Verordening 2013/1023 - Wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de EU en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de EU - Hoofdinhoud
29.10.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 287/15 |
VERORDENING (EU, EURATOM) Nr. 1023/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 22 oktober 2013
tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 336,
Gezien het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en met name artikel 12,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie, dat na overleg met het comité voor het statuut is ingediend,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Hof van Justitie (1),
Gezien het advies van de Rekenkamer (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Europese Unie en haar meer dan 50 instellingen en agentschappen moeten kunnen blijven beschikken over een kwalitatief hoogwaardig Europees overheidsapparaat, zodat zij haar doelstellingen kan verwezenlijken, haar beleid en werkzaamheden kan uitvoeren alsook haar taken kan uitvoeren overeenkomstig de Verdragen volgens de hoogst denkbare normen, zodat ze berekend is op de interne en de externe uitdagingen waarmee zij in de toekomst te maken zal krijgen en om de burgers van de Unie te dienen. |
(2) |
Het is bijgevolg noodzakelijk om voor een kader te zorgen voor het aantrekken, aanwerven en behouden van en hooggekwalificeerde en meertalige personeelsleden die worden aangeworven vanuit de breedst mogelijke geografische basis uit de burgers van de lidstaten, en met volledige inachtneming van het genderevenwicht, die onafhankelijk zijn en die voldoen aan de hoogste normen op het vlak van vakbekwaamheid, en om ervoor te zorgen dat die personeelsleden hun taken zo doeltreffend en doelmatig mogelijk kunnen uitvoeren. In dit opzicht is het nodig een oplossing te vinden voor de problemen die de instellingen momenteel ondervinden om ambtenaren of functionarissen uit bepaalde lidstaten aan te werven. |
(3) |
Gezien de verhouding van de omvang van het Europese ambtenarenapparaat tot de doelstellingen van de Unie en haar inwoneraantal, mag een verlaging van het aantal personeelsleden van de instellingen en agentschappen van de Unie niet leiden tot een aantasting van hun vermogen om hun taken, plichten en functies overeenkomstig hun verplichtingen en bevoegdheden uit hoofde van de Verdragen te vervullen. Er is in dit verband behoefte aan transparantie met betrekking tot de personeelskosten die elke instelling en elk agentschap met betrekking tot alle voor hen werkzame personeelscategorieën moet dragen. |
(4) |
Van het Europese ambtenarenapparaat wordt verwacht dat het voldoet aan de hoogste normen op het vlak van beroepsethiek en dat het te allen tijde onafhankelijk blijft. Met dit doel voor ogen moet titel II van het Statuut van de ambtenaren (4), waarin een kader voor rechten en verplichtingen wordt vastgesteld, verder worden verduidelijkt. Elk verzuim doorambtenaren of gewezen ambtenaren om deze verplichtingen na te leven, dient hen vatbaar te maken voor tuchtmaatregelen. |
(5) |
De waarde van het Europese ambtenarenapparaat ligt evenzeer in zijn culturele en taalkundige verscheidenheid, die alleen kan worden gegarandeerd als er voor een gepast evenwicht tussen de nationaliteiten van de ambtenaren wordt gezorgd. Bij aanwervingen en benoemingen moet erop worden toegezien dat het personeel met inachtneming van de breedst mogelijke geografische basis uit de onderdanen van alle lidstaten van de Europese Unie wordt aangeworven, zonder dat er echter ambten worden bestemd voor ingezetenen van een bepaalde lidstaat. Hiertoe en om potentiële aanzienlijke ongelijkheden tussen de nationaliteiten van ambtenaren die niet gerechtvaardigd zijn op grond van objectieve criteria, tegen te gaan, moet elke instelling billijke en gepaste maatregelen kunnen treffen. Dergelijke maatregelen mogen in geen geval leiden tot het hanteren van andere aanwervingscriteria dan die welke op verdiensten zijn gebaseerd. De Commissie moet het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de tenuitvoerlegging van dergelijke maatregelen door de instellingen. |
(6) |
Om aanwervingen vanuit de breedst mogelijke geografische basis te bevorderen, moeten de instellingen zich inspannen voor de ondersteuning van meertalig en multicultureel onderwijs voor de kinderen van hun personeelsleden. Het is wenselijk dat een bijdrage door de Unie ten laste van haar begroting, te bepalen door de begrotingsautoriteit in overeenstemming met de desbetreffende regels, wordt voorzien voor de financiering van de Europese scholen. Indien dit noodzakelijk is in het belang van het functioneren van de instellingen, moet de Commissie de bevoegde autoriteiten kunnen vragen om de locatie van een nieuwe Europese school te heroverwegen. |
(7) |
Meer algemeen is het de bedoeling de personele middelen zo goed mogelijk te beheren in het kader van een Europees ambtenarenapparaat dat gekenmerkt wordt door uitmuntendheid, vakbekwaamheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, onpartijdigheid en stabiliteit, alsook door culturele en taalverscheidenheid en aantrekkelijke aanwervingsvoorwaarden. |
(8) |
Ambtenaren moeten een proeftijd van negen maanden volbrengen. Bij het nemen van een besluit over de aanstelling in vaste dienst, houdt het voor aanstellingen bevoegde gezag rekening met het beoordelingsverslag over de proeftijd dat aan het eind van deze proeftijd wordt opgesteld, en met het gedrag van de ambtenaar op proef met betrekking tot de hem door het statuut opgelegde verplichtingen. In geval van duidelijke ongeschiktheid van de ambtenaar op proef moet het mogelijk zijn om te allen tijde een beoordeling van de ambtenaar op proef op te stellen. Zo niet mag het beoordelingverslag pas aan het eind van de proeftijd worden opgesteld. |
(9) |
Teneinde te waarborgen dat de koopkracht van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie gelijke tred houdt met die van de nationale ambtenaren bij de nationale overheidsdiensten van de lidstaten, is het zeer belangrijk dat het beginsel van een meerjarig mechanisme voor de actualisering van de bezoldigingen, dat bekendstaat als "de methode", wordt gehandhaafd door ervoor te zorgen dat deze methode wordt toegepast tot eind 2023, met een evaluatie begin 2022, en door een mechanisme te voorzien voor de provisorische verlenging van de methode. Daarnaast moet er een mechanisme voorzien worden voor een automatische jaarlijkse actualisering van alle salarissen, pensioenen en toelagen, dat ook een automatische crisisclausule omvat, om de moeilijkheden die zich in het verleden hebben voorgedaan met betrekking tot de toepassing van de methode, te verhelpen. Met het oog hierop moeten de relevante bedragen in het statuut en in de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie beschouwd worden als referentiebedragen, die regelmatig en automatisch zullen worden geactualiseerd. De geactualiseerde bedragen worden door de Commissie ter informatie in het Publicatieblad van de Europese Unie, serie C, bekendgemaakt. Dit actualiseringsmechanisme moet eveneens gebruikt worden voor alle andere gevallen waarin een dergelijke actualisering voorzien is. |
(10) |
Het is belangrijk dat ervoor wordt gezorgd dat de statistische gegevens die voor de actualisering van de bezoldigingen en de pensioenen worden gebruikt, van kwaliteit zijn. Overeenkomstig het beginsel van onpartijdigheid moeten de nationale diensten voor de statistiek of andere bevoegde instanties in de lidstaten de gegevens op nationaal niveau verzamelen en aan Eurostat overmaken. |
(11) |
De potentiële voordelen voor de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie van de toepassing van de methode moeten worden gecompenseerd door de herinvoering van het systeem van een "heffing". Net als voor wat de methode betreft, kan de toepassing van deze solidariteitsheffing provisorisch verlengd worden. In de huidige omstandigheden lijkt het passend om de solidariteitsheffing te verhogen ten opzichte van het niveau van de speciale heffing tussen 2004 en 2012 en een progressievere stijging toe te passen. Doel hiervan is rekening te houden met de bijzonder moeilijke economische en sociale situatie in de Unie en de gevolgen daarvan voor de overheidsfinanciën in de Unie. De noodzakelijke consolidering van de overheidsfinanciën in de Unie, ook op korte termijn, vereist een snelle en bijzondere solidariteitsinspanning vanwege het personeel van de instellingen van de Unie. Deze solidariteitsheffing moet bijgevolg met ingang van 1 januari 2014 gelden voor alle ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie. |
(12) |
In zijn conclusies van 8 februari 2013 over het meerjarig financieel kader wees de Europese Raad erop dat indien men de overheidsfinanciën op korte, middellange en lange termijn wil consolideren, alle overheden en hun personeel een bijzondere inspanning zullen moeten leveren om efficiënter en doelmatiger te gaan werken en zich aan te passen aan de veranderende economische context. Hiermee trok de Raad in feite één lijn met de Commissie in haar voorstel van 2011 tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie; met dit voorstel beoogde de Commissie immers kostenefficiëntie en erkende ze dat de uitdagingen waarmee de Europese Unie momenteel te maken heeft, een bijzondere inspanning vragen van alle overheidsdiensten en hun voltallige personeel om efficiënter te gaan werken en zich aan te passen aan de veranderende economische en sociale context. Daarnaast vroeg de Europese Raad in het kader van de hervorming van het statuut van de ambtenaren om een aanpassing van de salarissen en pensioenen van al het personeel van de instellingen van de Unie in de vorm van een schorsing van de salarismethode gedurende twee jaar, alsook, in het kader van de herziening van de salarismethode, om de invoering van de nieuwe solidariteitsheffing. |
(13) |
Gezien deze conclusies en om te kunnen voldoen aan toekomstige begrotingsbeperkingen alsook om te tonen dat het Europese ambtenarenapparaat solidair is met de strenge maatregelen die de lidstaten als gevolg van de ongekende financiële crisis en de bijzonder moeilijke sociale en economische situatie in de lidstaten en de Unie als geheel hebben genomen, is het noodzakelijk om de toepassing van de methode voor alle salarissen, pensioenen en toelagen van de ambtenaren gedurende twee jaar te schorsen en tegelijkertijd de solidariteitsheffing toe te passen. |
(14) |
De demografische ontwikkelingen en de veranderende leeftijdspiramide van de bevolking vereisen dat de pensioenleeftijd wordt verhoogd, hoewel er voor de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Unie die reeds in dienst zijn, overgangsmaatregelen worden getroffen. Deze overgangsmaatregelen zijn noodzakelijk om de verworven rechten van de ambtenaren die reeds in dienst zijn en aan het theoretische pensioenfonds van de ambtenaren van de Europese Unie hebben bijgedragen, te eerbiedigen. De pensioenleeftijd moet ook worden versoepeld door het gemakkelijker te maken voor personeel om op vrijwillige basis tot 67 jaar te blijven werken en, in uitzonderlijke omstandigheden en onder specifieke voorwaarden, door te werken tot 70 jaar. |
(15) |
Aangezien de pensioenregeling van de Europese Unie in actuarieel evenwicht is en dat evenwicht op korte en lange termijn moet worden gehandhaafd, moeten de personeelsleden die vóór 1 januari 2014 in dienst zijn getreden, voor hun pensioenbijdrage worden gecompenseerd door overgangsmaatregelen, zoals een aangepast opbouwpercentage voor de dienstjaren na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (Barcelona-incentive) en door bij vervroegde pensionering tussen de leeftijd van 60 jaar en de wettelijke pensioenleeftijd slechts de helft van de vermindering toe te passen. |
(16) |
Algemeen aanvaarde actuariële praktijk vereist dat voor de rentepercentages en de salaristoename waarnemingen over een periode van twintig tot veertig jaar worden gebruikt, zodat het evenwicht van de pensioenregelingen wordt gegarandeerd. De voortschrijdende gemiddelden voor de rentepercentages en de salaristoename moeten derhalve worden verlengd tot dertig jaar, met een overgangsperiode van acht jaar. |
(17) |
De Raad verzocht de Commissie om een studie en de indiening van passende voorstellen in verband met artikel 5, lid 4, bijlage I, afdeling A, en artikel 45, lid 1, van het statuut, teneinde verantwoordelijkheid en rang duidelijk aan elkaar te koppelen en ervoor te zorgen dat er bij het vergelijkend onderzoek van de verdiensten in het kader van bevordering een grotere klemtoon wordt gelegd op het niveau van de verantwoordelijkheden. |
(18) |
Gelet op dit verzoek is het passend om de bevordering tot een hogere rang te doen afhangen van persoonlijke toewijding, de verbetering van vaardigheden en bekwaamheden, en de uitvoering van taken waarvan het belang rechtvaardigt dat de ambtenaar in die hogere rang wordt benoemd. |
(19) |
De loopbaan in de functiegroepen AD en AST moet zodanig worden geherstructureerd dat de hoogste rangen zullen worden voorbehouden aan een beperkt aantal ambtenaren die het hoogste niveau van verantwoordelijkheid dragen. Daarom kunnen administrateurs alleen opklimmen tot de rang van AD 12, tenzij ze benoemd worden voor een specifiek ambt boven die rang, en moeten de rangen AD 13 en 14 voorbehouden zijn voor ambtenaren met een functie die grote verantwoordelijkheden met zich meebrengt. Op dezelfde manier kunnen ambtenaren in rang AST 9 alleen worden bevorderd tot rang AST 10 volgens de in artikel 4 en artikel 29, lid 1, van het statuut vastgestelde procedure. |
(20) |
Om de loopbaanstructuren in de huidige vakgebieden van de AST-personeelsleden nog verder op de verschillende niveaus van verantwoordelijkheid af te stemmen en de onontbeerlijke bijdrage tot de beperking van de administratieve uitgaven te leveren, dient er een nieuwe functiegroep "AST/SC" voor secretariaat- en kantoormedewerkers te worden ingevoerd. De salarissen en de bevorderingspercentages dienen te garanderen dat het niveau van verantwoordelijkheid en dat van de bezoldigingen op een passende wijze in onderling verband staan. Op die manier zal het mogelijk zijn om een stabiel en breed Europees ambtenarenapparaat te behouden. De Commissie moet een analyse uitvoeren van en verslag uitbrengen over de omvang van deze nieuwe functiegroep en de gevolgen van de invoering ervan, waarbij ze met name rekening moet houden met de situatie van vrouwen, zodat het behoud van een stabiel en breed Europees ambtenarenapparaat gevrijwaard wordt. |
(21) |
De minimumperiode van twee jaar die een ambtenaar in een rang moet doorbrengen alvorens hij naar de eerstvolgende hogere rang kan overgaan, wordt gehandhaafd met als doel snellere bevorderingen mogelijk te maken voor ambtenaren die bijzonder goed presteren. Elke instelling moet erop toezien dat er in haar interne personeelsbeleid gebruik wordt gemaakt van de in het statuut voorziene mogelijkheden betreffende passende loopbanen voor ambtenaren met veel potentieel en goede prestaties. |
(22) |
De in de instellingen toegepaste werktijden moeten worden afgestemd op de werktijden die gelden in bepaalde lidstaten van de Europese Unie, teneinde de inkrimping van het aantal personeelsleden in de instellingen te compenseren. Bij deze aanpassing moet rekening worden gehouden met de werktijden die gelden voor de ambtenarenapparaten van de lidstaten. De invoering van een minimum wekelijkse werktijd zal ervoor zorgen dat de personeelsleden van de instellingen het werk dat uit de beleidsdoelstellingen van de Europese Unie voortvloeit, kunnen uitvoeren; terwijl tegelijkertijd de harmonisering van de arbeidsvoorwaarden in de instellingen in het belang is van de solidariteit door het gehele ambtenarenapparaat van de Unie heen. |
(23) |
Flexibele werktijdregelingen zijn een wezenlijk onderdeel van een moderne en efficiënte overheidsadministratie: zij maken gezinsvriendelijke arbeidsvoorwaarden mogelijk en garanderen een evenwicht tussen mannen en vrouwen in de instellingen. Daarom moet in het statuut een uitdrukkelijke verwijzing naar die regelingen worden opgenomen. |
(24) |
De regels inzake het aantal jaarlijkse reisdagen en de jaarlijkse vergoeding van de reiskosten tussen de standplaats en de plaats van herkomst moeten worden gemoderniseerd, gerationaliseerd en aan de status van expatriate worden gekoppeld, zodat de toepassing van die regels eenvoudiger en transparanter verloopt. Met name het aantal jaarlijkse reisdagen moet vervangen worden door thuisverlof en tot maximum twee en een halve dag worden beperkt. |
(25) |
Ook de regels inzake de vergoeding van verhuiskosten moeten worden vereenvoudigd, zodat de toepassing van die regels zowel voor de administratie als voor de betrokken personeelsleden gemakkelijker wordt. Daarom moeten plafonds voor de kosten worden ingevoerd, waarin rekening wordt gehouden met de gezinssituatie van de ambtenaar of het andere personeelslid en met de gemiddelde kosten van een verhuizing en de daarbij horende verzekering. |
(26) |
Sommige personeelsleden moeten frequent op dienstreis gaan naar de andere plaatsen waar hun instelling een zetel heeft. Momenteel houden de regels inzake dienstreizen niet doeltreffend rekening met die situatie. Deze regels moeten derhalve worden aangepast, om in die gevallen de verblijfkosten te vergoeden op basis van een forfaitair bedrag. |
(27) |
Het is passend om de arbeidsvoorwaarden voor personeel in derde landen te moderniseren en kosteneffectiever te maken, opdat kostenbesparingen worden gegenereerd. Rechten op jaarlijkse vakantie moeten worden aangepast en voorzieningen moeten worden getroffen voor de mogelijkheid om bij de berekening van de toelage wegens bijzondere levensomstandigheden rekening te houden met een breed spectrum aan parameters, zonder dat dit de globale doelstelling van de totstandbrenging van kostenbesparingen in de weg staat. De voorwaarden voor de toekenning van de huisvestingstoelage moeten worden herzien om beter rekening te houden met de plaatselijke omstandigheden en om de administratieve lasten te verminderen. |
(28) |
Het kader voor de aanwerving van arbeidscontractanten moet flexibeler worden. De instellingen van de Unie moeten derhalve in staat worden gesteld om arbeidscontractanten aan te werven voor een maximumduur van zes jaar voor het uitvoeren van werkzaamheden onder het toezicht van ambtenaren of tijdelijke functionarissen. Hoewel de grote meerderheid van de ambtenaren nog steeds via algemene vergelijkende onderzoeken zal worden aangeworven, moeten de instellingen daarnaast de mogelijkheid krijgen om interne vergelijkende onderzoeken te organiseren, waaraan in uitzonderlijke gevallen en onder specifieke voorwaarden ook arbeidscontractanten kunnen deelnemen. |
(29) |
Er moeten overgangsmaatregelen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de nieuwe regels en maatregelen geleidelijk worden toegepast, terwijl de verworven rechten en legitieme verwachtingen van de personeelsleden die vóór de inwerkingtreding van deze wijzigingen van het statuut in dienst zijn getreden, worden geëerbiedigd. |
(30) |
De personeelsleden van de agentschappen vallen net als het andere statutaire personeel onder de pensioenregeling van de EU. Agentschappen die volledig zelf gefinancierd zijn, betalen momenteel de werkgeversbijdrage aan het stelsel. Om te zorgen voor begrotingstransparantie en evenwichtigere lastenverdeling, moeten agentschappen die gedeeltelijk uit de algemene begroting van de Europese Unie worden gefinancierd, het deel van de werkgeversbijdragen betalen dat overeenstemt met de verhouding tussen de ontvangsten van het agentschap zonder de subsidie uit de algemene begroting van de Europese Unie en zijn totale ontvangsten. Aangezien het met het oog op deze nieuwe bepaling mogelijk is dat de relevante regels betreffende de door de agentschappen ontvangen vergoedingen moeten worden aangepast, mag de bepaling pas vanaf 1 januari 2016 van kracht worden. Indien nodig moet de Commissie voorstellen indienen voor de aanpassing van deze regels. |
(31) |
Ten behoeve van vereenvoudiging en de samenhang van het personeelsbeleid moeten de regels die door de Commissie ter uitvoering van het statuut worden vastgesteld, van overeenkomstige toepassing zijn op de agentschappen. Omdat de agentschappen in een specifieke situatie verkeren, moeten zij echter het recht hebben om indien nodig de toestemming van de Commissie te vragen voor de vaststelling van uitvoeringsbepalingen die afwijken van die welke de Commissie heeft vastgesteld, of om de regels van de Commissie in het geheel niet toe te passen. |
(32) |
Het Hof van Justitie van de Europese Unie moet een register invoeren en beheren van alle regels die zijn vastgesteld om aan het statuut uitvoering te geven. Dit register, dat door alle instellingen, agentschappen en lidstaten kan worden geraadpleegd, zal de transparantie verhogen en bevorderen dat het statuut op consequente wijze wordt toegepast. |
(33) |
Om de regels inzake de vaststelling van uitvoeringsbepalingen, die van interne en administratieve aard zijn, te harmoniseren en te verduidelijken, is het passend om de desbetreffende beslissingsbevoegdheid toe te kennen aan het tot aanstelling bevoegde gezag en het tot het sluiten van overeenkomsten bevoegde gezagsorgaan. |
(34) |
Omdat er bij de agentschappen veel tijdelijke functionarissen werken en er een samenhangend personeelsbeleid moet worden vastgesteld, is het noodzakelijk om een nieuwe categorie tijdelijke functionarissen in te voeren en daarvoor specifieke regels vast te stellen. |
(35) |
De Commissie moet toezicht blijven houden op de begrotingssituatie van het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering en in geval van een structureel onevenwicht van het stelsel de nodige maatregelen nemen. |
(36) |
In artikel 15 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie staat dat bepaalde gegevens van ambtenaren en andere personeelsleden moeten worden doorgegeven aan de overheidsdiensten van de lidstaten. |
(37) |
Teneinde de in het statuut vastgelegde doelstellingen te verwezenlijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen, met name voor wat betreft bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden. De Commissie moet bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 1 quinquies wordt als volgt gewijzigd:
|
2. |
Artikel 1 sexies, lid 1, wordt vervangen door: "1. Ambtenaren in actieve dienst hebben toegang tot door de instellingen genomen maatregelen van sociale aard, waaronder specifieke maatregelen om werk en gezin te combineren, en tot de door de in artikel 9 genoemde sociale diensten geboden dienstverlening. Gewezen ambtenaren kunnen toegang hebben tot beperkte specifieke maatregelen van sociale aard.". |
3. |
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
|
4. |
Artikel 6 wordt vervangen door: "Artikel 6
|
5. |
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
|
6. |
In artikel 10, eerste alinea, worden in de tweede zin de woorden "de instellingen" vervangen door "de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen.". |
7. |
Artikel 11 wordt vervangen door: "Artikel 11 Een ambtenaar houdt bij het uitoefenen van zijn werkzaamheden en bij het bepalen van zijn gedrag uitsluitend de belangen van de Unie voor ogen. Hij vraagt noch aanvaardt aanwijzingen van enige regering of van enig gezag, organisatie of persoon buiten zijn instelling. Hij vervult de hem toevertrouwde taken op objectieve en onpartijdige wijze en met inachtneming van zijn loyaliteitsplicht tegenover de Unie. Een ambtenaar mag, zonder machtiging van het tot aanstelling bevoegde gezag, van een regering of wie dan ook buiten zijn instelling, geen eerbewijzen, onderscheidingen, gunsten, giften of beloningen van welke aard ook aanvaarden, behalve wegens vóór zijn aanstelling bewezen diensten of wegens diensten die gedurende bijzonder verlof voor militaire dienst of andere nationale dienst uit hoofde van zodanige dienst zijn bewezen. Het tot aanstelling bevoegd gezag onderzoekt voordat een ambtenaar wordt aangeworven, of de kandidaat enig persoonlijk belang heeft dat zijn onafhankelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen, of enig ander belangenconflict heeft. De kandidaat brengt het tot aanstelling bevoegde gezag daartoe van alle bestaande of potentiële belangenconflicten op de hoogte door gebruik te maken van een specifiek formulier. Het tot aanstelling bevoegd gezag houdt in dergelijke gevallen houdt het tot aanstelling bevoegde gezag hiermee rekening in een naar behoren met redenen omkleed advies. Indien nodig neemt het tot aanstelling bevoegde gezag de maatregelen waarnaar wordt verwezen in artikel 11 bis, lid 2. Dit artikel is naar analogie van toepassing op ambtenaren die terugkeren van verlof om redenen van persoonlijke aard.". |
8. |
Artikel 16 wordt vervangen door: "Artikel 16 De ambtenaar is gehouden na beëindiging van de dienst betamelijkheid en kiesheid te betrachten bij het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen. De ambtenaar die binnen twee jaar na beëindiging van de dienst al dan niet bezoldigde beroepsbezigheden wenst uit te oefenen, moet de instelling daarvan middels een specifiek formulier in kennis stellen. Als deze beroepsbezigheden verband houden met de werkzaamheden die de ambtenaar heeft verricht gedurende de drie jaren die aan de beëindiging van de dienst voorafgingen en mogelijk niet verenigbaar zijn met de legitieme belangen van de instelling, kan het tot aanstelling bevoegde gezag, naar gelang van het dienstbelang, besluiten de ambtenaar te verbieden de betrokken beroepsbezigheden uit te oefenen, of de uitoefening ervan aan bepaalde voorwaarden te onderwerpen. Het tot aanstelling bevoegde gezag deelt de betrokkene na raadpleging van de paritaire commissie binnen 30 werkdagen na daarvan in kennis te zijn gesteld, zijn besluit mede. Indien na afloop van die termijn geen mededeling is gedaan, wordt het geacht er stilzwijgend mee in te stemmen. Het tot aanstelling bevoegde gezag verbiedt in beginsel gewezen hooggeplaatste ambtenaren als bepaald in de uitvoeringsmaatregelen om gedurende de 12 maanden na beëindiging van de dienst zich in te laten met lobby-activiteiten of belangbeharting voor hun bedrijf, klanten of werknemers bij personeel van hun voormalige instelling met betrekking tot kwesties waarvoor ze verantwoordelijk waren tijdens hun laatste drie dienstjaren. Alle instellingen maken jaarlijks, in overeenstemming met de bepalingen van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (5) , informatie over de uitvoering van de derde alinea bekend, met inbegrip van een lijst van de beoordeelde gevallen. |
9. |
In artikel 18 wordt lid 1 vervangen door: "1. Alle rechten die verband houden met hetgeen door de ambtenaar in de uitoefening van zijn functie is verricht, vallen toe aan de Europese Unie wanneer deze verrichtingen met haar activiteiten verband houden, of aan de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie wanneer deze verrichtingen met de activiteiten van die Gemeenschap verband houden. De Unie of, in voorkomend geval, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie kan vorderen dat de auteursrechten ten aanzien van deze activiteiten aan haar worden overgedragen.". |
10. |
Artikel 19 wordt vervangen door: "Artikel 19 Een ambtenaar mag onder geen beding in rechte gewag maken van hetgeen hij in verband met zijn ambtsbezigheden heeft bevonden zonder machtiging van het tot aanstelling bevoegde gezag. Machtiging kan slechts worden geweigerd indien belangen van de Unie zulks vorderen en indien weigering niet kan leiden tot strafrechtelijke gevolgen voor de betrokken ambtenaar. Ook na beëindiging van de dienst blijft de ambtenaar hiertoe verplicht. De eerste alinea is niet van toepassing op de ambtenaar of gewezen ambtenaar die als getuige optreedt voor het Hof van Justitie van de Europese Unie of voor de tuchtraad van een instelling voor een aangelegenheid die een personeelslid of een gewezen personeelslid van de Europese Unie betreft.". |
11. |
In artikel 21 bis wordt het volgende lid toegevoegd: "3. Een ambtenaar die zijn meerderen in kennis stelt van opdrachten die hem onregelmatig voorkwamen of waarvan de uitvoering naar zijn mening ernstige gevolgen zou kunnen hebben, mag om die reden geen nadelige gevolgen ondervinden.". |
12. |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 22 quater Elke instelling stelt overeenkomstig artikelen 24 en 90 een procedure in voor de behandeling van door ambtenaren ingediende klachten over de wijze waarop zij zijn behandeld nadat of naar aanleiding van het feit dat zij hun verplichtingen uit hoofde van artikel 22 bis of artikel 22 ter zijn nagekomen. De betreffende instelling stelt zeker dat dergelijke klachten vertrouwelijk worden behandeld en, indien de omstandigheden zulks vereisen, vóór het verstrijken van de in artikel 90 vastgestelde termijnen worden behandeld. Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling stelt interne voorschriften vast met betrekking tot onder meer:
|
13. |
In artikel 26 bis worden de woorden "de instelling" vervangen door "het tot aanstelling bevoegde gezag van de instelling". |
14. |
Artikel 27 wordt vervangen door: "Artikel 27 De aanwerving is erop gericht de instelling de medewerking te verzekeren van ambtenaren die uit een oogpunt van vakbekwaamheid, prestatievermogen en integriteit aan de hoogste eisen voldoen en die uit de onderdanen van de lidstaten van de Unie zijn aangeworven met inachtneming van de breedst mogelijke geografische basis. Geen enkel ambt mag worden bestemd voor onderdanen van een bepaalde lidstaat. Op grond van het beginsel van gelijkheid van alle burgers van de Unie kan elke instelling passende maatregelen treffen, wanneer een aanzienlijke onevenwicht tussen de nationaliteiten van de ambtenaren wordt vastgesteld, die niet op grond van objectieve criteria gerechtvaardigd is. Deze passende maatregelen moeten gerechtvaardigd zijn en mogen er nooit toe leiden dat andere aanwervingscriteria gelden dan die welke op verdienste zijn gebaseerd. Voordat dergelijke passende maatregelen worden getroffen, stelt het tot aanstelling bevoegde gezag van de betrokken instelling voor dit lid algemene uitvoeringsbepalingen vast overeenkomstig artikel 110. Na een periode van drie jaar die op 1 januari 2014 aanvangt, brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de uitvoering van de tweede alinea. Om aanwervingen op de breedst mogelijke geografische basis te bevorderen, spannen de instellingen zich in voor de ondersteuning van meertalig en multicultureel onderwijs voor de kinderen van hun personeelsleden.". |
15. |
In artikel 29 wordt lid 1 vervangen door: "1. Teneinde te voorzien in vacatures bij een instelling, onderzoekt het tot aanstelling bevoegde gezag eerst:
of gaat over tot een vergelijkend onderzoek op basis van schriftelijke bewijsstukken, van een examen of op de basis van beide. De procedure voor het vergelijkend onderzoek is vastgesteld in bijlage III. Tot vergelijkend onderzoek kan eveneens worden overgegaan voor het vormen van een reserve voor aanwerving in de toekomst. Zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat de grote meerderheid van de ambtenaren op basis van algemene vergelijkende onderzoeken wordt aangeworven, kan het tot aanstelling bevoegde gezag in afwijking van punt d) en alleen in uitzonderlijke gevallen besluiten om een vergelijkend onderzoek binnen de instelling te organiseren dat ook openstaat voor de arbeidscontractanten in de zin van de artikelen 3 bis en 3 ter van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie. Voor laatstgenoemde personeelscategorie gelden beperkingen met betrekking tot die mogelijkheid als omschreven in artikel 82, lid 7, van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, en met betrekking tot de specifieke functies die de arbeidscontracten mochten vervullen.". |
16. |
Artikel 30 wordt vervangen door: "Artikel 30 Voor ieder vergelijkend onderzoek wordt door het tot aanstelling bevoegde gezag een jury benoemd. De jury stelt een lijst van geschikte kandidaten op. Het tot aanstelling bevoegde gezag kiest uit deze lijst de kandidaat of kandidaten die het op de openstaande plaatsen aanstelt. Deze kandidaten hebben toegang tot adequate informatie over passende vacatures die door de instellingen en agentschappen worden bekendgemaakt.". |
17. |
In de eerste alinea van artikel 31, lid 2, wordt de eerste zin vervangen door: "Onverminderd artikel 29, lid 2, kunnen ambtenaren slechts worden aangeworven in de rang SC 1 of SC 2, in de rangen AST 1 tot en met AST 4 of in de rangen AD 5 tot en met AD 8.". |
18. |
In artikel 32, derde alinea, worden de woorden "de instelling" vervangen door "het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling". |
19. |
Artikel 34 wordt vervangen door: "Artikel 34
Wanneer de ambtenaar tijdens zijn proeftijd wegens ziekte, moederschapsverlof als bedoeld in artikel 58 of ongeval gedurende een aaneengesloten periode van ten minste één maand verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, kan het tot aanstelling bevoegde gezag de proeftijd met een overeenkomstige periode verlengen. De totale duur van de proeftijd kan in geen geval meer bedragen dan 15 maanden.
Deze beoordeling wordt ter kennis gebracht van de betrokkene, die binnen acht werkdagen schriftelijk zijn opmerkingen kenbaar kan maken. De beoordeling en de opmerkingen worden door de hiërarchieke meerdere van de ambtenaar op proef onmiddellijk aan het tot aanstelling bevoegde gezag voorgelegd, dat binnen drie weken het paritaire Beoordelingscomité raadpleegt omtrent het verdere verloop van de proeftijd. Het tot aanstelling bevoegde gezag kan besluiten de ambtenaar op proef vóór het einde van de proeftijd, met een opzeggingstermijn van één maand, te ontslaan, of de ambtenaar voor de rest van de proeftijd in een andere dienst te werk te stellen.
Indien er op grond van deze beoordeling aanleiding bestaat om de ambtenaar op proef te ontslaan of om, bij wijze van uitzondering, de proeftijd overeenkomstig lid 1 te verlengen, worden de beoordeling en de opmerkingen door de hiërarchieke meerdere van de ambtenaar op proef onmiddellijk aan het tot aanstelling bevoegde gezag voorgelegd, dat binnen drie weken het paritaire Beoordelingscomité raadpleegt omtrent het verdere verloop van de proeftijd. De ambtenaar op proef die zich qua werk of gedrag niet voldoende geschikt heeft getoond om in vaste dienst te worden aangesteld, wordt ontslagen.
|
20. |
In artikel 35 wordt het volgende punt toegevoegd:
|
21. |
In artikel 37, punt b), worden bij het tweede streepje de woorden "de instellingen" vervangen door "de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen". |
22. |
Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:
|
23. |
Artikel 42 bis wordt vervangen door: "Artikel 42 bis Iedere ambtenaar heeft, voor elk van zijn kinderen, recht op onbezoldigd ouderschapsverlof van ten hoogste zes maanden, dat moet worden opgenomen binnen een periode van twaalf jaar na de geboorte of de adoptie van het kind. De duur van het ouderschapsverlof kan worden verdubbeld voor alleenstaande ouders die krachtens de door het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling vastgestelde uitvoeringsbepalingen als zodanig zijn erkend en voor ouders van kinderen ten laste met een handicap of ernstige ziekte die door de raadgevend arts van de instellingen is erkend. Het verlof kan in verschillende perioden van ten minste één maand worden opgenomen. Gedurende het ouderschapsverlof blijft de ambtenaar bij het socialezekerheidsstelsel aangesloten. Hij blijft pensioenrechten verwerven en behoudt het recht op de kindertoelage en de schooltoelage. Hij blijft in zijn ambt gehandhaafd en behoudt het recht om in een hogere salaristrap te worden geplaatst of naar een hogere rang te worden bevorderd. Het verlof kan worden opgenomen in de vorm van volledige werkonderbreking of in de vorm van werkzaamheid op basis van halve werktijd. In laatstgenoemd geval wordt de in de eerste alinea bedoelde maximumperiode verdubbeld. Tijdens het ouderschapsverlof heeft een ambtenaar recht op een toelage van 911,73 EUR per maand, of op de helft daarvan als op basis van halve werktijd wordt gewerkt; hij mag in die periode evenwel geen andere bezoldigde beroepsbezigheden verrichten. De bijdragen in de socialezekerheidsregelingen als bedoeld in de artikelen 72 en 73 komen volledig ten laste van de instelling en worden berekend over het basissalaris van de ambtenaar. In het geval van werkzaamheid op basis van halve werktijd worden de bijdragen berekend over het verschil tussen het volledige basissalaris en het proportioneel verminderde basissalaris. Voor de berekening van de bijdragen over het werkelijk uitbetaalde gedeelte van het basissalaris worden de percentages toegepast die voor volledige werktijd gelden. Voor een alleenstaande ouder en ouders van een kind ten laste met een handicap of ernstige ziekte die door de raadgevend arts is erkend als bedoeld in de eerste alinea, en wanneer het ouderschapsverlof door de vader tijdens het moederschapsverlof, dan wel door de vader of de moeder onmiddellijk na het moederschapsverlof, of tijdens of onmiddellijk na het adoptieverlof wordt opgenomen, bedraagt de toelage gedurende de eerste drie maanden van het ouderschapsverlof 1 215,63 EUR per maand of 50 % van dat bedrag als op basis van halve werktijd wordt gewerkt. Ouderschapsverlof kan met zes maanden worden verlengd, met een toelage die beperkt is tot 50 % van het in de tweede alinea vermelde bedrag. Voor een alleenstaande ouder als bedoeld in de eerste alinea kan ouderschapsverlof worden verlengd met twaalf maanden, met een toelage die beperkt is tot 50 % van het in de derde alinea vermelde bedrag. Op de in dit artikel genoemde bedragen worden dezelfde coëfficiënten voor de actualisering toegepast als op de bezoldigingen.". |
24. |
In hoofdstuk 2 van titel III wordt de volgende afdeling ingevoegd: "Afdeling 7 Verlof in het belang van de dienst Artikel 42 quater Een ambtenaar met ten minste tien dienstjaren kan ten vroegste vijf jaar voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd bij besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag op verlof in het belang van de dienst worden geplaatst om organisatorische redenen die verband houden met de verwerving van nieuwe bekwaamheden binnen de instellingen. Het totale aantal ambtenaren die op verlof in het belang van de dienst worden geplaatst, mag niet meer bedragen dan 5 % van de ambtenaren in alle instellingen die het voorafgaande jaar met pensioen zijn gegaan. Het aldus berekende totale aantal wordt aan de instellingen toegewezen overeenkomstig het aantal ambtenaren in elke instelling op 31 december van het voorgaande jaar. Het getal dat uit deze toewijzing voortvloeit, wordt voor elke instelling naar boven afgerond tot het volgende gehele getal. Dergelijk verlof heeft niet het karakter van een tuchtrechtelijke maatregel. De duur van het verlof komt in beginsel overeen met de periode tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. In een buitengewone situatie kan het tot aanstelling bevoegde gezag evenwel besluiten het verlof te beëindigen en de ambtenaar te herplaatsen. Wanneer de op verlof in het belang van de dienst geplaatste ambtenaar de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, wordt hij automatisch op pensioen gesteld. Verlof in het belang van de dienst is aan de volgende regels onderworpen:
De aldus op verlof gestelde ambtenaar ontvangt een toelage die overeenkomstig bijlage IV wordt berekend. Op verzoek van de ambtenaar wordt op de toelage een bijdrage in de pensioenregeling ingehouden, die op basis van die uitkering wordt berekend. In een dergelijk geval wordt de dienstperiode als ambtenaar met verlof in het belang van de dienst in aanmerking genomen voor de berekening van de pensioenjaren in de zin van artikel 2 van bijlage VIII. Op de vergoeding wordt geen aanpassingscoëfficiënt toegepast.". |
25. |
Artikel 43 wordt vervangen door: "Artikel 43 Op de door het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling overeenkomstig artikel 110 vastgestelde wijze wordt van iedere ambtenaar een jaarlijks beoordelingsrapport opgesteld inzake diens bekwaamheid, prestaties en gedrag in de dienst. In dit rapport wordt vermeld of het prestatieniveau van de ambtenaar al dan niet bevredigend is geweest. Het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling stelt bepalingen vast die voorzien in de mogelijkheid van beroep tijdens de rapportageprocedure; betrokkenen moeten van dit recht gebruik maken vóór dat zij een klacht als bedoeld in artikel 90, lid 2, indienen. Vanaf de rang AST 5 kan het rapport tevens een advies omvatten waarin wordt aangegeven of de ambtenaar, gelet op de door hem geleverde prestaties, over de mogelijkheden beschikt om een functie van administrateur te vervullen. Dit rapport wordt ter kennis van de ambtenaar gebracht. Deze heeft het recht hieraan alle opmerkingen toe te voegen die hij dienstig acht.". |
26. |
Artikel 44 wordt vervangen door: "Artikel 44 De ambtenaar die een anciënniteit van twee dienstjaren in een salaristrap van zijn rang heeft, gaat automatisch over naar de volgende salaristrap van die rang, tenzij zijn prestatieniveau in het laatste, in artikel 43 bedoelde beoordelingsrapport als onbevredigend is beoordeeld. Na uiterlijk vier jaar gaat de ambtenaar over naar de volgende salaristrap, behoudens toepassing van de procedure van artikel 51, lid 1. Wanneer een ambtenaar tot hoofd van een administratieve eenheid, tot directeur of tot directeur-generaal in dezelfde rang wordt benoemd, gaat hij, mits zijn prestatieniveau in de eerste negen maanden na zijn benoeming bevredigend was als bedoeld in artikel 43, op het ogenblik dat de benoeming ingaat met terugwerkende kracht over naar de volgende salaristrap van deze rang. Deze overgang leidt tot een verhoging van het maandelijkse basissalaris die overeenkomt met het stijgingspercentage tussen de eerste en de tweede salaristrap in de desbetreffende rang. Als het bedrag van de normale salarisverhoging lager ligt of als de ambtenaar de laatste salaristrap van zijn rang al heeft bereikt, wordt zijn basissalaris tot zijn eerstvolgende bevordering verhoogd met een bedrag gelijk aan het stijgingspercentage tussen de eerste en de tweede salaristrap.". |
27. |
Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:
|
28. |
Artikel 45 bis wordt als volgt gewijzigd:
|
29. |
In artikel 48, derde alinea, worden de woorden "de functiegroep AST" vervangen door "van de functiegroepen AST en AST/SC". |
30. |
In artikel 50, achtste alinea, worden de woorden "55 jaar" vervangen door "58 jaar". |
31. |
Artikel 51 wordt vervangen door: "Artikel 51
Bij de vaststelling van interne bepalingen neemt het tot aanstelling bevoegde gezag van elke instelling de volgende vereisten in acht:
Als de ambtenaar ontslag neemt nadat de in de leden 1 en 2 bedoelde procedure is ingeleid, of als hij reeds aanspraak maakt op de onmiddellijke betaling van een volledig pensioen, wordt geen vergoeding uitgekeerd. Indien hij recht heeft op een nationale werkloosheidsuitkering, wordt het bedrag daarvan op bovengenoemde vergoeding in mindering gebracht.
|
32. |
Artikel 52 wordt vervangen door: "Artikel 52 Onverminderd het in artikel 50 bepaalde wordt de ambtenaar gepensioneerd:
De ambtenaar kan echter op eigen verzoek en op voorwaarde dat het tot aanstelling bevoegde gezag van oordeel is dat het verzoek in het belang van de dienst is, doorwerken tot de leeftijd van 67 jaar, of in uitzonderlijk geval tot de leeftijd van 70 jaar, in welk geval hij automatisch op de laatste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt, op pensioen zal worden gesteld. Indien het tot aanstelling bevoegde gezag besluit de ambtenaar toe te staan om door te werken na de leeftijd van 66 jaar, wordt die toestemming gegeven voor een periode van ten hoogste één jaar. Het kan op verzoek van de ambtenaar worden verlengd.". |
33. |
Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:
|
34. |
Artikel 55 bis, lid 2, wordt vervangen door: "2. De ambtenaar heeft recht op toestemming in de volgende gevallen:
Indien een verzoek om deeltijd te mogen werken wordt ingediend om een aanvullende opleiding te volgen, of gedurende de laatste drie jaar vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, doch niet vóór de leeftijd van 58 jaar, kan de tot aanstelling bevoegde autoriteit alleen in uitzonderlijke omstandigheden en omwille van redenen van zwaarwegend dienstbelang het verzoek weigeren of de datum waarop de deeltijd ingaat, uitstellen. Wanneer van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt om voor een ernstig zieke echtgenoot, bloedverwant in opgaande of in neergaande lijn, of broer of zuster te zorgen, of om een aanvullende opleiding te volgen, mogen de perioden van deeltijdse arbeid over de gehele loopbaan van de ambtenaar in totaal niet meer dan vijf jaar bedragen.". |
35. |
In artikel 56 wordt de derde alinea vervangen door: "De door ambtenaren in de rangen SC 1 tot en met SC 6 en de rangen AST 1 tot en met AST 4 verrichte overuren geven, overeenkomstig de bepalingen van bijlage VI, recht op compensatie in vrije tijd of, indien het belang van de dienst niet toestaat compensatie in vrije tijd te verlenen in de twee maanden volgende op die waarin de overuren werden verricht, op beloning.". |
36. |
In artikel 56 bis wordt de tweede alinea vervangen door: "Na raadpleging van het comité voor het statuut stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van deze toeslagen vast.". |
37. |
In artikel 56 ter wordt de tweede alinea vervangen door: "Na raadpleging van het comité voor het statuut stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van deze toeslagen vast.". |
38. |
In artikel 56 quater wordt de tweede alinea vervangen door: "Na raadpleging van het comité voor het statuut stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van de bijzondere toeslagen vast.". |
39. |
In artikel 57, eerste alinea, worden de woorden "de instellingen" vervangen door "de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen". |
40. |
Artikel 58 wordt vervangen door: "Artikel 58 Zwangere vrouwen hebben in aanvulling op het verlof als voorzien in artikel 57, na overlegging van een medisch attest, recht op een verlof van 20 weken. Dat verlof gaat ten vroegste in zes weken vóór de in het attest aangegeven vermoedelijke datum van de bevalling, en eindigt ten vroegste 14 weken na de datum van de bevalling. In geval van geboorte van een meerling, voortijdige bevalling of geboorte van een kind met een handicap of ernstige ziekte, wordt een verlof van 24 weken toegekend. In de zin van dit artikel wordt onder voortijdige bevalling een bevalling verstaan die vóór het einde van de 34ste week van de zwangerschap plaatsvindt.". |
41. |
Artikel 61 worden vervangen door: "Artikel 61 Lijsten van feestdagen worden tussen de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen van de Unie opgesteld na raadpleging van het comité voor het statuut"; |
42. |
Artikel 63 wordt vervangen door: "Artikel 63 De bezoldiging van de ambtenaar wordt uitgedrukt in euro. Zij wordt uitbetaald in de valuta van het land waar de ambtenaar zijn functie uitoefent of in euro. De bezoldiging, uitbetaald in een andere valuta dan de euro, wordt berekend op basis van de wisselkoersen die gebruikt worden voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie op 1 juli van dat jaar. De wisselkoersen worden jaarlijks met terugwerkende kracht geactualiseerd bij de jaarlijkse actualisering van het bezoldigingspeil waarin artikel 65 voorziet.". |
43. |
Artikel 64 wordt vervangen door: "Artikel 64 Op de bezoldiging van de ambtenaar, uitgedrukt in euro, wordt, na aftrek van de verplichte inhoudingen genoemd in dit statuut of in de ter toepassing daarvan vastgestelde verordeningen, een aanpassingscoëfficiënt van meer dan, minder dan of gelijk aan 100 % toegepast, naar gelang van de levensomstandigheden in de verschillende plaatsen van tewerkstelling. De aanpassingscoëfficiënten worden vastgesteld of ingetrokken, alsook jaarlijks overeenkomstig bijlage XI geactualiseerd. Wat de actualisering betreft, wordt onder alle waarden referentiewaarden verstaan. De Commissie maakt de geactualiseerde waarden binnen twee weken na de actualisering ter informatie in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend. Geen correctiecoëfficiënt zal worden toegepast in België en in Luxemburg, gezien hun speciale referentiepositie als hoofdvestigingsplaats en oorspronkelijke vestigingsplaats van de meeste instellingen.". |
44. |
Artikel 65 wordt vervangen door: "Artikel 65
De bedragen in artikel 42 bis, tweede en derde alinea, de artikelen 66 en 69, artikel 1, lid 1, artikel 2, lid 1, artikel 3, leden 1 en 2, artikel 4, lid 1, artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 2, artikel 10, lid 1, van bijlage VII en artikel 8, lid 2, van bijlage XIII, de bedragen in het oude artikel 4 bis van bijlage VII die overeenkomstig artikel 18, lid 1, van bijlage XIII, moeten worden geactualiseerd, de bedragen in artikel 24, lid 3, artikel 28 bis, lid 3, tweede alinea, artikel 28 bis, lid 7, de artikelen 93 en 94, artikel 96, lid 3, tweede alinea, en artikel 96, lid 7, de artikelen 133, 134 en 136 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, de bedragen in artikel 1, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 300/76 van de Raad (6), en de coëfficiënt voor de bedragen in artikel 4 van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad (7) worden jaarlijks overeenkomstig bijlage XI geactualiseerd. De Commissie maakt de geactualiseerde bedragen binnen twee weken na de actualisering, ter informatie in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.
|
45. |
Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:
|
46. |
Artikel 66 bis wordt als volgt gewijzigd: "Artikel 66 bis
|
47. |
Artikel 67,lid 3, wordt vervangen door: "3. De kindertoelage kan bij een bijzonder met redenen omkleed besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag worden verdubbeld op grond van medische bewijsstukken waaruit blijkt dat het desbetreffende kind een handicap of een langdurige ziekte heeft die voor de ambtenaar een zware financiële last is.". |
48. |
Artikel 72 wordt als volgt gewijzigd:
|
49. |
In artikel 73, lid 1, worden de woorden "de instellingen" vervangen door "de als tot aanstelling bevoegde gezag optredende instanties van de instellingen". |
50. |
In artikel 76 bis worden in de tweede zin de woorden "de instellingen" vervangen door "de tot aanstelling bevoegde gezagsorganen van de instellingen". |
51. |
Artikel 77 wordt vervangen door: "Artikel 77 De ambtenaar die ten minste tien dienstjaren heeft vervuld, heeft recht op ouderdomspensioen. Ongeacht zijn diensttijd heeft hij echter recht op dit pensioen wanneer hij ouder is dan de pensioengerechtigde leeftijd, indien hij tijdens een periode waarin hij ter beschikking stond niet kon worden herplaatst, dan wel bij pensionering om redenen van dienstbelang. Het maximale ouderdomspensioen bedraagt 70 % van het laatste basissalaris, dat behoort bij de laatste rang waarin de ambtenaar ten minste een jaar ingedeeld is geweest. Voor elk dienstjaar, berekend overeenkomstig artikel 3 van bijlage VIII, wordt aan de ambtenaar 1,80 % van dit laatste basissalaris uitgekeerd. Voor ambtenaren die werkzaam zijn geweest bij een persoon die een mandaat vervult dat is bedoeld in het Verdrag betreffende de Europese Unie of het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, of bij een gekozen voorzitter van een instelling of van een orgaan van de Unie, of bij de gekozen leider van een politieke fractie van het Europees Parlement, worden de pensioenrechten betreffende de pensioenjaren die in de uitoefening van een der hiervoor genoemde functies zijn verworven, berekend over het laatste in die functie ontvangen basissalaris, als dit basissalaris hoger is dan het basissalaris dat overeenkomstig de tweede alinea van dit artikel in aanmerking wordt genomen. Het ouderdomspensioen per dienstjaar kan niet minder dan 4 % van het minimum voor levensonderhoud bedragen. De pensioengerechtigde leeftijd is 66 jaar. De pensioengerechtigde leeftijd wordt elke vijf jaar, en voor het eerst op 1 januari 2014, opnieuw beoordeeld op basis van het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad. Het verslag bevat in het bijzonder gegevens met betrekking tot de ontwikkeling van de pensioengerechtigde leeftijd van de ambtenaren van de lidstaten en de ontwikkeling van de levensverwachting van de ambtenaren van de instellingen. In voorkomend geval presenteert de Commissie een voorstel tot wijziging van de pensioengerechtigde leeftijd overeenkomstig de conclusies in dit verslag, waarbij zij in het bijzonder rekening houdt met de ontwikkelingen in de lidstaten.". |
52. |
Artikel 78 wordt vervangen door: "Artikel 78 Overeenkomstig de artikelen 13 tot en met 16 van bijlage VIII heeft de ambtenaar recht op een invaliditeitsuitkering wanneer hij blijvend invalide wordt, en deze invaliditeit als volledig wordt beschouwd, waardoor het hem niet mogelijk is werkzaamheden te verrichten die met een ambt van zijn functiegroep overeenkomen. Artikel 52 is van overeenkomstige toepassing op degenen die een invaliditeitsuitkering ontvangen. Indien de ontvanger van een invaliditeitsuitkering met pensioen gaat voordat hij de leeftijd van 66 jaar heeft bereikt en zonder de maximale pensioenrechten te hebben opgebouwd, zijn de algemene regels betreffende ouderdomspensioen van toepassing. Het bedrag van het pensioen wordt berekend op basis van het basissalaris dat behoort bij de rang en de salaristrap waarin de betrokken ambtenaar was ingedeeld op het ogenblik dat hij invalide werd verklaard. De invaliditeitsuitkering bedraagt 70 % van het laatste basissalaris van de ambtenaar. Zij mag evenwel niet minder bedragen dan het minimum voor levensonderhoud. De invaliditeitsuitkering wordt betaald uit pensioenbijdragen die op basis van die uitkering worden berekend. Indien de invaliditeit het gevolg is van een ongeval tijdens of in verband met de dienst, van een beroepsziekte of van een daad van zelfopoffering in het algemeen belang of ten gevolge van het feit dat hij zijn leven heeft gewaagd om een mensenleven te redden, mag de invaliditeitsuitkering niet minder bedragen dan 120 % van het minimum voor levensonderhoud. In dat geval komt daarnaast de gehele bijdrage in de pensioenregeling ten laste van de begroting van instelling of het orgaan als bedoeld in artikel 1 ter.". |
53. |
De zesde alinea van artikel 80 wordt vervangen door: "De rechten, bedoeld in de eerste, tweede en derde alinea, zijn van toepassing in geval van overlijden van een gewezen ambtenaar die recht heeft op een vergoeding uit hoofde van artikel 50 van het statuut, artikel 5 van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (8), artikel 3 van Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 2530/72 van de Raad (9) of artikel 3 van Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 1543/73 van de Raad (10) , alsmede in geval van overlijden van een gewezen ambtenaar die zijn dienst vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd heeft beëindigd en verzocht heeft in het genot te worden gesteld van een tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen. |
54. |
Artikel 81 bis, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:
|
55. |
In artikel 82 wordt lid 2 vervangen door: "2. Wanneer de bezoldigingen overeenkomstig artikel 65, lid 1, worden geactualiseerd, geldt deze actualisering ook voor de pensioenen.". |
56. |
In artikel 83, lid 1, wordt de tweede alinea geschrapt. |
57. |
Artikel 83 bis, leden 2, 3, 4 en 5, worden vervangen door: "2. De in artikel 1 bis bedoelde organen die geen subsidies uit de algemene begroting van de Europese Unie ontvangen, maken het totaalbedrag van de voor de financiering van de pensioenregeling noodzakelijke bijdragen aan die begroting over. De agentschappen die gedeeltelijk uit die begroting worden gefinancierd, betalen vanaf 1 januari 2016 het deel van de werkgeversbijdragen dat overeenstemt met de verhouding tussen de ontvangsten van het agentschap zonder de subsidie uit de algemene begroting van de Europese Unie en zijn totale ontvangsten.
|
58. |
Titel VIII wordt geschrapt. |
59. |
Artikel 110 wordt vervangen door: "Artikel 110
De uitvoeringsbepalingen treden bij de agentschappen in werking negen maanden na hun inwerkingtreding bij de Commissie of negen maanden na de datum waarop de Commissie de vaststelling van de betreffende uitvoeringsbepaling ter kennis van de agentschappen heeft gebracht, naargelang welke datum de laatste is. Onverminderd het voorgaande kan een agentschap besluiten dat deze uitvoeringsbepalingen op een vroegere datum in werking zullen treden. In afwijking van het voorgaande kan een agentschap vóór het verstrijken van de termijn van negen maanden als bedoeld in de tweede alinea van dit lid en na raadpleging van zijn personeelscomité, uitvoeringsbepalingen die verschillen van die welke door de Commissie zijn vastgesteld, ter goedkeuring bij de Commissie indienen. Onder dezelfde voorwaarden kan een agentschap verzoeken dat de Commissie ermee instemt dat sommige van deze uitvoeringsbepalingen niet worden toegepast. In dat laatste geval kan de Commissie in plaats van het verzoek te aanvaarden of af te wijzen, van het agentschap verlangen dat het uitvoeringsvoorschriften die verschillen van die welke door de Commissie zijn vastgesteld, bij haar ter goedkeuring indient. De termijn van negen maanden als bedoeld in de tweede alinea van dit lid wordt opgeschort vanaf de datum waarop het agentschap om de toestemming van de Commissie heeft verzocht, tot de datum waarop de Commissie haar standpunt heeft meegedeeld. Een agentschap kan ook, na raadpleging van zijn personeelscomité, uitvoeringsbepalingen ter goedkeuring bij de Commissie indienen die andere onderwerpen betreffen dan de uitvoeringsbepalingen die door de Commissie zijn vastgesteld. Voor de vaststelling van de uitvoeringsbepalingen worden de agentschappen vertegenwoordigd door de raad van bestuur of door een gelijkwaardig orgaan dat in het besluit van de Unie waarbij zij zijn opgericht, is aangewezen.
|
60. |
De volgende artikelen worden toegevoegd: "Artikel 111 De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 112 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden, bepaalde aspecten van de uitvoering van de bepalingen inzake bezoldigingen en de socialezekerheidsregelingen. Artikel 112
Artikel 113 De Commissie legt uiterlijk 31 december 2020 aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor waarin de werking van dit statuut wordt beoordeeld.". |
61. |
Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
|
62. |
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
|
63. |
Het enig artikel van bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:
|
64. |
Bijlage IV bis wordt als volgt gewijzigd:
|
65. |
Bijlage V wordt als volgt gewijzigd:
|
66. |
Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:
|
67. |
Bijlage VII wordt als volgt gewijzigd:
|
68. |
Bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:
|
69. |
Bijlage IX wordt als volgt gewijzigd:
|
70. |
Bijlage X wordt als volgt gewijzigd:
|
71. |
Bijlage XI wordt vervangen door: "BIJLAGE XI WIJZE VAN TOEPASSING VAN DE ARTIKELEN 64 EN 65 VAN HET STATUUT HOOFDSTUK 1 JAARLIJKSE ACTUALISERING VAN HET BEZOLDIGINGSPEIL (ARTIKEL 65, LID 1, VAN HET STATUUT) Afdeling 1 Elementen van de jaarlijkse actualiseringen Artikel 1
Ten behoeve van de actualisering als bedoeld in artikel 65, lid 1, van het statuut en in artikel 13 van bijlage X, stelt Eurostat jaarlijks vóór het einde van de maand oktober een verslag op over de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud in België en Luxemburg, over de economische pariteiten tussen Brussel en bepaalde plaatsen in de lidstaten en zo nodig in derde landen, en over de ontwikkeling van de koopkracht van salarissen van de nationale ambtenaren van de centrale overheidsdiensten.
Eurostat stelt een indexcijfer vast om de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud voor ambtenaren van de Unie in België en Luxemburg te meten. Dit indexcijfer (hierna het "gezamenlijk indexcijfer" genoemd) wordt berekend door de nationale inflatie te wegen (zoals aangegeven door de geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (Harmonised Indices of Consumer Prices -HCIP) in het geval van België en de consumentenprijsindex (Consumer Prices Index - CPI) in het geval van Luxemburg) tussen de maand juni van het voorafgaande jaar en de maand juni van het lopende jaar volgens de verdeling van het personeel dat in die lidstaten werkt.
Artikel 2 Voor de toepassing van artikel 15 van deze bijlage ziet de Commissie regelmatig toe op de behoeften van de instellingen op het gebied van de aanwerving. Afdeling 2 Wijze van jaarlijkse actualisering van de bezoldigingen en de pensioenen Artikel 3
HOOFDSTUK 2 TUSSENTIJDSE ACTUALISERINGEN VAN DE BEZOLDIGINGEN EN DE PENSIOENEN (ARTIKEL 65, LID 2, VAN HET STATUUT) Artikel 4
Artikel 5
Artikel 6
Artikel 7 Voor de toepassing van artikel 6 van deze bijlage geldt het volgende: De waarde van de actualisering is de gemeenschappelijke index, vermenigvuldigd, indien van toepassing, met de helft van de prognose van de specifieke indicator, als deze waarde negatief is. De aanpassingscoëfficiënten zijn gelijk aan de verhouding tussen de betrokken economische pariteit en de betrokken wisselkoers als bedoeld in artikel 63 van het statuut, die, als de actualiseringsdrempel niet is bereikt voor België en Luxemburg, wordt vermenigvuldigd met de waarde van de actualisering. HOOFDSTUK 3 DATUM WAAROP DE AANPASSINGSCOËFFICIËNTEN VAN KRACHT WORDEN (STANDPLAATSEN MET EEN STERKE STIJGING VAN DE KOSTEN VAN LEVENSONDERHOUD) Artikel 8
HOOFDSTUK 4 INVOERING EN AFSCHAFFING VAN AANPASSINGSCOËFFICIËNTEN (ARTIKEL 64 VAN HET STATUUT) Artikel 9
HOOFDSTUK 5 BEPERKINGS- EN UITZONDERINGSCLAUSULE Artikel 10 Voor de waarde van de specifieke indicator die wordt gebruikt voor de jaarlijkse actualisering, geldt een bovengrens van 2 % en een ondergrens van – 2 %. Als de waarde van de specifieke indicator hoger ligt dan de bovengrens of lager dan de ondergrens, wordt voor de berekening van de actualiseringswaarde gebruik gemaakt van de grenswaarde. De eerste alinea is niet van toepassing indien artikel 11 van toepassing is. Het restant van de jaarlijkse actualisering dat het gevolg is van het verschil tussen de actualiseringswaarde die is berekend met de specifieke indicator en de actualiseringswaarde die is berekend met de grenswaarde, wordt toegepast vanaf 1 april van het volgende jaar. Artikel 11
HOOFDSTUK 6 ROL VAN EUROSTAT EN BETREKKINGEN MET DE NATIONALE DIENSTEN VOOR DE STATISTIEK OF ANDERE PASSENDE AUTORITEITEN IN DE LIDSTATEN Artikel 12 Eurostat heeft tot taak toe te zien op de kwaliteit van de basisgegevens en de statistische methoden die worden gehanteerd met het oog op het bijeenbrengen van de elementen die bij de actualisering van de bezoldigingen in aanmerking worden genomen. Eurostat heeft met name tot taak alle voor dit toezicht benodigde beoordelingen en studies uit te voeren. Artikel 13 Eurostat roept jaarlijks in maart een werkgroep bijeen, "Groep artikel 64 en 65 van het statuut" genaamd, die uit deskundigen van de nationale diensten voor de statistiek of andere toepasselijke autoriteiten van de lidstaten is samengesteld. Bij die gelegenheid worden de statistische methoden en de toepassing ervan onderzocht wat betreft de specifieke indicatoren en de controle-indicatoren, de gemeenschappelijke index en de economische pariteiten. De elementen aan de hand waarvan de prognose van de ontwikkeling van de koopkracht met het oog op de tussentijdse actualisering van de bezoldigingen kan worden opgesteld, alsmede de gegevens in verband met de ontwikkeling van de arbeidsduur in de centrale overheidsdiensten, moeten tijdens de vergadering van deze groep worden meegedeeld. Artikel 14 Elke lidstaat deelt Eurostat op verzoek de elementen mee die rechtstreeks of onrechtstreeks van invloed zijn op de samenstelling en ontwikkeling van de bezoldigingen van de nationale ambtenaren van de centrale overheidsdiensten. HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALING EN HERZIENINGSCLAUSULE Artikel 15
|
72. |
Bijlage XII wordt als volgt gewijzigd:
|
73. |
Bijlage XIII wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
De regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie wordt als volgt gewijzigd:
1. |
In artikel 1 wordt het tweede streepje geschrapt. |
2. |
In artikel 2 wordt het volgende punt toegevoegd:
|
3. |
Artikel 3 wordt geschrapt. |
4. |
In artikel 3 ter, onder b), wordt punt i) vervangen door:
|
5. |
In artikel 8, eerste alinea, worden de woorden "artikel 2, onder a)" vervangen door "artikel 2, onder a), of artikel 2, onder f)". |
6. |
In artikel 10 wordt lid 4 geschrapt. |
7. |
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
|
8. |
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
|
9. |
Artikel 14 wordt vervangen door: "Artikel 14
Wanneer de tijdelijke functionaris tijdens zijn proeftijd wegens ziekte, moederschapsverlof in de zin van artikel 58 van het statuut of ongeval gedurende een aaneengesloten periode van ten minste één maand verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan de proeftijd met een overeenkomstige periode verlengen. De totale duur van de proeftijd kan in geen geval meer bedragen dan 15 maanden.
Van dat rapport wordt kennis gegeven aan de betrokkene, die binnen acht werkdagen schriftelijk zijn opmerkingen kenbaar kan maken. Het rapport en de opmerkingen worden door de hiërarchieke meerdere van de tijdelijke functionaris onmiddellijk aan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan voorgelegd. Op grond van dat rapport kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan besluiten de tijdelijke functionaris vóór het verstrijken van de proeftijd te ontslaan met inachtneming van een opzeggingstermijn van een maand, of de tijdelijke functionaris in een andere dienst tewerk te stellen voor de rest van de proeftijd.
Indien er op grond van dit rapport aanleiding bestaat om de arbeidscontractant te ontslaan of om, bij wijze van uitzondering, de proeftijd te verlengen, worden het rapport en de opmerkingen door de hiërarchieke meerdere van de tijdelijke functionaris onmiddellijk aan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde bevoegde gezag voorgelegd. Een tijdelijke functionaris die zich qua werk of gedrag niet voldoende geschikt heeft getoond om na de proefperiode in zijn ambt te worden aangesteld, wordt ontslagen. Het definitieve besluit wordt genomen op basis van het in dit lid bedoelde rapport alsook op basis van elementen betreffende het gedrag van de tijdelijke functionaris met betrekking tot titel II van het statuut waarover het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan beschikt.
|
10. |
In artikel 15, lid 1, wordt aan de eerste alinea de volgende zin toegevoegd: "De tijdelijke functionaris die is ingedeeld overeenkomstig de door het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan vastgestelde indelingscriteria, behoudt de salarisanciënniteit die hij in die hoedanigheid heeft verworven wanneer hij onmiddellijk na de voorafgaande periode van diensttijd als tijdelijk functionaris, opnieuw als tijdelijk functionaris in dezelfde rang wordt aangeworven.". |
11. |
Artikel 16 wordt vervangen door: "Artikel 16 Het bepaalde in de artikelen 42 bis en 42 ter, en in de artikelen 55 tot en met 61 van het statuut betreffende arbeidsduur en rooster, overwerk, continudienst, wachtdiensten op het werk of thuis, verlof en feestdagen, zijn van overeenkomstige toepassing. Buitengewoon verlof, ouderschapsverlof en verlof om gezinsredenen kunnen niet na het einde van de overeenkomst worden voortgezet. Bovendien zijn de artikelen 41, 42, 45 en 46 van het statuut van overeenkomstige toepassing op de in artikel 29 van bijlage XIII bij het statuut bedoelde tijdelijke functionarissen, ongeacht de datum waarop ze zijn aangesteld. Het ziekteverlof met behoud van bezoldiging als bedoeld in artikel 59 van het statuut bedraagt niet meer dan drie maanden of de duur van de reeds door de functionaris volbrachte diensttijd, wanneer die langer is. Dit verlof kan niet na het einde van de overeenkomst worden voortgezet. Na het verstrijken van bovenstaande termijnen ontvangt de functionaris wiens dienst niet wordt beëindigd ondanks het feit dat hij zijn werkzaamheden nog niet kan hervatten, onbezoldigd ziekteverlof. De functionaris die een beroepsziekte heeft opgedaan of aan wie ter gelegenheid van de uitoefening van zijn functie een ongeval is overkomen, blijft echter gedurende de gehele periode van zijn arbeidsongeschiktheid zijn volledige bezoldiging ontvangen zolang hij niet in het genot van het in artikel 33 bedoelde invaliditeitspensioen is gesteld.". |
12. |
Artikel 17 wordt vervangen door: "Artikel 17 Bij wijze van uitzondering kan aan de tijdelijke functionaris op diens verzoek onbezoldigd verlof om dwingende redenen van persoonlijke aard worden verleend. Tijdens het verlof om redenen van persoonlijke aard blijft artikel 12 ter van het statuut van toepassing. Aan een tijdelijk functionaris wordt geen machtiging krachtens artikel 12 ter toegekend voor de uitoefening van een al dan niet bezoldigde beroepsbezigheid die lobbyen of belangenbehartiging bij zijn instelling inhoudt, dan wel zou kunnen leiden tot het bestaan of de mogelijkheid van een conflict met de legitieme belangen van de dienst. Het gezag bedoeld in artikel 6, eerste alinea, bepaalt de duur van dit verlof, dat een vierde van de duur van de reeds volbrachte diensttijd niet mag overschrijden en evenmin langer mag duren dan:
De duur van het in de eerste alinea bedoelde verlof wordt niet in aanmerking genomen bij de toepassing van artikel 44, eerste alinea, van het statuut. Tijdens de duur van het verlof van de tijdelijke functionaris wordt de dekking van de uit ziekte en ongevallen voortvloeiende kosten als bedoeld in artikel 28 geschorst. Indien de tijdelijke functionaris echter geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent, kan hij op zijn verzoek, in te dienen uiterlijk in de maand volgende op het begin van het onbezoldigde verlof, verder in aanmerking blijven komen voor de dekking tegen de in artikel 28 bedoelde risico's op voorwaarde dat hij tijdens de duur van zijn verlof de helft van de benodigde bijdragen als bepaald in dat artikel voor zijn rekening neemt; de bijdragen worden berekend over het laatste basissalaris van de tijdelijke functionaris. Voorts kan een tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, onder c) of d), die aantoont geen pensioenrechten via een andere pensioenregeling te kunnen verkrijgen, op zijn verzoek tijdens de duur van het onbezoldigde verlof verdere pensioenrechten blijven verwerven, op voorwaarde dat hij een bijdrage betaalt gelijk aan driemaal het in artikel 41 bedoelde percentage; de bijdragen worden berekend op grond van het basissalaris van de tijdelijke functionaris, overeenkomstig met zijn rang en salaristrap. Het moederschapsverlof en de uitbetaling ervan worden gewaarborgd voor vrouwen voor wie het moederschapsverlof is ingegaan vóór het eind van hun contract.". |
13. |
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
|
14. |
Artikel 28 bis wordt als volgt gewijzigd:
|
15. |
In artikel 33 worden de woorden "leeftijd van 65 jaar" vervangen door "leeftijd van 66 jaar". |
16. |
Artikel 34 wordt vervangen door: "Artikel 34 De rechtverkrijgenden van een overleden functionaris, zoals deze worden omschreven in hoofdstuk 4 van bijlage VIII van het statuut, genieten overlevingspensioen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 35 tot en met 38. Bij overlijden van een gewezen functionaris die een invaliditeitsuitkering ontving, alsmede bij overlijden van een gewezen functionaris als bedoeld in artikel 2, onder a), c), d), e) of f), die een ouderdomspensioen genoot dan wel zijn dienst vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd had beëindigd en had verzocht om uitstel van de toekenning van het genot van ouderdomspensioen tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben bereikt, hebben de rechtverkrijgenden zoals die in hoofdstuk 4 van bijlage VIII van het statuut zijn bepaald, onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden recht op overlevingspensioen. Op de echtgenoot en de personen die worden aangemerkt als ten laste komend van een functionaris, van een gewezen functionaris die een invaliditeitsuitkering ontvangt of een ouderdomspensioen geniet, of van een gewezen functionaris die zijn dienst vóór de pensioengerechtigde leeftijd had beëindigd en verzocht had in het genot te worden gesteld van een tot de eerste dag van de kalendermaand, volgende op die waarin hij de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben bereikt, uitgesteld ouderdomspensioen, zijn de bepalingen van de hoofdstukken 5 en 6 van bijlage VIII van het statuut betreffende de voorlopige pensioenen van overeenkomstige toepassing, wanneer de verblijfplaats van die functionaris of gewezen functionaris sedert meer dan één jaar onbekend is.". |
17. |
In artikel 36 worden in de derde zin de woorden "artikel 2, onder a), c) of d)" vervangen door "artikel 2, onder a), c), d), e) of f)". |
18. |
In artikel 37 worden in de vierde alinea de woorden "63-jarige leeftijd" vervangen door "pensioenleeftijd" en worden de woorden "artikel 2, onder a), c) of d)" vervangen door "artikel 2, onder a), c), d), e) of f)". |
19. |
In artikel 39 wordt lid 1 vervangen door: "1. Bij beëindiging van de dienst heeft de in artikel 2 bedoelde functionaris recht op een ouderdomspensioen, op overschrijving van de actuariële tegenwaarde of op een uitkering bij vertrek onder de voorwaarden vastgesteld in titel V, hoofdstuk 3, van het statuut en in bijlage VIII bij het statuut. Wanneer de functionaris recht heeft op een ouderdomspensioen, worden zijn pensioenrechten verminderd naar evenredigheid van het bedrag van de betalingen die ingevolge artikel 42 zijn gedaan.". |
20. |
In artikel 42 wordt de eerste alinea vervangen door: "Onder door het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan te bepalen voorwaarden kan een functionaris dit gezagsorgaan verzoeken de betalingen te doen die hij eventueel moet verrichten voor de totstandkoming of handhaving van zijn pensioenrechten in zijn land van herkomst.". |
21. |
Artikel 47 wordt vervangen door: "Artikel 47 Afgezien van overlijden eindigt de dienst van tijdelijke functionarissen:
|
22. |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 48 bis Tijdens een zittingsperiode kan artikel 50 van het statuut op overeenkomstige wijze worden toegepast op maximaal vijf tijdelijke functionarissen van fracties in het Europees Parlement in rang AD 15 of AD 16, mits zij de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt, 25 dienstjaren in de instellingen hebben verricht en ten minste 2,5 jaar anciënniteit in hun laatste rang hebben.". |
23. |
In artikel 50 quater wordt lid 2 geschrapt. |
24. |
Aan titel II wordt het volgende hoofdstuk toegevoegd: "HOOFDSTUK 11 BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR TIJDELIJKE FUNCTIONARISSEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2, ONDER F) Artikel 51 Artikel 37, met uitzondering van de eerste alinea, onder b), en artikel 38 van het statuut zijn van overeenkomstige toepassing op de in artikel 2, onder f), bedoelde tijdelijke functionarissen. Artikel 52 In afwijking van artikel 17, derde alinea, kan aan de in artikel 2, onder f), bedoelde tijdelijke functionarissen met een overeenkomst van onbepaalde duur, ongeacht hun anciënniteit, onbezoldigd verlof worden verleend dat niet langer mag duren dan een jaar. Dergelijk verlof mag over de gehele loopbaan van de functionaris in totaal niet meer dan twaalf jaar bedragen. Een andere persoon kan worden aangeworven voor het ambt dat door de tijdelijke functionaris wordt vervuld. Na het verstrijken van zijn verlof moet de tijdelijke functionaris bij de eerste vacature worden herplaatst in een tot zijn functiegroep behorend ambt dat met zijn rang overeenkomt, mits hij de voor dit ambt vereiste geschiktheid bezit. Indien hij het hem aangeboden ambt weigert, behoudt hij, onder dezelfde voorwaarden, het recht om bij de tweede vacature te worden herplaatst in een tot zijn functiegroep behorend ambt dat met zijn rang overeenkomt; indien hij een tweede maal weigert, kan de instelling hem zonder opzegtermijn zijn ontslag geven. Tot de datum van zijn daadwerkelijke herplaatsing of detachering blijft de functionaris met verlof om redenen van persoonlijke aard zonder bezoldiging. Artikel 53 De in artikel 2, onder f), bedoelde tijdelijke functionaris wordt aangeworven op basis van een selectieprocedure die door een of meer agentschappen wordt georganiseerd. Het Europees Bureau voor Personeelsselectie biedt, op verzoek van het betrokken agentschap of de betrokken agentschappen, de agentschappen bijstand, met name bij het vaststellen van de inhoud van de examens en het organiseren van de selectieprocedures. Het Bureau garandeert de transparantie van de selectieprocedure. In geval van een externe selectieprocedure worden de in artikel 2, onder f), bedoelde tijdelijke functionarissen alleen in de rangen SC 1 tot SC 2, AST 1 tot en met AST 4 of AD 5 tot en met AD 8 aangeworven. Het agentschap kan echter zo nodig en in naar behoren gemotiveerde gevallen de aanwerving toestaan in de rangen AD 9, AD 10, AD 11 en, bij wijze van uitzondering, in rang AD 12, voor ambten met overeenkomstige verantwoordelijkheden en binnen de grenzen van de goedgekeurde personeelsformatie. Het totale aantal aanwervingen in de rangen AD 9 tot en met AD 12 in een agentschap mag niet meer bedragen dan 20 % van het totale aantal aanwervingen van tijdelijke functionarissen in de functiegroep AD, berekend over een periode van vijf jaar. Artikel 54 Bij de in artikel 2, onder f), bedoelde tijdelijke functionarissen geschiedt indeling in de eerstvolgende hogere rang uitsluitend door selectie onder de functionarissen die een diensttijd van ten minste twee jaar in hun rang hebben volbracht, op grond van een vergelijkend onderzoek van de verdiensten van die tijdelijke functionarissen en van de beoordelingsrapporten die over hen zijn uitgebracht. Artikel 45, lid 1, laatste zin, en artikel 45, lid 2, van het statuut zijn van overeenkomstige toepassing. De vermenigvuldigingsfactoren voor de gelijkwaardigheid van gemiddelde loopbaanprofielen, die in bijlage I, afdeling B, bij het statuut zijn opgenomen voor ambtenaren, mogen niet worden overschreden. Elk agentschap stelt voor dit artikel uitvoeringsbepalingen vast overeenkomstig artikel 110 van het statuut. Artikel 55 Een in artikel 2, onder f), bedoelde tijdelijke functionaris die, na een interne bekendmaking van een vacature, een ander ambt binnen zijn functiegroep vervult, mag niet in een lagere rang of een lagere salaristrap worden ingedeeld dan de rang en de salaristrap die bij zijn vorige ambt hoorden, mits zijn rang een van de in de kennisgeving van de vacature vermelde rangen is. Deze bepalingen zijn ook van toepassing als de betrokken tijdelijke functionaris onmiddellijk na het verstrijken van een overeenkomst als tijdelijk functionaris met een agentschap, een nieuwe overeenkomst sluit met een ander agentschap. Artikel 56 Elk agentschap stelt algemene bepalingen vast inzake de procedures voor het aanwerven en het inzetten van tijdelijke functionarissen in de zin van artikel 2, onder f), overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het statuut.". |
25. |
Titel III wordt geschrapt. |
26. |
In artikel 79, lid 2, worden de woorden "Elke instelling" vervangen door "Het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan". |
27. |
Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:
|
28. |
Artikel 82 wordt als volgt gewijzigd:
|
29. |
Artikel 84 wordt vervangen door: "Artikel 84
Wanneer een arbeidscontractant tijdens zijn proeftijd wegens ziekte, ouderschapsverlof uit hoofde van artikel 58 van het statuut of ongeval gedurende een aaneensluitende periode van ten minste één maand verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde bevoegde gezag de proeftijd met een overeenkomstige periode verlengen. De totale duur van de proeftijd kan in geen geval meer bedragen dan 15 maanden.
Dit rapport wordt ter kennis gebracht van de betrokkene, die binnen acht werkdagen schriftelijk zijn opmerkingen kenbaar kan maken. Het rapport en de opmerkingen worden door de hiërarchieke meerdere van de arbeidscontractant onmiddellijk aan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan voorgelegd. Op basis van het rapport kan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan besluiten de arbeidscontractant vóór het einde van de proeftijd, met een opzeggingstermijn van één maand, te ontslaan, of de arbeidscontractant in een andere dienst tewerk te stellen voor de rest van de proeftijd.
Indien er op grond van dit rapport aanleiding bestaat om de arbeidscontractant te ontslaan of om, bij wijze van uitzondering, de proeftijd te verlengen, worden het rapport en de opmerkingen door de hiërarchieke meerdere van de arbeidscontractant onmiddellijk aan het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan voorgelegd. Een arbeidscontractant die zich qua werk of gedrag niet voldoende geschikt heeft getoond om na de proefperiode in zijn ambt te worden aangesteld, wordt ontslagen. Het definitieve besluit wordt genomen op basis van het in dit lid bedoelde rapport alsook op basis van elementen betreffende het gedrag van de arbeidscontractant met betrekking tot titel II van het statuut waarover het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan beschikt.
|
30. |
In artikel 85, lid 3, worden de woorden "artikel 314 van het EG-Verdrag" vervangen door de woorden "artikel 55, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie". |
31. |
Artikel 86, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:
|
32. |
In artikel 88, eerste alinea, worden in punt b) de woorden "drie jaar" vervangen door "zes jaar". |
33. |
Artikel 91 wordt vervangen door: "Artikel 91 De artikelen 16 tot en met 18 zijn van overeenkomstige toepassing. De tweede zin van artikel 55, lid 4, van het statuut is niet van overeenkomstige toepassing op arbeidscontractanten. Overuren die door arbeidscontractanten in de functiegroepen III en IV worden verricht, geven geen recht op compensatie of beloning. Overuren die door arbeidscontractanten in de functiegroepen I en II worden verricht, geven, onder de voorwaarden van bijlage VI bij het statuut, recht op compensatie in vrije tijd of, indien het belang van de dienst niet toestaat compensatie te verlenen in de twee maanden volgende op die waarin de overuren werden verricht, op beloning.". |
34. |
In artikel 95 worden de woorden "leeftijd van 63 jaar" vervangen door "pensioengerechtigde leeftijd". |
35. |
Artikel 96 wordt als volgt gewijzigd:
|
36. |
In de tweede zin van artikel 101, lid 1, tweede alinea, worden de woorden "leeftijd van 65 jaar" vervangen door "leeftijd van 66 jaar". |
37. |
Artikel 103 wordt als volgt gewijzigd:
|
38. |
In artikel 106, lid 4, worden de woorden "63-jarige leeftijd" vervangen door "pensioengerechtigde leeftijd". |
39. |
In artikel 120 worden de woorden "elke instelling" vervangen door "het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan". |
40. |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 132 bis Overeenkomstig de in artikel 125, lid 1, bedoelde uitvoeringsbepalingen en op uitdrukkelijk verzoek van het lid of de leden dat/die zij assisteren, kunnen geaccrediteerde parlementaire medewerkers uit de vergoeding voor parlementaire medewerkers van het desbetreffende lid eenmalig een inrichtingsvergoeding ontvangen mits zij aantonen dat zij genoodzaakt waren van woonplaats te veranderen. Het bedrag van de vergoeding is niet hoger dan één maand basissalaris van de medewerker.". |
41. |
Artikel 139 wordt als volgt gewijzigd:
|
42. |
In artikel 141 worden de woorden "elke instelling" vervangen door "het in artikel 6, eerste alinea, bedoelde gezagsorgaan". |
43. |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 142 bis De Commissie legt uiterlijk 31 december 2020 aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor waarin de werking van deze regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden wordt beoordeeld.". |
44. |
De bijlage wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 3
-
1.Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
-
2.Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014, met uitzondering van artikel 1, punt 44, en artikel 1, punt 73, onder d), die van toepassing zijn met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg, 22 oktober 2013.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
M.SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
-
V.LEŠKEVIČIUS
-
Advies van 22 maart 2012 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
-
Standpunt van het Europees Parlement van 2 juli 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en Besluit van de Raad van 10 oktober 2013.
-
Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen zoals vervat in Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).
-
Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).".
-
Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 300/76 van de Raad van 9 februari 1976 tot vaststelling van de categorieën van begunstigden, de voorwaarden voor toekenning en de hoogte van de toeslagen die kunnen worden toegekend aan ambtenaren die hun werkzaamheden verrichten in het kader van een continu- of ploegendienst (PB L 38 van 13.2.1976, blz. 1).
-
Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen (PB L 56 van 4.3.1068, blz. 8).".
-
Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).
-
Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 2530/72 van de Raad van 4 december 1972 tot vaststelling van de bijzondere tijdelijke maatregelen betreffende de aanwerving van ambtenaren van de Europese Gemeenschappen ingevolge de toetreding van nieuwe lidstaten, alsmede betreffende de beëindiging van de dienst van ambtenaren van deze Gemeenschappen (PB L 272 van 5.12. 1972, blz. 1).
-
Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 1543/73 van de Raad van 4 juni 1973 tot vaststelling van de bijzondere maatregelen welke tijdelijk van toepassing zijn op de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen die bezoldigd worden uit de kredieten voor onderzoek en investeringen (PB L 155 van 11.6.1973, blz. 1).".
-
Het aantal parlementsboden bij het Europees Parlement mag niet meer bedragen dan 85.";
-
Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).
-
Verordening (EU) nr. 1023/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 tot wijziging van het statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 15).";
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.