Verordening 2013/813 - Uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen betreft - Hoofdinhoud
6.9.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 239/136 |
VERORDENING (EU) Nr. 813/2013 VAN DE COMMISSIE
van 2 augustus 2013
tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (1), en met name artikel 15, lid 1,
Na raadpleging van het Overlegforum ecologisch ontwerp,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens Richtlijn 2009/125/EG dient de Commissie eisen inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor energiegerelateerde producten met een significant omzet- en handelsvolume, een significant milieueffect en een significant potentieel voor verbetering met betrekking tot het milieueffect zonder dat dit buitensporige kosten meebrengt. |
(2) |
Bepalingen over het rendement van verwarmingsketels zijn vastgelegd in Richtlijn 92/42/EEG van de Raad van 21 mei 1992 betreffende de rendementseisen voor nieuwe olie- en gasgestookte centraleverwarmingsketels (2). |
(3) |
Op grond van artikel 16, lid 2, onder a), van Richtlijn 2009/125/EG moet de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 19, lid 3, en de criteria vastgelegd in artikel 15, lid 2, en na raadpleging van het Overlegforum ecologisch ontwerp, in voorkomend geval uitvoeringsmaatregelen invoeren voor producten die een grote bijdrage kunnen leveren tot de kosteneffectieve beperking van broeikasgasemissies, zoals verwarmings- en waterverwarmingstoestellen. |
(4) |
De Commissie heeft een voorbereidende studie verricht naar de technische, milieutechnische en economische aspecten van ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen (verwarming van ruimten en water) die gewoonlijk in de Unie worden gebruikt. De studie is verricht in samenwerking met de belanghebbenden en de betrokken partijen uit de Unie en derde landen en de bevindingen ervan zijn openbaar gemaakt. |
(5) |
De milieuaspecten van ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen die voor de toepassing van deze verordening als significant worden beschouwd, zijn het energieverbruik tijdens de gebruiksfase en (voor verwarmingstoestellen met een warmtepomp) de geluidsvermogensniveaus. Bovendien zijn voor verwarmingstoestellen die gebruikmaken van fossiele brandstoffen de emissies van stikstofoxiden, koolstofmonoxide, zwevende deeltjes en koolwaterstoffen ook geïdentificeerd als significante milieuaspecten. |
(6) |
Het is niet aangewezen om eisen inzake ecologisch ontwerp met betrekking tot de emissie van koolstofmonoxide, zwevende deeltjes en koolwaterstoffen vast te stellen, aangezien er nog geen geschikte Europese meetmethoden beschikbaar zijn. Voor de ontwikkeling van deze meetmethoden heeft de Commissie de Europese normalisatie-instellingen de opdracht gegeven om bij de herziening van deze verordening na te denken over eisen inzake ecologisch ontwerp voor deze emissies. Nationale bepalingen voor eisen inzake ecologisch ontwerp voor emissies van koolstofmonoxiden, zwevende deeltjes en koolwaterstoffen van ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen kunnen behouden blijven of kunnen worden ingevoerd tot wanneer de desbetreffende eisen inzake ecologisch ontwerp van de Unie van kracht worden. De bepalingen van Richtlijn 2009/142/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende gastoestellen (3), waarbij de verbrandingsproducten van gastoestellen omwille van de gezondheid en veiligheid worden beperkt, blijven ongewijzigd. |
(7) |
Uit de voorbereidende studie blijkt dat het voor ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen niet nodig is eisen vast te stellen met betrekking tot de andere in bijlage I, deel 1, van Richtlijn 2009/125/EG vermelde parameters voor ecologisch ontwerp. Met name broeikasgasemissies, gerelateerd aan koelmiddelen die gebruikt worden in verwarmingstoestellen met een warmtepomp voor de verwarming van het huidige Europese gebouwenbestand, worden niet als significant aangezien. Bij de herziening van deze verordening zal worden beoordeeld of het aangewezen is om eisen inzake ecologisch ontwerp voor deze broeikasgasemissies vast te stellen. |
(8) |
De verordening moet ook van toepassing zijn op ruimteverwarmingstoestellen met ketel, op basis van warmtekrachtkoppeling of met warmtepomp die warmte leveren aan centraleverwarmingssystemen op basis van water, voor het opwarmen van ruimten, en op combinatieverwarmingstoestellen met ketel of met warmtepomp die warmte leveren aan centraleverwarmingssystemen op basis van water, voor het opwarmen van ruimten en het verstrekken van warm drinkwater en warm water voor sanitair gebruik. Deze verwarmingstoestellen zijn ontworpen voor het gebruik van gasvormige of vloeibare brandstoffen, met inbegrip van biobrandstoffen (tenzij hoofdzakelijk biobrandstoffen gebruikt worden), elektriciteit en omgevings- of afvalwarmte. |
(9) |
Verwarmingstoestellen die zijn ontworpen om gasvormige of vloeibare brandstoffen te gebruiken die hoofdzakelijk (meer dan 50 %) op basis van biomassa zijn geproduceerd, hebben specifieke technische kenmerken die verdere technische, economische en milieuanalyse vergen. Naargelang van het resultaat van deze analyse moeten in voorkomend geval in een latere fase eisen inzake ecologisch ontwerp voor dergelijke verwarmingstoestellen worden vastgesteld. |
(10) |
Het jaarlijkse energieverbruik in de Unie van ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen werd in 2005 geschat op 12 089 PJ (circa 289 Mtoe), wat overeenkomt met 698 Mt CO2-emissies. Wanneer geen specifieke maatregelen worden genomen, wordt verwacht dat het jaarlijkse energieverbruik zal oplopen tot 10 688 PJ in 2020 De jaarlijkse uitstoot van stikstofoxiden door ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen bedroeg in de Unie in 2005 821 kt SOx-equivalent. Wanneer geen specifieke maatregelen worden genomen, wordt verwacht dat de jaarlijkse uitstoot zal stijgen tot 783 kt SOx-equivalent in 2020. Uit de voorbereidende studie blijkt dat het energieverbruik tijdens de gebruiksfase en de uitstoot van stikstofoxiden door ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen aanzienlijk kunnen worden verminderd. |
(11) |
Een daling van het energieverbruik van ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen kan worden bereikt door de toepassing van bestaande, niet aan eigendomsrechten gebonden kosteneffectieve technologieën die de gecombineerde uitgaven voor de aankoop en het gebruik van deze producten doen dalen. |
(12) |
In de Unie zijn er bijna vijf miljoen woningen met gedeelde open-rookkanaalsystemen. Omwille van technische redenen is het in woningen met een gedeeld open-rookkanaalsysteem niet mogelijk om de bestaande ruimteverwarmingstoestellen met ketel en combinatieverwarmingstoestellen met ketel te vervangen door ketels met rookgascondensor met een hoger rendement. De in deze verordening vastgelegde eisen maken het mogelijk ketels zonder rookgascondensor die specifiek voor een dergelijke opstelling zijn ontworpen, in de handel te houden; dit moet onnodige kosten voor consumenten voorkomen, geeft fabrikanten de tijd om verwarmingsketels te ontwikkelen die gebruikmaken van efficiëntere verwarmingstechnologieën, en geeft de lidstaten de tijd om zich te buigen over hun nationale bouwvoorschriften. |
(13) |
Het gecombineerde effect van de voorschriften inzake ecologisch ontwerp die zijn vastgesteld in deze verordening en in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties betreft (4), zal naar verwachting tegen 2020 een jaarlijkse energiebesparing zijn van naar schatting ongeveer 1 900 PJ (circa 45 Mtoe), wat overeenkomt met ongeveer 110 Mt CO2-emissies, en een vermindering van stikstofoxide-emissies van ongeveer 270 kt SOx-equivalent per jaar, in vergelijking met een situatie waarin geen maatregelen worden genomen. |
(14) |
De eisen inzake ecologisch ontwerp moeten de eisen inzake het energieverbruik, het geluidsvermogensniveau en de stikstofoxide-emissies van ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen in de Unie harmoniseren. Aldus dragen ze bij tot een betere werking van de interne markt en een betere milieuprestatie van deze producten. |
(15) |
De eisen inzake ecologisch ontwerp mogen uit het oogpunt van de eindgebruiker geen negatieve invloed hebben op de werking of de betaalbaarheid van ruimteverwarmingstoestellen of combinatieverwarmingstoestellen en ze mogen geen schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid, de veiligheid en het milieu. |
(16) |
De eisen inzake ecologisch ontwerp moeten geleidelijk worden ingevoerd, zodat fabrikanten voldoende tijd krijgen om het ontwerp van hun onder deze verordening vallende producten te herzien. De timing moet zo worden bepaald dat rekening wordt gehouden met het kosteneffect voor fabrikanten, met name uit het midden- en kleinbedrijf, terwijl tevens wordt gegarandeerd dat de doelstellingen van deze verordening tijdig worden verwezenlijkt. |
(17) |
De productparameters moeten worden gemeten en berekend met behulp van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methoden die beantwoorden aan erkende moderne meet- en berekeningstechnieken, met inbegrip van, voor zover beschikbaar, geharmoniseerde normen die door Europese normalisatie-instellingen zijn opgesteld op verzoek van de Commissie, in overeenstemming met de procedures bepaald in Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie (5). |
(18) |
Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG moeten in deze verordening passende procedures voor overeenstemmingsbeoordeling worden gespecificeerd. |
(19) |
Ter ondersteuning van controles op de naleving moeten de fabrikanten informatie vermelden in de in de bijlagen IV en V van Richtlijn 2009/125/EG genoemde technische documentatie, voor zover deze informatie betrekking heeft op de eisen van deze verordening. |
(20) |
Om het milieueffect van ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen verder te beperken, moeten de fabrikanten informatie verstrekken over demontage, recycling en/of verwijdering. |
(21) |
Naast de in deze verordening vastgestelde juridisch bindende eisen, moeten indicatieve benchmarks voor de beste beschikbare technologieën worden vastgesteld om informatie over de milieuprestaties tijdens de levensduur van ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen op grote schaal beschikbaar te stellen en gemakkelijk toegankelijk te maken. |
(22) |
Richtlijn 92/42/EEG moet worden ingetrokken behalve wat artikel 7, lid 2, artikel 8 en bijlagen III tot en met V betreft, en in de onderhavige verordening moeten nieuwe bepalingen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat het toepassingsgebied wordt uitgebreid tot andere verwarmingstoestellen dan verwarmingsketels, om het energierendement van ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen verder te verhogen, en om andere significante milieuaspecten van ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen te verbeteren. |
(23) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2009/125/EG ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
-
1.Bij deze verordening worden eisen inzake ecologisch ontwerp vastgesteld voor het in de handel brengen en/of in werking stellen van ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen met een nominale warmteafgifte van ≤ 400 kW, inclusief verwarmingstoestellen die zijn geïntegreerd in pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties als omschreven in artikel 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 811/2013.
-
2.Deze verordening is niet van toepassing op:
a) |
verwarmingstoestellen die specifiek zijn ontworpen om te werken op gasvormige of vloeibare brandstoffen die hoofdzakelijk op basis van biomassa zijn geproduceerd; |
b) |
verwarmingstoestellen die gebruikmaken van vaste brandstoffen; |
c) |
verwarmingstoestellen die binnen de werkingssfeer vallen van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (6); |
d) |
verwarmingstoestellen die uitsluitend warmte leveren voor het verstrekken van warm drinkwater en warm water voor sanitaire toepassingen; |
e) |
verwarmingstoestellen voor het verwarmen en verspreiden van gasvormige middelen voor warmteoverdracht zoals stoom of lucht; |
f) |
ruimteverwarmingstoestellen op basis van warmtekrachtkoppeling met een maximaal elektrisch vermogen van 50 kW of hoger; |
g) |
warmtegeneratoren ontworpen voor verwarmingstoestellen en met dergelijke warmtegeneratoren uit te rusten behuizingen van verwarmingstoestellen, die in de handel zijn gebracht vóór 1 januari 2018 ter vervanging van identieke verwarmingstoestellen en identieke behuizingen van verwarmingstoestellen. Op het vervangingsproduct of de verpakking ervan moet duidelijk worden vermeld voor welk verwarmingstoestel het bedoeld is. |
Artikel 2
Definities
In aanvulling op de in artikel 2 van Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde definities gelden voor de doeleinden van deze verordening de volgende definities:
-
1.„verwarmingstoestel”: een ruimteverwarmingstoestel of een combinatieverwarmingstoestel;
-
2.„ruimteverwarmingstoestel”: een toestel dat
-
3.„combinatieverwarmingstoestel”: een ruimteverwarmingstoestel dat ontworpen is om ook warmte op te wekken voor het afleveren van warm drinkwater of warm water voor sanitaire doeleinden op bepaalde temperaturen, in bepaalde hoeveelheden en aan bepaalde debieten met bepaalde tussenpozen, en dat gekoppeld is aan een externe voorziening van drinkwater of water voor sanitaire doeleinden;
-
4.„centraleverwarmingssysteem op basis van water”: een systeem dat gebruikmaakt van water als middel voor warmteoverdracht om centraal opgewekte warmte te verspreiden over warmtestralers om gebouwen of gedeelten ervan te verwarmen;
-
5.„warmtegenerator”: het onderdeel van een verwarmingstoestel dat de warmte genereert via één of meerdere van de volgende processen:
waarbij een voor een verwarmingstoestel ontworpen warmtegenerator en een met dergelijke warmtegenerator uit te rusten behuizing van verwarmingstoestellen ook als een verwarmingstoestel wordt beschouwd;
-
6.„behuizing van verwarmingstoestel”: het deel van een verwarmingstoestel dat ontworpen is om er een warmtegenerator in te monteren;
-
7.„nominale warmteafgifte” (Pnominaal): de aangegeven warmteafgifte van een verwarmingstoestel bij het voorzien van ruimteverwarming en, indien van toepassing, waterverwarming, onder nominale standaardomstandigheden, uitgedrukt in kW; voor ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp zijn de nominale standaardomstandigheden voor het vaststellen van de nominale warmteafgifte de referentieontwerpvoorwaarden, zoals bepaald in tabel 4 van bijlage III;
-
8.„nominale standaardomstandigheden”: de functioneringsomstandigheden van verwarmingstoestellen in gemiddelde klimaatomstandigheden voor de vaststelling van de nominale warmteafgifte, de seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming, de energie-efficiëntie van waterverwarming, het geluidsvermogensniveau en de stikstofoxide-emissies;
-
9.„biomassa”: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische herkomst uit de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;
-
10.„biobrandstof”: een gasvormige of vloeibare brandstof die gewonnen is uit biomassa;
-
11.„fossiele brandstof”: een gasvormige of vloeibare brandstof van fossiele oorsprong;
-
12.„ruimteverwarmingstoestel met ketel”: een ruimteverwarmingstoestel dat warmte genereert door de verbranding van fossiele brandstoffen en/of biobrandstoffen en/of het joule-effect in verwarmingselementen met elektrische weerstand;
-
13.„combinatieverwarmingstoestel met ketel”: een ruimteverwarmingstoestel met ketel dat ontworpen is om ook warmte te genereren voor het afleveren van warm drinkwater of warm water voor sanitaire doeleinden op bepaalde temperaturen, in bepaalde hoeveelheden en aan bepaalde debieten met bepaalde tussenpozen, en dat gekoppeld is aan een externe voorziening van drinkwater of water voor sanitaire doeleinden;
-
14.„ruimteverwarmingstoestel met elektrische ketel”: een ruimteverwarmingstoestel met ketel dat warmte genereert door uitsluitend gebruik te maken van het joule-effect in verwarmingselementen met elektrische weerstand;
-
15.„combinatieverwarmingstoestel met elektrische ketel”: een combinatieverwarmingstoestel met ketel dat warmte genereert door uitsluitend gebruik te maken van het joule-effect in verwarmingselementen met elektrische weerstand;
-
16.„ruimteverwarmingstoestel op basis van warmtekrachtkoppeling”: een ruimteverwarmingstoestel dat gelijktijdig en in één proces warmte en elektriciteit genereert;
-
17.„ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp”: een ruimteverwarmingstoestel dat omgevingswarmte van een lucht-, water- of grondbron, en/of afvalwarmte gebruikt voor het genereren van warmte; een ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp kan zijn uitgerust met één of meerdere aanvullende verwarmingstoestellen die gebruikmaken van het joule-effect in verwarmingselementen met elektrische weerstand of die werken door middel van de verbranding van fossiele en/of biobrandstoffen;
-
18.„combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp”: een ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp dat ontworpen is om ook warmte te genereren voor het afleveren van warm drinkwater of warm water voor sanitaire doeleinden op bepaalde temperaturen, in bepaalde hoeveelheden en aan bepaalde debieten met bepaalde tussenpozen, en dat gekoppeld is aan een externe voorziening van drinkwater of water voor sanitaire doeleinden;
-
19.„aanvullend verwarmingstoestel”: een niet-preferentieel verwarmingstoestel dat warmte genereert wanneer de warmtevraag groter is dan de nominale warmteafgifte van het preferentiële verwarmingstoestel;
-
20.„seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming” (ηs ): de verhouding tussen de vraag naar ruimteverwarming in een bepaald verwarmingsseizoen, geleverd door een verwarmingstoestel, en het jaarlijkse energieverbruik dat nodig is om aan deze vraag te voldoen, uitgedrukt in %;
-
21.„energie-efficiëntie van waterverwarming” (ηwh ): de verhouding tussen de nuttige energie die door een combinatieverwarmingstoestel geleverd wordt voor het afleveren van drinkwater of water voor sanitaire doeleinden en de energie die nodig is voor het genereren van die energie, uitgedrukt in %;
-
22.„geluidsvermogensniveau” (LWA ): het A-gewogen geluidsvermogensniveau, binnen en/of buiten, uitgedrukt in dB;
-
23.„omrekeningscoëfficiënt” (CC): een coëfficiënt die de geraamde gemiddelde EU-opwekkingsefficiëntie van 40 % weerspiegelt als bedoeld in Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (7); de waarde van de omrekeningscoëfficiënt is CC = 2,5.
Voor de doeleinden van bijlagen II tot en met V worden bijkomende definities vastgesteld in bijlage I.
Artikel 3
Eisen inzake ecologisch ontwerp en tijdschema
-
1.De eisen inzake ecologisch ontwerp voor verwarmingstoestellen zijn vastgesteld in bijlage II.
-
2.Elke eis inzake ecologisch ontwerp wordt volgens het onderstaande tijdschema toegepast:
a) |
vanaf 26 september 2015:
|
b) |
vanaf 26 september 2017:
|
c) |
vanaf 26 september 2018 voldoen verwarmingstoestellen aan de in bijlage II, punt 4, onder a), vastgelegde eisen. |
-
3.De naleving van de eisen inzake ecologisch ontwerp wordt gemeten en berekend overeenkomstig de in bijlage III neergelegde eisen.
Artikel 4
Overeenstemmingsbeoordeling
-
1.Onverlet het bepaalde in artikel 7, lid 2, artikel 8 en bijlagen III tot en met V van Richtlijn 92/42/EEG bestaat de in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde procedure voor overeenstemmingsbeoordeling uit de in bijlage IV bij die richtlijn beschreven interne ontwerpcontrole of het in bijlage V bij die richtlijn beschreven beheersysteem.
-
2.Voor de toepassing van de overeenstemmingsbeoordeling bevat de technische documentatie de in punt 5, onder b), van bijlage II bij deze verordening vastgestelde productinformatie.
Artikel 5
Controleprocedure met het oog op markttoezicht
Bij het verrichten van de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde controles met het oog op markttoezicht om naleving van de in bijlage II bij deze verordening vastgelegde eisen te waarborgen, passen de autoriteiten van de lidstaten de in bijlage IV bij deze verordening uiteengezette controleprocedure toe.
Artikel 6
Indicatieve benchmarks
De indicatieve benchmarks voor de best presterende verwarmingstoestellen die op de markt beschikbaar zijn op het ogenblik dat deze verordening in werking treedt, zijn vastgelegd in bijlage V.
Artikel 7
Evaluatie
Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening beoordeelt de Commissie deze verordening in het licht van de technologische vooruitgang op het gebied van verwarmingstoestellen en legt zij het resultaat van die evaluatie voor aan het Overlegforum ecologisch ontwerp. Met name omvat de evaluatie een beoordeling van de volgende aspecten:
a) |
de noodzaak van vaststelling van eisen inzake ecologisch ontwerp voor aan koelmiddelen gerelateerde broeikasgasemissies; |
b) |
het niveau van de eisen inzake ecologisch ontwerp voor emissies van koolmonoxide, koolwaterstoffen en zwevende deeltjes dat kan worden ingevoerd, op grond van de in ontwikkeling zijnde meetmethoden; |
c) |
de noodzaak van vaststelling van strengere eisen inzake ecologisch ontwerp voor de energie-efficiëntie van ruimteverwarmingstoestellen met ketel en combinatieverwarmingstoestellen met ketel, voor het geluidsvermogensniveau en voor de emissies van stikstofoxiden; |
d) |
de noodzaak van vaststelling van eisen inzake ecologisch ontwerp voor verwarmingstoestellen die specifiek zijn ontworpen om gasvormige of vloeibare brandstoffen te gebruiken die hoofdzakelijk op basis van biomassa zijn geproduceerd; |
e) |
de geldigheid van de waarde van de omrekeningscoëfficiënt; |
f) |
de noodzaak van certificatie door derden. |
Artikel 8
Overgangsbepalingen
-
1.Tot 26 september 2015 mogen lidstaten toestaan dat verwarmingstoestellen in de handel worden gebracht en/of in werking worden gesteld die in overeenstemming zijn met de nationale bepalingen inzake de seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming, de energie-efficiëntie van waterverwarming en het geluidsvermogensniveau die van kracht zijn op het tijdstip dat deze verordening wordt vastgesteld.
-
2.Tot 26 september 2018 mogen lidstaten toestaan dat verwarmingstoestellen in de handel worden gebracht en/of in werking worden gesteld die in overeenstemming zijn met de nationale bepalingen inzake emissies van stikstofoxiden die van kracht zijn op het tijdstip dat deze verordening wordt vastgesteld.
Artikel 9
Intrekking
Richtlijn 92/42/EEG van de Raad wordt ingetrokken behalve wat artikel 7, lid 2, artikel 8 en de bijlagen III tot en met V betreft, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de omzetting in nationaal recht en de toepassing van die richtlijn tot het tijdstip van inwerkingtreding van de in bijlage II bij de onderhavige verordening bepaalde eisen inzake ecologisch ontwerp.
Artikel 10
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 2 augustus 2013.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
-
Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.
BIJLAGE I
Definities voor de bijlagen II tot en met V
Voor de doeleinden van bijlagen II tot en met V zijn de volgende definities van toepassing:
Definities in verband met verwarmingstoestellen
-
1.„stand-by-stand”: stand waarin het verwarmingstoestel aan het elektriciteitsnet is gekoppeld, afhankelijk is van de energietoevoer van het elektriciteitsnet om naar behoren te kunnen functioneren en gedurende onbepaalde tijd uitsluitend de volgende functies uitvoert: de reactiveringsfunctie, hetzij de reactiveringsfunctie in combinatie met, uitsluitend, de indicatie van de werking van de reactiveringsfunctie, en/of de informatie- of toestandsweergave;
-
2.„elektriciteitsverbruik in stand-by-stand” (PSB ): het elektriciteitsverbruik van een verwarmingstoestel, terwijl dit zich in de stand-by-stand bevindt, uitgedrukt in kW;
-
3.„gemiddelde klimaatomstandigheden”: de omstandigheden op het gebied van temperatuur die kenmerkend zijn voor de stad Straatsburg;
-
4.„temperatuurregeling”: de apparatuur die de eindgebruiker kan gebruiken om de waarden en tijdstippen van de gewenste binnentemperatuur in te stellen, en die relevante informatie doorgeeft aan een interface van het verwarmingstoestel, zoals een centrale verwerkingseenheid, en die aldus bijdraagt tot het regelen van de binnentemperatuur;
-
5.„bovenste verbrandingswaarde” (GCV): de totale hoeveelheid warmte die wordt afgegeven door een hoeveelheid brandstof per eenheid als deze volledig met zuurstof wordt verbrand en de verbrandingsproducten tot omgevingstemperatuur zijn afgekoeld; deze hoeveelheid omvat de condensatiewarmte van waterdamp in de brandstof en van waterdamp die ontstaat door de verbranding van waterstof in de brandstof;
-
6.„equivalent model”: een model dat in de handel wordt gebracht met dezelfde in tabel 1 of tabel 2 (naargelang van toepassing) van bijlage II, punt 5, opgenomen technische parameters als een ander door dezelfde fabrikant in de handel gebracht model;
Definities in verband met ruimteverwarmingstoestellen met ketel, combinatieverwarmingstoestellen met ketel en ruimteverwarmingstoestellen op basis van warmtekrachtkoppeling
-
7.„ruimteverwarmingstoestel met brandstofgestookte ketel”: een ruimteverwarmingstoestel met ketel dat warmte genereert door de verbranding van fossiele brandstoffen en/of biobrandstoffen en dat uitgerust kan zijn met één of meerdere aanvullende warmtegeneratoren die gebruikmaken van het joule-effect in verwarmingselementen met elektrische weerstand;
-
8.„combinatieverwarmingstoestel met brandstofgestookte ketel”: een combinatieverwarmingstoestel met ketel dat warmte genereert door de verbranding van fossiele brandstoffen en/of biobrandstoffen en dat uitgerust kan zijn met één of meerdere aanvullende warmtegeneratoren die gebruikmaken van het joule-effect in verwarmingselementen met elektrische weerstand;
-
9.„verwarmingsketel type B1”: een ruimteverwarmingstoestel met brandstofgestookte ketel, waarbij gebruik wordt gemaakt van een trekonderbreker, die verbonden moet worden met een rookafvoerkanaal met natuurlijke trek dat de verbrandingsresten afvoert tot buiten de kamer waarin het ruimteverwarmingstoestel met brandstofgestookte ketel staat, en die de verbrandingslucht rechtstreeks uit de kamer haalt; een verwarmingsketel type B1 wordt uitsluitend als verwarmingsketel type B1 in de handel gebracht;
-
10.„combinatieketel type B1”: een combinatieverwarmingstoestel met brandstofgestookte ketel, waarbij gebruik wordt gemaakt van een trekonderbreker die verbonden moet worden met een rookafvoerkanaal met natuurlijke trek dat de verbrandingsresten afvoert tot buiten de kamer waarin het combinatieverwarmingstoestel met brandstofgestookte ketel staat, en die de verbrandingslucht rechtstreeks uit de kamer haalt; een combinatieketel type B1 wordt uitsluitend als combinatieketel type B1 in de handel gebracht;
-
11.„seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming in actieve modus” (ηson ):
— |
voor ruimteverwarmingstoestellen met brandstofgestookte ketel en combinatieverwarmingstoestellen met brandstofgestookte ketel, een gewogen gemiddelde van het nuttig rendement bij nominale warmteafgifte en de nuttige efficiëntie bij 30 % van de nominale warmteafgifte, uitgedrukt in %; |
— |
voor ruimteverwarmingstoestellen met elektrische ketel en combinatieverwarmingstoestellen met elektrische ketel, het nuttig rendement bij nominale warmteafgifte, uitgedrukt in %; |
— |
voor ruimteverwarmingstoestellen op basis van warmtekrachtkoppeling die niet zijn uitgerust met aanvullende verwarmingstoestellen, het nuttig rendement bij nominale warmteafgifte, uitgedrukt in %; |
— |
voor ruimteverwarmingstoestellen op basis van warmtekrachtkoppeling die zijn uitgerust met aanvullende verwarmingstoestellen, een gewogen gemiddelde van het nuttig rendement bij nominale warmteafgifte wanneer het aanvullende verwarmingstoestel uitgeschakeld is, en het nuttig rendement bij nominale warmteafgifte wanneer het aanvullende verwarmingstoestel ingeschakeld is, uitgedrukt in %; |
-
12.„nuttig rendement” (η): de verhouding tussen de nuttige warmteafgifte en de totale energie-input van een ruimteverwarmingstoestel met ketel, een combinatieverwarmingstoestel met ketel of een ruimteverwarmingstoestel op basis van warmtekrachtkoppeling, uitgedrukt in %, waarbij de totale energie-input uitgedrukt wordt in GCV en/of in eindverbruik van energie vermenigvuldigd met CC;
-
13.„nuttige warmteafgifte” (P): de warmteafgifte van een ruimteverwarmingstoestel met ketel, een combinatieverwarmingstoestel met ketel of een ruimteverwarmingstoestel op basis van warmtekrachtkoppeling, doorgegeven aan het warmte-overdrachtsmedium, uitgedrukt in kW;
-
14.„elektrisch rendement” (ηel ): de verhouding tussen de elektriciteitsafgifte en de totale energie-input van een ruimteverwarmingstoestel op basis van warmtekrachtkoppeling, uitgedrukt in %, waarbij de totale energie-input uitgedrukt wordt in GCV en/of in eindverbruik van energie vermenigvuldigd met CC;
-
15.„energieverbruik van ontstekingsbrander” (Pign ): het energieverbruik van een brander die tot doel heeft de hoofdbrander te ontsteken, uitgedrukt in W in termen van GCV;
-
16.„verwarmingsketel met rookgascondensor”: een ruimteverwarmingstoestel met ketel of een combinatieverwarmingstoestel met ketel waarin, in normale bedrijfsomstandigheden en bij bepaalde bedrijfswatertemperaturen, de waterdamp in de verbrandingsproducten gedeeltelijk gecondenseerd wordt, zodanig dat de latente warmte van deze waterdamp gebruikt kan worden om warmte te leveren;
-
17.„aanvullend elektriciteitsverbruik”: de elektriciteit die per jaar nodig is om een ruimteverwarmingstoestel met ketel, een combinatieverwarmingstoestel met ketel of een ruimteverwarmingstoestel op basis van warmtekrachtkoppeling naar behoren te doen functioneren, berekend op basis van het elektriciteitsverbruik bij volledige belasting (elmax), bij deellast (elmin), in stand-by-stand en bij standaardbedrijfsuren voor elke modus, uitgedrukt in kWh in termen van eindverbruik van energie;
-
18.„warmteverlies in stand-by-stand” (Pstby ): het warmteverlies van een ruimteverwarmingstoestel met ketel, een combinatieverwarmingstoestel met ketel of een ruimteverwarmingstoestel op basis van warmtekrachtkoppeling in bedrijfsstanden zonder warmtevraag, uitgedrukt in kW;
Definities in verband met ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp
-
19.„buitentemperatuur” (Tj ): de droge buitenluchttemperatuur, uitgedrukt in graden Celsius; de relatieve luchtvochtigheid kan worden aangeduid door een bijbehorende natteboltemperatuur;
-
20.„nominale prestatiecoëfficiënt” (COPrated ) of „nominale primaire-energieverhouding” (PERrated ): het opgegeven vermogen voor verwarming, uitgedrukt in kW, gedeeld door de energie-input, uitgedrukt in kW in termen van GCV en/of in kW in termen van eindverbruik van energie vermenigvuldigd met CC, bij verwarming onder nominale standaardomstandigheden;
-
21.„referentieontwerpvoorwaarden”: de combinatie van de referentieontwerptemperatuur, de maximale bivalente temperatuur en de maximale uiterste bedrijfstemperatuur, zoals aangegeven in tabel 4 van bijlage III;
-
22.„referentieontwerptemperatuur” (Tdesignh): de buitentemperatuur, uitgedrukt in graden Celsius, zoals vastgesteld in tabel 4 van bijlage III, waarbij de deellastverhouding gelijk is aan 1;
-
23.„deellastverhouding” (pl(Tj )): de buitentemperatuur minus 16 °C, gedeeld door de referentieontwerptemperatuur minus 16 °C;
-
24.„verwarmingsseizoen”: een reeks bedrijfsomstandigheden met een beschrijving per bin van de combinatie van buitentemperaturen en het aantal uren dat deze temperaturen zich voordoen per seizoen;
-
25.„bin” (binj ): een combinatie van een buitentemperatuur en bin-uren, zoals beschreven in tabel 5 van bijlage III;
-
26.„bin-uren” (Hj ): het aantal uren per verwarmingsseizoen, uitgedrukt in uren per jaar, dat de buitentemperatuur zich voor elke bin voordoet, zoals beschreven in tabel 5 van bijlage III;
-
27.„deellast voor verwarming” (PH(Tj )): de verwarmingsbelasting bij een bepaalde buitentemperatuur, berekend als de ontwerpbelasting vermenigvuldigd met de deellastverhouding en uitgedrukt in kW;
-
28.„seizoensgebonden prestatiecoëfficiënt” (SCOP) of „seizoensgebonden primaire-energieverhouding” (SPER): de algemene prestatiecoëfficiënt van een ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp of een combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp dat werkt op elektriciteit, of de algemene primaire-energieverhouding van een ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp of een combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp dat werkt op brandstoffen, die representatief is voor een aangewezen verwarmingsseizoen, berekend als de jaarlijkse referentieverwarmingsvraag gedeeld door het jaarlijkse energieverbruik;
-
29.„jaarlijkse referentieverwarmingsvraag” (QH ): de referentieverwarmingsvraag met betrekking tot een aangewezen verwarmingsseizoen, te gebruiken als grondslag voor de berekening van SCOP of SPER en berekend als het product van de ontwerpbelasting voor verwarming en de jaarlijkse equivalente actieve-modusuren voor verwarming, uitgedrukt in kWh;
-
30.„jaarlijks energieverbruik” (QHE ): het vereiste energieverbruik om te voldoen aan de aangeduide jaarlijkse referentieverwarmingsvraag voor een aangewezen verwarmingsseizoen, uitgedrukt in kWh in termen van GCV en/of in kWh in termen van eindverbruik van energie vermenigvuldigd met CC;
-
31.„jaarlijkse equivalente actieve-modusuren voor verwarming” (HHE ): het veronderstelde aantal uren per jaar dat een ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp of een combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp de ontwerpbelasting voor verwarming moet leveren om te voldoen aan de jaarlijkse referentieverwarmingsvraag, uitgedrukt in h;
-
32.„prestatiecoëfficiënt in actieve modus” (SCOPon ) of „primaire-energieverhouding in actieve modus” (SPERon ): de gemiddelde prestatiecoëfficiënt van het ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp of het combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp dat gebruikmaakt van elektriciteit in actieve modus, of de gemiddelde primaire-energieverhouding van het ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp of het combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp dat werkt op brandstoffen in actieve modus in het aangewezen verwarmingsseizoen;
-
33.„aanvullend vermogen voor verwarming” (sup(Tj )): de nominale warmteafgifte Psup van een aanvullend verwarmingstoestel dat het aangegeven vermogen voor verwarming aanvult om de deellast voor verwarming te bereiken als het aangegeven vermogen voor verwarming lager is dan de deellast voor verwarming, uitgedrukt in kW;
-
34.„bin-specifieke prestatiecoëfficiënt” (COPbin(Tj )) of „bin-specifieke primaire-energieverhouding” (PERbin(Tj )): de prestatiecoëfficiënt van het ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp of het combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp dat werkt op elektriciteit, of de primaire-energieverhouding van het ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp of het combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp dat werkt op brandstoffen voor elke bin in een seizoen, afgeleid uit de deellast voor verwarming, het aangegeven verwarmingsvermogen en de aangegeven prestatiecoëfficiënt voor bepaalde bins, en berekend voor andere bins door interpolatie of extrapolatie, waar nodig gecorrigeerd door de verliescoëfficiënt;
-
35.„aangegeven verwarmingsvermogen” (Pdh(Tj )): het verwarmingsvermogen dat een ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp of een combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp kan afleveren, bij een buitentemperatuur, uitgedrukt in kW;
-
36.„vermogenscontrole”: de capaciteit van een ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp of een combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp om zijn vermogen aan te passen door het volumedebiet van ten minste één van de vloeistoffen die nodig zijn voor de werking van de koelkringloop te wijzigen, die moet worden aangeduid als „vast” als het volumedebiet niet gewijzigd kan worden of als „variabel” als het volumedebiet wordt gewijzigd of afgewisseld in reeksen van twee of meer stappen;
-
37.„ontwerpbelasting voor verwarming” (Pdesignh): de nominale warmteafgifte (Prated) van een ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp of een combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp bij de referentieontwerptemperatuur, waarbij de ontwerpbelasting voor verwarming gelijk is aan de deellast voor verwarming met een buitentemperatuur gelijk aan de referentieontwerptemperatuur, uitgedrukt in kW;
-
38.„opgegeven prestatiecoëfficiënt” (COPd(Tj )) of „opgegeven primaire-energieverhouding” (PERd(Tj )): de prestatiecoëfficiënt of de primaire-energieverhouding bij een beperkt aantal specifieke bins;
-
39.„bivalente temperatuur” (Tbiv ): de door de fabrikant opgegeven buitentemperatuur voor verwarming waarop het aangegeven verwarmingsvermogen gelijk is aan de deellast voor verwarming en waaronder het opgegeven verwarmingsvermogen moet worden aangevuld door aanvullend verwarmingsvermogen om te voldoen aan de deellast voor verwarming, uitgedrukt in graden Celsius;
-
40.„uiterste bedrijfstemperatuur” (TOL): de door de fabrikant opgegeven buitentemperatuur voor verwarming waaronder het ruimteverwarmingstoestel met lucht-water-warmtepomp of het combinatieverwarmingstoestel met lucht-water-warmtepomp niet in staat is tot afgifte van verwarmingsvermogen en het opgegeven verwarmingsvermogen gelijk is aan nul, uitgedrukt in graden Celsius;
-
41.„uiterste bedrijfstemperatuur van sanitair water” (WTOL): de door de fabrikant opgegeven uitlaattemperatuur van het water voor verwarming waarboven het ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp of het combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp niet in staat is tot afgifte van verwarmingsvermogen en het opgegeven verwarmingsvermogen gelijk is aan nul, uitgedrukt in graden Celsius;
-
42.„cyclisch-intervalvermogen voor verwarming” (Pcych): het geïntegreerde verwarmingsvermogen over het cyclisch-testinterval voor verwarming, uitgedrukt in kW;
-
43.„cyclisch-intervalefficiëntie” (COPcyc of PERcyc): de gemiddelde prestatiecoëfficiënt of gemiddelde primaire-energieverhouding over het cyclisch-testinterval, berekend als het geïntegreerde verwarmingsvermogen over het interval, uitgedrukt in kWh, gedeeld door de geïntegreerde energie-input over datzelfde interval, uitgedrukt in kWh in termen van GCV en/of in kWh in termen van eindverbruik van energie vermenigvuldigd met CC;
-
44.„verliescoëfficiënt” (Cdh): de mate van rendementsverlies als gevolg van de cyclische variatie van ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp of combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp; als Cdh niet door meting is vastgesteld, is de standaardwaarde van de verliescoëfficiënt Cdh = 0,9;
-
45.„actieve modus”: de modus die overeenkomt met de uren met een verwarmingsbelasting voor de afgesloten ruimte en waarbij de verwarmingsfunctie is geactiveerd; deze toestand kan het cyclisch in-/uitschakelen van het ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp of het combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp meebrengen om een vereiste binnentemperatuur te bereiken of te behouden;
-
46.„uit-stand”: een toestand waarin het ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp of het combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp aan het elektriciteitsnet is gekoppeld en geen enkele functie uitvoert, met inbegrip van toestanden waarin slechts wordt aangegeven dat het toestel zich in de uit-stand bevindt en toestanden waarin uitsluitend functies worden uitgevoerd om de elektromagnetische compatibiliteit in de zin van Richtlijn 2004/108/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) te garanderen;
-
47.„thermostaat-uit-stand”: de modus die overeenkomt met de uren zonder verwarmingsbelasting en met geactiveerde verwarmingsfunctie, waarbij de verwarmingsfunctie is ingeschakeld maar het ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp of het combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp niet operationeel is; cyclische variatie in actieve modus wordt niet beschouwd als thermostaat-uit;
-
48.„carterverwarming-stand”: de toestand waarin een verwarmingstoestel geactiveerd is om te voorkomen dat het koelmiddel naar de compressor loopt en aldus bij het starten van de compressor de concentratie koelmiddel in de olie te beperken;
-
49.„energieverbruik in uit-stand” (POFF ): het energieverbruik van een ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp of een combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp in uit-stand, uitgedrukt in kW;
-
50.„energieverbruik in thermostaat-uit-stand” (PTO ): het energieverbruik van het ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp of het combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp terwijl dit zich in thermostaat-uit-stand bevindt, uitgedrukt in kW;
-
51.„energieverbruik in carterverwarming-stand” (PCK ): het energieverbruik van een ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp of een combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp, terwijl dit zich in de carterverwarming-stand bevindt, uitgedrukt in kW;
-
52.„lagetemperatuurwarmtepomp”: een ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp dat specifiek is ontworpen voor toepassing op lage temperatuur, en dat geen sanitair water kan afleveren met een uitlaattemperatuur van 52 °C bij een „droge bol”/„natte bol”-inlaattemperatuur van – 7 °C/– 8 °C in de referentieontwerpvoorwaarden voor gemiddelde klimaatomstandigheden;
-
53.„toepassing op lage temperatuur”: een toepassing waarbij het ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp het opgegeven verwarmingsvermogen afgeeft bij een 35 °C-uitlaattemperatuur van een binnen geplaatste warmtewisselaar;
-
54.„toepassing op middelhoge temperatuur”: een toepassing waarbij het ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp of het combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp het opgegeven verwarmingsvermogen afgeeft bij een 55 °C-uitlaattemperatuur van een binnen geplaatste warmtewisselaar;
Definities in verband met het opwarmen van water in combinatieverwarmingstoestellen
-
55.„capaciteitsprofiel”: een bepaalde reeks wateronttrekkingen, zoals vermeld in tabel 7 van bijlage III; voor elk combinatieverwarmingstoestel geldt ten minste één capaciteitsprofiel;
-
56.„wateronttrekking”: een gegeven combinatie van nuttige waterstroomsnelheid, nuttige watertemperatuur, nuttige energie-inhoud en piektemperatuur, zoals vermeld in tabel 7 van bijlage III;
-
57.„nuttige waterstroomsnelheid” (f): de minimale stroomsnelheid, uitgedrukt in liter per minuut, waarbij warm water bijdraagt aan de referentie-energie, zoals vermeld in tabel 7 van bijlage III;
-
58.„nuttige watertemperatuur” (Tm ): de watertemperatuur, uitgedrukt in graden Celsius, waarbij warm water begint bij te dragen aan de referentie-energie, zoals vermeld in tabel 7 van bijlage III;
-
59.„nuttige energie-inhoud” (Qtap ): de energie-inhoud van warm water, uitgedrukt in kWh, afgegeven bij een temperatuur gelijk aan of hoger dan de nuttige watertemperatuur, en bij waterstroomsnelheden gelijk aan of hoger dan de nuttige waterstroomsnelheid, zoals vermeld in tabel 7 van bijlage III;
-
60.„energie-inhoud van warm water”: het product van de specifieke warmtecapaciteit van water, het gemiddelde temperatuurverschil tussen de output van warm water en de input van koud water, en de totale massa van het afgegeven warm water;
-
61.„piektemperatuur” (Tp ): de minimale watertemperatuur, uitgedrukt in graden Celsius, die tijdens wateronttrekking moet worden bereikt, zoals vermeld in tabel 7 van bijlage III;
-
62.„referentie-energie” (Qref ): de som van de nuttige energie-inhoud van wateronttrekkingen, uitgedrukt in kWh, in een bepaald capaciteitsprofiel, zoals vermeld in tabel 7 van bijlage III;
-
63.„maximaal capaciteitsprofiel”: het capaciteitsprofiel met de grootste referentie-energie die een combinatieverwarmingstoestel kan afgeven, waarbij wordt voldaan aan de temperatuur- en stroomsnelheidsvoorwaarden van dat capaciteitsprofiel;
-
64.„opgegeven capaciteitsprofiel”: het voor de overeenstemmingsbeoordeling toegepaste capaciteitsprofiel;
-
65.„dagelijks elektriciteitsverbruik” (Qelec ): het verbruik van elektriciteit voor het verwarmen van water gedurende 24 opeenvolgende uren volgens het opgegeven capaciteitsprofiel, uitgedrukt in kWh in termen van eindverbruik van energie;
-
66.„dagelijks brandstofverbruik” (Qfuel ): het verbruik van brandstoffen voor het opwarmen van water gedurende 24 opeenvolgende uren volgens het opgegeven capaciteitsprofiel, uitgedrukt in kWh in termen van GCV.
BIJLAGE II
Eisen inzake ecologisch ontwerp
-
1.EISEN INZAKE SEIZOENSGEBONDEN ENERGIE-EFFICIËNTIE VAN RUIMTEVERWARMING
a) |
Vanaf 26 september 2015 mag de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming en het nuttig rendement van verwarmingstoestellen niet lager zijn dan de volgende waarden:
|
b) |
Vanaf 26 september 2017 mag de seizoensgebonden energie-efficiëntie voor ruimteverwarming van ruimteverwarmingstoestellen met elektrische ketel, combinatieverwarmingstoestellen met elektrische ketel, ruimteverwarmingstoestellen op basis van warmtekrachtkoppeling, ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp niet lager zijn dan de volgende waarden:
|
-
2.EISEN INZAKE ENERGIE-EFFICIËNTIE VAN WATERVERWARMING
a) |
Vanaf 26 september 2015 mag de energie-efficiëntie van waterverwarming door combinatieverwarmingstoestellen niet lager zijn dan de volgende waarden:
|
b) |
Vanaf 26 september 2017 mag de energie-efficiëntie van waterverwarming door combinatieverwarmingstoestellen niet lager zijn dan de volgende waarden:
|
-
3.EISEN VOOR GELUIDSVERMOGENSNIVEAU
Vanaf 26 september 2015 mag het geluidsvermogensniveau van ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp de volgende waarden niet overschrijden:
Nominale warmteafgifte ≤ 6 kW |
Nominale warmteafgifte > 6 kW en ≤ 12 kW |
Nominale warmteafgifte > 12 kW en ≤ 30 kW |
Nominale warmteafgifte > 30 kW en ≤ 70 kW |
||||
Geluidsvermogensniveau (L WA ), binnen |
Geluidsvermogensniveau (L WA ), buiten |
Geluidsvermogensniveau (L WA ), binnen |
Geluidsvermogensniveau (L WA ), buiten |
Geluidsvermogensniveau (L WA ), binnen |
Geluidsvermogensniveau (L WA ), buiten |
Geluidsvermogensniveau (L WA ), binnen |
Geluidsvermogensniveau (L WA ), buiten |
60 dB |
65 dB |
65 dB |
70 dB |
70 dB |
78 dB |
80 dB |
88 dB |
-
4.EISEN VOOR EMISSIES VAN STIKSTOFOXIDEN
a) |
Vanaf 26 september 2018 mogen de emissies van stikstofoxiden, uitgedrukt in stikstofdioxide, van verwarmingstoestellen de volgende waarden niet overschrijden:
|
-
5.EISEN VOOR PRODUCTINFORMATIE
Vanaf 26 september 2015 moet de volgende productinformatie over verwarmingstoestellen worden vermeld:
a) |
de gebruikershandleidingen voor installateurs en eindgebruikers en vrij toegankelijke websites van fabrikanten, hun gevolmachtigden en importeurs moeten de volgende elementen bevatten:
|
b) |
de technische documentatie voor de toepassing van de overeenstemmingsbeoordeling uit hoofde van artikel 4 moet de volgende elementen bevatten:
|
c) |
op het verwarmingstoestel moet de volgende informatie duurzaam zijn aangebracht:
|
Tabel 1
Informatie-eisen inzake ruimteverwarmingstoestellen met ketel, combinatieverwarmingstoestellen met ketel en ruimteverwarmingstoestellen op basis van warmtekrachtkoppeling
Model(len): [informatie ter bepaling van het model waarop de informatie betrekking heeft] |
||||||||
Verwarmingsketel met rookgascondensor: [ja/neen] |
||||||||
Lagetemperatuur (2)-verwarmingsketel: [ja/neen] |
||||||||
Verwarmingsketel type B1: [ja/neen] |
||||||||
Ruimteverwarmingstoestel op basis van warmtekrachtkoppeling: [ja/neen] |
Indien ja, uitgerust met een aanvullend verwarmingstoestel: [ja/neen] |
|||||||
Combinatieverwarmingstoestel: [ja/neen] |
||||||||
Kenmerk |
Symbool |
Waarde |
Eenheid |
Kenmerk |
Symbool |
Waarde |
Eenheid |
|
Nominale warmteafgifte |
Prated |
x |
kW |
Seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming |
ηs |
x |
% |
|
Voor ruimteverwarmingstoestellen met ketel en combinatieverwarmingstoestellen met ketel: nuttige warmteafgifte |
Voor ruimteverwarmingstoestellen met ketel en combinatieverwarmingstoestellen met ketel: nuttig rendement |
|||||||
Bij nominale warmteafgifte en hogetemperatuurregime (1) |
P4 |
x,x |
kW |
Bij nominale warmteafgifte en hogetemperatuurregime (1) |
η4 |
x,x |
% |
|
Bij 30 % van de nominale warmteafgifte en lagetemperatuurregime (2) |
P1 |
x,x |
kW |
Bij 30 % van de nominale warmteafgifte en lagetemperatuurregime (2) |
η1 |
x,x |
% |
|
Voor ruimteverwarmingstoestellen op basis van warmtekrachtkoppeling: nuttige warmteafgifte |
Voor ruimteverwarmingstoestellen op basis van warmtekrachtkoppeling: nuttig rendement |
|||||||
Bij nominale warmteafgifte van het ruimteverwarmingstoestel op basis van warmtekrachtkoppeling wanneer het aanvullende verwarmingstoestel is uitgeschakeld |
PCHP100 + Sup0 |
x,x |
kW |
Bij nominale warmteafgifte van het ruimteverwarmingstoestel op basis van warmtekrachtkoppeling wanneer het aanvullende verwarmingstoestel is uitgeschakeld |
ηCHP100 + Sup0 |
x,x |
% |
|
Bij nominale warmteafgifte van het ruimteverwarmingstoestel op basis van warmtekrachtkoppeling wanneer het aanvullende verwarmingstoestel is ingeschakeld |
PCHP100 + Sup100 |
x,x |
kW |
Bij nominale warmteafgifte van het ruimteverwarmingstoestel op basis van warmtekrachtkoppeling wanneer het aanvullende verwarmingstoestel is ingeschakeld |
ηCHP100 + Sup100 |
x,x |
% |
|
Voor ruimteverwarmingstoestellen op basis van warmtekrachtkoppeling: elektrisch rendement |
Aanvullend verwarmingstoestel |
|||||||
Bij nominale warmteafgifte van het ruimteverwarmingstoestel op basis van warmtekrachtkoppeling wanneer het aanvullende verwarmingstoestel is uitgeschakeld |
ηel,CHP100 + Sup0 |
x,x |
% |
Nominale warmteafgifte |
Psup |
x,x |
kW |
|
Bij nominale warmteafgifte van het ruimteverwarmingstoestel op basis van warmtekrachtkoppeling wanneer het aanvullende verwarmingstoestel is ingeschakeld |
ηel,CHP100 + Sup100 |
x,x |
% |
Soort energie-input |
||||
Aanvullend elektriciteitsverbruik |
Andere kenmerken |
|||||||
Bij volledige lading |
elmax |
x,xxx |
kW |
Warmteverlies in stand-by |
Pstby |
x,xxx |
kW |
|
Bij deellast |
elmin |
x,xxx |
kW |
Energieverbruik van ontstekingsbrander |
Pign |
x,xxx |
kW |
|
In stand-by-stand |
PSB |
x,xxx |
kW |
Emissies van stikstofoxiden |
NOx |
x |
mg/kWh |
|
Voor combinatieverwarmingstoestellen: |
||||||||
Opgegeven capaciteitsprofiel |
Energie-efficiëntie van waterverwarming |
ηwh |
x |
% |
||||
Dagelijks elektriciteitsverbruik |
Qelec |
x,xxx |
kWh |
Dagelijks brandstofverbruik |
Qfuel |
x,xxx |
kWh |
|
Contactgegevens |
Naam en adres van de fabrikant of van zijn gemachtigde. |
Tabel 2
Informatie-eisen inzake ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp
Model(len): [informatie ter bepaling van het model waarop de informatie betrekking heeft] |
||||||||
Lucht/water-warmtepomp: [ja/neen] |
||||||||
Water/water-warmtepomp: [ja/neen] |
||||||||
Pekel/water-warmtepomp: [ja/neen] |
||||||||
Lagetemperatuurwarmtepomp: [ja/neen] |
||||||||
Uitgerust met aanvullend verwarmingstoestel: [ja/neen] |
||||||||
Combinatieverwarmingstoestel met warmtepomp: [ja/neen] |
||||||||
Parameters moeten worden opgegeven voor toepassing op middelhoge temperatuur, uitgezonderd voor lagetemperatuurwarmtepompen. Voor lagetemperatuurwarmtepompen moeten parameters worden opgegeven bij toepassing op lage temperatuur. |
||||||||
Parameters moeten worden opgegeven voor gemiddelde klimaatomstandigheden. |
||||||||
Kenmerk |
Symbool |
Waarde |
Eenheid |
Kenmerk |
Symbool |
Waarde |
Eenheid |
|
Nominale warmteafgifte (3) |
Prated |
x |
kW |
Seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming |
ηs |
X |
% |
|
Opgegeven verwarmingsvermogen voor deellast bij een binnentemperatuur van 20 °C en een buitentemperatuur Tj |
Opgegeven prestatiecoëfficiënt of primaire-energie-verhouding voor deellast bij een binnentemperatuur van 20 °C en buitentemperatuur Tj |
|||||||
Tj = – 7 °C |
Pdh |
x,x |
kW |
Tj = – 7 °C |
COPd of PERd |
x,xx of x,x |
|
|
Tj = + 2 °C |
Pdh |
x,x |
kW |
Tj = + 2 °C |
COPd of PERd |
x,xx of x,x |
|
|
Tj = + 7 °C |
Pdh |
x,x |
kW |
Tj = + 7 °C |
COPd of PERd |
x,xx of x,x |
|
|
Tj = + 12 °C |
Pdh |
x,x |
kW |
Tj = + 12 °C |
COPd of PERd |
x,xx of x,x |
|
|
Tj = bivalente temperatuur |
Pdh |
x,x |
kW |
Tj = bivalente temperatuur |
COPd of PERd |
x,xx of x,x |
|
|
Tj = uiterste bedrijfstemperatuur |
Pdh |
x,x |
kW |
Tj = uiterste bedrijfstemperatuur |
COPd of PERd |
x,xx of x,x |
|
|
Voor lucht/water-warmtepompen: Tj = – 15 °C (als TOL < – 20 °C) |
Pdh |
x,x |
kW |
Voor lucht/water-warmtepompen: Tj = – 15 °C (als TOL < – 20 °C) |
COPd of PERd |
x,xx of x,x |
|
|
Bivalente temperatuur |
Tbiv |
x |
°C |
Voor lucht/water-warmtepompen: uiterste bedrijfstemperatuur |
TOL |
X |
°C |
|
Cyclisch-intervalvermogen voor verwarming |
Pcych |
x,x |
kW |
Cyclisch-intervalefficiëntie |
COPcyc of PERcyc |
x,xx of x,x |
|
|
Verliescoëfficiënt (4) |
Cdh |
x,x |
— |
Uiterste bedrijfstemperatuur van sanitair water |
WTOL |
X |
°C |
|
Elektriciteitsverbruik in andere standen dan de actieve modus |
Aanvullend verwarmingstoestel |
|||||||
Uit-stand |
POFF |
x,xxx |
kW |
Nominale warmteafgifte (3) |
Psup |
x,x |
kW |
|
Thermostaat-uit-stand |
PTO |
x,xxx |
kW |
|||||
Stand-by-stand |
PSB |
x,xxx |
kW |
Soort energie-input |
||||
Carterverwarming-stand |
PCK |
x,xxx |
kW |
|||||
Andere kenmerken |
||||||||
Vermogenscontrole |
vast/variabel |
Voor lucht/water-warmtepompen: nominaal luchtdebiet, buiten |
— |
x |
m3/h |
|||
Geluidsvermogensniveau, binnen/buiten |
LWA |
x/x |
dB |
Voor water/water- en pekel/water-warmtepompen: nominaal pekel- of waterdebiet, warmtewisselaar buiten |
— |
x |
m3/h |
|
Emissies van stikstofoxiden |
NOx |
x |
mg/kWh |
|||||
Voor combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp: |
||||||||
Opgegeven capaciteitsprofiel |
x |
Energie-efficiëntie van waterverwarming |
ηwh |
x |
% |
|||
Dagelijks elektriciteitsverbruik |
Qelec |
x,xxx |
kWh |
Dagelijks brandstofverbruik |
Qfuel |
x,xxx |
kWh |
|
Contactgegevens |
Naam en adres van de fabrikant of van zijn gemachtigde. |
-
Hogetemperatuurregime betekent een retourtemperatuur van 60 °C bij de inlaat van het verwarmingstoestel en een toevoertemperatuur van 80 °C bij de uitlaat van het verwarmingstoestel.
-
Lage temperatuur betekent voor verwarmingsketels met rookgascondensor een retourtemperatuur van 30 °C, voor lagetemperatuurketels 37 °C en voor andere verwarmingstoestellen 50 °C (bij de inlaat van het verwarmingstoestel).
-
Voor ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp, is de nominale warmteafgifte Prated gelijk aan de ontwerpbelasting voor verwarming Pdesignh, en is de nominale warmteafgifte van een aanvullend verwarmingstoestel Psup gelijk aan het aanvullend vermogen voor verwarming sup(Tj).
-
Als Cdh niet door meting is bepaald, is de standaardwaarde van de verliescoëfficiënt Cdh = 0,9.
BIJLAGE III
Metingen en berekeningen
1. |
Met het oog op de naleving en de controle op de naleving van de eisen van deze verordening dienen metingen en berekeningen te worden verricht aan de hand van geharmoniseerde normen waarvan de referentienummers voor dit doel zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, of andere betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methoden die beantwoorden aan de algemeen erkende stand van de techniek op dit gebied. Zij dienen te voldoen aan de in punten 2 tot en met 5 vermelde voorwaarden en technische parameters. |
2. |
Algemene voorwaarden voor metingen en berekeningen
|
3. |
Seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming door ruimteverwarmingstoestellen met ketel, combinatieverwarmingstoestellen met ketel en ruimteverwarmingstoestellen op basis van warmtekrachtkoppeling De seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming ηs wordt berekend als de seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming in actieve modus ηson , gecorrigeerd door bijdragen die rekening houden met temperatuurregelingen, aanvullend elektriciteitsverbruik, warmteverlies in stand-by-stand, elektriciteitsverbruik van de ontstekingsbrander (in voorkomend geval) en, voor ruimteverwarmingstoestellen op basis van warmtekrachtkoppeling, gecorrigeerd door optelling van het elektrisch rendement vermenigvuldigd met een omrekeningscoëfficiënt CC van 2,5. |
4. |
Seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming van ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp
|
5. |
Energie-efficiëntie van waterverwarming door combinatieverwarmingstoestellen De energie-efficiëntie voor waterverwarming ηwh van een combinatieverwarmingstoestel wordt berekend als de verhouding tussen de referentie-energie Qref van het opgegeven capaciteitsprofiel en de energie die nodig is voor het genereren daarvan in de volgende omstandigheden:
|
Tabel 3
Nominale standaardomstandigheden voor ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp
Warmtebron |
Warmtewisselaar buiten |
Warmtewisselaar binnen |
|||
„Droge bol”-inlaattemperatuur („natte bol”-inlaattemperatuur) |
Ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp, met uitzondering van lagetemperatuurwarmtepompen |
Lagetemperatuurwarmtepompen |
|||
Inlaattemperatuur |
Uitlaattemperatuur |
Inlaattemperatuur |
Uitlaattemperatuur |
||
Buitenlucht |
|
|
|
|
|
Afvoerlucht |
|
||||
Inlaat-/uitlaattemperatuur |
|||||
Water |
|
||||
Pekel |
0 °C/– 3 °C |
Tabel 4
Referentieontwerpomstandigheden voor ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp, temperaturen in „droge bol”-luchttemperatuur („natte bol”-luchttemperatuur aangeduid tussen haakjes)
Referentieontwerptemperatuur |
Bivalente temperatuur |
Uiterste bedrijfstemperatuur |
Tdesignh |
Tbiv |
TOL |
|
maximaal + 2 °C |
maximaal – 7 °C |
Tabel 5
Europees referentieverwarmingsseizoen in gemiddelde klimaatomstandigheden voor ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp
binj |
Tj [°C] |
Hj [h/jaar] |
1 tot 20 |
|
0 |
21 |
–10 |
1 |
22 |
–9 |
25 |
23 |
–8 |
23 |
24 |
–7 |
24 |
25 |
–6 |
27 |
26 |
–5 |
68 |
27 |
–4 |
91 |
28 |
–3 |
89 |
29 |
–2 |
165 |
30 |
–1 |
173 |
31 |
0 |
240 |
32 |
1 |
280 |
33 |
2 |
320 |
34 |
3 |
357 |
35 |
4 |
356 |
36 |
5 |
303 |
37 |
6 |
330 |
38 |
7 |
326 |
39 |
8 |
348 |
40 |
9 |
335 |
41 |
10 |
315 |
42 |
11 |
215 |
43 |
12 |
169 |
44 |
13 |
151 |
45 |
14 |
105 |
46 |
15 |
74 |
Totaal aantal uren |
4 910 |
Tabel 6
Maximale beschikbare ventilatieafvoerlucht [m3/h], bij een vochtigheidsgraad van 5,5 g/m3
Opgegeven capaciteitsprofiel |
XXS |
XS |
S |
M |
L |
XL |
XXL |
3XL |
4XL |
Maximale beschikbare ventilatieafvoerlucht |
109 |
128 |
128 |
159 |
190 |
870 |
1 021 |
2 943 |
8 830 |
Tabel 7
Capaciteitsprofielen voor waterverwarming van combinatieverwarmingstoestellen
H |
3XS |
XXS |
XS |
S |
|||||||||
Q tap |
f |
Tm |
Q tap |
f |
Tm |
Q tap |
f |
Tm |
Q tap |
f |
Tm |
Tp |
|
kWh |
l/min |
°C |
kWh |
l/min |
°C |
kWh |
l/min |
°C |
kWh |
l/min |
°C |
°C |
|
07:00 |
0,015 |
2 |
25 |
0,105 |
2 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
||||
07:05 |
0,015 |
2 |
25 |
||||||||||
07:15 |
0,015 |
2 |
25 |
||||||||||
07:26 |
0,015 |
2 |
25 |
||||||||||
07:30 |
0,015 |
2 |
25 |
0,105 |
2 |
25 |
0,525 |
3 |
35 |
0,105 |
3 |
25 |
|
07:45 |
|||||||||||||
08:01 |
|||||||||||||
08:05 |
|||||||||||||
08:15 |
|||||||||||||
08:25 |
|||||||||||||
08:30 |
0,105 |
2 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||
08:45 |
|||||||||||||
09:00 |
0,015 |
2 |
25 |
||||||||||
09:30 |
0,015 |
2 |
25 |
0,105 |
2 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
||||
10:00 |
|||||||||||||
10:30 |
|||||||||||||
11:00 |
|||||||||||||
11:30 |
0,015 |
2 |
25 |
0,105 |
2 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
||||
11:45 |
0,015 |
2 |
25 |
0,105 |
2 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
||||
12:00 |
0,015 |
2 |
25 |
0,105 |
2 |
25 |
|||||||
12:30 |
0,015 |
2 |
25 |
0,105 |
2 |
25 |
|||||||
12:45 |
0,015 |
2 |
25 |
0,105 |
2 |
25 |
0,525 |
3 |
35 |
0,315 |
4 |
10 |
55 |
14:30 |
0,015 |
2 |
25 |
||||||||||
15:00 |
0,015 |
2 |
25 |
||||||||||
15:30 |
0,015 |
2 |
25 |
||||||||||
16:00 |
0,015 |
2 |
25 |
||||||||||
16:30 |
|||||||||||||
17:00 |
|||||||||||||
18:00 |
0,105 |
2 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||
18:15 |
0,105 |
2 |
25 |
0,105 |
3 |
40 |
|||||||
18:30 |
0,015 |
2 |
25 |
0,105 |
2 |
25 |
|||||||
19:00 |
0,015 |
2 |
25 |
0,105 |
2 |
25 |
|||||||
19:30 |
0,015 |
2 |
25 |
0,105 |
2 |
25 |
|||||||
20:00 |
0,105 |
2 |
25 |
||||||||||
20:30 |
1,05 |
3 |
35 |
0,42 |
4 |
10 |
55 |
||||||
20:45 |
0,105 |
2 |
25 |
||||||||||
20:46 |
|||||||||||||
21:00 |
0,105 |
2 |
25 |
||||||||||
21:15 |
0,015 |
2 |
25 |
0,105 |
2 |
25 |
|||||||
21:30 |
0,015 |
2 |
25 |
0,525 |
5 |
45 |
|||||||
21:35 |
0,015 |
2 |
25 |
0,105 |
2 |
25 |
|||||||
21:45 |
0,015 |
2 |
25 |
0,105 |
2 |
25 |
|||||||
Qref |
0,345 |
2,100 |
2,100 |
2,100 |
H |
M |
L |
XL |
|||||||||
Q tap |
f |
Tm |
Tp |
Q tap |
f |
Tm |
Tp |
Q tap |
f |
Tm |
Tp |
|
kWh |
l/min |
°C |
°C |
kWh |
l/min |
°C |
°C |
kWh |
l/min |
°C |
°C |
|
07:00 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
|||
07:05 |
1,4 |
6 |
40 |
1,4 |
6 |
40 |
||||||
07:15 |
1,82 |
6 |
40 |
|||||||||
07:26 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
07:30 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
||||||
07:45 |
0,105 |
3 |
25 |
4,42 |
10 |
10 |
40 |
|||||
08:01 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
||||||
08:05 |
3,605 |
10 |
10 |
40 |
||||||||
08:15 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
||||||
08:25 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
08:30 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
|||
08:45 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
|||
09:00 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
|||
09:30 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
|||
10:00 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
10:30 |
0,105 |
3 |
10 |
40 |
0,105 |
3 |
10 |
40 |
0,105 |
3 |
10 |
40 |
11:00 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
11:30 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
|||
11:45 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
|||
12:00 |
||||||||||||
12:30 |
||||||||||||
12:45 |
0,315 |
4 |
10 |
55 |
0,315 |
4 |
10 |
55 |
0,735 |
4 |
10 |
55 |
14:30 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
|||
15:00 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
15:30 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
|||
16:00 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
16:30 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
|||
17:00 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
18:00 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
|||
18:15 |
0,105 |
3 |
40 |
0,105 |
3 |
40 |
0,105 |
3 |
40 |
|||
18:30 |
0,105 |
3 |
40 |
0,105 |
3 |
40 |
0,105 |
3 |
40 |
|||
19:00 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
|||
19:30 |
||||||||||||
20:00 |
||||||||||||
20:30 |
0,735 |
4 |
10 |
55 |
0,735 |
4 |
10 |
55 |
0,735 |
4 |
10 |
55 |
20:45 |
||||||||||||
20:46 |
4,42 |
10 |
10 |
40 |
||||||||
21:00 |
3,605 |
10 |
10 |
40 |
||||||||
21:15 |
0,105 |
3 |
25 |
0,105 |
3 |
25 |
||||||
21:30 |
1,4 |
6 |
40 |
0,105 |
3 |
25 |
4,42 |
10 |
10 |
40 |
||
21:35 |
||||||||||||
21:45 |
||||||||||||
Qref |
5,845 |
11,655 |
19,07 |
h |
XXL |
3XL |
4XL |
|||||||||
Q tap |
f |
Tm |
Tp |
Q tap |
f |
Tm |
Tp |
Q tap |
f |
Tm |
Tp |
|
kWh |
l/min |
°C |
°C |
kWh |
l/min |
°C |
°C |
kWh |
l/min |
°C |
°C |
|
07:00 |
0,105 |
3 |
25 |
11,2 |
48 |
40 |
22,4 |
96 |
40 |
|||
07:05 |
||||||||||||
07:15 |
1,82 |
6 |
40 |
|||||||||
07:26 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
07:30 |
||||||||||||
07:45 |
6,24 |
16 |
10 |
40 |
||||||||
08:01 |
0,105 |
3 |
25 |
5,04 |
24 |
25 |
10,08 |
48 |
25 |
|||
08:05 |
||||||||||||
08:15 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
08:25 |
||||||||||||
08:30 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
08:45 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
09:00 |
0,105 |
3 |
25 |
1,68 |
24 |
25 |
3,36 |
48 |
25 |
|||
09:30 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
10:00 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
10:30 |
0,105 |
3 |
10 |
40 |
0,84 |
24 |
10 |
40 |
1,68 |
48 |
10 |
40 |
11:00 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
11:30 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
11:45 |
0,105 |
3 |
25 |
1,68 |
24 |
25 |
3,36 |
48 |
25 |
|||
12:00 |
||||||||||||
12:30 |
||||||||||||
12:45 |
0,735 |
4 |
10 |
55 |
2,52 |
32 |
10 |
55 |
5,04 |
64 |
10 |
55 |
14:30 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
15:00 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
15:30 |
0,105 |
3 |
25 |
2,52 |
24 |
25 |
5,04 |
48 |
25 |
|||
16:00 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
16:30 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
17:00 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
18:00 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
18:15 |
0,105 |
3 |
40 |
|||||||||
18:30 |
0,105 |
3 |
40 |
3,36 |
24 |
25 |
6,72 |
48 |
25 |
|||
19:00 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
19:30 |
||||||||||||
20:00 |
||||||||||||
20:30 |
0,735 |
4 |
10 |
55 |
5,88 |
32 |
10 |
55 |
11,76 |
64 |
10 |
55 |
20:45 |
||||||||||||
20:46 |
6,24 |
16 |
10 |
40 |
||||||||
21:00 |
||||||||||||
21:15 |
0,105 |
3 |
25 |
|||||||||
21:30 |
6,24 |
16 |
10 |
40 |
12,04 |
48 |
40 |
24,08 |
96 |
40 |
||
21:35 |
||||||||||||
21:45 |
||||||||||||
Qref |
24,53 |
46,76 |
93,52 |
BIJLAGE IV
Controleprocedure met het oog op markttoezicht
Bij het uitvoeren van de in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde markttoezichtcontroles gebruiken de autoriteiten van de lidstaten de hierna beschreven controleprocedure met betrekking tot de naleving van de in bijlage II beschreven eisen.
1. |
De autoriteiten van de lidstaten testen één exemplaar per model. |
2. |
Het model wordt geacht te voldoen aan de toepasselijke in bijlage II bij deze verordening uiteengezette eisen als:
|
3. |
Indien het in punt 2, onder a), bedoelde resultaat niet wordt behaald, wordt het model en alle andere equivalente modellen geacht niet te voldoen aan deze verordening. Indien het in punt 2, onder b) tot en met e), bedoelde resultaat niet wordt behaald, selecteren de autoriteiten van de lidstaten willekeurig drie bijkomende eenheden van hetzelfde model om deze te testen. |
4. |
Het model wordt geacht te voldoen aan de toepasselijke in bijlage II bij deze verordening uiteengezette eisen als:
|
5. |
Indien de onder punt 4 bedoelde resultaten niet worden behaald, wordt het model en alle andere equivalente modellen geacht niet aan deze verordening te voldoen. Binnen een maand na de vaststelling van het besluit dat het model niet voldoet aan de verordening verstrekken de autoriteiten van de lidstaat de testresultaten en overige relevante informatie aan de autoriteiten van de andere lidstaten en aan de Commissie. |
De autoriteiten van de lidstaten passen de in bijlage III vastgestelde methoden voor meting en berekening toe.
BIJLAGE V
Indicatieve benchmarks zoals vermeld in artikel 6
Op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening was de best beschikbare technologie op de markt voor verwarmingstoestellen in termen van seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming, energie-efficiëntie van waterverwarming, geluidsvermogensniveau en emissies van stikstofoxiden als volgt:
1. |
Benchmark voor seizoensgebonden energie-efficiëntie van ruimteverwarming bij toepassing op middelhoge temperatuur: 145 %. |
2. |
Benchmarks voor energie-efficiëntie van waterverwarming door combinatieverwarmingstoestellen:
|
3. |
Benchmarks voor geluidsvermogensniveau (LWA ), buiten, van ruimteverwarmingstoestellen met warmtepomp en van combinatieverwarmingstoestellen met warmtepomp, met een nominale warmteafgifte van:
|
4. |
Benchmarks voor emissies van stikstofoxiden, uitgedrukt in stikstofdioxide:
|
De in de punten 1 tot en met 4 vermelde benchmarks houden niet noodzakelijkerwijs in dat een combinatie van deze waarden voor een enkel verwarmingstoestel haalbaar is.
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.