Verordening 2014/512 - Wijziging van Verordening (EU) nr. 912/2010 tot oprichting van het Europees GNSS-Agentschap - Hoofdinhoud
20.5.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 150/72 |
VERORDENING (EU) Nr. 512/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 16 april 2014
tot wijziging van Verordening (EU) nr. 912/2010 tot oprichting van het Europees GNSS-Agentschap
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 172,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uit artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) in combinatie met artikel 2 van Verordening (EU) nr. 912/2010 van het Europees Parlement en de Raad volgt dat het Europees GNSS-Agentschap (het „Agentschap”) moet zorgen voor de veiligheidsaccreditatie van de Europese systemen voor satellietnavigatie (de „systemen”) en dat het daartoe een begin maakt met, en toeziet op de uitvoering van beveiligingsprocedures en de verrichting van controles van de beveiliging (4). |
(2) |
De systemen worden omschreven in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1285/2013. Het zijn complexe systemen en voor de vestiging en de werking ervan zijn tal van actoren met diverse rollen vereist. In dit verband is het van cruciaal belang dat gerubriceerde EU-informatie door alle bij de uitvoering van de programma’s Galileo en Egnos (de „programma’s”) betrokken actoren wordt behandeld en beschermd in overeenstemming met de basisbeginselen en de minimumnormen die zijn vervat in de veiligheidsvoorschriften van de Commissie en de Raad voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie en dat artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1285/2013, dat een gelijkwaardig niveau van bescherming van gerubriceerde EU-informatie garandeert, waar passend geldt voor alle bij de uitvoering van de programma’s betrokken actoren. |
(3) |
De actoren die deelnemen aan en gevolgen ondervinden van de veiligheidsaccreditatieprocedure, zijn de lidstaten, de Commissie, de relevante Unieagentschappen en het Europees Ruimteagentschap (ESA), en de bij Gemeenschappelijk Optreden 2004/552/GBVB van de Raad (5) betrokken partijen. |
(4) |
Gezien het specifieke karakter en de complexiteit van de systemen, de verschillende bij de uitvoering ervan betrokken organen en de verscheidenheid aan mogelijke gebruikers, dient de veiligheidsaccreditatie te worden vergemakkelijkt door een passende raadpleging van alle betrokken actoren, zoals nationale autoriteiten van lidstaten en van derde landen die netwerken exploiteren welke zijn gekoppeld aan het in het kader van het Galileo-programma ingestelde systeem voor de verstrekking van de publiek gereguleerde dienst (PRS), andere relevante instanties van de lidstaten, het ESA of, indien bepaald in een internationale overeenkomst, derde landen waar de grondstations van de systemen zijn gevestigd. |
(5) |
Om een degelijke uitvoering van de taken in verband met veiligheidsaccreditatie mogelijk te maken, is het van essentieel belang dat de Commissie alle daarvoor noodzakelijke informatie verstrekt. Het is ook belangrijk dat de veiligheidsaccreditatieactiviteiten worden gecoördineerd met de activiteiten van de organen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de programma’s overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1285/2013 en de andere entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van de veiligheidsvoorschriften. |
(6) |
De beste praktijken dienen te worden gevolgd voor de te hanteren aanpak van risicobeoordeling en -beheer. Daarbij moeten veiligheidsmaatregelen worden toegepast in overeenstemming met het begrip „diepgaande verdediging”. Er moet rekening worden gehouden met de waarschijnlijkheid dat zich een risico of een gevreesde gebeurtenis voordoet. De aanpak moet ook evenredig, passend en kostenefficiënt zijn, en er moet rekening worden gehouden met de uitvoeringskosten van de risicobeperkende maatregelen vergeleken met het resulterende veiligheidsvoordeel. Met „diepgaande verdediging” wordt beoogd de veiligheid van de systemen te vergroten door de uitvoering van technische en niet-technische beveiligingsmaatregelen in de vorm van meerdere verdedigingslagen. |
(7) |
De ontwikkeling, met inbegrip van de relevante daaraan gerelateerde onderzoeksactiviteiten en de vervaardiging van PRS-ontvangers en PRS-veiligheidsmodules vormen bijzonder gevoelige activiteiten. Daarom is het van essentieel belang dat er procedures voor het machtigen van de fabrikanten van PRS-ontvangers en PRS-veiligheidsmodules worden ingesteld. |
(8) |
Voorts moeten, gezien de potentieel talrijke netwerken en apparatuur die verbonden zijn met het bij het Galileo-programma opgezette systeem, met name voor PRS-gebruik, in de veiligheidsaccreditatiestrategie beginselen voor de veiligheidsaccreditatie van die netwerken en apparatuur worden vastgesteld om de homogeniteit van deze accreditatietaak te waarborgen zonder inbreuk te maken op de bevoegdheden van de nationale autoriteiten die in de lidstaten bevoegd zijn voor veiligheidsaangelegenheden. Door de toepassing van die beginselen zou een consequent risicobeheer mogelijk worden en zou de noodzaak om alle mitigatieacties op het niveau van het systeem te tillen, hetgeen een negatief effect zou hebben op kosten, tijdschema’s, prestaties en dienstverlening, minder groot worden. |
(9) |
Producten en maatregelen die bescherming bieden tegen elektromagnetische emissies (dat wil zeggen tegen elektronisch afluisteren) en cryptografische producten die worden gebruikt om de systemen te beveiligen, moeten worden geëvalueerd en goedgekeurd door de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor veiligheidsaangelegenheden in het land waar de onderneming die dergelijke producten vervaardigt, is gevestigd. Met betrekking tot cryptografische producten moeten die evaluatie en goedkeuring worden aangevuld overeenkomstig de beginselen van de punten 26 tot en met 30 van bijlage IV bij Besluit 2013/488/EU van de Raad (6). De autoriteit die verantwoordelijk is voor de veiligheidsaccreditatie van de systemen moet de keuze van die goedgekeurde producten en maatregelen bekrachtigen met inachtneming van de algemene veiligheidseisen van de systemen. |
(10) |
Verordening (EU) nr. 912/2010 en meer bepaald hoofdstuk III daarvan, bepaalt expliciet de voorwaarden waaronder het Agentschap de veiligheidsaccreditatie van de systemen verricht. Met name wordt in beginsel bepaald dat de veiligheidsaccreditatiebesluiten onafhankelijk van de Commissie en de voor de uitvoering van de programma’s verantwoordelijke eenheden worden genomen en dat de autoriteit voor de veiligheidsaccreditatie van de systemen een autonoom orgaan binnen het Agentschap moet zijn, dat onafhankelijk besluiten neemt. |
(11) |
Overeenkomstig dat beginsel wordt bij Verordening (EU) nr. 912/2010 de Raad voor de veiligheidsaccreditatie van Europese GNSS-systemen (de „Raad voor de veiligheidsaccreditatie”) opgericht die, net als de Raad van bestuur en de uitvoerend directeur, een van de drie organen van het Agentschap is. De Raad voor de veiligheidsaccreditatie verricht de aan het Agentschap toebedeelde taken op het gebied van veiligheidsaccreditatie en is bevoegd om namens het Agentschap besluiten over veiligheidsaccreditatie te nemen. Het dient zijn reglement van orde vast te stellen en zijn voorzitter te benoemen. |
(12) |
Aangezien de Commissie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1285/2013 de beveiliging van de programma’s moet waarborgen, waaronder de beveiliging van de systemen en hun werking, moeten de activiteiten van de Raad voor de veiligheidsaccreditatie tot de veiligheidsaccreditatieactiviteiten van de systemen worden beperkt en de taken en verantwoordelijkheden van de Commissie onverlet laten. Dat moet met name het geval zijn voor de taken en verantwoordelijkheden die de Commissie heeft uit hoofde van artikel 13 van Verordening (EU) nr. 1285/2013 en artikel 8 van Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad (7), waaronder de vaststelling van documenten betreffende beveiliging door middel van een gedelegeerde handeling, een uitvoeringshandeling of op een andere wijze overeenkomstig die artikelen. Onverminderd die taken en verantwoordelijkheden van de Commissie moet de Raad voor de veiligheidsaccreditatie, gezien zijn bijzondere expertise, evenwel worden gemachtigd om, binnen zijn bevoegdheidsgebied, de Commissie advies te verstrekken bij de opstelling van de ontwerpteksten voor de in die artikelen bedoelde handelingen. |
(13) |
Er dient ook te worden gewaarborgd dat de verrichting van activiteiten in verband met veiligheidsaccreditatie de nationale bevoegdheden en prerogatieven van de lidstaten wat betreft veiligheidsaccreditatie onverlet laten. |
(14) |
De woorden „audits” en „tests” in verband met beveiliging kunnen ook betrekking hebben op veiligheidsbeoordelingen, -inspecties, -evaluaties, -audits en -tests. |
(15) |
Om zijn activiteiten efficiënt en doeltreffend te kunnen uitvoeren, dient de Raad voor de veiligheidsaccreditatie de nodige ondergeschikte organen te kunnen oprichten die in zijn opdracht werkzaamheden verrichten. Met name dient hij een panel op te richten om hem bij te staan bij de voorbereiding van zijn besluiten. |
(16) |
Onder toezicht van de Raad voor de veiligheidsaccreditatie dient een groep deskundigen van de lidstaten te worden opgericht die de taken van de instantie voor de distributie van versleuteling (IDV) betreffende het beheer van cryptografisch materiaal van de Europese Unie moet vervullen. Die groep moet op tijdelijke basis worden opgericht om de continuïteit van het beheer van communicatiebeveiligingspunten tijdens de stationeringsfase van het Galileo-programma te waarborgen. Een duurzame oplossing voor de uitvoering van deze operationele taken moet worden toegepast op de langere termijn, wanneer het uit het Galileo-programma resulterende systeem volledig operationeel is. |
(17) |
Verordening (EU) nr. 1285/2013 stelt de regeling van het publieke beheer van de programma’s voor de jaren 2014-2020 vast. Zij belast de Commissie met de algemene verantwoordelijkheid voor de programma’s. Daarnaast breidt de verordening de taken van het Agentschap uit en bepaalt ze met name dat het Agentschap een belangrijke rol kan spelen bij de exploitatie van de systemen en bij het optimaliseren van de sociaaleconomische voordelen daarvan. |
(18) |
In deze nieuwe context is het van belang dat de Raad voor de veiligheidsaccreditatie de hem toevertrouwde taken volledig onafhankelijk kan verrichten, vooral ten opzichte van de andere organen en activiteiten van het Agentschap en dat belangenconflicten worden vermeden. Ook is het van groot belang om binnen het Agentschap een duidelijkere scheiding aan te brengen tussen de activiteiten in verband met de veiligheidsaccreditatie en de andere activiteiten, zoals het beheer van het Galileo-centrum voor de beveiligingscontrole, de bijdragen aan de marketing van de systemen en alle activiteiten die de Commissie door middel van delegatie aan het Agentschap kan toevertrouwen, met name activiteiten in verband met de exploitatie van de systemen. Hiertoe dienen de Raad voor de veiligheidsaccreditatie en het personeel van het Agentschap dat onder zijn toezicht is geplaatst, hun werkzaamheden zo te verrichten dat hun autonomie en onafhankelijkheid ten opzichte van de andere activiteiten van het Agentschap gewaarborgd zijn. Uiterlijk op 1 januari 2014 moet binnen het Agentschap een tastbare en doeltreffende structurele scheiding tussen de verschillende activiteiten zijn aangebracht. De interne personeelsvoorschriften van het Agentschap moeten ook de autonomie en de onafhankelijkheid waarborgen van het personeel dat de veiligheidsaccreditatieactiviteiten verricht ten aanzien van het personeel dat andere activiteiten van het Agentschap uitvoert. |
(19) |
Verordening (EU) nr. 912/2010 dient derhalve te worden gewijzigd, in de eerste plaats om de onafhankelijkheid en de bevoegdheden van de Raad voor de veiligheidsaccreditatie en zijn voorzitter te vergroten en die onafhankelijkheid en die bevoegdheden grotendeels op hetzelfde niveau te brengen als de onafhankelijkheid en de bevoegdheden van respectievelijk de Raad van bestuur en de uitvoerend directeur van het Agentschap, met een verplichting voor de verschillende organen van het Agentschap om samen te werken. |
(20) |
Bij de benoeming van leden van de raden en bij de verkiezing van de voorzitter en de vicevoorzitter daarvan moet in voorkomend geval rekening worden gehouden met het belang van een evenwichtige gendervertegenwoordiging. Voorts moet ook rekening worden gehouden met hun relevante kwalificaties op bestuurs-, administratie- en begrotingsgebied. |
(21) |
Het is wenselijk dat het gedeelte van de werkprogramma’s van het Agentschap over de operationele activiteiten in verband met de veiligheidsaccreditatie van de systemen, alsmede het deel van het jaarverslag over de activiteiten en de vooruitzichten in verband met de veiligheidsaccreditatie van de systemen, door de Raad voor de veiligheidsaccreditatie, en niet door de Raad van bestuur, worden opgesteld en goedgekeurd. Die raad dient deze tijdig bij de Raad van bestuur in te dienen teneinde in het werkprogramma en in het jaarverslag van het Agentschap te kunnen worden opgenomen. Ook dient de Raad voor de veiligheidsaccreditatie op te treden als tuchtraad voor de voorzitter. |
(22) |
Wat de voorzitter van de Raad voor de veiligheidsaccreditatie betreft, is het wenselijk dat hij met betrekking tot de veiligheidsaccreditatieactiviteiten een soortgelijke rol krijgt toebedeeld als die van de uitvoerend directeur met betrekking tot de andere activiteiten van het Agentschap. Naast de taak van vertegenwoordiging van het Agentschap die reeds is vastgelegd in Verordening (EU) nr. 912/2010, dient de voorzitter van de Raad voor de veiligheidsaccreditatie voortaan ook activiteiten in verband met de veiligheidsaccreditatie onder leiding van de Raad voor de veiligheidsaccreditatie te beheren en dient hij te zorgen voor de uitvoering van het met accreditatie samenhangende gedeelte van de werkprogramma’s van het Agentschap. De voorzitter van de Raad voor de veiligheidsaccreditatie dient, op verzoek van het Europees Parlement of de Raad, ook een verslag over de uitvoering van de taken in te dienen en dient ten overstaan van hen een verklaring af te leggen. |
(23) |
Er moet in passende procedures worden voorzien om ervoor te zorgen dat de veiligheidsaccreditatieprocedure niet wordt beïnvloed en ononderbroken kan worden uitgevoerd ingeval de Raad van bestuur de werkprogramma’s van het Agentschap niet goedkeurt. |
(24) |
Gezien de betrokkenheid van bepaalde derde landen en de mogelijke betrokkenheid van internationale organisaties bij de programma’s, dient, onder meer op veiligheidsgebied, expliciet te worden bepaald dat vertegenwoordigers van internationale organisaties en van derde landen, in het bijzonder Zwitserland, waarmee een samenwerkingsovereenkomst moet worden gesloten (8), bij wijze van uitzondering en onder bepaalde voorwaarden, kunnen deelnemen aan de werkzaamheden van de Raad voor de veiligheidsaccreditatie. Die voorwaarden kunnen worden opgenomen in een met de Unie te sluiten internationale overeenkomst op grond van artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), rekening houdend met veiligheidsaangelegenheden en, met name, de bescherming van gerubriceerde EU-informatie. De samenwerkingsovereenkomst inzake satellietnavigatie tussen de Europese Unie en haar lidstaten en het Koninkrijk Noorwegen (9) en de Protocollen nr. 31 en nr. 37 bij de EER-overeenkomst bieden reeds een kader voor de deelname van Noorwegen. Gezien zijn bijzondere expertise, moet het mogelijk zijn om de Raad voor de veiligheidsaccreditatie, binnen zijn bevoegdheidsgebied, voor of na de onderhandelingen over dergelijke internationale overeenkomsten te raadplegen. |
(25) |
Bovendien dient Verordening (EU) nr. 912/2010 in overeenstemming te worden gebracht met de beginselen van de gemeenschappelijke aanpak van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de gedecentraliseerde agentschappen, die door die drie instellingen op respectievelijk 5 juli, 26 juni en 12 juni 2012 is goedgekeurd, vooral met betrekking tot de voorschriften voor de vaststelling van de besluiten van de Raad van bestuur, de duur van de ambtstermijn van de leden van de Raad van bestuur en de Raad voor de veiligheidsaccreditatie en van die van hun voorzitters, het bestaan van een meerjarig werkprogramma, de bevoegdheden van de Raad van bestuur inzake personeelsbeleid, de evaluatie en de herziening van de verordening, het voorkomen en het beheer van belangenconflicten, en de behandeling van niet-gerubriceerde maar gevoelige gegevens. De procedure voor de vaststelling van het meerjarig werkprogramma moet worden gevolgd met volledige naleving van de beginselen inzake loyale samenwerking en rekening houdend met de tijdsdruk waarmee een dergelijk werkprogramma gepaard gaat. |
(26) |
Wat betreft het voorkomen en het omgaan met belangenconflicten, is het essentieel dat het Agentschap een reputatie van onpartijdigheid, integriteit en hoge professionele normen verwerft en handhaaft. Er mag nooit enige gegronde aanleiding zijn om te vermoeden dat besluiten worden beïnvloed door belangen die indruisen tegen de rol van het Agentschap als orgaan dat in dienst staat van de hele Unie, of door de particuliere belangen of connecties van een personeelslid van het Agentschap, van elke gedetacheerde nationale deskundige of waarnemer, van een lid van de Raad van bestuur of de Raad voor de veiligheidsaccreditatie, welke in strijd zouden zijn of zouden kunnen zijn met de correcte vervulling van de officiële taken van de betrokkene. De Raad van bestuur en de Raad voor de veiligheidsaccreditatie moeten met betrekking tot dit punt voor het hele Agentschap uitgebreide voorschriften over belangenconflicten vaststellen. In die voorschriften moet rekening worden gehouden met de aanbevelingen die de Rekenkamer heeft gedaan in haar Speciaal verslag nr. 15 van 2012, dat werd opgesteld op verzoek van het Europees Parlement, en met de noodzaak om belangenconflicten tussen de leden van de Raad van bestuur en de Raad voor de veiligheidsaccreditatie te vermijden. |
(27) |
Met het oog op een transparante werking van het Agentschap moet zijn reglement van orde worden bekendgemaakt. Dit neemt evenwel niet weg dat bij wijze van uitzondering bepaalde publiek en private belangen moeten worden beschermd. Met het oog op een vlot verloop van de programma’s, moeten de meerjarige en jaarlijkse werkprogramma’s en het jaarverslag zo gedetailleerd mogelijk zijn. Bijgevolg zouden deze materiaal kunnen bevatten dat gevoelig is vanuit beveiligingsoogpunt of vanuit het oogpunt van contractuele betrekkingen. Daarom verdient het aanbeveling om slechts een samenvatting van die documenten bekend te maken. In het belang van de transparantie moeten die samenvattingen desalniettemin zo volledig mogelijk zijn. |
(28) |
Ook dient te worden benadrukt dat werkprogramma’s van het Agentschap moeten worden vastgesteld op basis van een prestatiebeheerproces, met inbegrip van prestatie-indicatoren, met het oog op een doeltreffende en efficiënte beoordeling van de behaalde resultaten. |
(29) |
De werkprogramma’s van het Agentschap dienen ook een middelenplanning te bevatten, met inbegrip van de menselijke en financiële middelen die aan iedere activiteit worden toegewezen en rekening houdend met het feit dat de uitgaven in verband met de nieuwe personeelsbehoeften van het Agentschap deels moeten worden gecompenseerd door een passende reductie in de personeelsformatie van de Commissie tijdens dezelfde periode, met name met ingang van 2014 tot en met 2020. |
(30) |
Onverminderd het politieke besluit over de vestigingsplaats van de agentschappen van de Unie, de wenselijkheid van geografische spreiding en de door de lidstaten met betrekking tot de vestigingsplaats van nieuwe agentschappen bepaalde doelstellingen, als vervat in de conclusies van de vertegenwoordigers van de lidstaten, op 13 december 2003 te Brussel bijeen op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders, waaraan werd herinnerd in de conclusies van de Europese Raad van juni 2008, dienen objectieve criteria in aanmerking te worden genomen bij de besluitvorming inzake het kiezen van een vestigingsplaats voor de plaatselijke kantoren van het Agentschap. Die criteria omvatten onder meer de toegankelijkheid van het gebouw, het voorhanden zijn van geschikte onderwijsinfrastructuren voor de kinderen van de personeelsleden en de gedetacheerde nationale deskundigen, de toegang tot de arbeidsmarkt, het socialezekerheidsstelsel en de gezondheidszorg voor de gezinnen van de personeelsleden en de gedetacheerde nationale deskundigen, alsmede de kosten voor uitvoering en werking. |
(31) |
De gastlanden moeten door middel van specifieke regelingen het noodzakelijke klimaat scheppen voor een vlotte werking van het Agentschap, zoals passende onderwijs- en vervoersfaciliteiten. |
(32) |
De vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten hebben bij Besluit 2010/803/EU (10) bepaald dat het Agentschap te Praag zal worden gevestigd. De zetelovereenkomst tussen Tsjechië en het Agentschap is op 16 december 2011 gesloten en op 9 augustus 2012 in werking getreden. Die zetelovereenkomst en andere specifieke regelingen worden geacht te voldoen aan de voorschriften van Verordening (EU) nr. 912/2010. |
(33) |
De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door evenredige maatregelen, inclusief de preventie en de opsporing van onregelmatigheden, het verrichten van onderzoeken, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, in voorkomend geval, het toepassen van sancties. |
(34) |
Aangezien artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1285/2013 voorziet in de mogelijkheid voor de lidstaten om aanvullende middelen te verstrekken teneinde bepaalde elementen van de programma’s te financieren, moet aan het Agentschap worden toegestaan om gezamenlijk met de lidstaten aanbestedingen uit te schrijven wanneer dat voor de uitvoering van zijn taken noodzakelijk blijkt. |
(35) |
Het Agentschap dient de voorschriften van de Commissie op het gebied van de beveiliging van gerubriceerde EU-informatie toe te passen. Het dient ook voorschriften te kunnen vaststellen voor de behandeling van niet-gerubriceerde maar wel gevoelige informatie. Die voorschriften dienen alleen van toepassing te zijn op de verwerking van die informatie door het Agentschap. Niet-gerubriceerde maar gevoelige informatie of materiaal omvat informatie die of materiaal dat het Agentschap moet beschermen op grond van in de Verdragen opgenomen wettelijke verplichtingen en/of omwille van het gevoelige karakter ervan. Die informatie of dat materiaal omvat, maar is niet beperkt tot, informatie die of materiaal dat onder het beroepsgeheim valt, als bedoeld in artikel 339 VWEU, informatie in verband met de kwesties die worden bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (11) of informatie die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (12) valt. |
(36) |
Verordening (EU) nr. 912/2010 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EU) nr. 912/2010 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
De artikelen 2 tot en met 8 worden vervangen door: „Artikel 2 Taken De taken van het Agentschap zijn die welke zijn vastgesteld in artikel 14 van Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13). Artikel 3 Organen
Artikel 4 Rechtspersoonlijkheid, plaatselijke kantoren
De bepalingen betreffende de vestiging en de werking van het Agentschap in de ontvangende lidstaten en de ontvangende derde landen en betreffende de voordelen die zij toestaan aan de uitvoerend directeur, aan de leden van de Raad van bestuur en de Raad voor de veiligheidsaccreditatie en aan het personeel van het Agentschap en hun gezinsleden worden vastgelegd in bijzondere regelingen die worden overeengekomen door het Agentschap en die staten en landen. De bijzondere regelingen worden goedgekeurd door de Raad van bestuur.
Artikel 5 Raad van bestuur
De leden van de Raad van bestuur en van de Raad voor de veiligheidsaccreditatie worden benoemd op basis van hun mate van relevante ervaring en deskundigheid. De ambtstermijn van de leden van de Raad van bestuur bedraagt vier jaar en kan eenmaal worden verlengd. Het Europees Parlement, de Commissie en de lidstaten trachten het verloop van hun vertegenwoordigers in de Raad van bestuur te beperken. De voorzitter of de vicevoorzitter van de Raad voor de veiligheidsaccreditatie, een vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (hierna de „HV”) en een vertegenwoordiger van het Europees Ruimteagentschap (hierna „ESA”) worden uitgenodigd om als waarnemers de vergaderingen van de Raad van bestuur bij te wonen onder de in het reglement van orde van de Raad van bestuur vastgestelde voorwaarden.
De Raad voor de veiligheidsaccreditatie is bevoegd om de voorzitter, de vicevoorzitter of beiden te ontslaan.
De uitvoerend directeur neemt normaliter deel aan de beraadslagingen, tenzij de voorzitter anders bepaalt. De Raad van bestuur houdt tweemaal per jaar een gewone vergadering. Daarnaast komt de Raad van bestuur, op initiatief van zijn voorzitter of op verzoek van ten minste een derde van zijn leden, bijeen. De Raad van bestuur kan eenieder wiens advies van belang kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen. De leden van de Raad van bestuur kunnen zich op de door het reglement van orde van de Raad van bestuur bepaalde wijze laten bijstaan door adviseurs of deskundigen. Het secretariaat van de Raad van bestuur wordt verzorgd door het Agentschap.
Een meerderheid van twee derde van alle stemgerechtigde leden is vereist voor het verkiezen en het ontslaan van de voorzitter en de vicevoorzitter van de Raad van bestuur als bedoeld in lid 4, en voor de goedkeuring van de begroting en de werkprogramma’s.
Het reglement van orde van de Raad van bestuur bepaalt de nadere bijzonderheden van de stemprocedure, en in het bijzonder onder welke voorwaarden een lid namens een ander lid kan handelen. Artikel 6 Taken van de Raad van bestuur
Overeenkomstig de procedure van artikel 110 van het Statuut, kan de Raad van bestuur op basis van artikel 2, lid 1, van het Statuut en op basis van artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, een besluit vaststellen om de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegd gezag te delegeren aan de uitvoerend directeur, en om de voorwaarden vast te stellen waaronder die delegatie kan worden geschorst. De uitvoerend directeur brengt aan de Raad van bestuur verslag uit over de uitoefening van die gedelegeerde bevoegdheden. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheid op zijn beurt subdelegeren. Overeenkomstig de tweede alinea van dit lid kan de Raad van bestuur, wanneer uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, een besluit nemen om de delegatie van bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegd gezag aan de uitvoerend directeur en de door hem verleende subdelegatie tijdelijk te schorsen en deze bevoegdheden zelf uitoefenen dan wel delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur. In afwijking van de tweede alinea is de Raad van bestuur echter verplicht de in de eerste alinea bedoelde bevoegdheden aan de voorzitter van de Raad voor de veiligheidsaccreditatie te delegeren, voor zover het gaat om de aanwerving, evaluatie en herplaatsing van het personeel dat betrokken was bij de activiteiten die vallen onder hoofdstuk III, alsmede de tegen dat personeel te nemen disciplinaire maatregelen. De Raad van bestuur stelt de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de Ambtenaren en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie vast overeenkomstig artikel 110 van het Statuut. Wat de werving, evaluatie en herplaatsing van het bij de activiteiten krachtens hoofdstuk III betrokken personeel en de ten aanzien van dat personeel te nemen disciplinaire maatregelen betreft, raadpleegt hij vooraf de Raad voor de veiligheidsaccreditatie en houdt hij terdege rekening met diens opmerkingen. Hij stelt ook een besluit houdende voorschriften inzake de detachering van nationale deskundigen bij het Agentschap vast. Voorafgaand aan dat besluit raadpleegt de Raad van bestuur, de Raad voor de veiligheidsaccreditatie in verband met de detachering van de bij de in hoofdstuk III bedoelde activiteiten op het gebied van veiligheidsaccreditatie betrokken nationale deskundigen, en houdt hij naar behoren rekening met de opmerkingen van deze raad.
Artikel 7 Uitvoerend directeur Het Agentschap wordt geleid door zijn uitvoerend directeur, die zijn taken uitvoert onder toezicht van de Raad van bestuur, onverminderd de bevoegdheden die overeenkomstig de artikelen 11 en 11 bis respectievelijk aan de Raad voor de veiligheidsaccreditatie en de voorzitter van de Raad voor de veiligheidsaccreditatie zijn verleend. Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie en de Raad van bestuur, is de uitvoerend directeur onafhankelijk bij de uitvoering van zijn taken en vraagt noch aanvaardt hij instructies van een regering of enige andere instantie. Artikel 8 Taken van de uitvoerend directeur De uitvoerend directeur voert de volgende taken uit:
|
2) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 8 bis Werkprogramma en jaarverslag
Er wordt een samenvatting van het jaarverslag openbaar gemaakt.”. |
3) |
Artikel 9, lid 1, komt als volgt te luiden: „1. Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1285/2013 gelden, wanneer door de exploitatie van de systemen de veiligheid van de Unie of de lidstaten in gevaar kan worden gebracht, de procedures die zijn vastgesteld bij Gemeenschappelijk Optreden 2004/552/GBVB.”. |
4) |
De artikelen 10 en 11 worden vervangen door: „Artikel 10 Algemene beginselen De veiligheidsaccreditatieactiviteiten voor Europese GNSS-systemen als bedoeld in dit hoofdstuk worden uitgevoerd volgens de onderstaande beginselen:
Artikel 11 Raad voor de veiligheidsaccreditatie
De Raad voor de veiligheidsaccreditatie is bevoegd om de voorzitter, de vicevoorzitter of beiden te ontslaan. Hij neemt het besluit daartoe met een meerderheid van twee derde van zijn leden. De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitter van de Raad voor de veiligheidsaccreditatie bedraagt twee jaar en kan een keer worden verlengd. De ambtstermijn van beide personen neemt een einde wanneer zij hun hoedanigheid van lid van Raad voor de veiligheidsaccreditatie verliezen.
|
5) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 11 bis Taken van de voorzitter van de Raad voor de veiligheidsaccreditatie
|
6) |
Artikel 12, onder b), wordt vervangen door:
|
7) |
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
Artikel 14, lid 10, wordt vervangen door: „10. Vóór 30 april van het jaar n + 2 verleent het Europees Parlement, op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar n; met uitzondering van het deel van de uitvoering van de begroting dat valt onder de taken die in voorkomend geval aan het Agentschap zijn toevertrouwd op grond van artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1285/2013, waarop de procedure van de artikelen 164 en 165 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (18) van toepassing is. |
9) |
Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd: „HOOFDSTUK IV bis PERSONELE MIDDELEN Artikel 15 bis Personeel
Artikel 15 ter Benoeming en ambtstermijn van de uitvoerend directeur
De door de Raad van bestuur geselecteerde kandidaat kan worden verzocht zo spoedig mogelijk voor het Europees Parlement een verklaring te komen afleggen en vragen van zijn leden te beantwoorden. Voor het aangaan van het contract van de uitvoerend directeur wordt het Agentschap vertegenwoordigd door de voorzitter van de Raad van bestuur. De Raad van bestuur neemt een besluit tot benoeming van de uitvoerend directeur met een meerderheid van twee derde van zijn leden.
Op basis van een voorstel van de Commissie, waarin rekening wordt gehouden met de in de eerste alinea bedoelde beoordeling, kan de Raad van bestuur de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal met ten hoogste vier jaar verlengen. Elk besluit tot verlenging van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur wordt met een meerderheid van twee derde van de leden van de Raad van bestuur genomen. Een uitvoerend directeur van wie de ambtstermijn is verlengd, kan na afloop van de verlenging van zijn mandaat niet deelnemen aan een selectieprocedure voor dezelfde functie. De Raad van bestuur stelt het Europees Parlement in kennis van zijn voornemen de ambtstermijn van de uitvoerend directeur te verlengen. Vóór deze verlenging kan de uitvoerend directeur worden verzocht een verklaring voor de bevoegde commissies van het Europees Parlement te komen afleggen en vragen van leden te beantwoorden.
Artikel 15 quater Gedetacheerde nationale deskundigen Het Agentschap kan ook een beroep doen op nationale deskundigen. Deze deskundigen beschikken over een passende veiligheidsmachtiging voor de graad van rubricering van de informatie die zij verwerken. Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie zijn niet van toepassing op dit personeel.”. |
10) |
De artikelen 16 en 17 worden vervangen door: „Artikel 16 Fraudepreventie
Artikel 17 Voorrechten en immuniteiten Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is van toepassing op het Agentschap en op zijn personeel bedoeld in artikel 15 bis. |
11) |
Artikel 18 wordt geschrapt. |
12) |
De artikelen 22 en 23 worden vervangen door: „Artikel 22 Veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde of gevoelige gegevens
Artikel 22 bis Belangenconflicten
Artikel 23 Deelname van derde landen en internationale organisaties
Artikel 23 bis Gezamenlijke aanbestedingen met de lidstaten Voor de uitvoering van zijn taken is het Agentschap bevoegd om gezamenlijk met de lidstaten aanbestedingen uit te schrijven volgens de voorwaarden van gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (22). |
13) |
Artikel 26 wordt vervangen door: „Artikel 26 Herziening, evaluatie en audit
|
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg, 16 april 2014.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
M.SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
-
D.KOURKOULAS
-
Standpunt van het Europees Parlement van 12 maart 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 april 2014.
-
Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de uitvoering en exploitatie van de Europese satellietnavigatiesystemen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 876/2002 van de Raad en Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 1).
-
Verordening (EU) nr. 912/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 tot oprichting van het Europees GNSS-Agentschap, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1321/2004 van de Raad inzake de beheersstructuren van de Europese programma’s voor radionavigatie per satelliet en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 11).
-
Gemeenschappelijk Optreden 2004/552/GBVB van de Raad van 12 juli 2004 ten aanzien van aspecten van de exploitatie van het Europees systeem voor radionavigatie per satelliet die betrekking hebben op veiligheid van de Europese Unie (PB L 246 van 20.7.2004, blz. 30).
-
Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 274 van 15.10.2013, blz. 1).
-
Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de voorwaarden voor toegang tot de overheidsdienst (publiek gereguleerde dienst) die wordt aangeboden door het wereldwijde satellietnavigatiesysteem dat is ingevoerd door het Galileo-programma (PB L 287 van 4.11.2011, blz. 1).
-
Besluit 2010/803/EU in onderlinge overeenstemming genomen door de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van 10 december 2010 betreffende de plaats van vestiging van het Europees GNSS-Agentschap (PB L 342 van 28.12.2010, blz. 15).
-
Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).
-
Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
-
Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de uitvoering en exploitatie van de Europese satellietnavigatiesystemen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 876/2002 van de Raad en Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 1).
-
Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).
-
Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).
-
Gemeenschappelijk optreden 2004/552/GBVB van de Raad van 12 juli 2004 ten aanzien van aspecten van de exploitatie van het Europees systeem voor radionavigatie per satelliet die betrekking hebben op de veiligheid van de Europese Unie (PB L 246 van 20.7.2004, blz. 30).
-
Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de voorwaarden voor toegang tot de overheidsdienst (publiek gereguleerde dienst) die wordt aangeboden door het wereldwijde satellietnavigatiesysteem dat is ingevoerd door het Galileo-programma (PB L 287 van 4.11.2011, blz. 1).”.
-
Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).”.
-
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
-
Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).”.
-
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).”.
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.