Verordening 2014/1253 - Uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG met betrekking tot de eisen inzake ecologisch ontwerp voor ventilatie-eenheden - Hoofdinhoud
25.11.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 337/8 |
VERORDENING (EU) Nr. 1253/2014 VAN DE COMMISSIE
van 7 juli 2014
tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de eisen inzake ecologisch ontwerp voor ventilatie-eenheden
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (1), en met name artikel 15, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig Richtlijn 2009/125/EG dient op energiegerelateerde producten die een significant omzet- en handelsvolume vertegenwoordigen, in de Unie een significant milieueffect hebben, alsook een significant potentieel voor verbetering met betrekking tot het milieueffect zonder dat dit buitensporige kosten meebrengt, een uitvoeringsmaatregel of een zelfreguleringsmaatregel met betrekking tot eisen inzake ecologisch ontwerp van toepassing te zijn. |
(2) |
De Commissie heeft de technische, economische en milieuaspecten van ventilatie-eenheden beoordeeld. Uit de beoordeling is gebleken dat ventilatie-eenheden in de Unie in grote hoeveelheden in de handel worden gebracht. Het energieverbruik tijdens de gebruiksfase is het belangrijkste milieuaspect van ventilatie-eenheden, want hier is er aanzienlijk potentieel voor kosteneffectieve energiebesparingen en broeikasgasemissiereductie. |
(3) |
Ventilatoren zijn een belangrijk onderdeel van ventilatie-eenheden. Bij Verordening (EU) nr. 327/2011 van de Commissie (2) zijn algemene minimale energie-efficiëntie-eisen voor ventilatoren vastgesteld. Het elektriciteitsverbruik van de ventilatiefuncties van ventilatoren die deel uitmaken van ventilatie-eenheden wordt geregeld door de minimale energie-efficiëntie-eisen van die verordening, maar in veel ventilatie-eenheden worden ventilatoren gebruikt die niet onder die verordening vallen. Daarom moeten voor ventilatie-eenheden uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld. |
(4) |
Omdat in de praktijk twee verschillende reeksen meetnormen worden gebruikt, moet op basis van het individuele luchtdebiet een onderscheid worden gemaakt tussen maatregelen die van toepassing zijn op residentiële ventilatie-eenheden en maatregelen die van toepassing zijn op niet-residentiële ventilatie-eenheden. |
(5) |
Kleine ventilatie-eenheden met een elektrisch ingangsvermogen van minder dan 30 W per luchtstroom dienen, behalve voor informatievereisten, van de vereisten van deze verordening te worden uitgesloten. Die eenheden zijn voor veel verschillende toepassingen ontworpen, worden vaak slechts occasioneel gebruikt en werken uitsluitend met extra functies, bijvoorbeeld in badkamers. Indien deze eenheden in het toepassingsgebied zouden worden opgenomen, zou dat gezien de grote hoeveelheden die worden verkocht voor het markttoezicht een aanzienlijke administratieve belasting vertegenwoordigen, hoewel dit slechts tot een klein deel van het energiebesparingspotentieel zou bijdragen. Overwegende echter dat de functies vergelijkbaar zijn met die van andere ventilatie-eenheden, moet ook hun mogelijke opname in het toepassingsgebied aan bod komen wanneer deze verordening opnieuw wordt bekeken. Voorts dienen ook ventilatie-eenheden te worden uitgesloten die specifiek zijn ontworpen om uitsluitend in noodgevallen of in een ongewone of gevaarlijke omgeving te worden gebruikt, aangezien deze zelden en gedurende korte tijd worden gebruikt. De uitzonderingen maken ook duidelijk dat multifunctionele eenheden die hoofdzakelijk verwarmen of koelen, alsook afzuigkappen voor keukens zijn uitgesloten. De Commissie heeft voorbereidende studies uitgevoerd om de technische, economische en milieuaspecten van residentiële en niet-residentiële ventilatie-eenheden te analyseren. De studies werden verricht in samenwerking met de belanghebbenden en de betrokken partijen uit de Unie en derde landen, en de bevindingen ervan werden openbaar gemaakt. |
(6) |
De milieuparameter van de desbetreffende producten die in het kader van deze verordening als het significantst is aangemerkt, is het energieverbruik in de gebruiksfase. Het jaarlijkse elektriciteitsverbruik in de Unie van de onder deze verordening vallende producten werd in 2010 geraamd op 77,6 TWh. Tegelijkertijd besparen deze producten 2 570 PJ aan energie voor ruimteverwarming. Met gebruikmaking van een omrekeningsfactor van 2,5 van elektriciteit naar primaire energie vertoont de energiebalans in 2010 alles bij elkaar een jaarlijkse besparing aan primaire energie van 1 872 PJ. Indien er geen specifieke maatregelen worden genomen, zal de totale besparing in 2025 naar schatting tot 2 829 PJ stijgen. |
(7) |
Uit de voorbereidende studies blijkt dat het energieverbruik van de onder deze verordening vallende producten aanzienlijk kan worden verminderd. Het gecombineerde effect van de eisen inzake ecologisch ontwerp die in deze verordening en in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1254/2014 van de Commissie (3) zijn vastgesteld, zal naar verwachting resulteren in een totale toename van de besparing met 1 300 PJ (45 %) tot een niveau van 4 130 PJ in 2025. |
(8) |
Uit de voorbereidende studies is gebleken dat eisen betreffende de andere parameters inzake ecologisch ontwerp, zoals bedoeld in deel 1 van bijlage I bij Richtlijn 2009/125/EG, niet nodig zijn voor ventilatie-eenheden, aangezien het energieverbruik in de gebruiksfase veruit de belangrijkste milieuparameter is. |
(9) |
De eisen inzake ecologisch ontwerp moeten geleidelijk worden ingevoerd, zodat fabrikanten voldoende tijd krijgen om het ontwerp van de onder deze verordening vallende producten te herzien. Wat de timing betreft, moet rekening worden gehouden met de gevolgen voor de kosten voor eindgebruikers en producenten, met name kleine en middelgrote ondernemingen, en moet erop worden toegezien dat de milieuprestaties van ventilatie-eenheden zonder onnodige vertraging worden verbeterd. |
(10) |
Op verzoek van de Commissie moeten de productparameters worden gemeten en berekend met gebruikmaking van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methoden die beantwoorden aan de erkende stand van de techniek voor meet- en rekenmethoden, met inbegrip van, voor zover beschikbaar, geharmoniseerde normen die op verzoek van de Commissie door Europese normalisatie-instellingen zijn opgesteld, overeenkomstig de procedures van Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad (4). |
(11) |
Op grond van de informatie die tijdens de voorbereidingsfase van de maatregel werd verzameld, moeten in de uitvoeringsmaatregel benchmarks worden vastgesteld voor soorten ventilatie-eenheden met een hoge energie-efficiëntie die momenteel beschikbaar zijn, zodat producenten van deze beoordeling gebruik kunnen maken om alternatieve ontwerpen en de bereikte milieuprestaties van het product aan de hand van benchmarks te evalueren. Dit zal ertoe bijdragen dat informatie op ruime schaal beschikbaar en gemakkelijk toegankelijk is, in het bijzonder voor kleine, middelgrote en zeer kleine bedrijven, wat de integratie van de beste ontwerptechnologieën en de ontwikkeling van efficiëntere producten ter vermindering van het energieverbruik zal vergemakkelijken. |
(12) |
Het in artikel 18 van Richtlijn 2009/125/EG genoemde overlegforum werd geraadpleegd. |
(13) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2009/125/EG ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
-
1.Deze verordening is van toepassing op ventilatie-eenheden en stelt eisen inzake ecologisch ontwerp vast voor het in de handel brengen of ingebruiknemen daarvan.
-
2.Deze verordening is niet van toepassing op ventilatie-eenheden die:
a) |
éénrichtingsventilatie-eenheden (afzuig- of aanzuigventilatie-eenheden) zijn, met een elektrisch ingangsvermogen van minder dan 30 W, behalve voor informatievereisten; |
b) |
tweerichtingsventilatie-eenheden zijn, met een totaal elektrisch ingangsvermogen voor de ventilatoren van minder dan 30 W per luchtstroom, behalve voor informatievereisten; |
c) |
axiale of centrifugale ventilatoren zijn die slechts zijn uitgerust met een behuizing in de zin van Verordening (EU) nr. 327/2011; |
d) |
uitsluitend gespecificeerd zijn als ventilatoren die worden gebruikt op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen zoals gedefinieerd in Richtlijn 94/9/EG van het Europees Parlement en de Raad (5); |
e) |
uitsluitend gespecificeerd zijn als ventilatie-eenheden die in noodgevallen en gedurende korte tijd worden gebruikt, en die voldoen aan de fundamentele eisen voor bouwwerken met betrekking tot brandveiligheid van Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6); |
f) |
uitsluitend gespecificeerd zijn als ventilatie-eenheden die worden gebruikt:
|
g) |
een warmtewisselaar en een warmtepomp voor warmteterugwinning bevatten of warmteoverdracht of -afvoer mogelijk maken naast die van het warmteterugwinningssysteem, met uitzondering van warmteoverdracht voor bescherming tegen vorst of ontdooiing; |
h) |
zijn ingedeeld als afzuigkappen die vallen onder Verordening (EU) nr. 66/2014 van de Commissie (7) inzake keukenapparatuur. |
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:
1. |
„ventilatie-eenheid (VE)”: een elektrisch toestel uitgerust met ten minste één waaier, één motor en een kast, dat bedoeld is om in een gebouw of een deel van een gebouw vervuilde lucht door buitenlucht te vervangen; |
2. |
„residentiële ventilatie-eenheid” (RVE): een ventilatie-eenheid:
|
3. |
„niet-residentiële ventilatie-eenheid” (NRVE): een ventilatie-eenheid met een maximaal debiet van meer dan 250 m3/h, of met een maximaal debiet van de ventilatie-eenheid tussen 250 en 1 000 m3/h, die volgens de producent niet uitsluitend voor residentiële ventilatie bedoeld is; |
4. |
„maximaal debiet” is het aangegeven maximale debiet van het luchtvolume van de ventilatie-eenheid die overeenkomstig de instructies van de fabrikant kan worden bereikt met geïntegreerde of afzonderlijk meegeleverde regelaars in standaardluchtomstandigheden (20 °C) en 101 325 Pa, wanneer de eenheid volledig (d.w.z. inclusief schone filters) en volgens de instructies van de producent is geïnstalleerd; voor RVE's met luchtkanalen is het maximaal debiet in verhouding tot de luchtstroom bij 100 Pa extern statisch drukverschil, en voor RVE's zonder luchtkanalen is het in verhouding tot de luchtstroom bij het laagst mogelijke totale drukverschil te kiezen uit een reeks waarden van 10 (minimum)-20-50-100-150-200-250 Pa, waarbij de waarde moet worden gekozen die gelijk is aan of net lager is dan de gemeten drukverschilwaarde; |
5. |
„éénrichtingsventilatie-eenheid” (EVE): een ventilatie-eenheid die een luchtstroom in slechts één richting produceert, van binnen naar buiten (afgezogen lucht) of van buiten naar binnen (aangezogen lucht), waar de mechanisch geproduceerde luchtstroom door natuurlijke luchtaan- of -afvoer wordt gecompenseerd; |
6. |
„tweerichtingsventilatie-eenheid” (TVE): een ventilatie-eenheid die een luchtstroom van binnen naar buiten en omgekeerd produceert en met zowel afzuig- als aanzuigventilatoren is uitgerust; |
7. |
„equivalent ventilatie-eenheidsmodel”: een ventilatie-eenheid met dezelfde technische eigenschappen volgens de toepasselijke eisen inzake productinformatie, maar die door dezelfde producent, gemachtigde of importeur als een ander ventilatie-eenheidsmodel in de handel wordt gebracht. |
Voor de toepassing van de bijlagen II tot en met IX worden bijkomende definities vastgesteld in bijlage I.
Artikel 3
Eisen inzake ecologisch ontwerp
-
1.Met ingang van 1 januari 2016 voldoen RVE's aan de specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp van bijlage II, punt 1.
-
2.Met ingang van 1 januari 2016 voldoen NRVE's aan de specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp van bijlage III, punt 1.
-
3.Met ingang van 1 januari 2018 voldoen RVE's aan de specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp van bijlage II, punt 2.
-
4.Met ingang van 1 januari 2018 voldoen NRVE's aan de specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp van bijlage III, punt 2.
Artikel 4
Informatievereisten
-
1.Met ingang van 1 januari 2016 moeten producenten van RVE's en hun gemachtigden, alsook importeurs van RVE's voldoen aan de informatievereisten van bijlage IV.
-
2.Met ingang van 1 januari 2016 moeten producenten van NRVE's en hun gemachtigden, alsook importeurs van NRVE's voldoen aan de informatievereisten van bijlage V.
Artikel 5
Overeenstemmingsbeoordeling
-
1.Producenten van ventilatie-eenheden voeren de in artikel 8 van Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde procedure voor overeenstemmingsbeoordeling uit en maken gebruik van de in bijlage IV bij die richtlijn beschreven interne ontwerpcontrole of het in bijlage V bij die richtlijn beschreven beheersysteem.
Voor de overeenstemmingsbeoordeling van RVE's wordt de berekening van de specifieke eis inzake energieverbruik uitgevoerd overeenkomstig bijlage VIII bij deze verordening.
Voor de overeenstemmingsbeoordeling van NRVE's wordt de berekening van de specifieke eis inzake energieverbruik uitgevoerd overeenkomstig bijlage IX bij deze verordening.
-
2.Het technisch documentatiedossier opgesteld overeenkomstig bijlage IV bij Richtlijn 2009/125/EG bevat een afschrift van de productinformatie vastgesteld in de bijlagen IV en V bij deze verordening.
Wanneer de informatie die is opgenomen in de technische documentatie voor een specifiek model van ventilatie-eenheid werd verkregen door berekeningen op basis van het ontwerp, of door extrapolatie van andere ventilatie-eenheden, of door beide, bevat de technische documentatie de volgende informatie:
a) |
details van deze berekeningen of extrapolaties, of beide; |
b) |
details van tests uitgevoerd door producenten om de nauwkeurigheid van de berekeningen en extrapolaties te controleren; |
c) |
een lijst van eventuele andere modellen van ventilatie-eenheden waarvoor de informatie in de technische documentatie op dezelfde basis is verkregen; |
d) |
een lijst van equivalente ventilatie-eenheidsmodellen. |
Artikel 6
Controleprocedure met het oog op markttoezicht
Bij het uitvoeren van het in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/125/EG bedoelde markttoezicht met betrekking tot de naleving van de in bijlage II bij deze verordening beschreven eisen voor RVE's en van de in bijlage III bij deze verordening beschreven eisen voor NRVE's, gebruiken de autoriteiten van de lidstaten de in bijlage VI beschreven controleprocedure.
Artikel 7
Benchmarks
De benchmarks bedoeld in punt 2 van deel 3 van bijlage I bij Richtlijn 2009/125/EG, die op ventilatie-eenheden moeten worden toegepast, zijn vastgesteld in bijlage VII bij deze verordening.
Artikel 8
Evaluatie
De Commissie beoordeelt de noodzaak om eisen vast te stellen voor luchtlekkagepercentages in het licht van de technologische vooruitgang en presenteert de resultaten van deze beoordeling uiterlijk op 1 januari 2017 aan het overlegforum.
Uiterlijk op 1 januari 2020 evalueert de Commissie deze verordening in het licht van de technologische vooruitgang en presenteert zij de resultaten van deze evaluatie aan het overlegforum.
De evaluatie omvat een beoordeling van:
a) |
de mogelijke uitbreiding van het toepassingsgebied van deze verordening tot éénrichtingseenheden met een elektrisch ingangsvermogen van minder dan 30 W, en tweerichtingseenheden met een totaal elektrisch ingangsvermogen voor de ventilatoren van minder dan 30 W per luchtstroom; |
b) |
de in bijlage VI vastgestelde controletoleranties; |
c) |
de wenselijkheid rekening te houden met de effecten van filters met laag energieverbruik op de energie-efficiëntie; |
d) |
de noodzaak van een volgende fase met strengere eisen inzake ecologisch ontwerp. |
Artikel 9
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 7 juli 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
-
Verordening (EU) nr. 327/2011 van de Commissie van 30 maart 2011 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de eisen inzake ecologisch ontwerp voor door motoren aangedreven ventilatoren met een elektrisch ingangsvermogen tussen 125 W en 500 kW (PB L 90 van 6.4.2011, blz. 8).
-
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1254/2014 van de Commissie van 11 juli 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake energie-etikettering van residentiële ventilatie-eenheden (zie bladzijde 27 van dit Publicatieblad).
-
Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).
-
Richtlijn 94/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen (PB L 100 van 19.4.1994, blz. 1).
-
Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PB L 88 van 4.4.2011, blz. 5).
-
Verordening (EU) nr. 66/2014 van de Commissie van 14 januari 2014 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp voor huishoudelijke ovens, kookplaten en afzuigkappen betreft (PB L 29 van 31.1.2014, blz. 33).
BIJLAGE I
Definities
Definities voor de toepassing van de bijlagen II tot en met IX bij deze verordening:
1. |
Definities:
|
2. |
Definities voor NRVE's, naast de definities in bijlage I, deel 1:
|
BIJLAGE II
Specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp voor RVE's, zoals bedoeld in artikel 3, leden 1 en 3
1. |
Met ingang van 1 januari 2016:
|
2. |
Met ingang van 1 januari 2018:
|
BIJLAGE III
Specifieke eisen inzake ecologisch ontwerp voor NRVE's, zoals bedoeld in artikel 3, leden 2 en 4
1. |
Met ingang van 1 januari 2016:
|
2. |
Met ingang van 1 januari 2018:
|
BIJLAGE IV
Informatievereisten voor RVE's als bedoeld in artikel 4, lid 1
1. |
Met ingang van 1 januari 2016 moet de volgende productinformatie worden vermeld:
|
2. |
De in punt 1 opgenomen informatie is beschikbaar:
|
3. |
Op de vrij toegankelijke website van de producent moeten gedetailleerde instructies beschikbaar zijn, waarin onder meer wordt aangegeven welke instrumenten nodig zijn voor het manueel demonteren van motoren met permanente magneten, en van elektronische onderdelen (printkaarten/printplaten en displays > 10 g of > 10 cm2), batterijen en grotere plastic onderdelen (> 100 g) met het oog op het efficiënt recycleren van materialen, behalve voor modellen waarvan jaarlijks minder dan 5 eenheden worden geproduceerd. |
BIJLAGE V
Informatievereisten voor NRVE's als bedoeld in artikel 4, lid 2
1. |
Met ingang van 1 januari 2016 moet de volgende productinformatie worden vermeld:
|
2. |
De in punt 1, onder a) tot en met s), opgenomen informatie is beschikbaar:
|
3. |
Op de vrij toegankelijke website van de producent moeten gedetailleerde instructies beschikbaar zijn, waarin onder meer wordt aangegeven welke instrumenten nodig zijn voor het manueel voormonteren/demonteren van motoren met permanente magneten, en van elektronische onderdelen (printkaarten/printplaten en displays > 10 g of > 10 cm2), batterijen en grotere plastic onderdelen (> 100 g) met het oog op het efficiënt recycleren van materialen, behalve voor modellen waarvan minder dan 5 eenheden per jaar worden geproduceerd. |
BIJLAGE VI
Controleprocedure met het oog op markttoezicht
Teneinde te controleren of aan de in de bijlagen II tot en met V vermelde eisen is voldaan, testen de autoriteiten van de lidstaten één ventilatie-eenheid. Wanneer de gemeten waarden of de op basis van gemeten waarden berekende waarden niet overeenstemmen met de door de producent aangegeven waarden in de zin van artikel 5, rekening houdend met de toleranties in tabel 1:
— |
wordt het model, wanneer het gaat om modellen waarvan minder dan 5 eenheden per jaar worden geproduceerd, geacht niet aan deze verordening te voldoen; |
— |
test de markttoezichtsautoriteit, wanneer het gaat om modellen waarvan 5 of meer eenheden per jaar worden geproduceerd, willekeurig 3 extra eenheden. |
Wanneer het rekenkundige gemiddelde van de gemeten waarden voor deze eenheden niet voldoet aan de eisen, rekening houdend met de toleranties in tabel 1, worden het model en alle equivalente modellen geacht niet te voldoen aan de eisen van de bijlagen II tot en met V.
Binnen een maand na de vaststelling van het besluit dat het model niet voldoet aan de verordening verstrekken de autoriteiten van de lidstaat de testresultaten en overige relevante informatie aan de autoriteiten van de andere lidstaten en aan de Commissie.
De autoriteiten van de lidstaten gebruiken de meet- en berekeningsmethoden van de bijlagen VIII en IX en passen uitsluitend de toleranties in tabel 1 toe.
Tabel 1
Parameter |
Controletoleranties |
SPI |
De gemeten waarde bedraagt niet meer dan 1,07 keer de aangegeven maximumwaarde. |
Het thermisch rendement van RVE's en NRVE's |
De gemeten waarde bedraagt niet minder dan 0,93 keer de aangegeven minimumwaarde. |
SFPint |
De gemeten waarde bedraagt niet meer dan 1,07 keer de aangegeven maximumwaarde. |
Efficiëntie van de ventilator EVE, niet-residentieel |
De gemeten waarde bedraagt niet minder dan 0,93 keer de vereiste minimumwaarde. |
Geluidsvermogensniveau RVE |
De gemeten waarde bedraagt niet meer dan de aangegeven maximumwaarde plus 2 dB |
Geluidsvermogensniveau NRVE |
De gemeten waarde bedraagt niet meer dan de aangegeven maximumwaarde plus 5 dB |
De producent of de importeur gebruiken de controletoleranties niet om de waarden in de technische documentatie vast te stellen of om deze waarden te interpreteren met het oog op overeenstemming.
BIJLAGE VII
Benchmarks
Residentiële ventilatie-eenheden:
a) |
SEC; – 42 kWh/(m2.a) voor TVE's, en – 27 kWh/(m2.a) voor EVE's; |
b) |
warmteterugwinning ηt: 90 % voor TVE's. |
Niet-residentiële ventilatie-eenheden:
a) |
SFPint: 150 W/(m3/s) onder de grenswaarde voor fase 2 voor NRVE's met debiet ≥ 2 m3/s, en 250 W/(m3/s) onder de grenswaarde voor fase 2 voor NRVE's met debiet < 2 m3/s; |
b) |
warmteterugwinning ηt_nrvu : 85 %, en met mobiele warmteterugwinningssystemen 80 %. |
BIJLAGE VIII
Berekening van de specifieke eis inzake energieverbruik
Het specifieke energieverbruik SEC wordt berekend met de volgende vergelijking:
waarbij
— |
SEC het specifieke energieverbruik is voor ventilatie per m2 verwarmde vloeroppervlakte van een woning of een gebouw [kWh/(m2.a)]; |
— |
ta het aantal jaarlijkse bedrijfsuren is [h/a]; |
— |
pef de primaire-energiefactor is voor elektriciteitsopwekking en distributie [-]; |
— |
qnet de netto ventilatiedebietbehoefte per m2 verwarmde vloeroppervlakte is [m3/h.m2]; |
— |
MISC een geaggregeerde algemene typologiefactor is, die factoren voor de effectiviteit van de ventilatie, de lekkage van de luchtkanalen en extra infiltratie omvat [-]; |
— |
CTRL de ventilatieregelingsfactor is [-]; |
— |
x een exponent is die rekening houdt met de niet-lineariteit tussen thermische energie en elektriciteitsbesparing, afhankelijk van de eigenschappen van de motor en de aandrijving [-]; |
— |
SPI het specifiek ingangsvermogen is [kW/(m3/h)]; |
— |
th het totale aantal uren stookseizoen is [h]; |
— |
ΔΤh het gemiddelde verschil is tussen binnen- (19 °C) en buitentemperatuur tijdens een stookseizoen, min 3K correctie voor winst door de zon en interne warmtebronnen [K]; |
— |
ηh de gemiddelde efficiëntie van de ruimteverwarming is [-]; |
— |
cair de specifieke warmtecapaciteit van lucht bij constante druk en dichtheid is [kWh/(m3 K)]; |
— |
qref het referentiedebiet van de natuurlijke ventilatie per m2 verwarmde vloeroppervlakte is [m3/h.m2]; |
— |
ηt het thermisch rendement van de warmteterugwinning is [-]; |
— |
Qdefr de jaarlijkse verwarmingsenergie is per m2 verwarmde vloeroppervlakte [kWh/m2.a] voor ontdooiing met een regelbare elektrische weerstandsverwarming.
waarbij
Qdefr applies only to bidirectional units with recuperative heat exchanger; Voor éénrichtingseenheden of eenheden met regeneratieve warmtewisselaar is Qdefr = 0 |
SPI en ηt zijn waarden die zijn afgeleid van tests en berekeningsmethoden.
Andere parameters en hun standaardwaarden zijn opgenomen in tabel 1.
Tabel 1
Berekeningsparameters voor het SEC
algemene typologie |
MISC |
||||
Eenheden met luchtkanalen |
1,1 |
||||
Eenheden zonder luchtkanalen |
1,21 |
||||
ventilatieregeling |
CTRL |
||||
Manuele regeling (geen DCV) |
1 |
||||
Klokregeling (geen DCV) |
0,95 |
||||
Centrale behoeftegestuurde regeling |
0,85 |
||||
Plaatselijke behoeftegestuurde regeling |
0,65 |
||||
motor & aandrijving |
x-waarde |
||||
aan/uit & één snelheid |
1 |
||||
2 snelheden |
1,2 |
||||
verschillende snelheden |
1,5 |
||||
variabele snelheid |
2 |
||||
Klimaat |
th in h |
ΔΤh in K |
tdefr in h |
ΔΤdefr in K |
Qdefr (1) in kWh/a.m2 |
Koud |
6 552 |
14,5 |
1 003 |
5,2 |
5,82 |
Gematigd |
5 112 |
9,5 |
168 |
2,4 |
0,45 |
Warm |
4 392 |
5 |
— |
— |
— |
Standaardwaarden |
waarde |
||||
de specifieke warmtecapaciteit van lucht, cair in kWh/(m3K) |
0,000344 |
||||
de netto ventilatiebehoefte per m2 verwarmde vloeroppervlakte, qnet in m3/h.m2 |
1,3 |
||||
het referentiedebiet van de natuurlijke ventilatie per m2 verwarmde vloeroppervlakte, qref in m3/h.m2 |
2,2 |
||||
het aantal jaarlijkse bedrijfsuren, ta in h |
8760 |
||||
de primaire-energiefactor voor elektriciteitsopwekking en -distributie, pef |
2,5 |
||||
de efficiëntie van de ruimteverwarming, ηh |
75 % |
-
Ontdooiing is alleen van toepassing op tweerichtingseenheden met recuperatieve warmtewisselaar en wordt berekend als Qdefr = tdefr * Δtdefr * cair * qnet * pef. Voor éénrichtingseenheden of eenheden met regeneratieve warmtewisselaar is Qdefr = 0
BIJLAGE IX
Metingen en berekeningen voor NRVE's
De tests en berekeningen in verband met NRVE's worden uitgevoerd met gebruikmaking van een „referentieconfiguratie” van het product.
Eenheden voor tweeërlei gebruik worden bij gebruik als ventilator getest en berekend.
-
1.THERMISCH RENDEMENT VAN EEN NIET-RESIDENTIEEL WARMTETERUGWINNINGSSYSTEEM
Het thermisch rendement van een niet-residentieel warmteterugwinningssysteem is gedefinieerd als
waarbij
— |
ηt het thermisch rendement van het HRS is [-]; |
— |
t2 ″ de temperatuur is van de aangezogen lucht die het HRS verlaat en het vertrek binnenkomt [°C]; |
— |
t2 ′ de temperatuur van de buitenlucht is [°C]; |
— |
t1 ′ de temperatuur is van de afgezogen lucht die het vertrek verlaat en in het HRS binnenkomt [°C]. |
-
2.FILTERCORRECTIES
Wanneer één of beide filters ontbreken in vergelijking met de referentieconfiguratie worden de volgende filtercorrecties toegepast:
Met ingang van 1 januari 2016:
|
Met ingang van 1 januari 2018:
|
„Fijnfilter”: een filter die voldoet aan de voorwaarden voor filterefficiëntie in de onderstaande test- en berekeningsmethoden, die door de leverancier van de filter moeten worden aangegeven. Fijnfilters worden getest bij een luchtstroom van 0,944 m3/s en een filteroppervlakte van 592 × 592 mm (raam 610 × 610 mm) (aanstroomsnelheid 2,7 m/s). Na de luchtstroom naar behoren te hebben voorbereid, gekalibreerd en op uniformiteit te hebben gecontroleerd, worden de initiële filterefficiëntie en de drukdaling van de schone filter gemeten. De filter wordt geleidelijk geladen met geschikt stof tot een uiteindelijke daling van de filterdruk met 450 Pa. Eerst wordt 30 g geladen in de stofgenerator; vervolgens moet in minstens 4 gelijke intervallen stof worden geladen tot de einddruk wordt bereikt. Het stof wordt in de filter gebracht met een concentratie van 70 mg/m3. De filterefficiëntie wordt gemeten met druppels met een grootte van 0,2 tot 3 μm van een testaerosol (DEHS DiEthylHexylSebacaat) bij ongeveer 0,39 dm3/s (1,4 m3/h); de partikels worden 13 keer geteld met een optische partikelteller (OPC — optical particle counter), achtereenvolgens vóór en achter de filter en met tussenpozen van minstens 20 seconden. Er worden incrementele filterefficiëntie- en drukdalingswaarden vastgesteld. De gemiddelde filterefficiëntie gedurende de test voor de verschillende klassen van partikelgrootte wordt berekend. Om in aanmerking te komen als „fijnfilter” moet de gemiddelde efficiëntie voor partikelgrootte 0,4 μm meer dan 80 % bedragen en moet de minimumefficiëntie hoger zijn dan 35 %. De minimumefficiëntie is de laagste efficiëntie van de efficiëntie in ontladen toestand, de initiële efficiëntie en de laagste efficiëntie gedurende de ladingsprocedure van de test. De ontladingsefficiëntietest is grotendeels gelijk aan de hierboven beschreven gemiddelde-efficiëntietest, behalve dat het platte blad van het filtermediummonster vóór de test elektrostatisch wordt ontladen met isopropanol (IPA).
„Mediumfilter”: een filter die voldoet aan de volgende voorwaarden voor filterefficiëntie: een „mediumfilter” is een luchtfilter voor een ventilatie-eenheid, waarvoor net als voor de fijnfilter berekeningen en een rendementstest zijn uitgevoerd, maar die voldoet aan de voorwaarde dat de gemiddelde efficiëntie voor partikelgrootte 0,4 μm meer dan 40 % moet bedragen, wat door de leverancier van de filter moet worden aangegeven.
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.