Richtlijn 2015/1794 - Wijziging van de Richtlijnen 2008/94/EG, 2009/38/EG en 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Richtlijn 2001/23/EG wat zeevarenden betreft - Hoofdinhoud
8.10.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 263/1 |
RICHTLIJN (EU) 2015/1794 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 6 oktober 2015
tot wijziging van de Richtlijnen 2008/94/EG, 2009/38/EG en 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Richtlijnen 98/59/EG en 2001/23/EG van de Raad wat zeevarenden betreft
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 153, lid 2, onder b), in samenhang met artikel 153, lid 1, onder b) en e),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens artikel 153 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) kunnen het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure, door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vaststellen die geleidelijk van toepassing zullen worden, ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden en de informatie en de raadpleging van de werknemers. In deze richtlijnen dient te worden vermeden onevenredige kosten of zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen, die duurzame groei en banencreatie bevorderen, daardoor zou kunnen worden belemmerd. |
(2) |
In de Richtlijnen 2008/94/EG (4), 2009/38/EG (5) en 2002/14/EG (6) van het Europees Parlement en de Raad en de Richtlijnen 98/59/EG (7) en 2001/23/EG (8) van de Raad, worden sommige zeevarenden uitgesloten van de respectieve werkingssfeer daarvan, of wordt het de lidstaten toegestaan deze werknemers daarvan uit te sluiten. |
(3) |
In haar mededeling van 21 januari 2009, getiteld „Strategische doelstellingen en aanbevelingen voor het zeevervoersbeleid van de EU tot 2018”, wees de Commissie op het belang van de totstandbrenging van een geïntegreerd juridisch kader om de maritieme sector concurrerender te maken. |
(4) |
Door het bestaan van uitsluitingen en/of de mogelijkheid tot invoering daarvan kunnen zeevarenden worden verhinderd ten volle gebruik te maken van hun recht op rechtvaardige en billijke arbeidsvoorwaarden en van hun recht op informatie en raadpleging, of kan de volledige uitoefening van deze rechten worden beperkt. Voor zover voor het bestaan van uitsluitingen en/of de mogelijkheid tot invoering daarvan op objectieve gronden niet kan worden gerechtvaardigd en zeevarenden niet gelijk worden behandeld, dienen bepalingen die dergelijke uitsluitingen toestaan, te worden geschrapt. |
(5) |
De huidige rechtssituatie, die deels het resultaat is van de specifieke aard van het beroep van zeevarende, heeft ongelijke behandeling van dezelfde categorie werknemers door verschillende lidstaten tot gevolg, al naargelang die lidstaten al dan niet de door de vigerende wettelijke regeling toegestane uitsluitingen en mogelijkheden tot uitsluiting toepassen. Een aanzienlijk aantal lidstaten heeft geen, of slechts beperkt gebruikgemaakt van die mogelijkheden tot uitsluiting. |
(6) |
De Commissie heeft er in haar mededeling van 10 oktober 2007, getiteld „Een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie”, op gewezen dat dat beleid uitgaat van het duidelijke besef dat alles wat met de Europese zeeën en oceanen te maken heeft, met elkaar verweven is en dat beleidslijnen over maritieme aangelegenheden op een holistische manier moeten worden ontwikkeld om tot de gewenste resultaten te komen. Zij benadrukte eveneens de noodzaak van meer en betere banen voor de burgers van de Unie in de maritieme sectoren en het belang van verbetering van de arbeidsvoorwaarden aan boord, onder andere door investeringen in onderzoek, onderwijs, opleiding, gezondheid en veiligheid. |
(7) |
Deze richtlijn is in overeenstemming met de Europa 2020-strategie en de bijbehorende werkgelegenheidsdoelstellingen, en met de strategie die de Commissie in haar mededeling van 23 november 2010, getiteld „Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen: een Europese bijdrage aan volledige werkgelegenheid”, heeft uiteengezet. |
(8) |
De zogenaamde blauwe economie vormt een belangrijk deel van de economie van de Unie wat betreft de werkgelegenheid en de bruto toegevoegde waarde. |
(9) |
Overeenkomstig artikel 154, lid 2, VWEU heeft de Commissie de sociale partners op Unieniveau geraadpleegd over de mogelijke richting van een optreden van de Unie op dit gebied. |
(10) |
De sociale partners in de maritieme sector hebben in het kader van hun sociale dialoog een akkoord bereikt dat van groot belang is voor deze richtlijn. Daarbij is een goed evenwicht gevonden tussen de noodzaak om de arbeidsvoorwaarden van zeevarenden te verbeteren en de noodzaak om rekening te houden met de specifieke eigenschappen van de sector. |
(11) |
Gezien de bijzondere aard van de maritieme sector en de bijzondere arbeidsvoorwaarden van de werknemers voor wie de uitsluitingen gelden die bij deze richtlijn worden geschrapt, is het nodig een aantal bepalingen van de bij de onderhavige richtlijn gewijzigde richtlijnen aan te passen in het licht van het specifieke karakter van de betrokken sector. |
(12) |
Gelet op de technologische ontwikkelingen van de laatste jaren, met name op het gebied van de communicatietechnologie, dienen de informatie- en raadplegingsvereisten te worden geactualiseerd en op de meest geschikte wijze te worden toegepast, onder meer met behulp van nieuwe technologieën voor communicatie op afstand en door de beschikbaarheid van het internet te verbeteren en een zinvol gebruik ervan aan boord te garanderen, zulks teneinde de uitvoering van deze richtlijn te verbeteren. |
(13) |
De rechten van onder deze richtlijn vallende zeevarenden, welke door de lidstaten in hun nationale wetgeving tot omzetting van de Richtlijnen 2008/94/EG, 2009/38/EG, 2002/14/EG, 98/59/EG en 2001/23/EG zijn toegekend, dienen onverlet te worden gelaten. De uitvoering van deze richtlijn mag niet dienen ter rechtvaardiging van enigerlei achteruitgang ten opzichte van de reeds in elke lidstaat bestaande situatie. |
(14) |
Het Maritiem Arbeidsverdrag van 2006 van de Internationale Arbeidsorganisatie is erop gericht om, enerzijds, behoorlijke arbeidsvoorwaarden- en leefomstandigheden voor zeevarenden te bewerkstelligen door te zorgen voor gezondheids- en veiligheidsnormen, eerlijke arbeidsovereenkomsten en beroepsopleidingen en, anderzijds, voor de reders eerlijke concurrentie te garanderen dankzij de wereldwijde toepassing van het verdrag, waarbij tegelijkertijd wordt beoogd op internationaal niveau met betrekking tot sommige, maar niet alle rechten van werknemers, ongeacht hun nationaliteit of de vlag die het schip voert, een gelijk speelveld te waarborgen. Dat verdrag, Richtlijn 2009/13/EG (9) van de Raad en Richtlijnen 2009/16/EG (10) en 2013/54/EU (11) van het Europees Parlement en de Raad leggen rechten van zeevarenden op fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden in een breed scala aan gebieden vast, bieden zeevarenden uitgebreide rechten en bescherming en dragen bij tot de totstandkoming van een gelijke speelveld, ook binnen de Unie. |
(15) |
De Unie dient te streven naar betere arbeidsvoorwaarden en leefomstandigheden aan boord van schepen en naar de aanwending van het innovatiepotentieel om de maritieme sector aantrekkelijker te maken voor zeevarenden van de Unie, met inbegrip van jonge arbeiders. |
(16) |
Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden en de informatie en raadpleging van zeevarenden, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. |
(17) |
Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, met name het recht op rechtvaardige en billijke arbeidsvoorwaarden en op informatie en raadpleging van de werknemers binnen de onderneming. Deze richtlijn dient overeenkomstig deze rechten en beginselen te worden toegepast. |
(18) |
De Richtlijnen 2008/94/EG, 2009/38/EG, 2002/14/EG, 98/59/EG en 2001/23/EG dienen derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging van Richtlijn 2008/94/EG
In artikel 1 van Richtlijn 2008/94/EG wordt lid 3 vervangen door:
„3. Indien een dergelijke bepaling al van toepassing is in hun nationale wetgeving, kunnen de lidstaten huispersoneel in dienst van een natuurlijk persoon van de werkingssfeer van deze richtlijn blijven uitsluiten.”.
Artikel 2
Wijzigingen van Richtlijn 2009/38/EG
Richtlijn 2009/38/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 1 wordt lid 7 geschrapt. |
2) |
Aan artikel 10, lid 3, worden de volgende alinea's toegevoegd: „Een lid van een bijzondere onderhandelingsgroep of van de Europese ondernemingsraad, of diens plaatsvervanger, die lid is van de bemanning van een zeeschip, heeft het recht deel te nemen aan een vergadering van de bijzondere onderhandelingsgroep of van de Europese ondernemingsraad, of aan elke andere vergadering die volgens een uit hoofde van artikel 6, lid 3, ingestelde procedure wordt georganiseerd, indien dat lid of die plaatsvervanger ten tijde van de vergadering niet op zee is of zich bevindt in een haven in een ander land dan waar de scheepvaartmaatschappij is gevestigd. Voor zover mogelijk worden de vergaderingen zo gepland dat de leden of plaatsvervangers, die lid zijn van de bemanning van een zeeschip, er makkelijk aan kunnen deelnemen. Wanneer een lid van een bijzondere onderhandelingsgroep of van de Europese ondernemingsraad, of diens plaatsvervanger, die lid is van de bemanning van een zeeschip, verhinderd is een vergadering bij te wonen, wordt de mogelijkheid om van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën gebruik te maken, indien mogelijk, in aanmerking genomen.”. |
Artikel 3
Wijziging van Richtlijn 2002/14/EG
In artikel 3 van Richtlijn 2002/14/EG wordt lid 3 geschrapt.
Artikel 4
Wijzigingen van Richtlijn 98/59/EG
Richtlijn 98/59/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 1, lid 2, wordt punt c) geschrapt. |
2) |
In artikel 3, lid 1, wordt na de tweede alinea de volgende alinea ingevoegd: „Wanneer het plan voor collectief ontslag de leden van de bemanning van een zeeschip betreft, geeft de werkgever daarvan kennis aan de bevoegde instantie van de staat waarvan het schip de vlag voert.”. |
Artikel 5
Wijziging van Richtlijn 2001/23/EG
In artikel 1 van Richtlijn 2001/23/EG wordt lid 3 vervangen door:
„3. Deze richtlijn is van toepassing op de overgang van een zeeschip als onderdeel van de overgang van een onderneming, vestiging of onderdeel van een onderneming of vestiging in de zin van de leden 1 en 2, op voorwaarde dat de verkrijger onder de territoriale werkingssfeer van het Verdrag valt of dat de overgegane onderneming, vestiging of onderdeel van een onderneming of vestiging onder die werkingssfeer blijft.
Deze richtlijn is niet van toepassing wanneer de overgang uitsluitend een of meer zeeschepen betreft.”.
Artikel 6
Beschermingsniveau
De uitvoering van deze richtlijn vormt onder geen beding een reden voor de verlaging van het algemene niveau van bescherming van de onder deze richtlijn vallende personen, dat de lidstaten reeds hebben toegekend op de door de Richtlijnen 2008/94/EG, 2009/38/EG, 2002/14/EG, 98/59/EG en 2001/23/EG geregelde terreinen.
Artikel 7
Rapportage door de Commissie
De Commissie legt, na overleg met de lidstaten en de sociale partners op Unieniveau, uiterlijk op 10 oktober 2019 een rapport over de uitvoering en de toepassing van de artikelen 4 en 5 voor aan het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 8
Omzetting
-
1.De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 10 oktober 2017 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
-
2.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 9
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 10
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 6 oktober 2015.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
M.SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
-
N.SCHMIT
-
Standpunt van het Europees Parlement van 8 juli 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 18 september 2015.
-
Richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB L 283 van 28.10.2008, blz. 36).
-
Richtlijn 2009/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (PB L 122 van 16.5.2009, blz. 28).
-
Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap (PB L 80 van 23.3.2002, blz. 29).
-
Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag (PB L 225 van 12.8.1998, blz. 16).
-
Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 82 van 22.3.2001, blz. 16).
-
Richtlijn 2009/13/EG van de Raad van 16 februari 2009 tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het Maritiem Arbeidsverdrag van 2006 en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG (PB L 124 van 20.5.2009, blz. 30).
-
Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57).
-
Richtlijn 2013/54/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende bepaalde verantwoordelijkheden van de vlaggenstaat met betrekking tot de naleving en de handhaving van het Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (PB L 329 van 10.12.2013, blz. 1).
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.