over het verloop van de uitvoering van het specifieke programma en met name over de voortgang van de in het kader van dit programma gefinancierde OTO-acties.
  • 5. 
    Het comité zal worden bijgestaan door een subcomité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten. De taak van dit subcomité zal bestaan in het geven van deskundig advies over de uitvoering van sociaal-economisch onderzoek uit hoofde van dit programma en in het opstellen van een overzicht van het sociaal-economische onderzoek uit hoofde van het gehele kaderprogramma.

Artikel 8

Overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het vijfde kaderprogramma licht de Commissie de Raad en het Europees Parlement regelmatig in over alle vorderingen bij de uitvoering van het programma, met inbegrip van de deelneming van het MKB en de vereenvoudiging van administratieve procedures.

Artikel 9

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 25 januari 1999.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • J. 
    FISCHER
  • (1) 
    PB C 260 van 18.8.1998, blz. 87.
  • (2) 
    Advies van 15 december 1998 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (3) 
    PB C 407 van 28.12.1998, blz. 123.
  • (4) 
    PB L 26 van 1.2.1999, blz. 1.
  • (5) 
    PB L 126 van 18.5.1994, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 2535/97/EG (PB L 347 van 18.12.1997, blz. 1).
  • (6) 
    PB L 26 van 1.2.1999, blz. 46.

BIJLAGE I

INDICATIEVE VERDELING VAN HET BEDRAG

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

GROTE LIJNEN, WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNOLOGISCHE DOELSTELLINGEN EN PRIORITEITEN

INLEIDING

De wereld steunt steeds meer op kennis. De Gemeenschap beschikt op dit gebied over een grote troef: de kwaliteit van haar onderzoekers, ingenieurs en technici. Doel is dit kennispotentieel in stand te houden en te helpen ontwikkelen door meer steun te geven voor de opleiding en mobiliteit van onderzoekers en door de toegang tot de onderzoekinfrastructuur te verbeteren.

Voorts kent de Gemeenschap een grote traditie op het gebied van het onderzoek in de sociale en economische wetenschappen en in de humaniora, dat moet worden benut om de huidige en toekomstige economische en sociale trends en behoeften aan te geven en aldus bij te dragen tot een betere concurrentiepositie van de Gemeenschap en een verbeterde kwaliteit van het bestaan voor de burgers.

ALGEMENE DOELSTELLINGEN

De algemene doelstellingen van deze activiteit, die verwezenlijkt moeten worden in samenhang met soortgelijke activiteiten elders in het kaderprogramma, zijn geconcentreerd op twee grote werkterreinen, namelijk verbetering van het menselijk onderzoekpotentieel en verdieping van de fundamentele kennis op sociaal-economisch gebied. Er zullen dan ook activiteiten worden ontplooid om:

  • het menselijk onderzoekpotentieel van de Gemeenschap te ontwikkelen, waarbij speciale aandacht wordt besteed aan gelijke kansen en een beter evenwicht tussen mannen en vrouwen, met name door opleiding en mobiliteit van de onderzoekers, onder meer om nieuwe arbeidsplaatsen te helpen scheppen;
  • de toegang tot de onderzoekinfrastructuur te verbeteren;
  • de Gemeenschap te helpen een aantrekkelijke plaats te worden voor onderzoekers en op internationaal niveau bekendheid te geven aan het Europees onderzoek en een Europese wetenschaps- en technologiecultuur te bevorderen;
  • via een specifieke kernactiviteit de nodige sociaal-economische kennis te verdiepen om een beter inzicht te krijgen in de kernproblemen waarmee de Europese samenleving geconfronteerd wordt;
  • vorm te helpen geven aan het wetenschaps- en technologiebeleid alsook aan andere beleidsterreinen van de Gemeenschap.
  • 1. 
    SPECIFIEKE ACTIVITEITEN VAN HET PROGRAMMA
  • A. 
    Verhoging van het menselijk onderzoekpotentieel
  • 1. 
    Steun voor de opleiding en mobiliteit van onderzoekers

De in de Gemeenschap aanwezige individuele en collectieve knowhow op onderzoekgebied is een aanzienlijke rijkdom. Het wetenschappelijk onderzoek vindt evenwel plaats tegen een achtergrond van felle wereldwijde concurrentie. Ten opzichte van haar belangrijkste concurrenten heeft de Gemeenschap relatief weinig onderzoekers. Daarnaast is er een vrij grote versnippering van de onderzoekinspanningen en zijn er vrij veel doublures, werken de onderzoekteams te geïsoleerd van elkaar, met name in de perifere en minder welvarende regio's van de Gemeenschap, is de mobiliteit van de onderzoekers - zowel geografisch als tussen academische kringen en het bedrijfsleven - betrekkelijk klein, is er een algemene tendens van veroudering van de arbeidskrachten die ook het onderzoekpersoneel treft en wordt het potentieel aan vrouwelijke onderzoekers onderbenut.

Om deze problemen het hoofd te bieden wordt de activiteit "Steun voor de opleiding en mobiliteit van onderzoekers" toegespitst op het tot stand helpen brengen van een Europese onderzoekruimte door middel van de volgende doelstellingen: bevordering van opleiding door onderzoek voor met name jonge onderzoekers aan het begin van hun carrière, bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen bij het onderzoek, bevordering van grensoverschrijdende samenwerking tussen onderzoekteams, inclusief interdisciplinaire benaderingen, in het bijzonder in netwerkverband voor gemeenschappelijke projecten, verhoging van de mobiliteit van onderzoekers overal in Europa, stimulering van samenwerking, interactie en uitwisseling van onderzoekers aan universiteiten en in het bedrijfsleven, en vergroting van de wetenschappelijke en technologische cohesie in de Gemeenschap, met name voor de minder welvarende regio's.

Deze programma-activiteit zal worden verwezenlijkt via twee maatregelen: netwerken voor opleiding door onderzoek en een coherent systeem van Marie Curiebeurzen. Voor deze maatregelen komen door de onderzoekers zelf geselecteerde projecten in aanmerking op alle gebieden van wetenschappelijk onderzoek die een bijdrage leveren aan de doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie. Voor de projectkeuze dienen van tevoren geen beperkingen te worden opgelegd wat betreft de vakgebieden of thema's. Enkel de wetenschappelijke kwaliteit en de relevantie ten aanzien van de met de maatregelen nagestreefde doelstellingen dienen als criteria te worden aangehouden ("bottom up"-benadering). Er zal echter wel een beoordeling (achteraf) van de projecttoewijzing plaatsvinden wat betreft de onderzoekterreinen en de deelneming van mannen en vrouwen.

Netwerken voor opleiding door onderzoek

Hoofddoel is het bevorderen van opleiding door onderzoek, met name voor jonge onderzoekers op doctoraal en postdoctoraal niveau, in het kader van grensoverschrijdende, gemeenschappelijke onderzoekprojecten van hoge kwaliteit, ook op wetenschappelijke gebieden die nog in opkomst zijn. De bijstand van de Gemeenschap wordt verleend om in een netwerk georganiseerde onderzoekteams gedurende enige tijd te versterken met jonge onderzoekers uit een ander land en om de kosten voor het coördineren van de gemeenschappelijke projectwerkzaamheden waarvoor het netwerk is opgericht, te verlichten.

Elk netwerk moet voor de betrokken jonge onderzoekers een aangepast opleidingsprogramma opstellen. In dat opleidingsprogramma wordt profijt getrokken van het internationale karakter van het netwerk en van de eventuele multidisciplinaire opzet van de gemeenschappelijke projecten, de complementariteit van de onderzoekteams en de connecties met het bedrijfsleven. De netwerken voor opleiding door onderzoek moeten de opleiding van onderzoekers in een industrieel relevante omgeving en de wisselwerking tussen onderzoek aan universiteiten en in het bedrijfsleven stimuleren, wanneer deze aspecten relevant zijn voor het opleidingsprogramma. Alle netwerken moeten gelijke kansen bieden aan mannelijke en vrouwelijke onderzoekers.

Stelsel van Marie Curiebeurzen

Het betreft hier een coherent stelsel van Marie Curiebeurzen, individuele beurzen voor jonge onderzoekers van hoog niveau met de nodige ervaring, die worden verleend voor door de onderzoekers zelf gekozen thema's. De opzet van het systeem is te komen tot een doelmatiger gebruik van de middelen die de Gemeenschap in de vorm van beurzen ter beschikking stelt voor opleiding door onderzoek.

De begunstigde onderzoekers behoren tot drie categorieën: i) postdoctoraalstudenten; ii) jonge onderzoekers met de nodige onderzoekervaring, in principe onderzoekers met een doctorgraad of ten minste vier jaar postdoctorale onderzoekervaring buiten het kader van een doctoraatsstudie, en iii) ervaren onderzoekers, in principe bij een onderzoekinstelling werkzame onderzoekers met ten minste tien jaar postdoctorale onderzoekervaring. Bij deze activiteit krijgen mannen en vrouwen gelijke kansen.

Individuele Marie Curiebeurzen

Hiermee krijgen de beste jonge onderzoekers in Europa de kans een opleiding door onderzoek van hoog niveau te volgen, zodat zij zich kunnen ontwikkelen tot toonaangevende onderzoekers. Onderzoekinstellingen bieden daarbij een plaats aan jonge onderzoekers met bewezen onderzoekervaring.

Bursalen uit een minder welvarende regio die, na afloop van de opleiding waarvoor zij een individuele beurs voor twee jaar hebben ontvangen, willen terugkeren naar een minder welvarende regio van hun land, kunnen in aanmerking komen voor een individuele terugkeerbeurs.

Aanvullende activiteiten

Marie Curiebeurzen voor opleiding bij het bedrijfsleven

Deze activiteit stelt jonge onderzoekers in de gelegenheid in een andere lidstaat onderzoek te verrichten in een industriële of commerciële omgeving. Voorts is het de bedoeling de samenwerking tussen het bedrijfsleven en de universiteiten te stimuleren. In dit verband bieden industriële en commerciële ondernemingen jonge universitairen of jonge onderzoekers met de nodige ervaring een plaats. Van de gastonderneming wordt verwacht dat zij voor een adequate onderzoekinfrastructuur en een degelijke begeleiding zorgt. Er worden bijzondere regelingen uitgewerkt om de deelneming van kleine en middelgrote ondernemingen te vergemakkelijken.

Marie Curieontwikkelingsbeurzen

Deze activiteit levert een bijdrage tot de ontwikkeling van de onderzoekcapaciteit van hoog niveau in de onderzoekinstellingen in minder welvarende regio's. Onderzoekinstellingen in minder welvarende regio's met behoeften inzake nieuwe kennisgebieden bieden een plaats aan jonge onderzoekers met de nodige onderzoekervaring. Hierdoor kan de wetenschappelijke en technologische cohesie van de Gemeenschap worden vergroot.

Marie Curiebeurzen voor ervaren wetenschappers

Deze activiteit moet de knowhow van ervaren Europese onderzoekers ontsluiten met het oog op de overdracht van kennis en technologie tussen het bedrijfsleven en de academische wereld (in beide richtingen) en naar minder welvarende regio's. De betrokken onderzoekers verruilen het industrieel of commercieel bedrijf waar zij werkzaam zijn tijdelijk voor een onderzoekinstelling of vice versa, of anders worden zij uitgezonden door of gaan zij aan het werk bij een onderzoekinstelling in een minder welvarende regio.

Verblijf aan Marie Curieopleidingscentra

Deze activiteit geeft jonge doctorandi de kans hun studie gedeeltelijk te verrichten aan een Marie Curieopleidingscentrum, teneinde optimaal gebruik te maken van gespecialiseerde opleidingscentra en toegevoegde waarde voor de Gemeenschap te creëren.

  • 2. 
    Betere toegang tot onderzoekinfrastructuur

Onderzoekers die in geavanceerde gebieden van de wetenschap actief zijn, hebben in toenemende mate behoefte aan grote onderzoekinfrastructuur. Het vermogen van Europese onderzoekteams om gelijke tred te houden met hun collega's in andere delen van de wereld is afhankelijk van de beschikbaarheid van de meest geavanceerde infrastructuur.

Onder "onderzoekinfrastructuur" wordt verstaan de installaties en instellingen die de onderzoekgemeenschap essentiële diensten verlenen. Voorbeelden daarvan zijn: grootschalige onderzoekinstallaties, verzamelingen, bijzondere habitats, bibliotheken, databanken, geïntegreerde netwerken van gedistribueerde installaties en kenniscentra die hun technieken en knowhow aanbieden aan de onderzoekgemeenschap in ruime zin.

Het feit dat de belangrijkste onderzoekinfrastructuur in Europa voornamelijk door nationale autoriteiten ten behoeve van de eigen nationale onderzoekers wordt geëxploiteerd, brengt met zich dat de toegang tot die infrastructuur vaak gedeeltelijk of zelfs geheel beperkt is tot nationale onderzoekteams.

Het gevolg daarvan is, dat vele onderzoekers geen gelegenheid hebben om gebruik te maken van in Europa aanwezige infrastructuur die voor hun werkzaamheden het meest geschikt is. Bovendien zijn sommige zeldzame ultramoderne voorzieningen eigendom van privé-ondernemingen en gewoonlijk niet voor externe onderzoekers toegankelijk.

Een ander kenmerk van de Europese onderzoekinfrastructuur is dat er op vele gebieden geen grensoverschrijdende samenwerking bestaat tussen exploitanten. Op communautaire schaal kan veel toegevoegde waarde worden gecreëerd indien de samenwerkingscultuur die onder de Europese onderzoekers vaste vorm begint te krijgen, ook onder de exploitanten tot stand kan worden gebracht.

In een situatie waarin de totstandbrenging en het functioneren van de infrastructuur tot de verantwoordelijkheid van de nationale instanties behoort, worden met de activiteit "Betere toegang tot onderzoekinfrastructuur" de volgende algemene doelstellingen nagestreefd:

  • nieuwe mogelijkheden scheppen voor grensoverschrijdende toegang tot grote onderzoekinfrastructuur van communautair belang;
  • infrastructuurexploitanten en -gebruikers stimuleren om samen te werken en efficiënter gebruik te maken van onderzoekinfrastructuur, en zodoende de dienstverlening aan de wetenschappelijke gemeenschap te verbeteren;
  • coördinerende, ondersteunende en begeleidende maatregelen nemen die moeten zorgen voor samenhang met verwante maatregelen in het kader van andere specifieke programma's.

Deze activiteit geldt voor infrastructuurvoorzieningen op alle gebieden van het wetenschappelijk onderzoek die bijdragen tot het realiseren van de communautaire doelstellingen inzake onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, voorzover de betrokken maatregelen bij andere activiteiten van het kaderprogramma niet aan bod komen. Met name wordt gedacht aan maatregelen om onderzoekers over de grenzen heen toegang te helpen verschaffen tot belangrijke onderzoekinfrastructuur. Daarnaast wordt gezorgd voor twee aanvullende activiteiten: samenwerkingsnetwerken voor infrastructuur en OTO-projecten inzake onderzoekinfrastructuur.

Grensoverschrijdende toegang tot grote onderzoekinfrastructuur

Doel is bij te dragen tot het creëren van nieuwe mogelijkheden voor onderzoekteams (en individuele onderzoekers) om toegang te verkrijgen tot grote onderzoekinfrastructuur die het meest geschikt is voor hun werkzaamheden, ongeacht de plaats (in een lidstaat of geassocieerd land) waar de teams of de infrastructuur gevestigd zijn.

Om in aanmerking te komen voor steun van de Gemeenschap moet de infrastructuur een dienst van internationale topklasse verlenen die essentieel is voor het verrichten van kwalitatief hoogstaand onderzoek, zeldzaam in Europa zijn, adequate wetenschappelijke, technische en logistieke bijstand verlenen aan externe gebruikers, met name bij het eerste gebruik, en moeten de investerings- en bedrijfskosten relatief hoog zijn in vergelijking met de op het betrokken gebied gangbare kosten.

Communautaire steun wordt verleend aan de geselecteerde infrastructuurexploitanten om hun accommodatie kosteloos toegankelijk te maken voor gebruikers uit andere landen. Van elke geselecteerde exploitant wordt verlangd dat hij ruime bekendheid geeft aan de geboden mogelijkheden en de ontvangen projecten door onafhankelijke deskundigen op hun wetenschappelijke merites laat toetsen. Voorrang wordt gegeven aan projecten waarvan de initiatiefnemers voor het eerst gebruikmaken van de voorzieningen of afkomstig zijn uit landen waar geen vergelijkbare voorzieningen aanwezig zijn.

De regel is dat in het kader van deze activiteit geen steun wordt verleend voor het verrichten van onderzoek voor eigen gebruik, tenzij het gaat om kleine en middelgrote ondernemingen die voor het eerst gebruik wensen te maken van specifieke infrastructuur.

Samenwerkingsnetwerken voor infrastructuur

Doel is infrastructuurexploitanten en -gebruikers te stimuleren om het gebruik van de middelen zelf te coördineren en te bundelen teneinde te komen tot een cultuur van onderlinge samenwerking, voldoende kritieke massa te genereren voor onderzoek naar methoden, instrumenten en technologieën met betere prestaties, goede praktijken ingang te doen vinden, gemeenschappelijke protocollen en interoperabiliteit te bevorderen, complementariteit aan te moedigen alsmede de totstandbrenging van gedistribueerde "virtuele" grote installaties in de hand te werken.

Communautaire steun wordt verleend voor de coördinatie van de gezamenlijke activiteiten die kunnen bijdragen tot een doelmatiger gebruik en beheer van bestaande en toekomstige infrastructuren die in het netwerk passen. Aan deze netwerken kan worden deelgenomen door exploitanten van onderzoekinfrastructuur, onderzoekteams van universiteiten, onderzoekcentra en het bedrijfsleven, vertegenwoordigers van infrastructuurgebruikers en fabrikanten van apparatuur. Elk netwerk houdt zich bezig met verschillende aspecten van de Europese onderzoekinfrastructuur.

OTO-projecten inzake onderzoekinfrastructuur

Het is de bedoeling onderzoek in samenwerkingsverband te ondersteunen dat op communautair niveau een wezenlijke verbetering teweeg kan brengen in de toegang tot de infrastructuur en de bijbehorende dienstverlening op een bepaald gebied. In het bijzonder worden projecten aangemoedigd die dienen ter ondersteuning van werkzaamheden van infrastructuurnetwerken in het kader van dit programma of van gecoördineerde proefwerkzaamheden in het kader van het eerdere programma "Opleiding en mobiliteit van onderzoekers".

  • 3. 
    Bevordering van wetenschappelijke en technologische kwaliteit

Wetenschappelijke en technologische kwaliteit is een noodzakelijke voorwaarde voor Europa om in de concurrerende internationale omgeving van wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling succes te hebben. Het is de bedoeling dat door de bevordering van kwaliteit de beste individuele onderzoekers en teams worden aangemoedigd om betrokken ten zijn bij en actief deel te nemen aan Europees onderzoek, en dat de "zichtbaarheid" van opmerkelijke onderzoekresultaten die door Europese onderzoekers zijn behaald, wordt vergroot.

In samenhang daarmee is het van belang dat het begrip van wetenschap en onderzoek bij het publiek wordt verbeterd, teneinde een klimaat tot stand te brengen dat gunstig is voor onderzoek en technologische ontwikkeling, met name voor activiteiten uit hoofde van communautaire kaderprogramma's. Wetenschappelijke activiteiten en onderzoek kunnen slechts succesvol zijn en een positief effect hebben indien de burgers een basiskennis van wetenschap en wetenschappelijke aangelegenheden hebben en een positief algemeen beeld ontwikkelen van de desbetreffende activiteiten en de resultaten ervan.

Deze activiteiten moeten zoveel mogelijk de op nationaal niveau ontplooide initiatieven aanvullen en deze kracht bijzetten.

Wetenschappelijke bijeenkomsten op hoog niveau

Wetenschappelijke bijeenkomsten op hoog niveau moeten de wetenschap vooruithelpen door uitwisseling van kennis en door ervaren onderzoekers die in de voorste gelederen van het wetenschappelijk en technologisch onderzoek actief zijn, een forum te bieden waar zij hun kennis en ervaring op de jongere generatie kunnen overdragen. Deze bijeenkomsten moeten tevens communautaire onderzoekers die buiten de Gemeenschap actief zijn, in de gelegenheid stellen hun netwerk van contacten en wetenschappelijke relaties met collega's in Europa op te bouwen of te onderhouden.

De wetenschappelijke bijeenkomsten op hoog niveau kunnen worden georganiseerd in de vorm van Euro-conferenties en praktische cursussen, workshops of summer schools op Europees niveau. In de regel gaat het hierbij om kleinschalige initiatieven. Ook aan grootser opgezette manifestaties kan steun worden verleend om de deelneming van jonge onderzoekers te vergemakkelijken. Moderne vormen van ontmoetingen tussen wetenschappers, zoals teleconferenties, moeten eveneens worden aangemoedigd. De bijeenkomsten kunnen openstaan voor alle gebieden van het wetenschappelijk onderzoek en de onderwerpen zullen door de onderzoekers zelf vrijelijk kunnen worden bepaald.

Onderscheidingen voor voortreffelijk onderzoek

Deze onderscheidingen zullen publieke erkenning verlenen aan onderzoekers die bijzondere wetenschappelijke of technologische resultaten hebben bereikt bij Europees onderzoek in samenwerkingsverband. Voorts zullen onderscheidingen worden toegekend aan studenten van instellingen van middelbaar of hoger onderwijs die opmerkelijk wetenschappelijk werk hebben geleverd, teneinde de betrokkenen te motiveren om op de ingeslagen weg verder te gaan en de toekomst van Europa op wetenschappelijk en technologisch gebied te verzekeren, en leeftijdgenoten van de prijswinnaars aan te moedigen om actieve belangstelling voor wetenschap en onderzoek aan de dag te leggen.

De volgende onderscheidingen worden toegekend: "Descartesprijs" voor buitengewone prestaties op het gebied van wetenschap en technologie die het resultaat zijn van Europees onderzoek in samenwerkingsverband; een prijs voor studenten aan instellingen voor hoger onderwijs in Europa die originele wetenschappelijke ideeën of concepten hebben ontwikkeld op voor de wetenschappelijke vooruitgang in Europa relevante gebieden; de "EU-wedstrijd voor jonge onderzoekers", een zoektocht naar wetenschappelijk talent van 15 tot 20 jaar, te organiseren in combinatie met passende "pr"-activiteiten.

Voorlichting van het publiek

Het hoofddoel bestaat erin meer publieke belangstelling te wekken voor wetenschappelijke activiteiten en technologische ontwikkelingen, in het bijzonder die welke in het kader van Europese onderzoekprogramma's tot stand komen, en zodoende de afstand tussen de wetenschap in een Europees perspectief en de burger te verkleinen. Dit moet ertoe bijdragen dat de Europese burgers een beter inzicht krijgen in, enerzijds, de positieve gevolgen van wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen voor het leven van alledag en, anderzijds, de beperkingen en mogelijke effecten van onderzoek en technologische ontwikkelingen. Met deze activiteiten wordt er tevens naar gestreefd de wetenschappers meer bewust te maken van de vraagstukken en onderwerpen die het publiek bezighouden.

De desbetreffende communautaire steun zal worden verleend voor het opzetten van Europese netwerken, het uitwisselen van positieve ervaringen tussen succesrijke projecten en initiatieven op nationaal of regionaal niveau, het organiseren van periodieke ontmoetingen tussen wetenschappers en communicatieprofessionals uit hun branche, het stimuleren van de deelneming van vrouwen aan wetenschappelijke activiteiten, het organiseren van een Europese "Week van wetenschap en technologie", waarbij de gemeenschappelijke, gecoördineerde Europese inspanningen op het gebied van wetenschap en onderzoek in het middelpunt van de belangstelling staan, het verspreiden - via elektronische netwerken en andere adequate middelen - van informatie over actuele wetenschappelijke en technologische onderwerpen, in een taal die voor de leek met interesse voor wetenschap begrijpelijk is.

  • B. 
    Kernactiviteit: verdieping van de fundamentele kennis op sociaal-economisch gebied

De kracht van de Europese Unie ligt zowel in de sociale en culturele diversiteit als in de gemeenschappelijke ervaringen en waarden van de onderscheiden lidstaten. Tevens heeft de Gemeenschap een rijke traditie op het gebied van sociaal-economisch onderzoek en menswetenschappen en daarvan kan zij nu gebruikmaken om de huidige en toekomstige sociaal-economische tendensen en behoeften in kaart te brengen en zo een bijdrage te leveren aan het concurrentievermogen van de Gemeenschap en de levenskwaliteit van haar burgers.

De Europese samenleving zal, in een tijd van nog steeds groter wordende uitdagingen - onduldbaar hoge werkloosheidscijfers, een vergrijzende bevolking, de mondialisering van de economie, toenemende ongelijkheid en een teruglopend aandeel in de wereldeconomie - structurele veranderingen moeten ondergaan om duurzame sociaal-economische ontwikkeling, een verbetering van het leefklimaat voor alle burgers en een versterking van de internationale concurrentiepositie te verwezenlijken. Op het gebied van de sociale wetenschappen betekent dit dat men klaar moet zijn om deze uitdagingen afdoende te beantwoorden, en over de nationale grenzen heen te werken, door meer samen te werken en de analytische capaciteit te vergroten en zodoende de beleidsvorming te ondersteunen. Voorts is door de voortschrijdende Europese integratie een nieuw onderzoekgebied ontstaan: de Europese samenleving, die weliswaar op haar samenstellende delen steunt doch meer is dan de som daarvan.

Het doel van dit programmaonderdeel is een beter inzicht te verwerven in de structurele veranderingen die zich in de Europese samenleving voltrekken, teneinde methoden te vinden om het veranderingsproces te beheren en de Europese burgers actiever bij het vormgeven van hun eigen toekomst te betrekken. Dit omvat het analyseren van de belangrijkste trends die aan de veranderingen ten grondslag liggen, het analyseren van de relatie tussen technologie, werkgelegenheid en samenleving en van de gevolgen van nieuwe technologieën voor de arbeidsomstandigheden, het herbeoordelen van de mechanismen voor participatie in het collectief handelen op alle bestuurlijke niveaus, en het uitwerken van nieuwe ontwikkelingsstrategieën die groei, werkgelegenheid en economische en sociale samenhang stimuleren.

Deze kernactiviteit heeft betrekking op een aantal onderwerpen in verband met de algemene doelstellingen van het kaderprogramma. Zij beoogt de grondslag te leggen voor een werkgelegenheidscheppende sociale, economische en culturele ontwikkeling en de opbouw van een Europese kennismaatschappij. Deze onderwerpen mogen niet afzonderlijk worden behandeld, maar moeten als integrerende onderdelen van een samenhangend geheel worden bestudeerd.

De steun is bestemd voor het ontwikkelen van fundamentele inzichten in de hierboven beschreven processen, gebaseerd op empirisch, vergelijkend en prospectief onderzoek. Dit omvat onder andere het construeren en integreren van data- en indicatorsystemen en het verwezenlijken van een gemeenschappelijke onderzoekinfrastructuur. De activiteiten op dit gebied moeten er derhalve toe bijdragen dat aan het beleid een stevige kennisbasis wordt verschaft met betrekking tot de uitdagingen waarmee Europa wordt geconfronteerd, de belangrijkste consequenties daarvan en de maatregelen die kunnen worden getroffen om ze aan te pakken.

Maatschappelijke trends en structurele veranderingen

In het licht van de ingrijpende structurele, demografische en sociale veranderingen wordt het onderzoek op dit gebied gericht op het verwerven van inzicht in de complexe interacties tussen maatschappelijke trends, de kansen die aan alle burgers worden geboden, veranderingen in de gezinsstructuren, economische veranderingen, de institutionele organisatie van de arbeidsmarkt, cultuurpatronen en waardestelsels, een en ander met aandacht voor de regionale verschillen in Europa. De analyse moet ook betrekking hebben op vreemdelingenhaat, racisme en migratie. Ook wordt aandacht besteed aan de effecten op de economische ontwikkeling, maatschappelijke integratie, sociale bescherming en de factoren van sociale ongelijkheden en discriminatie.

De studie van deze interacties moet leiden tot een beter begrip van de veranderende patronen van werk en tijdsbesteding, van de toepassing van nieuwe atypische werkgelegenheidsvormen en vormen van deeltijd- of tijdelijke werkgelegenheid en van het vermogen van onderwijs en opleiding om mensen te leren hoe ze zich permanent aan een veranderende omgeving kunnen aanpassen en om de kennis van de genderproblematiek in de Europese samenleving te vergroten. Dit onderzoek moet een stevige kennisbasis opleveren en bijdragen tot het formuleren en ontwikkelen van relevante Europese beleidsmaatregelen.

Technologie, samenleving en werkgelegenheid

Het onderzoek op dit gebied moet de door onderlinge afhankelijkheid en integratie gekenmerkte relatie tussen technologie en samenleving beter helpen begrijpen en bijdragen tot een geïntegreerde aanpak van planning en ontwikkeling. Hoewel nu algemeen wordt onderkend dat sociale, institutionele en milieukwesties als integrerend onderdeel in het proces van technologische ontwikkeling aan bod moeten komen, zijn daarvoor verschillende opties voorhanden, afhankelijk van de aard van de betrokken technologie en van het ontwikkelingsstadium en de mate van verbreiding binnen de samenleving daarvan. Het onderzoek heeft dan ook betrekking op de interactiepatronen tussen de verschillende betrokken partijen - leveranciers, gebruikers, overlegorganen, beleidsmakers en overheidsinstanties. De onderzoekactiviteiten zijn tevens gericht op het verwerven van meer inzicht in het gebruik en het effect van de technologie binnen de verschillende sociaal-economische, territoriale, institutionele, politieke en culturele sferen in de Unie. Bij het onderzoek wordt ook de rol van de overheid bij het innovatieproces en de invulling van de interactie tussen de overheidsdiensten en de overige partners onder de loep genomen.

De nodige aandacht wordt besteed aan de relatie tussen technologie en werkgelegenheid, met name de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën en de nieuwe vormen van productie- en arbeidsorganisatie, alsook aan nieuwe beroepen, de geografische lokalisatie van de werkgelegenheid en veranderingen in de arbeidsomstandigheden en in de beroepskwalificaties. Ook wordt de rol van innovatie in de sfeer van onderwijs en opleiding bestudeerd, alsook het concept van levenslange scholing en de bijdrage die onderwijs en opleiding kunnen leveren aan innovatie, werkgelegenheid, maatschappelijke integratie en gelijke kansen voor iedereen.

Bestuur en burgerschap

Het Europese integratieproces vereist dat de rol van de verschillende bestuurlijke niveaus (lokaal, regionaal, nationaal en supranationaal) in Europa opnieuw wordt bekeken. Doel daarvan is de onderlinge afstemming van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van alle niveaus en hun rol als katalysatoren van verandering te analyseren en zodoende de totstandkoming van mechanismen van dialoog, overleg en besluitvorming die effectieve samenwerking tussen de betrokken actoren waarborgen, mogelijk te maken.

Het onderzoek heeft tot doel het causaal verband tussen de diverse types economische en sociale regelgeving die in Europa bestaan en het onderliggende, specifieke, sociaal-institutionele en culturele substraat te onderzoeken, teneinde betere Europese integratiestrategieën te kunnen uitstippelen. Hierbij worden zowel de regelgeving door openbare instanties als burgerinitiatieven onder de loep genomen, alsook actoren zoals politieke partijen, groeperingen van algemeen belang en de sociale partners. Het onderzoek van de rol van de openbare instanties moet een herbeoordeling van hun taken omvatten, alsmede een evaluatie van het concept "openbaredienstverlening" en van het begrip "algemeen belang". De analyse van de evolutie van welzijnssystemen is in dit verband een sleutelelement. Bij deze analyses van het bestuur wordt ook rekening gehouden met het begrip politieke, economische en sociale macht.

Daarnaast wordt ook onderzoek gedaan naar de wijze waarop in Europa inhoud is gegeven aan het begrip "burgerschap" en naar de verschillende types en systemen van deelneming van de burgers en van regelgeving die daaruit voortvloeien. Ook wordt onderzoek verricht naar de invloed van de diverse cultuurcomponenten (traditie, taal, geschiedenis, erfgoed, religie, migratiestromen) en de onderwijsmodellen op de ontwikkeling van waarden. Waar nodig kunnen de onderzoekactiviteiten worden aangevuld door analyses op individueel niveau. Ook wordt aandacht besteed aan de rol van de media in een mondiale economie waarin het belang van de internationale audiovisuele cultuurproductie voortdurend toeneemt. De onderlinge verbanden tussen bestuur en burgerschap worden in deze analyses eveneens onderzocht.

Nieuwe ontwikkelingsmodellen die groei en werkgelegenheid stimuleren

Een van de oogmerken van deze prospectieve werkzaamheden bestaat erin nieuwe modellen voor duurzame ontwikkeling te testen waarmee groei, nieuwe werkgelegenheid, gelijke kansen voor iedereen, verkleining van de verschillen en verbetering van het leefklimaat kunnen worden bevorderd. In dit verband wordt onderzoek verricht naar de dynamiek van het ontstaan en de verdeling van rijkdom, en de rol van de openbare sector in deze context, in een mondiaal economisch systeem dat door "immateriële" factoren en diensten wordt gedomineerd. Dit omvat onder andere ontwikkeling van indicatoren en methoden waarmee de maatschappelijke en economische toegevoegde waarde van de verschillende productiemodellen kan worden gemeten, identificatie van factoren, zoals het menselijk potentieel, die determinerend zijn voor het concurrentievermogen, en karakterisering van de voor de Europese Economische Ruimte en de ontwikkeling van Europa in het internationale economische bestel meest adequate beleidsvormen.

Het onderzoek heeft onder andere betrekking op analyses van vraagstukken zoals nieuwe organisatievormen, nieuwe arbeids- en werkgelegenheidsvormen, waaronder het arbeidspotentieel van de oudere bevolking, het inspelen op de toenemende vraag naar diensten, ontwikkeling van non-profitbijstandsactiviteiten en nieuwe vormen van samenwerking tussen sociaal-economische partners. Ook worden de economische en demografische discrepanties binnen Europa geanalyseerd en wordt het effect van de ontwikkelingsmodellen op de economische en sociale samenhang bestudeerd.

  • C. 
    Activiteiten ter ondersteuning van de ontwikkeling van het wetenschaps- en technologiebeleid in Europa

Om de taken die haar door het Verdrag op het gebied van onderzoek en innovatie zijn opgedragen naar behoren te vervullen, moet de Europese Unie een groter vermogen ontwikkelen om te anticiperen op de uitdagingen waarvoor het Europa van wetenschap en technologie zich gesteld ziet, en wel door een efficiëntere benutting van de middelen waarover zij op dit gebied beschikt.

Ter onderbouwing van het wetenschaps- en technologiebeleid wordt zowel op nationaal als op Europees vlak heel wat onderzoek en studie verricht en worden indicatoren geproduceerd. Er is evenwel onvoldoende interactie tussen de zeer uiteenlopende nationale benaderingen en de behandelde vraagstukken zijn vaak erg complex en hebben een grensoverschrijdende dimensie. Er is met andere woorden veel te zeggen voor een gemeenschappelijke aanpak en voor het op Europees niveau synthetiseren en gecoördineerd exploiteren van de resultaten van de betrokken werkzaamheden, teneinde tijdig een duidelijk inzicht te verwerven in sommige vitale beleidskwesties.

De hier bedoelde activiteiten kunnen, met het oog op de ontwikkeling van de specifieke basiskennis over kwesties met betrekking tot het wetenschaps- en technologiebeleid waaraan de beleidsmakers en andere gebruikers, zowel op nationaal als op Europees niveau, behoefte hebben, fungeren als een soort van flexibele inlichtingendienst en een dienst voor synthese en strategische kennis. Door de op nationaal en internationaal niveau ontwikkelde initiatieven verder uit te werken en aan te vullen moeten de activiteiten de uitwisseling van informatie tussen beleidsmakers en onderzoekers stimuleren en een beter gebruik van de beschikbare kennis bevorderen.

Strategische analyse van specifieke beleidskwesties

Het gaat hier om het ondersteunen van analyse- en synthesewerk met betrekking tot enkele specifieke kwesties op het gebied van het wetenschaps- en technologiebeleid. Dit werk wordt gedaan door uit gespecialiseerde nationale en internationale organisaties afkomstige deskundigengroepen en in de vorm van studies, seminars en conferenties. Zij zullen ook een bron van wetenschappelijk advies vormen voor de beleidsmakers. De te behandelen onderwerpen worden geïnventariseerd met de hulp van de beleidsmakers en andere actoren die te maken hebben met het wetenschaps- en technologiebeleid op de volgende terreinen:

  • vraagstukken met betrekking tot de invloed op het wetenschaps- en technologiebeleid van uitdagingen zoals wetenschappelijke en technologische veranderingen, mondialisering, de ontwikkeling van de maatschappelijke behoeften, nieuwe vormen van concurrentie en samenwerking tussen ondernemingen, het scheppen van nieuwe werkgelegenheid en milieuvriendelijke groei en sociale cohesie;
  • vraagstukken met betrekking tot de wijze waarop de doelstellingen, prioriteiten en uitvoeringsinstrumenten van het beleid het mogelijk maken om die uitdagingen te beantwoorden, alsook in verband met de analyse van de sociaal-economische effecten daarvan.

Gemeenschappelijk bestand van indicatoren inzake wetenschap, technologie en innovatie

Voor het ontwerpen, coördineren en evalueren van de in Europa gevolgde OTO-strategieën en van het terzake gevoerde beleid moet men kunnen beschikken over relevante en op diverse niveaus (nationaal, regionaal, Europees, mondiaal) vergelijkbare indicatoren, onder meer indicatoren voor de op weg naar duurzame ontwikkeling geboekte vooruitgang. De betrokken activiteiten, die worden verricht in samenwerking met het Bureau voor de statistiek, de betrokken diensten binnen de Commissie en de gespecialiseerde instellingen van de lidstaten, moeten op termijn een gemeenschappelijk Europees bestand van indicatoren met betrekking tot wetenschap, technologie en innovatie opleveren.

Het is de bedoeling dat werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het opstellen van relevante statistieken en nieuwe indicatoren voor de Unie en de voornaamste landen daarbuiten, worden gecoördineerd en gefinancierd. Hierdoor kan men de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, de beoordelingsorganen van het Europees Parlement en de nationale parlementen, de diensten van de Commissie en alle belangstellenden de beschikking geven over een coherent geheel van gegevens, toegankelijk en verspreid langs elektronische weg, alsmede de nodige diensten voor de verwerking, analyse en het correcte gebruik ervan.

  • 2. 
    AANSLUITING BIJ ANDERE ACTIVITEITEN VAN HET KADERPROGRAMMA

Deze activiteit behelst hoofdzakelijk de coördinatie en ondersteuning die vereist is om te zorgen voor samenhang met soortgelijke activiteiten elders in het kaderprogramma die met name betrekking hebben op de opleiding van onderzoekers, ondersteuning van de onderzoekinfrastructuur en de mondiale sociaal-economische dimensie van het communautaire onderzoek. De horizontale dimensie van het sociaal-economische onderzoek binnen de verticale thematische programma's maakt coördinatie tot een belangrijke factor voor het welslagen van het kaderprogrmma. Meer bepaald gaat het om:

  • het systeem van Marie Curiebeurzen: deze beurzen kunnen ook in het kader van de thematische programma's worden toegekend. Om voor de nodige samenhang te zorgen moeten gemeenschappelijke regels gelden wat betreft de criteria om in aanmerking te komen, de uitvoeringsbepalingen en de juridische en financiële voorschriften en wordt tevens "één aanspreekpunt" aangewezen voor de indiening van voorstellen;
  • de onderzoekinfrastructuur: er moet worden gezorgd voor de nodige samenhang en complementariteit tussen de gevolgde benaderingen en de activiteiten van de overige specifieke programma's;
  • het sociaal-economische onderzoek: de coördinatie wordt tot stand gebracht door deelneming aan de opstelling van de werkprogramma's, het verlenen van steun voor het creëren van de nodige evaluatiemechanismen, met name door de deelneming van sociaal-economische wetenschappers, en het verzamelen en verspreiden van nuttige gegevens; al deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat bij de specifieke programma's op coherente wijze rekening wordt gehouden met de sociaal-economische dimensie;
  • steun voor de ontwikkeling van het wetenschaps- en technologiebeleid in Europa: voor de nodige samenhang en complementariteit met de activiteiten van de overige specifieke programma's wordt gezorgd door coördinatie, het gebruik van geharmoniseerde instrumenten (bijv. beleidsgerichte thematische netwerken, deskundigenpanels) en een gemeenschappelijke aanpak van de verspreiding van resultaten (bijv. publicaties, seminars en conferenties).

BIJLAGE III

NADERE BEPALINGEN VOOR DE UITVOERING VAN HET SPECIFIEKE PROGRAMMA

Het specifieke programma wordt uitgevoerd via de in de bijlagen II en IV van het vijfde kaderprogramma omschreven OTO-werkzaamheden onder contract. Daarnaast zijn de volgende bepalingen, eigen aan dit programma, van toepassing:

  • 1. 
    BIJZONDERE VOORWAARDEN

Steun voor de opleiding en mobiliteit van onderzoekers

Netwerken voor opleiding door onderzoek

Een netwerk voor opleiding door onderzoek bestaat normaliter uit ten minste vijf onderling onafhankelijke juridische entiteiten uit ten minste drie lidstaten of geassocieerde staten.

De bijdrage van de Gemeenschap kan tot 100 % bedragen van de in aanmerking komende extra kosten voor de tijdelijke indienstneming van jonge onderzoekers voor en na hun promotie en voor de coördinatie van het onderzoekproject in samenwerkingsverband waarvoor het netwerk is opgezet. De Gemeenschap financiert maximaal de kosten van de indienstneming van een jonge onderzoeker door elk van de partners in het netwerk en een deel van de kosten voor de coördinatie van het project. Ten minste 60 % van de middelen dient in elk netwerk te gaan naar de indienstneming van jonge onderzoekers.

De steun van de Gemeenschap wordt normaliter niet toegekend voor de aankoop van duurzame apparatuur of de financiering van onderzoekuitgaven.

Stelsel van Marie Curiebeurzen

Alleen in een lidstaat of een geassocieerde staat gevestigde rechtspersonen en internationale instellingen mogen deelnemen als gastinstelling.

Voor deelneming aan het stelsel van Marie Curiebeurzen komen drie categorieën onderzoekers, als omschreven in bijlage II van dit programma, in aanmerking. Voorwaarde voor deelneming is dat zij onderdaan zijn van een lidstaat of een geassocieerde staat, dan wel sedert ten minste vijf jaar ingezetene van de Gemeenschap (1).

Het onderzoek zal worden verricht in een ander land dan dat waarvan de bursaal onderdaan is en waar hij het laatst actief is geweest. Wanneer kennis en technologie worden overgedragen naar minder welvarende regio's, worden echter uitzonderingen toegestaan voor:

  • bursalen met een individuele terugkeerbeurs;
  • ervaren onderzoekers, op voorwaarde dat het onderzoek wordt verricht in een ander land dan dat waar de onderzoeker in vast dienstverband bij een onderzoekinstelling werkt.

Individuele Marie Curiebeurzen

Een individuele beurs moet gezamenlijk door de bursaal en de gastinstelling worden aangevraagd. De bursalen worden door de Commissie geselecteerd op basis van de criteria in bijlage IV van dit programma.

De beurs wordt aan de gastinstelling uitgekeerd volgens de bepalingen in bijlage IV van het vijfde kaderprogramma. De hoogte van de toelage die aan de bursaal wordt toegekend moet, voor elke lidstaat en geassocieerde staat, worden vastgesteld rekening houdend met het feit dat het bij Marie Curiebursalen om hooggekwalificeerde krachten gaat en gelet op de algemene situatie van onderzoekers van een overeenkomstig niveau in het gastland; de toelage moet de uitgaven dekken voor een adequate sociale zekerheid.

Elke gastinstelling moet ervoor zorgen dat de bursaal verzekerd is krachtens hetzij het socialezekerheidsstelsel dat van toepassing is op de werknemers in de betrokken lidstaat of geassocieerde staat, hetzij krachtens een socialezekerheidsstelsel dat voorziet in een bescherming die qua niveau en dekking ten minste daarmee vergelijkbaar is.

Marie Curiebeurzen voor opleiding bij het bedrijfsleven

De gastbedrijven worden door de Commissie geselecteerd op basis van de criteria in bijlage IV van dit programma. De bursalen worden vervolgens door het gastbedrijf geselecteerd. De Commissie stelt precieze criteria vast betreffende met name de kwalificaties en de gelijke kansen inzake toegang die de gastbedrijven bij de selectie van de bursalen moeten hanteren. Voordat hem/haar een bursaalcontract wordt aangeboden, moet de geselecteerde kandidaat bevestigd worden door de Commissie.

Uit middelen die gezamenlijk door de Gemeenschap en het gastbedrijf ter beschikking worden gesteld, steunt de instelling jonge academici en jonge onderzoekers met de nodige onderzoekervaring.

Marie Curieontwikkelingsbeurzen

De gastinstellingen worden door de Commissie geselecteerd op basis van de criteria in bijlage IV van dit programma. De bursalen worden vervolgens door de gastinstelling geselecteerd. De Commissie stelt nauwkeurige criteria vast met name betreffende de kwalificaties en de gelijke kansen inzake toegang die de gastinstellingen moeten hanteren bij de selectie van de bursalen. Voordat hem/haar en bursaalcontract wordt aangeboden, moet de gekozen kandidaat de steun van de Commissie hebben.

Uit communautaire middelen steunt de gastinstelling jonge onderzoekers met de nodige onderzoekervaring.

Marie Curiebeurzen voor ervaren onderzoekers

Een beurs voor ervaren onderzoekers dient gezamenlijk door de bursaal en de gastinstelling te worden aangevraagd. De onderzoekers worden door de Commissie geselecteerd op basis van de criteria in bijlage IV van dit programma.

De gastinstelling financiert uit communautaire middelen een ervaren onderzoeker.

Verblijven aan Marie Curieopleidingscentra

Een opleidingscentrum bestaat uit een bepaald onderdeel van een onderzoekinstelling zoals een onderzoekgroep of onderzoekgroepen die onderlinge relaties onderhouden. Het opleidingscentrum moet op zijn gebied internationaal erkend worden en moet kunnen bewijzen dat het ervaring heeft met doctoraatsopleidingen, en in het bijzonder met de opleiding van buitenlandse postdoctoraalstudenten. Bovendien kunnen organisaties die internationale doctoraatsopleidingen verzorgen als opleidingscentra worden beschouwd wanneer zij opereren in het kader van formele samenwerkingsverbanden tussen instanties uit verschillende landen; deze samenwerking moet concreet gestalte krijgen door de vaststelling van gemeenschappelijke voorwaarden voor het behalen van een doctoraat.

De opleidingscentra worden door de Commissie geselecteerd op basis van de criteria in bijlage IV van dit programma. De onderzoekers worden vervolgens door het opleidingscentrum geselecteerd. De Commissie stelt precieze criteria vast betreffende met name de kwalificaties en de gelijke kansen inzake toegang die de centra bij de selectie van de bursalen moeten hanteren. Voordat hem/haar een bursaalcontract wordt aangeboden, moet de gekozen kandidaat de steun van de Commissie hebben.

De jonge onderzoekers moeten een doctoraatsopleiding volgen in een ander land dan dat van de gastinstelling in een vakgebied dat aansluit bij dat van het opleidingscentrum. Hun opleidingsperiode in het centrum moet integrerend deel uitmaken van hun doctoraatsopleiding.

Uit communautaire middelen financiert het opleidingscentrum korte verblijven van maximaal één academiejaar ten behoeve van jonge onderzoekers.

Betere toegang tot onderzoekinfrastructuur

Grensoverschrijdende toegang tot grote onderzoekinfrastructuur

Deelnemers zijn juridische entiteiten/exploitanten van grote onderzoekinfrastructuur. Internationale instellingen die grote onderzoekinfrastructuur in de lidstaten of geassocieerde staten exploiteren, kunnen bij uitzondering deelnemen met financiering uit het programma wanneer de uit het programma gefinancierde toegang beperkt is tot de diensten die zij ter aanvulling van hun opdracht leveren en niet in aanmerking komt voor financiering uit de eigen financiële middelen van de instelling.

De Gemeenschap financiert tot 100 % van de reis- en verblijfskosten van de onderzoekersteams die de infrastructuur bezoeken en in andere lidstaten of geassocieerde staten werken dan die van de eigenaar of de exploitant van de infrastructuur. De Gemeenschap financiert eveneens tot 100 % van de in aanmerking komende extra kosten die worden gemaakt om de onderzoekersteams toegang te verlenen tot de infrastructuur; deze kosten worden berekend hetzij op basis van een eenheidsprijs per gebruiker - deze wordt met de infrastructuurexploitant bedongen en dient afgeleid te zijn van diens directe bedrijfskosten - hetzij op basis van de werkelijke extra kosten die worden gemaakt om de installatie ter beschikking te stellen van de onderzoekersteams die de infrastructuur bezoeken. Bijdragen in de vermogenskosten komen niet als kosten in aanmerking.

Samenwerkingsnetwerken voor infrastructuur

De samenwerkingsnetwerken voor infrastructuur gelden als thematische netwerken. Een netwerk moet bestaan uit ten minste drie onderling onafhankelijke juridische entiteiten/exploitanten van onderzoekinfrastructuur uit ten minste drie lidstaten of geassocieerde staten. Het wordt gecoördineerd door een juridische entiteit/exploitant van onderzoekinfrastructuur.

OTO-projecten inzake onderzoekinfrastructuur

Aan een OTO-project moeten ten minste twee onderling onafhankelijke juridische entiteiten/exploitanten van onderzoekinfrastructuur uit ten minste twee lidstaten of geassocieerde staten deelnemen. Het project wordt gecoördineerd door een juridische entiteit/exploitant van onderzoekinfrastructuur.

Gecoördineerde werkzaamheden

De Commissie kan, in samenwerking met exploitanten van onderzoekinfrastructuur die een contract hebben gesloten in het kader van dit programma (of in het kader van het vorige programma "Opleiding en mobiliteit van onderzoekers"), gecoördineerde werkzaamheden verrichten om, ter aanvulling van nationale of internationale activiteiten, de uitwisseling van informatie over aangelegenheden van gemeenschappelijk belang tussen exploitanten van onderzoekinfrastructuur en onderzoekers uit de lidstaten of geassocieerde staten te stimuleren.

Bevordering van wetenschappelijke en technologische kwaliteit

Wetenschappelijke bijeenkomsten op hoog niveau

Hieraan kan worden deelgenomen door juridische entiteiten uit alle sectoren van het wetenschappelijk onderzoek die een wetenschappelijke conferentie wensen te organiseren waarbij een representatieve groep onderzoekers uit de desbetreffende wetenschappelijke gemeenschap betrokken is.

De Gemeenschap financiert een deel van de organisatiekosten, de kosten van de deelneming van sprekers of onderwijzend onderzoekpersoneel en tot 100 % van de kosten van de deelname van jonge onderzoekers aan de geselecteerde conferentie. Er is eveneens steun om de deelname te vergemakkelijken van onderzoekers die onderdaan zijn van een lidstaat of geassocieerde staat en op het ogenblik dat de conferentie plaatsvindt werkzaam zijn in laboratoria of instellingen buiten de lidstaten of geassocieerde staten.

Onderscheidingen voor voortreffelijk onderzoek

Aan de "Descartesprijs" kan worden deelgenomen door onderzoekers die opmerkelijke wetenschappelijke of technologische resultaten hebben bereikt in Europees onderzoek in samenwerkingsverband.De prijs voor studenten uit het hoger onderwijs en de "Europese wedstrijd voor jonge onderzoekers" staat open voor rechtspersonen die op nationaal niveau overeenkomstige procedures organiseren en jongeren wier projecten in dat kader zijn geselecteerd.

De Gemeenschap financiert tot 100 % van de kosten voor de uitwerking en organisatie van de nodige selectieprocedures, inclusief de toekenning van geldprijzen of een equivalente beloning voor de meest verdienstelijke projecten.

  • 2. 
    BEGELEIDENDE MAATREGELEN

De begeleidende maatregelen omvatten:

  • studies ter ondersteuning van het specifieke programma, met inbegrip van de voorbereiding van toekomstige activiteiten, en over strategische kwesties die in de loop van het programma rijzen;
  • uitwisseling van informatie, conferenties, studiebijeenkomsten, workshops, rondetafels, studiegroepen;
  • inschakeling van externe deskundigheid, vooral met het oog op de in artikel 5, lid 1, van het vijfde kaderprogramma bedoelde toetsing van het specifieke programma, de in artikel 5, lid 2, van het vijfde kaderprogramma bedoelde externe evaluatie van de acties, de evaluatie van de OTO-werkzaamheden onder contract en het toezicht op de uitvoering ervan;
  • activiteiten op het gebied van verspreiding, informatie en bekendmaking, waaronder wetenschappelijke publicaties, en activiteiten met betrekking tot exploitatie van resultaten en overdracht van technologie;
  • bevordering van de bekendheid en het prestige van de Marie Curiebursalen door middel van de vereniging van Marie Curiebursalen;
  • steun om potentiële deelnemers bijeen te brengen teneinde een gedetailleerd werkprogramma voor een onderzoekvoorstel op te stellen, vooral als middel om voorstellen te stimuleren die betrekking hebben op nieuwe opkomende gebieden van wetenschap en technologie, originele transdisciplinaire benaderingen of gebieden waarop nog maar zelden transnationale samenwerking heeft plaatsgehad;
  • steun voor regelingen om informatie te verstrekken en bijstand te verlenen aan bij onderzoek betrokken partijen, waaronder KMO's.
  • 3. 
    BEPALINGEN INZAKE COÖRDINATIE

De Commissie ziet toe op de complementariteit tussen de OTO-werkzaamheden onder contract die uit hoofde van het programma worden verricht, met name door deze te groeperen rond een gemeenschappelijke doelstelling; voorts zorgt zij ervoor dat doublures worden vermeden, met inachtneming van de rechtmatige belangen van de indieners van voorstellen voor OTO-werkzaamheden onder contract.

Tevens wordt zoveel mogelijk gezorgd voor coördinatie tussen de activiteiten van het specifieke programma en activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van:

  • andere specifieke programma's ter uitvoering van het vijfde kaderprogramma;
  • de programma's voor onderzoek en opleiding ter uitvoering van Besluit 1999/64/Euratom van de Raad van 22 december 1998 betreffende het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor activiteiten op het gebied van onderzoek en onderwijs (1998-2002) (2);
  • andere Europese samenwerkingsverbanden op onderzoekgebied, waaronder Eureka en COST;
  • andere communautaire instrumenten die van belang zijn voor onderzoek, zoals Phare, Tacis, MEDA, het EIF, de structuurfondsen, de EIB en de programma's op het gebied van onderwijs, opleiding en jongeren.

Deze coördinatie bestaat in:

  • i) 
    het aangeven van gemeenschappelijke thema's of prioriteiten, met name gericht op:
  • de uitwisseling van informatie;
  • de uitvoering van gezamenlijk vastgestelde werkzaamheden, waarbij met name een van de procedures als bedoeld in artikel 9 van de regels voor deelneming en verspreiding gezamenlijk ten uitvoer wordt gelegd;
  • ii) 
    het herschikken van voorstellen voor OTO-werkzaamheden onder contract tussen specifieke programma's of tussen het specifiek programma en een programma voor onderzoek en onderwijs.
  • (1) 
    Kandidaten voor Marie Curiebeurzen moeten ervoor zorgen te kunnen voldoen aan de immigratievoorschriften van de lidstaat of de geassocieerde staat waar zij met hun beurs willen verblijven.
  • (2) 
    PB L 26 van 1.2.1999, blz. 34.

BIJLAGE IV

SELECTIECRITERIA VOOR DE UITVOERING VAN HET PROGRAMMA

De volgende selectiecriteria zijn specifiek voor bepaalde onderdelen van dit programma en vullen de criteria van artikel 3 aan.

Steun voor de opleiding en mobiliteit van onderzoekers

Netwerken voor opleiding door onderzoek

Een netwerk wordt geselecteerd op grond van de wetenschappelijke verdienste van het onderzoekproject in samenwerkingsverband waarvoor het netwerk is opgezet en op grond van de kwaliteit en inhoud van het desbetreffende opleidingsprogramma. Netwerken die interactie tussen verschillende wetenschappelijke disciplines bevorderen of complementaire teams omvatten alsmede netwerken die sterke banden hebben met de industrie, krijgen voorrang boven netwerken met dezelfde verdienste wanneer deze aspecten relevant zijn voor hun opleidingsprogramma.

Stelsel van Marie Curiebeurzen

Individuele Marie Curiebeurzen

Selectiecriteria zijn onderzoekervaring en geschiktheid van de kandidaat, gevolgen en voordelen van de opleiding voor de kandidaat, de onderzoekkwaliteit van de gastgroep, het vermogen van de gastinstelling om te voldoen aan de behoeften inzake onderzoekopleiding van de kandidaat en de wetenschappelijke en technologische kwaliteit alsmede de relevantie van het project.

Bij individuele terugkeerbeurzen gelden als selectiecriteria de resultaten en onderzoekervaring die de eerste beurs voor de kandidaat heeft opgeleverd alsmede de voordelen voor de nieuwe gastinstelling.

Marie Curiebeurzen voor opleiding bij het bedrijfsleven

De gastbedrijven worden door de Commissie geselecteerd. De bursalen worden vervolgens door het gastbedrijf geselecteerd. De Commissie stelt precieze criteria vast betreffende met name de kwalificaties en de gelijke kansen inzake toegang die de gastbedrijven bij de selectie van de bursalen moeten hanteren. Voordat hem/haar een bursaalcontract wordt aangeboden, moet de geselecteerde kandidaat bevestigd worden door de Commissie.

Selectiecriteria zijn de onderzoekkwaliteit van het gastbedrijf, de opleidingscapaciteit voor de bursaal, de invulling van de begeleiding en nodige onderzoekinfrastructuur, de invulling van de samenwerking met andere onderzoekorganisaties en de wetenschappelijke en technologische kwaliteit alsmede de relevantie van het betreffende onderzoekgebied.

De bursalen worden door de gastinstelling geselecteerd op hun wetenschappelijke competentie en op de compatibiliteit van hun onderzoekervaring met het betreffende onderzoekgebied.

Marie Curieontwikkelingsbeurzen

De gastinstellingen worden door de Commissie geselecteerd. De bursalen worden vervolgens door de instelling geselecteerd. De Commissie stelt precieze criteria vast met name betreffende de kwalificaties en de gelijke kansen inzake toegang die de gastinstellingen moeten hanteren bij de selectie van de bursalen. Voordat hem/haar een bursaalcontract wordt aangeboden, moet de geselecteerde kandidaat bevestigd worden door de Commissie.

Selectiecriteria zijn de relevantie en het effect van de betreffende beroepscompetentie, de compatibiliteit van de nieuwe competentie met de in de gastinstelling aanwezige competentie, de mate waarin het opleidingscentrum gezien zijn omvang in staat is om de bursalen adequate arbeidsomstandigheden te garanderen en het internationale karakter van de onderzoekactiviteiten van de instelling.

De bursalen worden door de gastinstelling geselecteerd op grond van hun wetenschappelijke competentie en de compatibiliteit van hun onderzoekervaring met de behoeften van de instelling.

Marie Curiebeurzen voor ervaren wetenschappers

Selectiecriteria zijn de wetenschappelijke topkwaliteit van de kandidaat, de wetenschappelijke en technologische kwaliteit alsmede de relevantie van het project, en de relevantie, de gevolgen en de voordelen van de beurs voor alle betrokken partijen.

Verblijven aan Marie Curieopleidingscentra

De opleidingscentra worden geselecteerd door de Commissie. De jonge onderzoekers worden vervolgens door het opleidingscentrum geselecteerd. De Commissie stelt precieze criteria vast betreffende met name de kwalificaties en de gelijke kansen inzake toegang die de opleidingscentra bij de selectie van de bursalen moeten hanteren. Voordat hem/haar een bursaalcontract wordt aangeboden, moet de geselecteerde kandidaat bevestigd worden door de Commissie.

Selectiecriteria zijn de onderzoekkwaliteit van het opleidingscentrum, de capaciteit van het opleidingscentrum om een onderzoekopleiding te verstrekken, bewezen successen in het geven van internationale doctoraatsopleidingen en de mate waarin het opleidingscentrum gezien zijn omvang in staat is om de jonge onderzoekers adequate arbeidsomstandigheden te garanderen.

De jonge onderzoekers worden door het opleidingscentrum geselecteerd op grond van hun wetenschappelijke merite en de relevantie van het opleidingscentrum voor hun doctoraatsstudie.

Betere toegang tot onderzoekinfrastructuur

Grensoverschrijdende toegang tot grote onderzoekinfrastructuur

Selectiecriteria zijn de kwaliteit van de infrastructuur, de kwaliteit van het onderzoek dat externe gebruikers daar kunnen doen, de kwaliteit van de wetenschappelijke, technische en logistieke ondersteuning die externe gebruikers kunnen krijgen, de belangstelling van nieuwe grensoverschrijdende gebruikers uit landen waar een dergelijke infrastructuur niet bestaat, en het rendement van de communautaire steun.

Samenwerkingsnetwerken voor infrastructuur

Samenwerkingsnetwerken voor infrastructuur worden geselecteerd op hun potentieel om de toegang tot en de dienstverlening door de onderzoekinfrastructuren die van communautair belang zijn, te verbeteren en op de capaciteit van de deelnemers om de activiteiten van het netwerk op efficiënte wijze te coördineren.

OTO-projecten inzake onderzoekinfrastructuur

Selectiecriteria voor de OTO-projecten zijn de wetenschappelijke originaliteit, de kwaliteit van de onderzoekmethode en het werkplan, het potentieel van het project om het aanbod van de betrokken infrastructuurcategorie in Europa te verbeteren en de belangstelling van de desbetreffende infrastructuurexploitanten en de gebruikersgemeenschap in het algemeen.

Bevordering van wetenschappelijke en technologische kwaliteit

Wetenschappelijke bijeenkomsten op hoog niveau

Selectiecriteria zijn het belang van het ingediende onderwerp voor de wetenschappelijke gemeenschap in het algemeen, de kwaliteit van het ingediende conferentieprogramma en de relevantie ervan voor de opleiding van jonge generaties Europese onderzoekers.

Onderscheidingen voor voortreffelijk onderzoek

De onderscheidingen worden toegekend op grond van de wetenschappelijke kwaliteit en de relevantie van de ingediende projecten. Er wordt rekening gehouden met de leeftijd en de wetenschappelijke antecedenten van de deelnemers.

Publieksvoorlichting

De Gemeenschap verleent slechts steun voor projecten waarbij een onderwerp van algemeen Europees belang aan bod komt een waarbij wetenschappers en wetenschapsvoorlichters zich in sterke onderlinge interactie ten dienste stellen van de Europese burger. De voorkeur gaat uit naar projecten en initiatieven waarbij ten minste drie onderling onafhankelijke partners uit ten minste drie lidstaten of geassocieerde staten betrokken zijn. Er kan voor andere projecten steun worden verleend wanneer er resultaten uit kunnen voortkomen die overdraagbaar zijn en die door actoren die niet aan het project deelnemen later kunnen worden gebruikt.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.