Resolutie van de Raad van de EG en van de Vertegenwoordigers van de Regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 19 oktober 1987 inzake de voortzetting en uitvoering van een gemeenschappelijk milieubeleid en milieu-actieprogramma (1987-1992)

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 41987X1207

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

41987X1207

Resolutie van de Raad van de Europese Gemeenschappen en van de Vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid- Staten, in het kader van de Raad bijeen, van 19 oktober 1987 inzake de voortzetting en uitvoering van een communautair milieubeleid en milieu-actieprogramma (1987-1992)

Publicatieblad Nr. C 328 van 07/12/1987 blz. 0001 - 0044

RESOLUTIE VAN DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN EN VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LID-STATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN, van 19 oktober 1987 inzake de voortzetting en uitvoering van een communautair milieubeleid en milieu-actieprogramma (1987-1992) (87/C 328/01)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ENDE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LID-STATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

stellenvast dat de maatregelen waartoe bijgaand programma aanleiding geeft, in bepaalde gevallen opcommunautair niveau, en in andere gevallen door de Lid- Staten dienen te worden uitgevoerd,

wat dedoor de Lid-Staten uit te voeren maatregelen betreft, zullen deze laatste op de uitvoering daarvantoezien, met dien verstande dat de Raad ten aanzien van deze maatregelen de in de Verdragenbedoelde coördinerende bevoegdheid uitoefent,

wat de door de Instellingen van de EuropeseGemeenschappen uit te voeren maatregelen van het programma betreft, geldt het volgende:

DE RAAD VANDE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voorKolen en Staal,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Geletop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

Gezien het ontwerp vande Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement (1),

  • (1) 
    Advies uitgebracht op 14 mei 1987 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

Gezien het advies van hetEconomisch en Sociaal Comité (2),

(2)Advies uitgebracht op 14 mei 1987 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

Overwegende dat het Verdrag tot oprichting van de EuropeseEconomische Gemeenschap, gewijzigd bij de Europese Akte, voorziet in de ontwikkeling entenuitvoerlegging van een communautair milieubeleid, en de doelstellingen en beginselen bevat dieaan dit beleid ten grondslag moeten liggen;

Overwegende dat in de verklaring van de Raad van deEuropese Gemeenschappen en van de vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid-Staten, in hetkader van de Raad bijeen, van 22 november 1973 (3), wordt opgeroepen tot uitvoering van eenmilieuactieprogramma van de Europese Gemeenschappen; dat dit actieprogramma bij de resoluties vande Raad en van de vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid-Staten, in het kader van de Raadbijeen, van 17 mei 1977 (4) en van 7 februari 1983 (5), is verlengd en aangevuld voor de periodevan 1977 tot en met 1986; dat dit actieprogramma nog steeds van kracht is en dat het verder moetworden bijgewerkt, uitgevoerd en, voor de periode 1987 tot en met 1992, aangevuld met nieuwe takendie noodzakelijk blijken;

  • (3) 
    PB nr. C 112 van 20. 12. 1973, blz. 1.
  • (4) 
    PB nr. C 139 van 13. 6. 1977, blz. 1.
  • (5) 
    PB nr. C 46 van 17. 2. 1983, blz. 1.

Overwegende dat, met inachtneming van het Verdrag als gewijzigd bij deEuropese Akte, moet worden vermeden dat de Lid-Staten uiteenlopende maatregelen nemen dieeconomische distorsies en concurrentievervalsingen op de gemeenschappelijke markt kunnenteweegbrengen;

Overwegende dat het Europese Jaar van het Milieu, dat op 21 maart 1987 is begonnen,een welkome gelegenheid biedt om een begin te maken met een mentaliteitsverandering en deactiviteiten te bevorderen die nodig zijn om deze ideeën in de praktijk te brengen;

HERINNERTERAAN dat volgens de Europese Akte, die een nieuwe rechtsgrond voor het communautaire milieubeleidvormt, het optreden van de Gemeenschap op milieugebied het volgende tot doel heeft:

  • de kwaliteitvan het milieu te behouden, te beschermen en te verbeteren;

-bij te dragen tot de bescherming van degezondheid van de mens;

-zorg te dragen voor een behoedzaam en rationeel gebruik van de natuurlijkehulpbronnen;

HERINNERT ERAAN dat volgens de Europese Akte:

-het optreden van de Gemeenschap opmilieugebied berust op de beginselen van preventief handelen, bestrijding van milieu-aantastingenbij voorrang aan de bron en het beginsel dat de vervuiler betaalt;

-de eisen ter zake vanmilieubescherming een bestanddeel vormen van de andere takken van Gemeenschapsbeleid;

-deGemeenschap en de Lid-Staten in het kader van hun respectieve bevoegdheden samenwerken met derdelanden en de bevoegde internationale organisaties;

HERINNERT ERAAN dat de Europese Akte tevensbepaalt dat de Gemeenschap, bij de uitwerking van haar optreden op milieugebied, rekening zalhouden met

-de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens;

-de milieu-omstandigheden in deonderscheiden regio's van de Gemeenschap;

-de voordelen en lasten die kunnen voortvloeien uitoptreden, onderscheidenlijk niet-optreden;

-de economische en sociale ontwikkeling van deGemeenschap als geheel en de evenwichtige ontwikkeling van haar regio's;

HERINNERT ERAAN dat,volgens de Europese Akte, de Gemeenschap op milieugebied optreedt wanneer bovengenoemdedoelstellingen beter op het niveau van de Gemeenschap dan op dat van de Lid-Staten afzonderlijkkunnen worden verwezenlijkt; dat, onverminderd bepaalde maatregelen met een communautair karakter,de Lid-Staten zorg dragen voor de financiering en uitvoering van de andere maatregelen;

HERINNERTER ten slotte AAN dat de Commissie bij haar voorstellen inzake met name volksgezondheid enmilieubescherming uitgaat van een hoog beschermingsniveau zoals aangegeven in de desbetreffendebepalingen van de Europese Akte;

ERKENT dat de milieubescherming kan bijdragen tot de economischegroei en het scheppen van werkgelegenheid; JUICHT het voornemen van de Commissie

TOE nauw met deindustriële en vakbondskringen en met de betrokken niet-gouvernementele organisaties samen tewerken bij de uitwerking en tenuitvoerlegging van het beleid en de programma's op milieugebied;

BEKLEMTOONT dat hij bijzondere aandacht schenkt aan de tenuitvoerlegging van de communautairewetgeving en NODIGT de Commissie UIT de toepassing en de praktische gevolgen van het bestaandecommunautaire beleid systematisch opnieuw te bezien en geregeld een balans daarvan aan het EuropeseParlement en de Raad te verstrekken zodat het mogelijk wordt de doeltreffendheid van dit beleid tebeoordelen en onder meer nuttige richtsnoeren voor toekomstige voorstellen uit te stippelen;

VERKLAART dat het, gezien het voorafgaande en op basis van het in het verleden bereikte, van belangis het communautaire optreden te concentreren op de volgende prioritaire terreinen, metinachtneming van de onderscheiden bevoegdheden van de Gemeenschap en de Lid-Staten:

Voorkoming vanvervuiling

  • a) 
    beperking aan de bron van verontreiniging en hinder op de verschillende gebieden:

-bestrijding van luchtverontreiniging, onder andere door middel van een doeltreffendetenuitvoerlegging van de bestaande richtlijnen inzake de kwaliteit van de lucht en de doorindustriële inrichtingen veroorzaakte luchtvervuiling, en door middel van de vaststelling entenuitvoerlegging van maatregelen betreffende de emissies van grote stookinstallaties en vanmotorvoertuigen;

-bestrijding van de verontreiniging van zoet water en zeewater, die afkomstig isvan welbepaalde of verspreide bronnen, onder meer door toepassing van Richtlijn 76/464/EEG van deRaad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffendie in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (6), en door de algemene verbeteringvan het aquatisch milieu, met name in de Noordzee en de Middellandse Zee;

  • (6) 
    PB nr. L 129 van 18. 5. 1976, blz. 23.

-bestrijding van debodemverontreiniging, onder andere die welke veroorzaakt wordt door landbouwchemicaliën en giftigafval;

-geharmoniseerde tenuitvoerlegging van de bestaande richtlijnen inzake gevaarlijk giftigafval en met name het grensoverschrijdend vervoer daarvan.In dit verband zal bij hetcommunautaire optreden inzonderheid rekening worden gehouden met de noodzaak:

-te verhinderen dat deverontreiniging van het ene medium in het andere terechtkomt;

-grensoverschrijdende verontreinigingte bestrijden;

b)beheersing van chemische stoffen en produkten:

-beoordeling, in het bijzonder doormiddel van het op grotere schaal gebruiken van multimedia-analyses, van de risico's voor het milieuen de gezondheid van de mens van chemische stoffen en produkten;

-zoeken naar en ten uitvoer leggenvan maatregelen waarmee deze stoffen die voor het milieu en de gezondheid van de consumentengevaarlijk kunnen zijn, zo doeltreffend en zo goedkoop mogelijk onder controle kunnen wordengebracht;

c)voorkoming van industriële ongevallen:Maatregelen die de algemene voorkoming vanindustriële ongevallen mogelijk maken, alsmede een doeltreffende reactie op en beperking van degevolgen van de ongevallen die zich niettemin zouden kunnen voordoen, door:

-een meer doeltreffendetenuitvoerlegging van Richtlijn 82/501/EEG van de Raad van 24 juni 1982 inzake de risico's vanzware ongevallen bij bepaalde industriële activiteiten (7);

  • (7) 
    PB nr. L 230 van 5. 8. 1982, blz. 1.

-een herziening van deze richtlijn, metonder meer de uitbreiding van het toepassingsgebied;

-een intensievere uitwisseling van informatiedienaangaande tussen de Lid-Staten;

d)bestrijding van geluidshinder bij de bron;

e)maatregeleninzake de evaluatie en het optimale gebruik van de biotechnologie voor wat het milieu betreft;

f)voortzetting van doeltreffende maatregelen voor de bescherming van de bevolking en het milieutegen schade door nucleaire straling, zowel ten gevolge van normale activiteiten van deinstallaties als bij een ongeval;

Verbetering van het beheer van de natuurlijkerijkdommen

g)maatregelen tot bescherming en rehabilitatie van de natuur, die Europa rijk is, en inhet bijzonder:

-tenuitvoerlegging van de bestaande besluiten van de Raad, zoals Verordening (EEG)nr. 3626/82 van 3 december 1982 betreffende de toepassing in de Gemeenschap van de Overeenkomstinzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantesoorten (8), en Richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (9);

  • (8) 
    PB nr. L 384 van 31. 12. 1982, blz. 1.
  • (9) 
    PB nr. L 103 van 25. 4. 1979, blz. 1.

-onder de in hetVerdrag vastgestelde voorwaarden, bescherming van de gebieden die voor de Gemeenschap belangrijkzijn, onder andere in het kader van Richtlijn 79/409/EEG, of van de gebieden die vanuitmilieu-oogpunt een bijzondere kwetsbaarheid vertonen en stimulering van het herstel van de vanuitmilieu-oogpunt vervallen gebieden;

-bescherming van de bossen tegen luchtvervuiling en branden, metinbegrip van de tenuitvoerlegging van de maatregelen die zijn voorgeschreven in de Verordeningen(EEG) nr. 3528/86 van de Raad van 17 november 1986 betreffende de bescherming van de bossen in deGemeenschap tegen luchtverontreiniging (10) en (EEG) nr. 3529/86 van de Raad van 17 november 1986betreffende de bescherming van de bossen in de Gemeenschap tegen brand (11);

  • (10) 
    PB nr. L 326 van 21. 11. 1986, blz. 2.
  • (11) 
    PB nr. L 326 van 21. 11. 1986, blz. 5.

h)maatregelenbetreffende natuurlijke dan wel door mensen veroorzaakte risico's of rampen, die een weerslaghebben op de gezondheid van de mens en het milieu, inclusief de evaluatie van het risico en eenpassende reactie;

i)aanmoediging van landbouwtechnieken die gunstig zijn voor het milieu;

j)bescherming van de bodem, onder andere door de bestrijding van erosie, de bescherming van dehumuslaag, het voorkomen en bestrijden van schade door bepaalde industriële enlandbouwactiviteiten, een en ander met inachtneming van de verschillende geomorfologische kenmerkenvan de diverse gebieden;

k)verbetering van de waterreserves en van het waterbeheer, met name doorvermindering van de watervervuiling, de bescherming van waterwingebieden en de stimulering van hethergebruik van afvalwater;

l)verbetering van het afvalbeheer voor wat betreft de beperking van dehoeveelheden, de verwerking, de recycling en het hergebruik;

m)algehele en geïntegreerdemilieubescherming in het Middellandse-Zeegebied, waarbij bij de uitvoering van het actieprogrammain het bijzonder rekening gehouden wordt met alle specifieke aspecten van dit gebied;

Internationale activiteiten

n)ondersteuning van, en in voorkomend geval, actieve deelname door deGemeenschap en de Lid-Staten aan internationale activiteiten op het gebied van milieubescherming,zulks in het kader van hun respectieve bevoegdheden;

o)samenwerking met deontwikkelingslanden inzake milieuproblemen en de bescherming van de natuurlijke rijkdommen, metname betreffende vraagstukken als woestijnvorming en watervoorziening, tropische wouden enbetreffende produktie en gebruik van gevaarlijke produkten of stoffen, alsmede technologischesamenwerking;

Ontwikkeling van passende instrumenten

p)verbetering van de wetenschappelijkegrondslagen van het milieubeleid, onder meer door passende onderzoekprogramma's;

q)doeltreffendetenuitvoerlegging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 met betrekking tot demilieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (12), alsmede integratievan de milieudimensie in de andere communautaire beleidslijnen;

  • (12) 
    PB nr. L 175 van 5. 7. 1985, blz. 40.

r)tenuitvoerlegging van passendenormen die borg moeten staan voor een doeltreffende bescherming van de volksgezondheid en hetmilieu;

s)ontwikkeling van doeltreffende economische instrumenten, zoals belastingen, heffingen,overheidssubsidies, verhandelbare lozingsvergunningen met het oog op de toepassing van het beginseldat de vervuiler betaalt, en dit overeenkomstig de Aanbeveling van de Raad van 3 maart 1975betreffende de toerekening der kosten en het optreden van de overheid op milieugebied (13)(beginsel ,,de vervuiler betaalt'');

  • (13) 
    PB nr. L 194 van 25. 7. 1975, blz. 1.

t)stimulering van de ontwikkeling en de verspreiding vanschone technologieën, met name in bijzonder vervuilende industrietakken;

u)kennis aangaande hetmilieu beter toegankelijk maken;

v)vergroten van de inspanning om, op de geschikte niveaus,onderwijs en opvoeding op het gebied van het milieu te bevorderen, alsmede om het publiekmilieubewuster te maken;

NEEMT AKTE van het aan deze resolutie gehechte actieprogramma en keurt debeleidslijnen ervan in het algemeen goed;

VERBINDT ZICH ERTOE, zo mogelijk binnen negen maanden naindiening van de voorstellen van de Commissie of eventueel na toezending van de adviezen van hetEuropese Parlement en het Economisch en Sociaal Comité, een besluit te nemen over die voorstellen;

VERKLAART dat over het beschikbaar stellen van de financiële middelen die nodig zijn voor deuitvoering van deze resolutie en het daaraan gehechte actieprogramma, zal worden beslist volgens degebruikelijke procedures, met inachtneming van artikel 130 R van de Europese Akte inzonderheid lid4.

BIJLAGEVIERDE MILIEU-ACTIEPROGRAMMA

(1987-1992)

INHOUD Bladzijde

  • 1. 
    Inleiding //6

2.Algemene lijnen van het beleid

2.1. Wijzigingen van het Verdrag van Rome //7

2.2.Tenuitvoerleggingvan richtlijnen van de Gemeenschap //8

2.3.Integratie met andere takken van Gemeenschapsbeleid //9

2.4.Economische en werkgelegenheidsaspecten van het milieubeleid en de desbetreffende maatregelen//14

2.5.Economische hulpmiddelen //15

2.6.Voorlichting en educatie //15

3.Voorkoming van en controle opverontreiniging

3.1.Algemene beginselen //17

3.2.Controle op de verontreiniging in de verschillendemedia //18

3.3.Op de stof gerichte controlemaatregelen //19

3.4.Op de bron gerichte controles //19

3.5.Produktnormen, emissiegrenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen en -normen voor het milieu //20

3.6.Conclusies //21

4.Maatregelen in specifieke sectoren

4.1.Luchtverontreiniging //21

4.2.Zoet wateren zeewater //23

4.3.Chemicaliën //25

4.4.Biotechnologie //26

4.5.Lawaai// 28

4.6.Nucleaire veiligheid //28

5.Beheer van milieurijkdommen

5.1.Natuurbehoud //29

5.2.Bodembescherming //31

5.3.Afvalverwerking// 32

5.4.Stedelijke gebieden, kustgebieden en bergstreken //34

6.Onderzoek //35

7.Werkzaamheden ininternationaal verband

7.1.Werkzaamheden binnen internationale organisaties en in samenwerking metderde landen //36

7.2.Samenwerking met ontwikkelingslanden op milieugebied //37

8.Europees Jaar van hetMilieu //39

9.Conclusies //40

Bijlage 1: Doelstellingen en beginselen van een communautair milieubeleid//40

Bijlage 2: Milieubepalingen in het nieuwe Verdrag //43

VIERDE MILIEU-ACTIEPROGRAMMA

  • 1. 
    INLEIDING

1.1. In het in 1973 aangenomen EersteMilieu-actieprogramma van de Gemeenschap (1) werden de doelstellingen en beginselen uiteengezet vanhet milieubeleid, waarna een opsomming werd gegeven van een groot aantal hoofdzakelijk curatieveacties die op communautair niveau nodig werden geacht. De doelstellingen en beginselen gelden nogsteeds (2) en een aantal van de specifieke acties moet nog worden voltooid; de communautaire aanpakvan de milieubescherming heeft evenwel ondertussen een zeer grote ontwikkeling doorgemaakt.

  • (1) 
    PB nr. C 112 van 20. 12. 1973.
  • (2) 
    PB nr. C 139 van 13. 6. 1977 - zie bijlage 1.

1.2. Het in 1977 aangenomen Tweede Milieu-actieprogramma vormde hoofdzakelijk een actualisering enuitbreiding van het eerste, maar omstreeks 1983, toen het Derde Milieu-actieprogramma moest wordenaangenomen, begon er reeds een andere trend in het politieke denken en in de benadering van demilieubescherming merkbaar te worden. De preventieve benadering - dat wil zeggen aan economische ensociale ontwikkelingen de eis stellen dat deze niet tot milieuproblemen mogen leiden - was centraalkomen te staan. Ingezien werd dat de milieurijkdommen de basis, maar ook de grens vormden van eenverdere economische en sociale ontwikkeling. Om een goede preventie te bereiken moesten demilieueisen een onderdeel gaan vormen van de planning en tenuitvoerlegging van maatregelen in veeleconomische en sociale sectoren; de nadruk werd gelegd op milieueffectrapportage als essentieelinstrument om een dergelijke integratie tot stand te brengen.

1.3. Nu de Gemeenschap een VierdeMilieu-actieprogramma aanneemt voor zes jaar (1987-1992), heeft het beeld zich wederom gewijzigd.Niemand zou nog willen bestrijden dat het milieubeschermingsbeleid een centrale rol moet spelen inhet geheel van communautaire beleidspunten en dat milieubescherming als een fundamentele factormoet worden beschouwd als er economische besluiten worden genomen. Gezien de voortdurende - en inveel gevallen erger wordende - aantasting van het milieu is de Commissie tot de overtuiging gekomendat het opstellen van strenge normen voor de milieubescherming niet langer een vrijblijvendeaangelegenheid is; het is een zaak van essentieel belang geworden. Aangezien het publiek steedsmeer aandringt op betere milieubeschermingsnormen en milieuvriendelijke produkten - zowel in deGemeenschap als daarbuiten - is de Commissie er bovendien van overtuigd dat de industrie in deGemeenschap alleen succesvol kan zijn als zij zich beter gaat instellen op dergelijke normen en opde produktie van milieuvriendelijke produkten. Hoge milieubeschermingsnormen zijn aldus eendwingende noodzaak geworden, ook op economisch vlak.

1.4. Deze nieuwe opvattingen over het belangen de rol van het milieubeschermingsbeleid voor de Gemeenschap worden onderschreven door tweerecente conclusies van de Europese Raad, waarin min of meer het schema en de hoofdlijnen wordenaangegeven voor de voorstellen van de Commissie voor het Vierde Milieu-actieprogramma van deGemeenschap.

1.5. De eerste conclusie betrof, uiteraard, het besluit van de Europese Raad - opaanbeveling van de Intergouvernementele Conferentie - om voor te stellen een hoofdstuk inzake hetmilieu op te nemen in het gewijzigde Verdrag van Rome. In dit besluit, waarmee de behoefte wordterkend aan een gedegen milieubeleid van de Gemeenschap als kernpunt van de andere beleidslijnen vande Gemeenschap, worden de hoofdlijnen van een dergelijk beleid aangegeven. Hierbij is het vooralvan belang dat het milieubeleid (artikel 130 R) het enige gemeenschappelijke beleidspunt in hetgewijzigde Verdrag is, waarvoor is vastgesteld dat de eisen op dit gebied een bestanddeel vormenvan de andere takken van Gemeenschapsbeleid, en dat, met name in verband met normen op basis vanartikel 100 A van het gewijzigde Verdrag, is bepaald dat de Commissie bij haar voorstellen inzakeonder andere milieubescherming zal uitgaan van een hoog beschermingsniveau. In dit artikel wordtook bepaald dat nationale maatregelen die in naam van de milieubescherming worden getroffen nietmogen worden gebruikt als middel tot willekeurige discriminatie of als een verkapte beperking vande handel tussen de Lid-Staten. De voorgestelde wijzigingen van het Verdrag die van belang zijnvoor het milieu zijn opgenomen in bijlage 2 van dit programma.

1.6. De tweede conclusie inverband met het milieubeleid betreft de erkenning door de Europese Raad in maart 1985 (3) van hetfeit dat het milieubeleid kan bijdragen tot een verbetering van economische groei enwerkgelegenheid. In het verleden werden de milieueisen vaak alleen gezien als synoniem met extravoorschriften en kosten voor industrie, landbouw, vervoer, enz. In een wereld, waarin in toenemendemate behoefte bestaat aan hogere milieunormen, moet de verwezenlijking van dergelijke normen thanssteeds meer worden gezien als een essentieel element voor het toekomstige economische succes van deGemeenschap. De Europese Raad gaf vervolgens de wil te kennen om aan dit beleid de dimensie tegeven van een essentieel bestanddeel van het economisch, industrieel, agrarisch en sociaal beleidvan de Gemeenschap en haar Lid-Staten.

  • (3) 
    ,,De Europese Raad is van mening dat men zich bij een communautair milieubeleid moet latenleiden door de volgende overwegingen:
  • i) 
    uitgaande van de constatering dat een dergelijk beleidkan bijdragen tot een verbetering van de economische groei en tot het scheppen van werkgelegenheid,geeft hij de wil te kennen om aan dit beleid de dimensie te geven van een essentieel bestanddeelvan het economisch, industrieel, agrarisch en sociaal beleid van de Gemeenschap en haar Lid-Staten;

ii)hij erkent de noodzaak van een coherent optreden van de Lid-Staten in communautair verbandinzake de bescherming van lucht, zee en bodem omdat alleenstaande acties weinig doeltreffend,zoniet schadelijk kunnen zijn. Hij verzoekt de Raad zijn werkzaamheden met bekwame spoed voort tezetten en samen met de Commissie alles in het werk te stellen om in de komende jaren aanzienlijkevooruitgang te boeken bij de communautaire maatregelen ter bescherming van het milieu in Europa enin de wereld. In dit verband heeft de Europese Raad besloten om 1987 tot ,Europees Jaar van hetMilieu' te maken.''. Bulletin van de Europese Gemeenschappen, maart 1985.

1.7. Hiermee zijn het schema en de uitgangspuntenaangegeven voor het Vierde Milieu-actieprogramma van de Gemeenschap. Hier ligt de uitdaging - entegelijkertijd ook de mogelijkheid - om middelen te vinden om verdere vooruitgang te boeken opmilieugebied en daarbij de door de Europese Raad verwachte gunstige gevolgen voor de economie en dewerkgelegenheid eveneens te realiseren.

  • 2. 
    ALGEMENE LIJNEN VAN HET BELEID

2.1. Wijzigingen van hetVerdrag van Rome

2.1.1. In het EEG-Verdrag als gewijzigd bij de Europese Akte is op twee manierenvoorzien in een milieubeleid op communautair niveau. In de eerste plaats zal in het Verdrag eenspeciaal hoofdstuk (titel VII) worden gewijd aan het milieubeleid (artikelen 130 R tot en met 130T), waarin de doelstellingen en beginselen van dit beleid zijn neergelegd, met name de noodzaakpreventief te handelen, die in één adem wordt genoemd met de bescherming en verbetering van dekwaliteit van het milieu. Voorts zal in het Verdrag expliciet worden gesteld dat de eisen ter zakevan milieubescherming een bestanddeel vormen van de andere takken van Gemeenschapsbeleid.

2.1.2. Daarnaast wordt in het Verdrag erkend dat milieumaatregelen een belangrijke rol spelen bij detotstandbrenging van de interne markt - een hoofddoel van de Gemeenschap in de komende vijf jaar.Het ligt voor de hand dat milieumaatregelen van de Lid-Staten op nationaal niveau al snel kunnenleiden tot nieuwe belemmeringen voor de intracommunautaire handel of tot concurrentievervalsing. Indit verband zij erop gewezen dat in artikel 100 A - betreffende de vaststelling van maatregeleninzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van deLid-Staten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen - niet alleen is bepaalddat dergelijke maatregelen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen worden vastgesteld, maar ookdat de Commissie bij haar voorstellen krachtens artikel 100, eerste alinea, op het gebied van devolksgezondheid, de veiligheid, de milieubescherming en de consumentenbescherming uitgaat van eenhoog beschermingsniveau.

2.1.3. De Commissie is voornemens de bepalingen van het nieuwe Verdragten volle te benutten, met name de bevoegdheden uit hoofde van artikel 100 A. Ook zij is van meningdat twee van de hoofddoelstellingen van het Verdrag, de totstandbrenging van de interne markt en derealisering van hoge milieunormen in de Gemeenschap, dienen te worden gecombineerd in maatregelenom het milieu doeltreffend te beschermen. Bovendien is de Commissie ervan overtuigd dat deontwikkeling van hoge milieunormen strookt met en soms nodig is voor de bescherming en deverbetering van de toekomstige concurrentiepositie van de industrie in de Gemeenschap.

2.1.4. Bovendien zij erop gewezen dat in artikel 130 B van de Europese Akte de nadruk wordt gelegd op debevordering van de economische en sociale samenhang in de Gemeenschap en op de verkleining van deverschillen tussen de regio's. Bovendien wordt in het hoofdstuk inzake het milieubeleid explicietgesteld dat de Gemeenschap bij de verdere uitwerking van haar milieubeleid onder andere rekeningzal houden met de milieuomstandigheden in de onderscheiden regio's van de Gemeenschap; en met deeconomische en sociale ontwikkeling van de Gemeenschap als geheel en de evenwichtigeontwikkeling van haar regio's. Het ligt dan ook voor de hand dat tijdens het VierdeMilieu-actieprogramma vooral belang zal worden gehecht aan een nauwe samenwerking bij detenuitvoerlegging van het milieubeleid en het regionale beleid van de Gemeenschap. De Commissie zalde nodige maatregelen treffen om deze samenwerking te bewerkstelligen.

2.1.5. Naast maatregelen omde rol van het communautaire milieubeleid in de andere takken van communautair beleid uit hoofdevan het gewijzigde Verdrag te versterken zal er de komende vijf jaren een aantal andere maatregelenmet uiteenlopend karakter worden getroffen. Zo zal de Commissie het beleid in de verschillendemilieusectoren zorgvuldig en kritisch evalueren om na te gaan of op grond van de ervaringen met dewetgeving in het verleden en de tenuitvoerlegging daarvan nieuwe strategieën geboden lijken, waaromdelen van de eerdere milieu-actieprogramma's niet ten uitvoer zijn gelegd en welke lering uit hetverleden kan worden getrokken en in de toekomst kan worden gebruikt.

2.1.6. De Commissie zal zichopnieuw buigen over de in de bestaande richtlijnen neergelegde verplichtingen van de Lid-Staten omverslag uit te brengen over de toepassing van deze richtlijnen. Hiertoe zal zij een voorstelindienen voor een richtlijn waarin de algemene verplichting om verslag uit te brengen wordtgestandaardiseerd en gerationaliseerd, terwijl de verslagen beter worden gecoördineerd met dedriejaarlijkse opstelling van de verslagen van de Gemeenschap over de stand van demilieubescherming. Tevens stelt de Commissie voor meer bekendheid te geven aan de verslagen over deverschillende milieurichtlijnen en aan de verslagen van de Commissie over de gevolgen van decommunautaire milieuwetgeving.

2.1.7. In het Kennisgevingsakkoord van 1973 (4) kwamen deLid-Staten overeen de Commissie in kennis te stellen van hun plannen om op nationaal niveaumilieuwetten in te voeren. Gezien de bepalingen in het gewijzigde Verdrag inzake zowel hetmilieubeleid als de voltooiing van de interne markt in 1992, op grond waarvan op communautairniveau binnen dezelfde tijdschaal eventuele milieunormen die betrekking hebben op bepaaldeprodukten moeten worden opgesteld, is de Commissie van mening dat thans het tijdstip is aangebrokenom het Kennisgevingsakkoord om te zetten in een verbindend communautair instrument. Daarom zal deCommissie een voorstel indienen voor een richtlijn om de kennisgeving van voorgestelde milieuwettenverplicht te stellen, voor zover dit niet reeds wordt bestreken door de bepalingen van Richtlijn83/189/EEG (5), zodat op meer systematische wijze kan worden nagegaan of het nodig is incommunautair verband milieumaatregelen te treffen.

  • (4) 
    PB nr. C 9 van 15. 3. 1973.

PB nr. C 86 van 20. 7. 1974.

  • (5) 
    PB nr. L 109 van 26. 4. 1983, blz. 8.

2.2. Tenuitvoerlegging van richtlijnen van deGemeenschap

2.2.1. Het is voor de Gemeenschap van het hoogste belang dat de communautairemilieuwetten door alle Lid-Staten daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd.

2.2.2. De omzetting vanGemeenschapsrecht in nationale wetgeving vindt gewoonlijk binnen een redelijke termijn plaats,hoewel in sommige gevallen pas na de in de richtlijnen vastgestelde data; uiteraard zullen met namede nieuwe Lid-Staten de komende jaren hier een extra inspanning moeten leveren. De Commissie heeftin het verleden evenwel een groot aantal - soms zeer aanzienlijke - lacunes en afwijkingen in denationale wetgevingen aangetroffen en heeft zich genoodzaakt gezien wegens schending van hetGemeenschapsrecht procedures in te leiden tegen de betrokken Lid-Staten om de nationale wetgevingin overeenstemming te brengen met het Gemeenschapsrecht.

2.2.3. Naar alle waarschijnlijkheid zalde omzetting van richtlijnen van de Gemeenschap in nationale wetgeving in de toekomst aandachtigerdoor het geïnteresseerde publiek worden gevolgd, aangezien de Commissie heeft besloten haardatabase met informatie over de zowel speciaal aangenomen als reeds bestaande nationale wetgevingwaarmee het Gemeenschapsrecht formeel ten uitvoer wordt gelegd, open te stellen voor het publiek.

2.2.4. Afgezien van eventuele gerechtelijke stappen, zijn ook aan de wijze waarop de bepalingenvan het Gemeenschapsrecht op nationaal niveau in de praktijk worden gebracht en de doelmatigheidwaar het erom gaat de kwaliteit van het milieu daadwerkelijk te verbeteren, aanzienlijke problemenverbonden.

2.2.5. In theorie heeft de Commissie de bevoegdheid om te controleren of hetGemeenschapsrecht en de daarop gebaseerde nationale wetgeving op lokaal of regionaal niveauvolledig in de praktijk worden gebracht. Deze bevoegdheid vloeit voort uit artikel 155 van hetVerdrag en ook uit artikelen in de verschillende richtlijnen waarin wordt bepaald dat de Lid-Statenaan de Commissie verslag uitbrengen over de tenuitvoerlegging van de richtlijnen. De nationaleverslagen worden evenwel niet altijd regelmatig ingediend en bevatten vaak onvoldoende details omde Commissie in staat te stellen de praktische uitvoering goed te beoordelen.

2.2.6. Inverband met beide aspecten - formele wettelijke naleving en praktische uitvoering - is de Commissievan plan de dialoog met nationale (of, indien nodig, regionale) instanties van de Lid-Staten teintensiveren om tot een beter geharmoniseerde interpretatie en benadering van de wettelijke enpraktische problemen in verband met de tenuitvoerlegging te komen en er bij de betrokken instantiesop aan te dringen ervoor te zorgen dat het Gemeenschapsrecht en de daarop gebaseerde nationalewetgeving daadwerkelijk worden toegepast. Sommige instanties kunnen via dergelijk overleg wellichtprofiteren van de ervaring van instanties in andere Lid-Staten. Ook moet dit overleg ertoe leidendat de Commissie zo min mogelijk haar toevlucht behoeft te nemen tot inbreukprocedures.

2.2.7. Bovendien is de Commissie van plan nog andere maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat debepalingen van de communautaire milieuwetgeving beter worden nageleefd en toegepast. Enkelemaatregelen zijn:

  • nagaan of in bepaalde gevallen milieucontroleurs van de Gemeenschap moetenworden aangesteld om samen met nationale ambtenaren toe te zien op een geharmoniseerde endoeltreffende tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht;

-betere publiciteit voor het milieubeleidvan de Gemeenschap en de gevolgen daarvan op lokaal, regionaal en nationaal niveau, om het publiekbeter bewust te maken van de noodzaak van een doeltreffende milieubescherming;

-aanmoediging vanparticulieren, particuliere organisaties of plaatselijke overheden om gevallen waarin hetGemeenschapsrecht niet of onvoldoende wordt nageleefd ter attentie van de Commissie te brengen,zodat deze passende maatregelen kan treffen;

-organisatie van studiebijeenkomsten, workshops enandere fora waar geïnteresseerden en organisaties ervaringen kunnen uitwisselen over de toepassingvan het Gemeenschapsrecht en de doeltreffendheid ervan wat de verbetering van het milieubetreft;

-het inleiden van inbreukprocedures krachtens artikel 169 van het Verdrag tegen Lid-Staten,om ervoor te zorgen dat de Lid-Staten hun verplichtingen uit hoofde van het Gemeenschapsrechtdaadwerkelijk nakomen.

2.2.8. De Commissie is ervan overtuigd dat een volledige en doeltreffendetenuitvoerlegging van de milieuwetgeving van de Gemeenschap door alle Lid-Staten een zaak van hethoogste belang is en dat aldus de kwaliteit van het milieu aanzienlijk kan worden verbeterd, datwordt bijgedragen tot een betere integratie van het nationale milieubeleid en nationale maatregelenen dat de samenhang van de Gemeenschap wordt versterkt. Zij zal in het Vierde Milieu-actieprogrammadan ook hoge prioriteit toekennen aan te tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht.

2.3.Integratie met andere takken van Gemeenschapsbeleid

2.3.1. Terwijl er enerzijds geen gedegenmilieubeleid kan zijn, tenzij er tegelijkertijd vooruitgang is op economisch en sociaal vlak, kaner anderzijds geen blijvende economische en sociale vooruitgang zijn, als er geen rekening wordtgehouden met de milieuaspecten en deze niet worden gezien als een essentieel onderdeel van deeconomische en sociale ontwikkeling. Dit is duidelijk erkend door de Europese Raad toen hij de wilte kennen gaf om aan het milieubeleid de dimensie te geven van een essentieel bestanddeel van heteconomisch, industrieel, agrarisch en sociaal beleid van de Gemeenschap en haar Lid-Staten.

2.3.2. Als één van de kernpunten van de activiteiten van de Commissie tijdens het VierdeMilieu-actieprogramma zal dan ook worden getracht deze doelstelling grotendeels te realiseren - ineerste instantie wat het beleid en de maatregelen van de Gemeenschap betreft, vervolgens op hetniveau van het nationale beleid van de Lid-Staten en zo spoedig mogelijk in een meer algemeenverband, zodat bij de planning en uitvoering van alle economische en sociale ontwikkeling in degehele Gemeenschap, opgezet door openbare of particuliere instellingen of door een combinatie vanbeide, volledig rekening wordt gehouden met de milieueisen.

2.3.3. In verband met deze sterkverstrekkende initiatieven zal uiteraard prioriteit worden gegeven aan projecten, terwijl er ookvoor dient te worden gezorgd dat bij de praktische realisering van allerhande ontwikkelingenvoldoende rekening wordt gehouden met de milieueisen. De Commissie zal zich evenwel ook zo spoedigmogelijk gaan bezighouden met beleidspunten en beleidsverklaringen, plannen en de uitvoeringdaarvan, procedures, programma's (met inbegrip van de algemene doelstellingen en onderdelendaarvan) en afzonderlijke projecten.

2.3.4. Wat de verschillende takken van het beleid van deGemeenschap zelf betreft, zijn de projecten en programma's die worden gefinancierd uit destructuurfondsen en andere Fondsen van de Gemeenschap nu reeds van bijzonder belang. Uiteraardzullen de onlangs ingestelde permanente regelingen voor nauwe coördinatie van activiteiten in hetkader van alle structuurfondsen er aanzienlijk toe bijdragen dat rekening wordt gehouden metde milieueisen. In het kader van deze coördinatieregelingen werkt de Commissie reeds aan deontwikkeling van efficiënte interne procedures om ervoor te zorgen dat bij de beoordeling engoedkeuring van voorstellen voor alle ontwikkelingen die uit deze Fondsen moeten wordengefinancierd rekening wordt gehouden met de milieueisen. Deze procedures zullen nauw wordengebaseerd op de inhoud van de richtlijn betreffende milieueffectbeoordeling (85/337/EEG) (6). Ookzal daarbij worden voorzien in de verplichting om in bepaalde gevallen een volledigemilieueffectrapportage te verrichten. Nadat deze procedures zijn opgesteld voor hetGemeenschapsbeleid, zal de Commissie nagaan of zij meer algemeen toepasbaar zijn en ter zakevoorstellen doen.

  • (6) 
    PB nr. L 175 van 5. 7. 1985.

2.3.5. Milieueffectbeoordeling van ontwikkelingsvoorstellen is op zich evenwelniet voldoende voor een adequate integratie van milieueisen in andere beleidstakken. Om een indrukte geven van de initiatieven die nodig zijn om deze eisen volledig in te bouwen in de planning enuitvoering van economische en sociale activiteiten in de Gemeenschap, worden in de volgende puntende plannen van de Commissie geschetst voor bepaalde beleidstakken waar, volgens de Commissie,specifieke acties nodig zijn.

2.3.6. Landbouw.Het zozeer bewonderde Europese landschap is in deloop van de eeuwen door de landbouw gevormd. De ontwikkeling van moderne landbouwmethoden roeptevenwel problemen op waarvoor dringend een antwoord moet worden gevonden. Door een verkeerdgrondgebruik wordt schade toegebracht aan de kwaliteit van landschappen en aan gebieden die voorhet natuurbehoud van bijzonder belang zijn; door misbruik van chemicaliën en ongecontroleerdelozing van agrarisch afval worden watervoorraden vervuild en wordt schade toegebracht aan flora enfauna. De Commissie heeft reeds (na publikatie van haar Groenboek inzake ,,Perspectieven voor hetgemeenschappelijk landbouwbeleid'' (7) en haar daarop volgende mededeling ,,Een toekomst voor deEuropese landbouw'' (8)) haar eerste voorstellen aangekondigd, die tot doel hebben ervoor te zorgendat bij het landbouwbeleid en de landbouwmethodes in de Gemeenschap meer rekening wordt gehoudenmet het milieu en dat het waardevolle erfgoed aan landschap en soorten behouden blijft. Dezevoorstellen hebben betrekking op maatregelen om de landbouw te steunen in gebieden waar de landbouwvan essentieel belang is voor de ruimtelijke ordening, de handhaving van het sociale evenwicht ende bescherming van milieu en landschap en op de noodzaak de boeren beter bewust te maken vanmilieuaspecten.

  • (7) 
    COM(85) 333 van 13. 7. 1985.
  • (8) 
    COM(85) 750 van 18. 12. 1985.

2.3.7. Voorts heeft de Commissie in COM(85) 750 uiteengezet dat volgens haar eenreeks maatregelen in verband met onder meer het gebruik van landbouwchemicaliën, de verwerking vanagrarisch afval en het behoud van soorten, habitats en landschappen nodig is om een goed evenwichtte bereiken tussen agrarische ontwikkeling en de soms daarmee botsende eisen van het natuurbehoud.Wat grootschalige land- en bosbouwprojecten en -programma's betreft, heeft de Commissie in hetverleden meermalen te kennen gegeven dat milieueffectrapportages een vereiste zijn. Zoals in derecente mededeling van de Commissie aan de Raad betreffende communautaire actie in de bosbouwsector(9) is aangegeven, is uitbreiding van het bosareaal in de Gemeenschap om een aantal redenengewenst, bij voorbeeld vanwege de bijdrage tot de bescherming en verbetering van het milieu diehiervan kan uitgaan. De Commissie zal zo spoedig mogelijk met voorstellen inzake dezeaangelegenheden komen.

  • (9) 
    COM(86) 26 van 31. 1. 1986.

2.3.8. Voorts vormt een systematische controle van de bossterfte eenessentiële maatregel met het oog op maatregelen om de luchtvervuiling te bestrijden; voorstellen indit verband (en ook in verband met de bestrijding van bosbranden) liggen reeds geruime tijd bij deRaad; de Commissie dringt aan op een zo spoedig mogelijke goedkeuring.

2.3.9. Industrie.Deintegratie van milieuoverwegingen in het industriebeleid gaat veel verder dan preventie ofvermindering van vervuiling en milieueffectrapportage. Er dient rekening te worden gehouden met hetmilieu bij de bepaling van de vestigingsplaats en het ontwerp van industriële installaties, dekeuze van produkten en procédés door de industrie en de industriële aanpak van het afvalbeheer.Anderzijds mag evenwel ook niet uit het oog worden verloren dat de industrie de rijkdom oplevertdie onder meer de nodige investeringen in en verbetering van het milieu mogelijk maakt.

2.3.10. Het beleid van de Commissie is er duidelijk op gericht bij het opstellen van voorstellen voormilieuwetgeving nauw overleg te plegen met de industrie. Tevens wordt ernaar gestreefd om, waarmogelijk, van te voren mogelijke veranderingen in de wetgeving met het oog op strengeremilieunormen of -eisen aan te kondigen zodat de industrie hierop tijdig kan inspelen en rekeningkan houden met de nieuwe normen bij de planning van haar toekomstige investeringen, beleidslijnenen produkten.

2.3.11. De wetgeving is evenwel slechts één aspect. Het is duidelijk dat demilieunormen steeds strenger zullen worden en dat het publiek steeds meer zal aandringen op eenbeter milieu. Het is dan ook van het hoogste belang dat de industrie, op eigen initiatief en inhaar eigen belang, zich meer gaat inspannen om bij haar beleid en haar procédés en methodesrekening te houden met milieuaspecten. In dit verband hebben al veel industriële ondernemingenbelangrijke stappen gedaan; hetzelfde geldt voor bepaalde banken, vezekeringsmaatschappijen, enz.Er kan evenwel pas van een volledige integratie van de milieuaspecten in alle economische ensociale activiteiten worden gesproken als deze aanpak algemeen wordt gevolgd. Daarom zal deCommissie tijdens het Vierde Milieu-actieprogramma in nauwe samenwerking met de industrie geschikterichtsnoeren en praktijkregels opstellen, om een dergelijke ontwikkeling zo spoedig mogelijk testimuleren.

2.3.12. Hierbij dient er rekening mee te worden gehouden dat strengere normen vooralproblemen opleveren voor oudere bedrijven die in een herstructureringsproces gewikkeld zijn en veeloude fabrieken bezitten. Een aantal van de nieuwe bedrijven die hiervoor in de plaats komen, makengebruik van nieuwe technologieën die van nature minder vervuiling en minder milieuproblemenopleveren dan de oude. Een aantal van de nieuwe technieken kan bovendien worden gebruikt, en wordtgebruikt, in bedrijven die zich met het milieubeheer bezighouden (bij voorbeeld apparatuur terbestrijding van de vervuiling), zodat een beter milieubeheer en technologische innovatie hier handin hand gaan.

2.3.13. Hoewel het voor bepaalde bedrijven meer of minder moeilijk zal zijn om tevoldoen aan strengere milieunormen, is de Commissie ervan overtuigd dat het concurrentievermogenvan de communautaire industrie op de wereldmarkten in de jaren '90 door de bank genomengedeeltelijk afhankelijk zal zijn van de vraag of haar produkten voldoen aan milieunormen dietenminste even streng zijn als die van haar concurrenten. Als dit niet het geval is, dan zullen decommunautaire producenten niet alleen op internationale markten, maar ook op de interne markt hunmarktaandeel verliezen. Bovendien moet worden opgemerkt dat vervuiling een verspilling vanhulpbronnen betekent en vaak samenhangt met verouderde technologieën. Zowel het een als het anderhoudt in dat het vaststellen van ambitieuze milieunormen in de rest van de jaren '80, waardoortechnologische innovatie om hieraan te voldoen wordt gestimuleerd, op lange termijn markten enwerkgelegenheid zal beschermen. Deze in ontwikkeling zijnde normen zullen een ware uitdaging vormenvoor de industrie, maar tegelijkertijd ook belangrijke mogelijkheden bieden.

2.3.14. Strengeremilieunormen zullen waarschijnlijk speciaal de kleine en middelgrote ondernemingen groeikansenbieden. De Gemeenschap heeft ingezien dat dergelijke ondernemingen een belangrijke factor kunnenzijn in het algehele proces van economische groei en toenemende werkgelegenheid in Europa. Op dezeer specifieke behoeften op het stuk van produktontwikkeling, innovatie en fabricage die hetgevolg zijn van hogere milieunormen zal in eerste instantie worden ingespeeld door kleinereondernemingen die daartoe over de nodige flexibiliteit beschikken. De hieruit voortvloeiendeoprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen zal in de komende jaren eensignificante bijdrage leveren tot de Europese economie. Anderzijds moeten de kleine en middelgroteondernemingen zelf ook aan steeds strengere milieunormen voldoen, waardoor zij in moeilijkhedenkunnen raken. In sommige gevallen kan het noodzakelijk worden dat de overheidsinstanties dezeondernemingen helpen bij het doen van de investeringen die nodig zijn om aan die normen te voldoen.Tegelijkertijd dienen de wetgevers, zowel op communautair als nationaal niveau, rekening te houdenmet de kosten die voor zulke ondernemingen uit de wetgeving voortvloeien. Hoge milieunormen moetendan ook met zo min mogelijk bureaucratische omhaal en op de meest kosteneffectieve wijze tot standkomen.

2.3.15. Mededingingsbeleid.Sinds 1974 heeft de Commissie onder bepaalde voorwaardensteunmaatregelen ter bevordering van de milieubescherming toegestaan in het besef dat deze hetalgemeen Europees belang dienden. Het toelaten van beperkte overheidssteun voor dit doel beoogt deinvoering en de aanpassing van de industrie aan voorschriften die een meer doeltreffendemilieubescherming garanderen en uiteindelijk leiden tot de bevordering van het beginsel ,,devervuiler betaalt''. De kaderregeling voor de goedkeuring van dergelijkte steun loopt op 31december 1986 af en de Commissie bestudeert momenteel de mogelijkheid deze regeling te verlengen.

2.3.16. Regionaal beleid. Een van de belangrijkste sectoren van het communautaire beleid is hetregionale ontwikkelingsbeleid dat erop gericht is de economische ontwikkeling te bevorderen van deregio's van de Gemeenschap die minder ontwikkeld zijn of een economische achterstand hebben, enzodoende economische verschillen te verminderen. Veel van de uit het Regionaal Fonds gefinancierdeprojecten zijn tamelijk grootschalige infrastructuurprojecten. Veel van de gesteunde gebiedenbevatten zones die vanuit milieuoogpunt belangrijk of kwetsbaar zijn en het is dan ook uitermatebelangrijk dat de milieueisen worden geïntegreerd in de planning en uitvoering van het regionaalontwikkelingsbeleid en de desbetreffende programma's (en afzonderlijke projecten). Deze integratiekan tot stand worden gebracht via de onder punt 2.3.4 genoemde procedures.

2.3.17. De wijze waarophet regionaal beleid en het milieubeleid in elkaar grijpen gaat evenwel verder dan dithoofdzakelijk preventieve aspect. In de gebieden in de Gemeenschap met een zekere economische achterstand is het mogelijk dat de nodige milieuverbeteringen worden vertraagd door de financiëleimplicaties voor de aanwezige ondernemingen. Bovendien kampen de overheden in bepaalde gebieden vande Gemeenschap nu reeds met economische problemen bij de toepassing van communautaire maatregelen,met name in verband met de totstandbrenging van een fundamentele milieu-infrastructuur. In verbandmet deze problemen zal de Commissie een voorstel indienen voor een programma van de Gemeenschap inhet kader van het Regionaal Fonds, dat tot doel heeft steun te verlenen aan de probleemgebieden inde Gemeenschap bij de uitvoering van de milieurichtlijnen van de Gemeenschap - hetgeen zowel desociaal-economische ontwikkeling van dergelijke gebieden als het milieubeleid van de Gemeenschapten goede komt. Deze plannen, die zijn aangekondigd in COM(86) 76, komen in de punten 2.5.4 en5.4.6 nog eens ter sprake. De Commissie hoopt in de eerste helft van 1987 met duidelijkevoorstellen te kunnen komen. Overeenkomstig de algemene lijnen van de resolutie van de Raad van 17februari 1983 betreffende de vaststelling van het Derde Milieuprogramma van de Gemeenschap (10),zal de Commissie zich onder meerlaten leiden door de noodzaak rekening te houden met deverschillende economische en ecologische omstandigheden en de uiteenlopende structuren in deGemeenschap.

  • (10) 
    PB nr. C 46 van 17. 2. 1983.

2.3.18. Energie.De energieproduktie is in sterke mate afhankelijk van het gebruik vanfossiele brandstoffen, zodat luchtverontreiniging onvermijdelijk een rol speelt in hetenergiebeleid. Anderzijds zijn milieueisen van invloed op de energieprijzen en op de wijze waaropverschillende energiebronnen met elkaar concurreren. Zoals gezegd in de recente mededeling van deCommissie betreffende nieuwe energiedoelstellingen voor de Gemeenschap (11) is het dan ook van hethoogste belang dat er een evenwicht wordt gevonden tussen milieu- en energiedoelstellingen.Energiebesparing en alternatieve niet-fossiele energiebronnen kunnen een bijdrage leveren tot eenbetere luchtkwaliteit. Er bestaan technieken om de uitstoot van schadelijke stoffen doorelektriciteitscentrales die op fossiele brandstoffen werken tegen een redelijke prijs aanzienlijkte verlagen; bij de voorstellen van de Commissie met het oog op de vermindering van de uitstoot vangrote stookinstallaties (zie punt 4.1.4) is hiervan uitgegaan.

  • (11) 
    COM(85) 245 van 28. 5. 1985.

2.3.19. Speciaal het veiligegebruik van kernenergie in de Gemeenschap komt zeker uitgebreid ter sprake tijdens de diepgaandeevaluatie die op dit ogenblik plaatsvindt zoals aangekondigd in de mededeling van de Commissie aande Raad over de consequenties van het ongeluk te Tsjernobyl (12). In het kader van deze evaluatiezullen een aantal maatregelen in verband met de milieubescherming worden onderzocht en zullen terzake voorstellen worden gedaan (zie de punten 4.1.7, 4.2.2, 4.3.8, 5.3.7 en 7.1.6 (tweedeonderdeel)); deze hebben betrekking op de mogelijkheid om voor kerninstallaties de voor deniet-nucleaire industrie ontwikkelde benadering te volgen voor emissienormen enveiligheidscriteria: het dumpen van afval in zee en het vervoer van gevaarlijke stoffen (metinbegrip van kernmaterialen).

  • (12) 
    COM(86) 327 van 12. 6. 1986.

2.3.20. Het is duidelijk dat het gebruik van fossiele brandstoffenop langere termijn tot ernstige problemen kan leiden, als de toename van dekooldioxydeconcentraties in de atmosfeer en het ,,broeikaseffect'' (zoals sommige wetenschappersvrezen) ernstige gevolgen blijken te hebben voor het klimaat en de landbouwproduktie in de gehelewereld. Voor het geval uit verder wetenschappelijk onderzoek mocht blijken dat dergelijke gevolgenwaarschijnlijk zijn, dient de Commissie zich nu reeds te beraden over mogelijke antwoorden enalternatieve energiestrategieën. De Commissie zal haar studies in dit verband voortzetten.

2.3.21. Over het algemeen is het dan ook duidelijk dat bij alle maatregelen op het gebied van hetenergiebeleid rekening moet worden gehouden met zowel milieuaspecten als economische aspecten (emomgekeerd). Er is reeds een zekere integratie tot stand gebracht, maar er kunnen, zoals gezegd, nogtal van echte problemen opduiken. Het beheer van radioactief afval, waarvoor de Gemeenschap eenonderzoekprogramma en een actieprogramma (1988-1992) heeft opgezet, blijft een belangrijkmilieuprobleem. Bij de nodige versterking van het communautaire beleid moet worden voortgebouwd opresultaten van werkzaamheden die reeds lopen, met name in het kader van de onderzoekprogramma's vande Gemeenschap, met het oog op de uitwerking van duidelijke communautaire richtlijnen voor deverwijdering van zulk afval.

2.3.22. Interne markt. De voltooiing van de interne markt in 1992 iseen algemeen aanvaarde taakstelling van de Gemeenschap en een van de belangrijkste uitdagingenwaarvoor de Gemeenschap zich geplaatst ziet. Om deze doelstelling te bereiken, moet vanuit alleandere beleidssectoren van de Gemeenschap actieve steun en medewerking worden verleend. Wat hetmilieubeleid betreft, zullen de belangrijkste potentiële gevolgen van de voltooiing van deinterne markt betrekking hebben op produktnormen. In belangrijke gevallen kunnen nationale normen,speciaal wat het aspect van de milieubescherming betreft, sterk uiteenlopen. In dergelijke gevallenis het van essentieel belang dat al in een vroeg stadium in communautair verband de met het oog ophet milieu vereiste harmonisatie van deze normen tot stand wordt gebracht. In de Europese Akte isbepaald dat bij de onderlinge aanpassing van de milieuwetgeving zal worden uitgegaan van een hoogbeschermingsniveau (zie punt 1.5). De Commisie zal in de periode tot 1992, gedurende het VierdeMilieu-actieprogramma, ter zake voorstellen doen.

2.3.23. Vervoer.Het vervoer en het milieu hebbental van raakvlakken. Vervoer in de meest algemene zin van het woord ligt ten grondslag aan veelmilieuproblemen (lawaai, luchtverontreiniging, aantasting van het landschap, enz.), maar kananderzijds rechtstreeks een positieve bijdrage leveren tot het scheppen of verbeteren van bepaaldeecosystemen. Een betere toegankelijkheid maakt dat mensen gebieden die voor het milieu van belangzijn, gemakkelijker kunnen leren kennen en waarderen. Anderzijds lijdt het geen twijfel dat slechtgeplande transportverbindingen nefast kunnen zijn voor de kwaliteit van het milieu. Het is vanbelang dat er milieuvriendelijker voertuigen worden ontwikkeld; zoals elders opgemerkt, wordthieraan reeds gewerkt. Er dient evenwel vooral aandacht te worden geschonken aan groteinfrastructuren voor het vervoer, ten einde de nadelige gevolgen voor het milieu te minimaliserenen de voordelen te maximaliseren; in vrijwel alle gevallen zal uiteraard een milieueffectrapportagemoeten plaatsvinden uit hoofde van Richtlijn 85/337/EEG. De Commissie zal erop toezien dat meeraandacht wordt geschonken aan al deze raakvlakken, die, gezien de nieuwe stimulans aan deontwikkeling van het gemeenschappelijk vervoerbeleid, steeds belangrijker zullen worden.

2.3.24. Toerisme.Het effect van het toerisme op het milieu en omgekeerd is eveneens een punt van grotezorg, speciaal in het licht van de noodzaak de kwaliteit van Europa's natuurlijk en architectonischerfgoed in stand te houden en te verbeteren.

2.3.25. Sociaal beleid.De essentiële rol van hetmilieubeleid in het sociale beleid staat buiten twijfel. Er zijn talrijke raakvlakken, met name watbetreft de bescherming van de werknemers, de beroepsopleiding en de algemene arbeidsomstandigheden.De opleidingen op milieugebied en de mate waarin het milieubeleid nieuwe banen kan opleveren (ziede punten 2.4.6 en 2.4.7) zijn duidelijk van belang voor het sociale beleid. De tenuitvoerleggingvan het sociale beleid en de milieu-actieprogramma's dienen dan ook zo nauw mogelijk te wordengecoördineerd. Wellicht dienen er in het kader van het milieubeleid nieuwe maatregelen te wordengetroffen die ook voor het sociale beleid van groot belang zijn. Deze kunnen onder meer betrekkinghebben op de functie en de status van degenen die in fabrieken zijn belast met een correctetoepassing van de milieuvoorschriften.

2.3.26. Bescherming van de consument.Maatregelen op ditgebied bieden tal van mogelijkheden om rekening te houden met de milieudimensie en zodoende hetmilieubeleid van de Gemeenschap te steunen. In programma's voor consumenteneducatie en-voorlichting, waarvan een aantal via instrumenten van de Gemeenschap wordt bevorderd, dienen naastde consumentenaspecten ook de milieuaspecten van produkten en diensten te worden behandeld. Aan deproduktveiligheid, bij voorbeeld op cosmeticagebied, die terecht in de belangstelling staat, zijnook milieuaspecten verbonden. Hetzelfde geldt voor typische consumentenbelangen als de kwaliteitvan drinkwater en het ontwerp en de duurzaamheid van produkten. De Commissie zal de nodige stappennemen met het oog op een nauwere coördinatie van het beleid op beide gebieden.

2.3.27. Ontwikkelingssamenwerking.De integratie van milieueisen in de ontwikkelingsprogramma's van deGemeenschap wordt van bijzonder belang geacht. Veel van de problemen in de Derde Wereld zijnnamelijk in wezen milieuproblemen; een beleid dat er rechtstreeks op gericht is het milieu tebeschermen en te verbeteren en de voorwaarden te scheppen voor een blijvende economische groei, isdan ook van essentieel belang voor een doeltreffende aanpak van de ontwikkelingsproblemen.

2.3.28. Algemeen.Over het algemeen zal de Commissie ernaar streven dat de nodige stappen worden genomen omde milieueisen te integreren in de planning en tenuitvoerlegging van alle economische, industriële,agrarische en sociale beleidslijnen, overeenkomstig de wens die is geuit in de in punt 2.3.1genoemde conclusies van de Europese Raad. In eerste instantie zal het zwaartepunt, zoals gezegd inpunt 2.3.2, komen te liggen op het beleid van de Gemeenschap zelf; daarom zal de Commissie interneprocedures en praktijkregels opstellen om ervoor te zorgen dat deze integratie van milieufactorenroutinematig geschiedt in alle andere beleidssectoren. Tevens zal de Commissie tijdens het VierdeMilieu-actieprogramma werken aan de ontwikkeling van richtsnoeren, procedures en anderehulpmiddelen om een zelfde integratie in het beleid in de Lid-Staten van zowel openbare alsparticuliere economische subjecten te bevorderen.

2.4. Economische en werkgelegenheidsaspecten van het milieubeleid en de desbetreffendemaatregelen

2.4.1. Milieugerichte maatregelen vormen een integrerend bestanddeel van deeconomische activiteiten van de Gemeenschap. Milieubescherming verhoogt de kwaliteit van hetbestaan en waarborgt natuurlijke hulpbronnen waardoor het mogelijk wordt de voordelen van deeconomische activiteiten volledig te benutten, zulks door het ontstaan van een betere indeling vande economische groei en de werkgelegenheid met het dienovereenkomstige gunstige effect op hetconcurrentievermogen van de industrie. De Commissie is zich echter bewust van de moeilijkheden bijhet opstellen van een balans van de positieve en negatieve invloed op economie en werkgelegenheidvan het milieubeleid en dienovereenkomstige maatregelen. Wil men uit een dergelijke balans ietskunnen aflezen dan moeten de voordelen evenals de kosten van milieumaatregelen volledig wordenverwerkt bij de besluitvormingsprocedure, ongeacht of deze in geld zijn uit te drukken.

2.4.2. Indit licht gezien is het van groot belang dat de amendementen op het Verdrag van Rome, waarover deRegeringen van de Lid-Staten het eens zijn geworden, onder meer bepalen dat bij milieumaatregelenvan de Gemeenschap rekening zal worden gehouden met de kosten en baten van dergelijke maatregelen,dan wel van het niet nemen daarvan. De Commissie zal trachten beoordelingsmethodes te ontwikkelendie deze taak kunnen helpen verlichten en die, voor zover mogelijk, zullen worden gebruikt bij deopstelling van een kosten/baten-analyse als grondslag voor voorstellen op het gebied van hetmilieu.

2.4.3. Bij deze beoordeling moet duidelijk ook rekening worden gehouden met de effecten opkorte en lange termijn. De Commissie ziet uiteraard in dat economische winst ten gevolge van deaanwending van uitsluitend milieugerichte eisen niet zonder kosten op korte termijn valt terealiseren. In sommige gevallen kunnen er derhalve op korte termijn problemen op het gebied van definanciering en de concurrentiepositie ontstaan. In andere gevallen wordt de investering zo snelterugverdiend dat op korte termijn zowel economische als milieugerichte winst te verwachten is. Inweer andere gevallen staan tegenover de kosten op korte termijn van de uitvoering vanmilieumaatregelen economische voordelen op langere termijn (indien daardoor bij voorbeeld deontwikkeling en invoering van kostenbesparende technologieën worden gestimuleerd of een betereconcurrentiepositie wordt bereikt in markten met strenge milieubepalingen).

2.4.4. Zelfs indien deeconomische winst ten gevolge van milieugerichte maatregelen slechts op langere termijn valt terealiseren, kunnen er toch nog gezonde milieugerichte en economische redenen bestaan voor het doenvan de nodige investeringen. De OESO concludeerde dat de voordelen ten gevolge van milieugerichtemaatregelen (met inbegrip van de vermeden kosten van schade) in het algemeen groter zijn dan dedaaraan verbonden kosten. Bij de berekening en vergelijking is het steeds van wezenlijk belangrekening te houden met de schadekosten die ontstaan bij het niet nemen van milieugerichtemaatregelen.

2.4.5. Ook is het echter van belang in gedachten te houden dat de kosten op kortetermijn die voortvloeien uit de invoering van nieuwe milieunormen een nadelige invloed kunnenhebben op de concurrentiepositie van bepaalde ondernemingen die hieraan moeten voldoen. Daarom moetniet alleen zorgvuldig aandacht worden besteed aan de aard en het niveau van milieunormen diemoeten worden ingevoerd, maar ook aan het tijdschema voor het van kracht worden daarvan. Bij hetuitwerken van milieugerichte maatregelen streeft de Commissie er derhalve naar te waarborgen dat dedoelstellingen en middelen de industrie duidelijk worden gemaakt en dat bedrijven over voldoendetijd beschikken om zich bij de nieuwe normen te kunnen aanpassen. Aanpassing aan nieuwemilieunormen kan onder bepaalde omstandigheden worden vereenvoudigd met financiële steun (zie punt2.5).

2.4.6. Voor wat betreft de werkgelegenheid is de Commissie duidelijk van mening dat eenstrenger milieubeleid in het algemeen een gunstige invloed zal hebben op het scheppen vanwerkgelegenheid door de milieugerichte infrastructuur en investeringen en door de fabricage vannieuwe produkten die in rechtstreeks verband staan met de verbetering van de kwaliteit van hetmilieu. Hoewel in sommige gevallen, waarin milieumaatregelen leiden tot verhoging van de kosten vande industrie op korte termijn, een negatieve invloed op de werkgelegenheid kan worden uitgeoefend,beschikt de Commissie over talrijke bewijzen dat in het verleden het milieubeleid uiteindelijk inhet algemeen een gunstige invloed op de werkgelegenheid heeft gehad. Vast staat in ieder geval dattalrijke milieumaatregelen direct en indirect een positieve invloed hebben op de schepping vanwerkgelegenheid (zoals de maatregelen gericht op het tegengaan van de verloedering van stadscentra,het hernieuwd gebruik van braakliggend land of het herstel van schade aan het landschap in vannature fraaie streken). Van deze mogelijkheden is echter tot op heden geheel onvoldoende gebruikgemaakt. In het algemeen dienen de milieumaatregelen zo te worden gestructureerd, dat ze een zogunstig mogelijk effect op de werkgelegenheid hebben.

2.4.7. Daarom denkt de Commissie op kortetermijn een vijfjarenprogramma voor de hele Gemeenschap voor te stellen van,,demonstratieprojecten'' in alle Lid-Staten die ten doel hebben aan te tonen hoe milieumaatregelenen de tenuitvoerlegging van het milieubeleid kunnen leiden tot de schepping van werkgelegenheid;tevens ligt het in de bedoeling veel ervaring en informatie te vergaren waarop de industrie en alleLid-Staten in de toekomst een beroep kunnen doen.

2.5. Economische hulpmiddelen

2.5.1. Demeest uiteenlopende maatregelen en procedures kunnen worden aangewend ter verbetering of handhavingvan de kwaliteit van het milieu. Hieronder vallen uiteraard wettelijke voorschriften voorprodukten, procédés, emissies en afval maar ook economische maatregelen (zoals belastingen,heffingen, overheidssubsidies, verhandelbare lozingsvergunningen) en overeenkomsten met vervuilers.De keuze van het meest geschikte instrument of instrumenten voor individuele gevallen hangt af vande omstandigheden, het wettelijke en bestuursrechtelijke kader en de aard van het te behandelenmilieuprobleem.

2.5.2. De Gemeenschap speelt een belangrijke rol bij het ontwikkelen vanhulpmiddelen van economische aard ter beheersing van de verontreiniging en bij het opstellen vanrichtsnoeren voor de aanwending daarvan bij de tenuitvoerlegging van communautaire bepalingen. Aldat soort maatregelen moeten uiteraard worden gebruikt op een wijze die verenigbaar is met debeginselen van het communautaire milieubeleid, met name met het ,,de vervuiler betaalt''-principeen de preventieve benaderingswijze.

2.5.3. De aanbeveling inzake toewijzing van kosten (13) van1975 voorziet in het gebruik van heffingen onder omstandigheden waarin zulks nuttig wordt geacht.De Commissie heeft het voornemen hieraan te blijven werken om te komen tot de aanwending vaneconomische hulpmiddelen ter ondersteuning van de communautaire wetgeving. De aanbeveling van 1975voorziet tevens in overheidssubsidies voor maatregelen ter controle op de verontreiniging indienmen van mening is dat een afwijking van het ,,de vervuiler betaalt''-principe gerechtvaardigd is.Binnen een door de Commissie vastgesteld kader mogen de Lid-Staten reeds bestaande bedrijvenbeperkte financiële steun verlenen ter vereenvoudiging van de invoering van nieuwe bepalingen voorde controle op de verontreiniging; deze regeling loopt op 31 december 1986 ten einde en deCommissie gaat momenteel na of verlenging ervan wenselijk is.

  • (13) 
    PB nr. L 194 van 25. 7. 1975.

2.5.4. Ook overweegt de Commissie teblijven bijdragen aan de steun voor maatregelen ter controle op de verontreiniging. Zij zal in hetkader van het Regionaal Fonds een voorstel indienen voor een Gemeenschapsprogramma (zie punt2.3.16) ter verbetering van de milieugebonden infrastructuur en ter ondersteuning van detenuitvoerlegging van de richtlijnen van de Gemeenschap op het gebied van het milieu in minderbegunstigde regio's van de Gemeenschap.

2.5.5. Tenslotte denkt de Commissie aandacht te bestedenaan de draagwijdte van een betere definitie van de aansprakelijkheid op het gebied van het milieu(met inbegrip van de mogelijkheid dat de vervuiler een grotere aansprakelijkheid aanvaardt voorschade die ontstaat door produkten of procédés) en aandacht te besteden aan het vraagstuk van decoördinatie van hulpmiddelen indien er bij produktnormen of grensoverschrijdende verontreinigingaanzienlijke moeilijkheden ontstaan.

2.5.6. Meer concreet gesteld heeft de Commissie het voornemenvan economische hulpmiddelen gebruik te maken bij de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsbeleidop het gebied van de luchtverontreiniging (zie punt 4.1), de waterverontreiniging (zie punt 4.2),de bescherming tegen geluidshinder (zie punt 4.5), de milieubescherming (zie punt 5.1) en hetafvalbeheer (zie punt 5.3).

2.6. Voorlichting en educatie

2.6.1. Op de noodzaak het hele procesvan regulering en aanwending van bestaande regels transparenter te maken, vooral voor het grotepubliek, werd reeds gewezen. In dit verband is het van belang de mogelijkheden te verbeterenwaarover particulieren en groepen op grond van de nationale wetgeving beschikken voor hetverdedigen van hun rechten of belangen in administratieve procedures. Volgens de Commissie moetbijzondere aandacht worden besteed aan situaties waarin de toegang tot informatie een onderdeelvormt van de betere bescherming van mens of milieu, zulks door de betere aanwending vanvoorschriften of anderszins. Een soortgelijke aandacht zou moeten worden besteed aan de toegang totinformatie bij grensoverschrijdende verontreiniging.

2.6.2. Volgens de Commissie zou het mogelijkmoeten zijn wegen te vinden voor een betere toegang van het publiek tot de informatie waarovermilieubetrokken autoriteiten beschikken terwijl tevens die informatie, welke terecht alsvertrouwelijk kan worden beschouwd, wordt afgeschermd. De Commissie bestudeert de noodzaak en dewenselijkheid van een communautair voorschrift inzake de vrije toegang tot milieubetrokkeninformatie en zal dienovereenkomstige voorstellen doen.

2.6.3. Nog afgezien echter van de vraaghet recht van toegang tot stand te brengen, bestaat er geen twijfel dat een ruimere verspreidingvan informatie over milieu en milieuproblemen, de desbetreffende beleidslijnen en programma's toteen aanzienlijke steun kan leiden voor zowel de evolutie als de aanvaarding door het publiek van devereiste milieumaatregelen. Hieraan werd nog niet voldoende aandacht besteed al moet wordengeconstateerd dat een aantal Lid-Staten nu op gezette tijden nationale rapporten over de stand vanhet milieu publiceren. Harerzijds denkt de Commissie om met ingang van 1987 om de drie jaar soortgelijke rapporten voor de gehele Gemeenschap te publiceren waarvoor zij gebruik maakt van dedoor de Lid-Staten krachtens bepalingen van communautaire richtlijnen verstrekte informatie alsmedevan informatie waarover zij kan beschikken door de steeds verdergaande ontwikkeling van hetcommunautaire informatiesysteem over de stand van het milieu en over natuurlijke hulpbronnen(CORINE) (14) (zie punt 2.6.6).

  • (14) 
    Beschikking 85/338/EEG (PB nr. L 176 van 6. 7. 1985).

2.6.4. Meer in het algemeen gesproken heeft de Commissie hetvoornemen de hele opzet van haar verspreidingswijze voor informatie over milieuvraagstukken teherzien. Er zou veel meer aan voorlichting kunnen worden gedaan waarbij dan tevens de publiekeopinie zou kunnen worden overgehaald te pleiten voor een strikt milieubeleid. Als vermeld in punt2.2 heeft de Commissie het voornemen ervoor te zorgen dat informatie over de uitvoering van demilieugerichte wetgeving van de Gemeenschap op grotere schaal wordt verspreid. Ook zal de Commissieervoor zorg dragen dat een veel groter aantal van de talrijke rapporten over de wetenschappelijke,technische en economische aspecten, die in het kader van de ontwikkeling van voorstellen voor eenbeleid ten behoeve van de diensten van de Commissie worden opgesteld (maar waarvoor ook eldersbelangstelling kan bestaan), naar behoren worden gepubliceerd. Ook verleent de Commissie steun bijhet lanceren van een nieuw maandblad over milieubeleid en -wetgeving van de Gemeenschap. Om devoorlichtingscampagnes doeltreffender te maken, zal de Commissie daarnaast zorgen voor een beterecoördinatie tussen het Directoraat-generaal Voorlichting, Communicatie en Cultuur en de anderebetrokken diensten.

2.6.5. Het Europese Jaar van het Milieu (zie punt 8) heeft wezenlijk ten doelieder individu in de Gemeenschap te overtuigen van het belang van het milieu en daardoor over tegaan tot het innemen van een ander standpunt (zowel van de maatschappij als van particulieren) tenopzichte van strenge normen ter bescherming van het milieu. Het biedt zowel een gelegenheid als eenuitdaging voor een duidelijke verbetering van het overbrengen van belangrijke informatie waarbijdit overbrengen zo dient te geschieden dat deze informatie door de gehele maatschappij ter kenniskan worden genomen. Tevens biedt het een kans om het publiek te overtuigen van de noodzaak zich(zowel gedurende het jaar als daarna) toe te leggen op het streven naar praktische verbeteringen.

2.6.6. Voor wat betreft de pure feiten over parameters die voor het milieu van belang zijn, zalhet communautaire informatiesysteem over de stand van het milieu (CORINE) van steeds grotere waardeen belang zijn. Het voornaamste doel van CORINE is ervoor zorg te dragen dat er een gezondegrondslag beschikbaar is voor vergelijkbare milieugegevens en dat de economische en politiekebesluitvormers in de hele Gemeenschap hiervan gebruik kunnen maken bij het uitstippelen van hunbeleid, de uitvoering van de wetten en het opnemen van milieuaspecten in andere beleidslijnen.Thans wordt gewerkt aan de praktische tenuitvoerlegging van het CORINE-Programma en gedurende hetVierde Milieu-actieprogramma zal men aan de ontwikkeling daarvan blijven werken. Aan het einde vande werkperiode die onder het besluit van de Raad valt, zal de Commissie aan de Raad rapportuitbrengen en voorstellen voorleggen die ertoe leiden dat in de hele Gemeenschap een uitgebreidereeks bijgewerkte en vergelijkbare gegevens over het milieu en de natuurlijke hulpbronnenbeschikbaar zijn die op zodanige wijze kunnen worden voorgelegd dat zij van het grootste praktischenut zijn voor besluitvormers.

2.6.7. Gelijktijdig en met het oog op de aanvulling van deinformatie die in het kader van het CORINE-Programma wordt geproduceerd, denkt de Commissie meernadruk te leggen op de milieugerichte aspecten van de statistische programma's van de EuropeseGemeenschap; in dit verband wordt meer in het bijzonder voorgesteld betere informatie teverschaffen over het verband tussen economische en milieugebonden aspecten.

2.6.8. Milieueducatieis vooral belangrijk wanneer het erom gaat bij het publiek een grotere belangstelling te wekkenvoor milieuzaken. Als reeds opgemerkt dient iedereen ervan overtuigd te worden dat hij door zijneigen gedrag kan bijdragen tot een verbetering van de milieuomstandigheden. Het stadium waarin dithet best kan geschieden is tijdens de opleiding. Milieueducatie die reeds in vroegereactieprogramma's ter sprake kwam, blijft daarom steun op communautair niveau genieten. Het net vanproefscholen (eerst lagere, later ook middelbare scholen) heeft de laatste acht jaar met succesgewerkt en kreeg veel steun van de Lid-Staten. Veel kostbare ervaring werd opgedaan. De Commissieheeft het voornemen tijdens het Europese Jaar van het Milieu een volledig rapport te publicerenover het tot nu toe met het net van proefscholen verrichte werk en over de daarbij opgedaneervaring. Voorts zal zij een mededeling aan de Raad zenden over de grondslag waarop het net zoumoeten worden geconsolideerd en uitgebreid tot hoger onderwijs, zulks gebruik makende van de tot nutoe opgedane ervaring en van de laatste ontwikkelingen op het gebied van de educatiewetenschappen.

2.6.9. Het werk van particuliere organisaties bij de ontwikkeling van het milieubeleid en degedachten daarover is van fundamentele betekenis. Bij de uitstippeling en uitvoering van hetmilieubeleid moet vaak zorgvuldig worden afgewogen tussen de belangen van sociale en economischegroeperingen. Niet alleen met de belangen van bepaalde industrietakken en die van werknemersen werkgevers moet rekening worden gehouden, maar ook met de verschillende situaties in deLid-Staten. Daarnaast bestaan nog pressiegroepen die bepaalde of sectoriële belangen voorstaan. Indergelijke complexe situaties is het bestaan van particuliere organisaties die kunnen worden geachtde algemene milieubelangen te vertegenwoordigen en als partners van de beleidsbepalende organenkunnen optreden, van groot belang. Daarom blijft de Commissie haar constructieve en permanentecontacten met representatieve milieuorganisaties op Europees niveau, met name met het EuropeseBureau voor het Milieu, onderhouden.

2.6.10. Werkgeversorganisaties (zoals UNICE) enwerknemersorganisaties (zoals EVV) streven er steeds naar op zowel nationaal als Europees niveaumede te werken bij het opstellen en uitvoeren van het milieubeleid. De Commissie meent dat het vangroot belang is de samenwerking met zowel de werkgevers- als de werknemersorganisaties efficiënterte organiseren en blijft zich hierop toeleggen. In dit verband hoopt de Commissie de bijdragen vande Europese Stichting voor de Verbetering van de Levens- en Arbeidsomstandigheden optimaal tebenutten.

  • 3. 
    VOORKOMING VAN EN CONTROLE OP VERONTREINIGING

3.1. Algemene beginselen

3.1.1. Milieubeleidslijnen worden uitgestippeld en uitgevoerd in verschillende etappes uitgaande van hettijdstip waarop men zich van een milieuprobleem bewust wordt (daarbij kan het of om een actueelprobleem gaan of - en bij voorkeur - om een vooralsnog alleen potentieel probleem) tot op hettijdstip waarop curatieve of preventieve maatregelen worden vastgesteld en van kracht worden. Eenfundamentele eigenschap van dergelijke maatregelen is dat zij trachten mens en milieu van schade tevrijwaren of, indien de schade reeds is opgetreden, de situatie te herstellen.

3.1.2. De tetreffen maatregelen bij milieuproblemen zijn in de praktijk onvermijdelijk nogal verschillend vanaard, onder andere naargelang van de waargenomen of gevreesde nadelige effecten, van de oorzakendaarvan en de bron van de problemen. Zo kunnen verontreinigingsproblemen in verschillende mate:

-acuut of chronisch zijn;

-plaatselijk of geografisch verspreid voorkomen;

-vooral in verband staanmet één verontreinigende stof of met een combinatie van verschillende dergelijke stoffen;

-in éénmedium geconcentreerd voorkomen (lucht, water of land) dan wel verschillende media aantastenterwijl ook de verplaatsing van verontreinigende stoffen tussen de media een rol kan spelen;

-deverontreiniging kan bovendien uit één of verschillende bronnen voortvloeien dan wel van diffuseaard zijn, een vaste standplaats hebben of verplaatsbaar zijn en zij kan vooral in één industrietakvoorkomen of in verschillende.

3.1.3. Gezien deze complexe aard is het natuurlijk envanzelfsprekend dat in de praktijk de controle op de verontreiniging op verschillende wijzen wordtaangepakt naargelang de technische, administratieve en wettelijke mogelijkheden voorcontrolemaatregelen, alsmede de wijze waarop de gevolgen van de verontreiniging en decontrolemaatregelen zijn verspreid. Wel dienen wij in te zien dat deze verschillende aanpakmethodesniet berusten op een verschil in de fundamentele beginselen. Zo kan bij voorbeeld een op éénverontreinigende stof geconcentreerde maatregel gerechtvaardigd zijn, indien er (onder de gegevenomstandigheden en in het licht van de beschikbare wetenschappelijke kennis) geen significanteinteracties met andere verontreinigende stoffen lijken te bestaan; een dergelijk speciaal gevaldoet echter geen afbreuk aan het algemene beginsel dat bij de controle op de verontreiniging metdergelijke wisselwerkingen rekening moet worden gehouden.

3.1.4. De eerste stap bij het vinden vaneen oplossing voor het vraagstuk van de controle op de verontreiniging is zorgvuldig onderzoek omna te gaan welke factoren er bij zijn betrokken en hoe deze op elkaar inwerken. In het algemeenkunnen verontreinigingsproblemen worden omschreven door vier hoofdfactoren: de verontreinigendestof, de bron van de verontreiniging, het milieu waarin de verontreinigende stof wordt geloosd,waarin deze optreedt of waardoorheen hij wordt getransporteerd en het milieu waarin hijuiteindelijk belandt. De controle kan worden uitgeoefend op één of meer van deze onderdelen van hetprobleem.

3.1.5. De verontreiniging kan bestaan uit een enkelvoudige chemische stof of uit eenmengsel van dergelijke stoffen; zij kan bestaan uit organische, anorganische of uit beide soortenstoffen; het kan ook gaan om een fysische grootheid zoals geluid of warmte. Maatregelen voorcontrole op de verontreiniging hebben ten doel de emissie van een bepaalde stof of typeverontreiniging uit ongeacht welke bron in het betrokken medium te voorkomen of te beperken.Controle aan de bron heeft ten doel de emissie bij de voornaamste bronnen te beperken voor allemedia waarin de verontreiniging optreedt.

3.1.6. Ook al gaat bij de controle de aandacht vooraluit naar het betrokken medium, dan kunnen er uiteraard één of meer betrokken zijn bij de lozing enhet transport van verontreinigende stoffen. De voornaamste media zijn lucht, water, bodem,bezinksel en biota. Controlemaatregelen op basis van het medium dienen meestal ter beperking van deemissie van één specifieke stof uit alle voornaamste bronnen in dat medium.

3.1.7. Deverontreiniging is meestal gericht op een levend organisme maar het kan ook om dode materie gaanzoals een gebouw of de bodem. Met controlemaatregelen op de plaats waarop de verontreiniging isgericht, tracht men het organisme of het milieu te beschermen. Hierbij gaat het dus omkwaliteitsdoelstellingen voor het milieu in de vorm van controlemaatregelen.

3.1.8. Zodra eenmilieuprobleem is onderkend en onderzocht, kan worden besloten welke controlestrategie inaanmerking komt. Onder deze strategie kunnen vallen: biologische normen, blootstellingslimieten,kwaliteitsdoelstellingen of normen voor het milieu, emissienormen, normen voor de vervaardiging ofbediening, produktnormen, limieten voor de totale emissie of een reeks preventievecontrolemaatregelen op nationaal of regionaal niveau (zoals de aanwending van procedures voor deevaluatie van de invloed op het milieu of eisen inzake testen en mededelen van nieuwe industriëleprocédés en produkten) of een combinatie daarvan.

3.1.9. De vastgestelde controlestrategie kanuiteraard leiden tot verschillende vormen van maatregelen op communautair niveau, bij voorbeeld inverband met de verspreiding en de aard van de milieuproblemen, de gevolgen van eventuelemaatregelen op de werking van de gemeenschappelijke markt voor goederen en diensten enwisselwerkingen met andere communautaire beleidslijnen.

3.2. Controle op de verontreiniging in verschillende media

3.2.1. Indien de problemen rijzendoor de emissie van verontreinigende stoffen vanuit talrijke bronnen in één medium (zonder dat degrenzen van andere media op significante wijze worden overschreden) kan de meest geschiktebehandelingswijze bestaan uit emissielimieten of kwaliteitsnormen voor het milieu. Tot nu toe ismen bij het milieubeleid van de Gemeenschap in het algemeen hiervan uitgegaan. Hoewel in het DerdeMilieu-actieprogramma wordt verwezen naar de noodzaak overdracht van verontreiniging te vermijdendie het gevolg zou kunnen zijn van partiële maatregelen, ging de tendens meestal uit naar debehandeling van verontreinigingsproblemen zoals die zich in de verschillende media (lucht, water,bodem) voordoen. Er werden uiteraard een aantal belangrijke horizontale maatregelen uitgevaardigdzoals het ,,zesde amendement'' (15) en de kortelings vastgestelde richtlijn betreffendemilieueffectbeoordeling (16), maar in het algemeen werden de zaken per sector beoordeeld; dezeopvatting kwam ook tot uitdrukking in de structuur van de afdelingen van de Commissie die zich methet milieu bezighouden.

  • (15) 
    PB nr. L 259 van 18. 9. 1979.
  • (16) 
    PB nr. L 175 van 5. 7. 1985.

3.2.2. Zo werden reeds in een vroeg stadium kwaliteitsdoelstellingen voorwater voor verschillende doeleinden op communautair niveau vastgesteld; daarna kwamen communautaireemissienormen voor de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen in water (hoewel de zogenaamdeparallelle benaderingswijze volgens Richtlijn 76/464/EEG (17) betekende dat deze normen vergezeldgingen van kwaliteitsdoelstellingen). Ook bij verontreiniging van de lucht werden kwaliteitsnormenvoor lucht vastgesteld op communautair niveau waarna een kaderrichtlijn werd aangenomen inzakeemissies uit bepaalde industriële installaties (18) die was gericht op de vaststelling vanemissielimieten voor de hele Gemeenschap. Vervolgens diende de Commissie voorstellen in vooremissielimieten voor de lozing in de lucht vanuit grote stookinstallaties. Het afvalprobleem werdbenaderd met een reeks richtlijnen, gericht op de vaststelling van een algemeen kader voor hetlozen van afval op het land, vooral wanneer het gaat om giftig of gevaarlijk afval. Het storten vanafval in zee vormt het onderwerp van een recent voorstel van de Commisie (19).

  • (17) 
    PB nr. L 129 van 18. 5. 1976.
  • (18) 
    PB nr. L 188 van 16. 7. 1984.
  • (19) 
    PB nr. C 245 van 26. 9. 1985.

3.2.3. Eenonvermijdelijk gevolg van de benaderingswijze per sector is dat zodra de normen in één regiostrenger worden, de belasting in andere regio's kan stijgen. Indien er beperkingen worden opgelegdaan het lozen in de lucht of in het water, dan gaat de voorkeur al gauw uit naar lozing op hetland. Indien de controlemaatregelen bij lozing van afval op land of in zee weer strenger wordenkunnen zich andere moeilijkheden voordoen. De Commissie is ervan overtuigd dat de Gemeenschap moetovergaan op steeds strengere milieunormen in alle sectoren. Onder deze omstandigheden valt eralthans over te twisten of een sectorgewijze benadering van het verontreinigingsprobleem nietnoodzakelijk de in economisch opzicht meest efficiënte oplossing vormt, dat wil zeggen zij leidtniet noodzakelijkerwijze tot een maximale beperking van de verontreiniging (wanneer wijalle media te zamen beschouwen) tegen een bepaald bedrag aan economische kosten.

3.3. Op de stofgerichte controlemaatregelen

3.3.1. Wanneer wij de communautaire wetgeving overzien blijkt dat deten aanzien van de verontreiniging van verschillende milieusectoren aangewende benaderingswijzeniet altijd even evenwichtig was. Wanneer vanuit het oogpunt van het milieubeheer het onderling opelkaar inwerken van verontreinigende stoffen niet als zeer belangrijk wordt beschouwd zou eencoherente strategie gericht moeten zijn op:

  • a) 
    de beoordeling van de blootstelling van een bepaaldetarget door een bepaalde verontreinigende stof via de verschillende wegen (water, lucht,bodem);

b)de beoordeling van het effect van een dergelijke blootstelling met inbegrip van de gevarenvoor de gezondheid en het milieu en

c)waar zulks dienstig is, het opstellen van normen ter beperkingvan de invloed van de verontreiniging.

3.3.2. Gezien de voornamelijk sectoriële oriëntering vanvroegere communautaire maatregelen was men geneigd zich te concentreren op lozingen van éénverontreinigende stof in één medium (bij voorbeeld water) en niet op de invloed daarvan op anderemedia zoals lucht en bodem. Onder sommige omstandigheden staat deze benaderingswijze aan kritiekbloot daar de mediumoverschrijdende effecten niet te verwaarlozen zijn. In vroegereactieprogramma's van de Gemeenschap inzake het milieu en in verschillende teksten die reeds door deRaad zijn vastgesteld, komen reeds verschillende lijsten van bij voorrang te behandelen stoffenvoor. In het algemeen zijn deze lijsten echter sectorgebonden (bij voorbeeld de ,,zwarte lijst'' ende ,,grijze lijst'' van stoffen die slechts op gecontroleerde wijze mogen worden geloosd in hetaquatische milieu krachtens de bepalingen van Richtlijn 76/464/EEG) (20). Er werd in de Gemeenschapnog geen consequente poging ondernomen om stoffen te beoordelen op grond van verschillende media ofom een controlestrategie uit te stippelen op een dergelijke basis hoewel in de praktijk in sommigegevallen het naast elkaar leggen van verschillende normen die in de loop van de tijd voorverschillende sectoren werden vastgesteld voor een afzonderlijke stof, kan hebben geleid tot eenmin of meer efficiënte controle.

  • (20) 
    PB nr. L 129 van 18. 5. 1976.

3.3.3. Bij een geïntegreerde, op de stof gerichtebenaderingswijze voor chemicaliën:

  • dient rekening te worden gehouden met het optreden van eenbepaalde stof uit ongeacht welke bron;

-dient te worden overgegaan tot een geïntegreerderisico-evaluatie waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende wegen waarlangs de mens enhet milieu kunnen zijn blootgesteld;

-dient te worden gekomen tot een keuze van de meestdoeltreffende en efficiënte oplossing voor de veroorzaakte problemen.

3.3.4. Een dergelijkegeïntegreerde aanpak van het beheer over chemicaliën zal ertoe leiden dat op het niveau van deGemeenschap een voorlopige lijst wordt opgesteld van met voorrang te behandelen stoffen in verbandmet het milieubeleid. Nadere beoordeling en evaluatie kunnen dan leiden tot een definitieve lijstvan met voorrang te behandelen stoffen hetgeen dan op zijn beurt er wederom toe kan leiden dat menop communautair niveau efficiënte controlestrategieën uitstippelt voor afzonderlijke stoffen zoalsPCB's, cadmium, lood, fosfaten, arsenicum, koper, kwik, asbest, dioxynes, enz.; bij dergelijkestrategieën moet uiteraard rekening worden gehouden met controles die op bepaalde gebieden reeds opcommunautair niveau bestaan.

3.3.5. De Commissie is in bijzondere gevallen reeds begonnen metwerkzaamheden uitgaande van een stofgerichte benadering. Een voorbeeld van een mogelijke toepassingvan deze benadering is te vinden in het voorstel van de Commissie inzake de vermindering van dedoor asbest veroorzaakte milieuverontreiniging (21).

  • (21) 
    PB nr. C 349 van 31. 12. 1985.

3.3.6. Hetzelfde principe kan ook op anderemanieren worden toegepast. Zo is de Commissie nu bezig met een uitgebreid onderzoek over de gehelelinie naar door cadmium veroorzaakte milieuproblemen. Dit onderzoek moet uitkomst bieden over devraag of de bestaande communautaire wetgeving waardoor lozingen van deze stof in het milieu, langswelke weg ook, worden beperkt, afdoende is dan wel of er nog leemten bestaan; en zo ja, welkecontrolestrategie op de meest rendabele wijze voor afdoende bescherming kan zorgen. Zo nodig wordenter zake dienende voorstellen gedaan.

3.4. Op de bron gerichte controles

3.4.1. In principe dientin het milieubeleid rekening te worden gehouden met wisselwerkingen tussen diverse bronnen vanverontreiniging (wanneer bij voorbeeld tegenover verschillende lozingen maar een beperktabsorberend vermogen staat). In sommige gevallen echter kan het ook zinvol zijn de controles op éénbrontype toe te spitsen (vooral wanneer er verder geen andere bronnen of verontreinigingen vanbetekenis zijn). Tot op zekere hoogte gaan de (vastgestelde of voorgestelde) richtlijnen van deGemeenschap inzake auto's en grote stookinstallaties uit van zulk een brongerichte benadering, indie zin namelijk dat een bepaalde groep of klasse van vervuilers (verkeer,elektriciteitscentrales) wordt beoogd. Het is evenwel niet de bedoeling het geheel van deverontreinigende lozingen (waaronder ook de produktie van afval) van de desbetreffende klasse ofgroep in beschouwing te nemen. Ten aanzien van de ,,brongerichte'' benadering zoals omschreven inhoofdstuk 5 van het Eerste Milieu-actieprogramma (specifieke acties voor bepaalde industriesectorenen voor de energieproduktie) is nog niet veel vooruitgang geboekt, tenminste niet op communautairniveau, al werden er in genoemd programma 15 belangrijke industriesectoren aangewezen en zijn er altal van studies gemaakt.

3.4.2. In feite werden er slechts voor twee industriesectoren voorstelleningediend, namelijk voor titaandioxyde (waarbij een ,,multi-media''-benadering werd gevolgd) envoor papier en papierpap (waarbij de nadruk lag op lozingen in water). Het ,,papier- enpapierpap''-voorstel is door de Raad nog niet goedgekeurd en zelfs nog niet in overweging genomen,terwijl de geschiedenis van het ,,titaandioxyde''-voorstel allerminst bemoedigend kan wordengenoemd. Niettemin is een brongerichte aanpak (waarmee bepaalde industriesectoren of industriëledoelgroepen worden beoogd en waarbij alle lozingen in lucht, bodem of water, alsmede de produktievan zowel vast en vloeibaar afval als afvalgassen, in beschouwing worden genomen) in bepaaldeomstandigheden aangewezen. Het is een van de mogelijke alternatieve benaderingen, die misschienopnieuw in overweging kan worden genomen.

3.4.3. Ter ondersteuning van een dergelijke benaderingis er zeker behoefte aan een beter en vollediger inzicht in de lozingen van afvalstoffen door groteemissiebronnen in lucht, water en bodem, alsmede een zekere kennis van de te verwachtenontwikkelingen op dit gebied. Er moeten emissieoverzichten worden opgesteld en bijgehouden; devooruitgang van de technologie inzake de controle op emissies dient ook van nabij te wordengevolgd, en samen met de ermee gepaard gaande kosten bekendgemaakt aan de betrokkenen en hetpubliek. Dergelijke maatregelen zijn in elk geval wenselijk, welke benadering er voor de controleop de verontreiniging uiteindelijk ook wordt gevolgd. In samenwerking met de Lid-Staten en debetrokken industrieën zal de Commissie het nodige doen om vorderingen in deze zin mogelijk temaken.

3.4.4. De Commissie zal zich nog verder op deze vraagstukken bezinnen en de nodige studiesen besprekingen op gang brengen om meer klaarheid in het denken te brengen. Daarbij mogen demoeilijkheden niet uit het oog worden verloren die de vooruitgang tot dusver hebben belemmerd,onder meer het gevoel van openlijke ,,discriminatie'' tegen bepaalde industriesectoren en hetprobleem van overlapping als verontreinigingen die onder een brongerichte benadering vallen ookdoor sectoriële wetgeving worden gereguleerd. Voorts dient er ook rekening mee te worden gehoudendat er, wil een algemene, verschillende verontreinigingenbestrijdende ,,multi-media''-aanpakdoeltreffend werken, een zeer geperfectioneerd controlemechanisme nodig is, alsmede het vermogen omgefundeerde uitspraken te doen over het optimale pakket controlemaatregelen waarmee afval kanworden beperkt, beheerd of verspreid op een wijze waarmee het minst schade wordt toegebracht aan entegelijk het best gebruik wordt gemaakt van het milieu (waardoor dus de grootste baten voor hetmilieu zeker worden gesteld tegen de geringste kosten). Bovendien moet ook de bevoegdheid bestaanom dergelijke uitspraken te doen naleven. Dit heeft op zijn beurt onontkoombare institutioneleimplicaties voor de Lid-Staten: een sterk centraal controlegezag dat arbitrerend kan optredentussen verschillende milieusectoren ten einde de gunstigste oplossingen door te drukken, isonlosmakelijk met een dergelijke aanpak verbonden. Overigens pleiten nog tal van andere redenenvoor de wenselijkheid van dergelijke instellingen.

3.5. Produktnormen, emissiegrenswaarden enkwaliteitsdoelstellingen en -normen voor het milieu

3.5.1. Milieuvoorschriften waarbij normen voorprodukten of emissies worden vastgesteld, kunnen worden gebaseerd op de technische eigenschappenvan de door het voorschrift beoogde industriesectoren of produkten en/of op een formeel omschrevenkwaliteitsdoelstelling of -norm voor het milieu waarin wordt geloosd. Concreet zijn al heel watverschillende benaderingen toegepast.

3.5.2. In de tot dusver aangenomen wetgeving heeft deGemeenschap bij voorbeeld grenswaarden vastgesteld voor uitlaatgassen van motorvoertuigen; en tenaanzien van bepaalde luchtverontreinigende stoffen heeft de Commissie voorgesteld datemissiewaarden zouden worden vastgesteld voor een aantal vaste bronnen. Tegelijkertijd is incommunautair verband voor sommige luchtverontreinigende stoffen, zoals SO2, zwevende deeltjes enlood, overeenstemming bereikt inzake milieugerichte luchtkwaliteitsnormen. Wat de lozing vangevaarlijke stoffen in water betreft heeft de Gemeenschap gekozen voor de zogenaamde parallellebenadering ten aanzien van stoffen van de ,,zwarte lijst'', waarbij de Lid-Staten vrij kunnenkiezen tussen een aanpak op grond van milieugerichte kwaliteitsdoelstellingen of vanemissiegrenswaarden, terwijl er inzake de lozing van stoffen van de ,,grijze lijst'' (zie derichtlijnen betreffende voor bijzondere doeleinden bestemd water) op wordt aangedrongen dat debenadering op grond van kwaliteitsdoelstellingen wordt aangehouden.

3.5.3. Ter zake van debodemverontreiniging is in de eerste richtlijn die op dat gebied is vastgesteld - namelijkbetreffende het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (22) - bepaald dat zowel kwaliteitsnormenals emissiegrenswaarden (verspreidingsdichtheid en hoeveelheid) gelijktijdig in acht moeten wordengenomen. In andere richtlijnen daarentegen zijn de eisen slechts in algemene termen geformuleerd.

  • (22) 
    PB nr. L 181 van 4. 7. 1986.

3.5.4. In een groot aantal belangrijke gevallen (bij voorbeeld lood in benzine, zwavelgehalte vanpetroleum) zijn er produktnormen vastgesteld met als tweeledig doel het beschermen van het milieuen het tegengaan van kunstmatige handelsbelemmeringen of concurrentievervalsing. In andere gevallenis weer voor een andere aanpak gekozen - zoals de eis om programma's op te stellen (bij voorbeeldde richtlijn betreffende de verpakking van vloeibare levensmiddelen (23) of afspraken overbeperkingen van het gebruik (bij voorbeeld de beschikking inzake CFC's (24)). Bij sommigerichtlijnen betreffende de kwaliteit van water zijn zowel richtwaarden als dwingende waardenvastgesteld. Uiteraard kunnen ook nog andere richtsnoeren voor het goede gebruik van stoffen wordengegeven.

  • (23) 
    PB nr. L 176 van 6. 7. 1985.
  • (24) 
    PB nr. L 329 van 25. 11. 1982.

3.5.5. Nog een belangrijk element bij het vaststellen van normen op communautair niveauis ,,de stand van de technologie'', met andere woorden de meest recente technologischeontwikkelingen op dat gebied. Daarbij rijst de vraag hoe dit algemene begrip in concrete waardenkan worden vertaald. Van belang hierbij is dat er in de recente milieuwetgeving van de Gemeenschap(voornamelijk met betrekking tot lucht- en waterverontreiniging) steeds meer wordt verwezen naar debeste beschikbare technologie. In dit licht kunnen afspraken in communautair verband terbevordering van een doeltreffender uitwisseling van informatie tussen de Lid-Staten onderling entussen de Lid-Staten en de Commissie over hun eigen ervaring met en kennis van ter zake dienendetechnologieën van groot nut zijn. De Commissie is voornemens voorstellen te doen over de wijzewaarop een dergelijke uitwisseling van informatie het beste tot stand kan komen.

3.6. Conclusies

3.6.1. Volgens de Commissie is het niet zo dat een bepaalde benadering noodzakelijkerwijze devoorkeur verdient. Veel hangt namelijk af van de omstandigheden. In de toekomst zullen dan ooktelkens normen worden voorgesteld volgens een benadering die het beste aansluit bijmilieubeschermingseisen en de verantwoordelijkheden van de Gemeenschap. Zo zal bij communautairemaatregelen die er in de eerste plaats op zijn gericht handelsbelemmeringen als gevolg van doorLid-Staten eenzijdig genomen maatregelen tegen te gaan (bij voorbeeld voorschriften inzakeproduktlawaai), de nadruk veeleer liggen op technische voorwaarden voor de handhaving van dekwaliteit van het milieu, terwijl er bij maatregelen ter bestrijding van grensoverschrijdendeverontreiniging, bij voorbeeld zure regen, rekening moet worden gehouden met zowel milieugerichtekwaliteitsdoelstellingen als technische eisen voor curatieve maatregelen.

3.6.2. De Commissievindt echter wel dat de Gemeenschap nu over zoveel ervaring beschikt met de vele verschillendebenaderingswijzen van milieubescherming die tot dusver in de communautaire wetgeving zijn gevolgd -en die hierboven zijn omschreven en besproken - dat een algemene herziening van deze helebeleidskwestie wenselijk en nuttig is geworden. De bedoeling hiervan is na te gaan of er eenalgemeen principe kan worden uitgewerkt dat als richtsnoer kan dienen voor de benaderingswijze diein de toekomstige wetgeving van de Gemeenschap bij voorkeur moet worden gevolgd. In nauwesamenwerking met de Lid-Staten zal de Commissie dan ook het nodige doen om een algemeen onderzoekop te zetten naar de waarde en de doeltreffendheid van de tot dusver gevolgde wijze vannormstelling ter zake, gepaard met een beschouwing van mogelijke ontwikkelingen in de toekomst(onder meer de rol van economische instrumenten, zie punt 2.5.6).

  • 4. 
    MAATREGELEN IN SPECIFIEKESECTOREN

4.1. Luchtverontreiniging

4.1.1. Ofschoon de Gemeenschap enige vooruitgang heeft geboektbij de aanpak van de traditionele oorzaken van luchtverontreiniging zoals rook, zwevende deeltjesen zwaveldioxyde in geïndustrialiseerde stedelijke gebieden, doen er zich sinds enige tijd nieuweproblemen voor die onder andere verband houden met het toegenomen verkeer en zure depositie en diezorg zullen blijven baren. Van de betrokken luchtverontreinigende stoffen, in het bijzonder zwavel,stikstofoxydes, koolwaterstoffen en fotochemische oxydantia, is bekend dat ze afzonderlijk,gezamenlijk en in synergisme een verzurend effect hebben op de bodem en op oppervlaktewateren, deplantengroei afremmen en schade veroorzaken aan monumenten, gebouwen en constructies; bovendienkunnen ze schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens.

4.1.2. Industriële procédés,vuilverbranding en andere menselijke activiteiten waarbij bekende of vermeende persistente,gevaarlijke of toxische stoffen (bij voorbeeld zware metalen, PCB's, asbest) in de lucht vrijkomen,kunnen niet alleen de lucht verontreinigen maar er ook toe leiden dat verontreiniging naar anderedelen van het milieu wordt overgebracht en daar schadelijke effecten heeft op mensen enecosystemen. Dit is een reden te meer om lozingen in de lucht te beperken.

4.1.3. Op de EuropeseRaad van Stuttgart in juni 1983 werd opgeroepen tot een bespoediging en intensivering vanmaatregelen op nationaal, communautair en internationaal vlak met het oog op het bestrijden vanmilieuvervuiling in het algemeen en luchtverontreiniging in het bijzonder. Als eerste antwoorddaarop deed de Commissie een aantal voorstellen aan de Raad toekomen, die waren gericht op hetbeperken en verminderen van emissies door grote vaste en mobiele bronnen (25); parallel daarmeewerd een grote inspanning geleverd op het gebied van onderzoek naar de oorzaken en effecten vanluchtverontreinigingen, met de bedoeling een precies inzicht te verkrijgen in de wijze waarop dewaargenomen schade kon zijn veroorzaakt.

  • (25) 
    Zie het 17e Algemeen Verslag over de werkzaamheden van de Europese Gemeenschappen, 1983,punten 377-381.

4.1.4. De Commissie liet er ook geen twijfel over bestaandat zij een strategische aanpak voorstond waarbij een aanzienlijke algemene vermindering van delozing van verzurende stoffen door alle belangrijke bronnen zou worden geëist. Dit beleid wordtvoortgezet. In dit verband is het van groot belang dat het voorstel van de Commissie inzakebeperking van de emissie door grote stookinstallaties dat nog steeds ter bespreking bij de Raadligt weldra wordt aangenomen, hopelijk nog vóór het begin van het Vierde Milieu-actieprogramma(26). Zo zullen ook de afronding en de tenuitvoerlegging van de nieuwe ,,Europese normen'' vooruitlaatgassen van motorvoertuigen leiden tot verdere beperkingen van stikstofoxydes,koolwaterstoffen en andere verontreinigende stoffen. Maar deze maatregelen zonder meer zijnongetwijfeld niet voldoende.

  • (26) 
    PB nr. C 49 van 21. 2. 1984.

4.1.5. De Commissie is momenteel bezig met het uitwerken van eenalgemene strategie op langere termijn ter beperking van de luchtverontreiniging, zowel binnen alsbuiten de grenzen van de Europese Gemeenschap, met het doel een afdoende algehele aanpak uit tewerken als antwoord op de oproep van de Europese Raad van Stuttgart. Deze algemene strategie wordtin de loop van 1987 als een mededeling aan de Raad gepubliceerd.

4.1.6. De belangrijkstedoelstellingen van deze strategie zijn:

  • bepaling van de luchtverontreinigende stoffen (in binnen-en in buitenmilieu) die momenteel en potentieel de grootste bedreiging vormen voor de gezondheidvan de mens en het milieu;

-vaststelling van de aangewezen middelen - stof- en/of brongericht - voorde bestrijding van bestaande of te verwachten belangrijke verontreinigingen, waarbij erop wordtgelet dat luchtverontreiniging niet gewoon wordt overgedragen naar water of bodem;

-opstelling entenuitvoerlegging van doelstellingen voor de gehele Gemeenschap inzake aanzienlijke beperkingen vande totale emissie door alle desbetreffende bronnen in de lucht, ter bestrijding van zure depositieen daarmee gepaard gaande schade, onder meer ook corrosie en bossterfte;

-op langere termijn,beperking van de concentraties van de belangrijkste verontreinigende stoffen in de omgevingsluchttot niveaus die aanvaardbaar worden geacht voor de bescherming van kwetsbareecosystemen;

-vaststelling en tenuitvoerlegging van preventieve maatregelen tegen verontreinigingvan het binnenmilieu door een toenemend aantal stoffen;

-ontwikkeling en tenuitvoerlegging vanhulpmiddelen die tot de verwezenlijking van deze doelstellingen kunnen bijdragen, onder meer:

  • eenoverzicht van emissies en voornaamste categorieën bronnen,

-een overzicht van de beste beschikbaretechnologieën ter bestrijding van de luchtvervuiling, met de daarmee gepaard gaande kosten,

-nieuwe, weinig verontreiniging veroorzakende technologieën,

-bewakingsnetten,

-modelleringstechnieken,

-economische hulpmiddelen ter voorkoming van verontreiniging.

4.1.7. Ter voortzetting van werkzaamheden die reeds in het kader van de vorige actieprogramma'swaren begonnen, moeten de belangrijkste categorieën industriële installaties, vermeld in Richtlijn84/360/EEG betreffende de bestrijding van door industriële installaties veroorzaakteluchtverontreiniging (27) waarin voor de gehele Gemeenschap geldende emissienormen wordengegarandeerd, worden aangepakt. Voorts kunnen er ook communautaire emissienormen nodig zijn,gebaseerd op de beste beschikbare technologie, voor bronnen die nog niet onder deze richtlijnvallen (met name voor kerninstallaties en met olie en vaste brandstoffen gestookte installaties),zodat over afzienbare tijd een kader tot stand is gebracht waarbinnen controle op alle belangrijkeluchtverontreinigingen door de grote categorieën van installaties op samenhangende wijze kan wordenuitgeoefend. Met betrekking tot al deze aandachtspunten zal de Commissie de nodige voorstellendoen.

  • (27) 
    PB nr. L 188 van 16. 7. 1984, blz. 20.

4.1.8. Er zullen verdere maatregelen worden voorgesteld ter beperking van de luchtvervuilingdoor categorieën vervoermiddelen die nog niet onder communautaire wetgeving vallen.Luchtkwaliteitsnormen kunnen ook worden vastgesteld voor sommige verontreinigende stoffen zoalsfotochemische oxydantia, waaronder ozon vermoedelijk een belangrijke rol speelt vanwege desynergistische effecten van deze stof in verband met zure depositie. Er zal aandacht worden besteedaan de ontwikkeling van milieugerichte luchtkwaliteitsnormen in communautair verband, onder meerter bestrijding van zure depositie in bossen en andere gevoelige ecosystemen.

4.1.9. Buiten deGemeenschap blijft de noodzaak van gecoördineerde internationale maatregelen tegen luchtvervuilingvan het grootste belang. Wil men daadwerkelijk vooruitgang boeken, dan zal de Gemeenschap, ook alszij in eigen huis orde op zaken heeft gesteld, nog een actieve en opbouwende rol moeten blijvenspelen in de werkzaamheden van internationale organisaties zoals de Economische Commissie voorEuropa of de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, alsmede door het sluiten vandesbetreffende internationale verdragen, telkens als en overal waar vraagstukken op het gebied vanluchtverontreiniging worden gesignaleerd en besproken.

4.2. Zoet water en zeewater

4.2.1. Volgens het Derde Milieu-actieprogramma zou deCommissie verder werken aan de maatregelen waaraan in de eerste twee programma's was begonnen enuitvoering geven aan de door de Raad vastgestelde richtlijnen en besluiten met het oog opvoorkoming en beperking van waterverontreiniging. Deze richtlijnen en besluiten hadden met namebetrekking op het vaststellen op communautair vlak van kwaliteitsnormen ten aanzien van voorbepaalde doeleinden bestemd water (tot nog toe zijn er normen vastgesteld voor oppervlaktewater,drinkwater, zwemwater en grondwater, alsmede voor vis- en schelpdierwater). Verder zijn ookmaatregelen genomen ter beperking van verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaaldegevaarlijke stoffen in het aquatische milieu. De belangrijkste punten van het derde programmawaren:

  • de bestrijding van de verontreiniging door gevaarlijke stoffen;

-de bestrijding van deverontreiniging door olielozingen;

-de bewaking met het oog op verbetering van de waterkwaliteit enbeperking van de verontreiniging.

4.2.2. Deze prioriteiten blijven in het VierdeMilieu-actieprogramma gehandhaafd en de Commissie zal met betrekking tot al deze punten voorstellendoen. Voorts moet er echter op worden gewezen dat aan de vervuiling van de zee een steeds grotereprioriteit wordt toegekend en dat de Commissie in dat verband veel aandacht zal besteden aan anderein het zeewater aanwezige gevaarlijke stoffen, en aan olie. In document COM(86) 327 heeft deCommissie ook haar voornemen bekendgemaakt na te gaan of er op basis van de beste momenteelbeschikbare technologie communautaire emissienormen kunnen worden voorgesteld voorkerninstallaties. Voorts zal zij voorstellen indienen met het oog op de toetreding van deGemeenschap tot het Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van hetstorten van afval en andere stoffen (London Dumping Convention).

4.2.3. Wat dewaterverontreiniging door de lozing van gevaarlijke stoffen in het aquatische milieu betreft, ishet wellicht zinvol de voordelen en beperkingen van de bij Richtlijn 76/464/EEG ingestelde,,parallelle'' benadering (zie punt 3.3 hierboven) opnieuw in beschouwing te nemen. Beidebenaderingen lenen zich niet even goed voor het aanpakken van zowel puntbronnen als diffuse bronnenvan verontreiniging. De Commissie zal de mogelijkheid bestuderen om voorstellen uit te werken vooreen meer samenhangend beleid inzake de bestrijding van verontreiniging waarbij beide soortenverontreinigingsbronnen worden aangepakt en oordeelkundiger gebruik wordt gemaakt van één van dezeparallelle benaderingen, dan wel van beide.

4.2.4. Ondertussen wil de Commissie doorgaan met devolledige en nauwkeurige tenuitvoerlegging van Richtlijn 76/464/EEG. Nu de algemene kaderrichtlijnvoor het vaststellen van emissiegrenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor gevaarlijkestoffen is vastgesteld (28) kan er sneller werk worden gemaakt van het vaststellen van waarden voorstoffen die behoren tot de 129 stoffen van de in 1982 door de Commissie (29) gepubliceerde ,,zwartelijst'' (bijlage I). Gedurende de looptijd van het Vierde Milieu-actieprogramma zal de Commissievoorstellen doen voor grenswaarden voor een groot aantal van deze stoffen. Ook zal verder wordengewerkt aan de stoffen van de ,,grijze lijst'' (bijlage II) en is de Commissie voornemensvoorstellen in te dienen voor kwaliteitsdoelstellingen voor een aantal van deze stoffen, met namelood, koper, nikkel en zink, indien dit op basis van de op nationaal niveau opgedane ervaring nodigwordt geacht.

  • (28) 
    PB nr. L 181 van 4. 7. 1986.
  • (29) 
    PB nr. C 176 van 14. 7. 1982.

4.2.5. Toch zijn, zelfs indien de hierboven geschetste werkzaamheden in een snellertempo worden uitgevoerd, de maatregelen ter bescherming van het aquatische milieu van deGemeenschap nog lang niet volledig. Nieuwe maatregelen zijn dan ook noodzakelijk op een aantalgebieden. Daarom neemt de Commissie zich voor voorstellen in te dienen voor richtlijnen inzake debestrijding en vermindering van waterverontreiniging ten gevolge van de verspreiding of de lozingvan vloeibaar afval uit de veehouderij en het buitensporige gebruik van kunstmest enbestrijdingsmiddelen; ook zijn advies- en educatiecampagnes noodzakelijk om de boeren beter van deproblematiek te doordringen; zo kan de landbouw, net als andere sectoren, een bijdrage leveren tothetgeen door de Gemeenschap wordt gedaan om de waterverontreiniging terug te dringen. De Commissiezal ook minimumnormen op lange termijn voor alle wateren in de Gemeenschap voorstellen en opnieuwnagaan of er kwaliteitsnormen kunnen worden opgesteld voor water dat bestemd is voor anderedoeleinden dan die welke zijn vermeld in punt 4.2.1 hierboven, met name voor water dat bestemd isvoor gebruik in de industrie en de landbouw.

4.2.6. Voor de bescherming van de zee zijn detoekomstige maatregelen voornamelijk op het volgende gericht:

  • de tenuitvoerlegging van dedesbetreffende internationale verdragen en protocollen waarbij de Gemeenschap verdragsluitendepartij is (30) en actieve deelneming aan de werkzaamheden van andere internationale instanties diezich bezighouden met de bestrijding van verontreiniging van de zee (31);

-de ontwikkeling van eenstrategie en actieplan (MEDSPA) ter bescherming van het Middellandse-Zeegebied (uiteraard metinbegrip van de Middellandse Zee zelf), zoals beoogd in de mededeling van de Commissie aan de Raadvan 24 april 1984 (32);

  • (30) 
    - Het Verdrag van Barcelona inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegenverontreiniging en de vier daarbij behorende protocollen (verontreiniging door storten vanuitschepen en luchtvaartuigen, verontreiniging vanaf het land, verontreiniging bij ongevallen,speciaal beschermde gebieden);

-Verdrag van Parijs ter voorkoming van verontreiniging van de zeevanaf het land;

-Overeenkomst van Bonn betreffende samenwerking bij het bestrijden vanverontreiniging van de Noordzee door olie en andere schadelijke stoffen.

(31)Bijvoorbeeld IMO, UNEP, Port State Control, IAO.

(32)PB nr. C 133 van 21. 5. 1984.

-de tenuitvoerlegging van de verklaring goedgekeurd op de Vierde GewoneVergadering van de verdragsluitende partijen bij het Verdrag van Barcelona in Genua (september1985);

-de tenuitvoerlegging van besluiten die zijn genomen op de Eerste Noordzeeconferentie enactieve deelname aan de tweede conferentie in 1987;

-de beperking van de lozing van verontreinigendestoffen in zee vanaf het land via rivieren, het storten van afval en de lucht;

  • de geharmoniseerdebekrachtiging door de Gemeenschap van facultatieve bijlagen bij het MARPOL-Verdrag 1973-1978;-deontwikkeling en praktische uitvoering van het communautaire informatiesysteem ter bestrijding vanincidenteel in zee geloosde schadelijke stoffen;

-de voortzetting van het programma vandemonstratieprojecten ter bescherming van de zee tegen olie en andere chemische stoffen; met dezeprojecten wordt gestreefd naar verbetering van nationale mogelijkheden om te reageren innoodsituaties en/of nieuwe middelen en methoden te ontwikkelen voor het aanpakken van belangrijkeincidentele lozingen;zij kunnen ook helpen verduidelijken in hoeverre bepaalde aspecten vanscheepsontwerp, maatregelen inzake het stouwen van ladingen en het verpakken en etiketteren vanschadelijke in vaten getransporteerde stoffen, een doeltreffend optreden bij ongevallen in de handkunnen werken;

-de opleiding van al diegenen die verantwoordelijkheid dragen bij het bestrijden vandoor olie en andere schadelijke stoffen veroorzaakte verontreiniging van de zee;

-een betereintegratie van milieueisen in het beleid inzake zeevervoer. Op al deze beleidsterreinen zal deCommissie de nodige initiatieven nemen, in nauw overleg met de Lid-Staten, via de kanalen van deRaad of via de desbetreffende raadgevende comités.

4.2.7. Naast de bovenvermelde maatregelenis naar de mening van de Commissie ook een aantal nieuwe specifiek preventieve maatregelennoodzakelijk. Deze hebben vooral betrekking op het verbeteren van de beschikbare mogelijkheden voorde inzameling van afvalolie en ander door schepen vervoerd afval, alsmede op betere methoden vanvuilverwerking. De Commissie zal ter zake de nodige voorstellen indienen.

4.2.8. Andereaangelegenheden die van invloed kunnen zijn op zowel zoet als zeewater en waaraan de Gemeenschapwellicht meer aandacht moet besteden, zijn onder meer problemen in verband met de verwerking enverwijdering van verontreinigde sedimenten; de eutrofiëring van wateren in bepaalde gebieden van deGemeenschap, en het bijwerken van de lijst van gevaarlijke stoffen. Deze kwesties zullen door deCommissie diepgaand worden onderzocht en er zullen verdere initiatieven worden genomen om dezeproblemen aan te pakken.

4.2.9. Verbetering van de watervoorziening en -huishouding blijft één vande belangrijkste taken van de Gemeenschap, voornamelijk in semi-aride gebieden en op de kleineeilanden van de Gemeenschap. De Commissie blijft zich hiervoor inzetten en zal speciale aandachtaan dit onderwerp besteden bij de werkzaamheden inzake het Middellandse-Zeegebied in het kader vanhet MEDSPA-Plan.

4.2.10. De Commissie blijft ook verder actief deelnemen aan de werkzaamheden vande Rijncommissie ten einde een betere bescherming van de Rijn tegen alle vormen van verontreinigingte waarborgen. Daarnaast neemt de Commissie, samen met de Bondsrepubliek Duitsland, deel aan deonderhandelingen over een regeling inzake natuurbescherming in het stroomgebied van de Donau.

4.3.Chemicaliën

4.3.1. De tenuitvoerlegging van het nieuwe systeem van kennisgeving van chemicaliën(Richtlijn 79/831/EEG) en van de voorschriften inzake de indeling, de verpakking en het kenmerkenvan nieuwe en bestaande chemicaliën (33) blijft prioritair.

  • (33) 
    PB nr. L 259 van 15. 10. 1979, blz. 10.

4.3.2. Dankzij het krachtens Richtlijn79/831/EEG opgezette systeem van kennisgeving kunnen de Commissie en de Lid-Staten toezicht houdenop de gevaren, de verspreiding en het gebruik van chemicaliën die na 18 september 1981 op de marktzijn gebracht. Een soortgelijke procedure is nodig voor de geïntegreerde risicobeoordeling van,,bestaande chemicaliën'' (voor de bovenvermelde datum op de markt gebracht en opgenomen in deEuropese inventaris van de in de handel bestaande chemische stoffen (EINECS)).

4.3.3. Er zal eenvoorstel worden gedaan voor een richtlijn die een algehele structuur biedt voor risicobeoordelingen regulering van bestaande chemicaliën, voor zover een dergelijke beoordeling nodig is. In dierichtlijn wordt een procedure vastgesteld voor het aanleggen van een prioriteitenlijst vanchemicaliën die onmiddellijke aandacht behoeven, het verzamelen van informatie waarvoor tests nodigzijn en het beoordelen van de risico's voor mens en milieu. Ook kan dit een mechanisme zijn om deontwikkeling van specifieke controlestrategieën te coördineren, voor zover dit nodig blijkt.

4.3.4. De Commissie blijft voortdurend toezicht houden op de in richtlijnen inzake het milieuvastgestelde indelingsstelsels, beproevingseisen en testvoorschriften ten einde overal waar ditmogelijk is een verdere rationalisatie door te voeren. Daarbij wordt met name rekening gehouden metde werkzaamheden die momenteel binnen de OESO en elders aan de gang zijn inzake de ontwikkeling, devalidatie en het gebruik van alternatieve methoden waarbij geen of minder dieren worden gebruikt ofminder pijnlijke procedures worden aangewend.

4.3.5. De stofgerichte benadering van problemeninzake milieuverontreiniging door op grote schaal gebruikte stoffen en/of chemicaliën is hierbovenal genoemd (zie punt 3.2). Zoals aangegeven wordt in die benadering:

  • rekening gehouden met deaanwezigheid van een bepaalde stof uit verschillende bronnen;

-gewerkt naar een geïntegreerderisicobeoordeling, waarin wordt gelet op de verschillende routes waarlangs mens en milieu wordenblootgesteld;

-door middel van de juiste keuzen gestuurd naar de doeltreffendste maatregelen (viawetgeving of andere soorten maatregelen) om de voorkomende problemen op te lossen. De Commissiepast deze benadering reeds toe bij haar werkzaamheden inzake bepaalde stoffen die op grote schaalworden gebruikt en in ruime mate in het milieu zijn verspreid - met name cadmium en lood. Er zullenter zake dienende voorstellen worden ingediend.

4.3.6. Een volgende grote stap wordt degeïntegreerde regulering van gevaarlijke chemicaliën. De Commissie zal nagaan of de bestaandecommunautaire wetgeving, in het bijzonder Richtlijn 79/663/EEG inzake het op de markt brengen enhet gebruik (34) van chemische stoffen, die in het verleden is gebruikt voor de controle op onderandere PCB's en asbest, afdoend is.

(34)PB nr. L 262 van 27. 9. 1976, blz. 201.

4.3.7. Er zijn reeds voorstellen gedaan voor wetgeving encommunautaire maatregelen op internationaal vlak met betrekking tot de in- en uitvoer vangevaarlijke chemicaliën die in de Gemeenschap verboden of sterk aan banden gelegd zijn. De kwestievan de export van gevaarlijke industriële procédés en installaties naar derde landen blijft evenweleen zaak van grote prioriteit. De Gemeenschap moet een wetgeving inzake de export van gevaarlijkeindustriële processen uitwerken op basis van de informatie en de ervaring die zijn opgedaan in hetkader van Richtlijn 82/501/EEG inzake de risico's van zware ongevallen (35): zodra voldoendeervaring ter zake is opgedaan, zal de Commissie de nodige voorstellen ter zake indienen.

  • (35) 
    PB nr. L 230 van 5. 8. 1982.

4.3.8. Ineen andere mogelijke toepassing van de in het kader van Richtlijn 82/501/EEG opgedane ervaring zalde Commissie nagaan of de krachtens die richtlijn vastgestelde procedures voor bedrijfsinterneveiligheid, het voorkomen van ongevallen, het opstellen van noodplannen, opleiding, informatie,enz. ook van nut kunnen zijn voor kerninstallaties. Hierover wordt zo spoedig mogelijk verslaguitgebracht aan de Raad.

4.3.9. Meer algemeen moet worden gesteld dat de bezorgdheid overtransport en produktie op internationale schaal van gevaarlijke chemicaliën, afvalstoffen eninstallaties snel toeneemt. Ongevallen op dit terrein doen zich gelukkig zelden voor, maar kunnencatastrofale gevolgen hebben (Seveso, Bhopal). Naast de systematische tenuitvoerlegging enontwikkeling van communautaire voorschriften inzake gevaarlijke chemische stoffen (zoals hierbovenvermeld) en het grensoverschrijdende vervoer van toxische en gevaarlijke afvalstoffen (zie punt 5.3hieronder), is dringend aandacht vereist voor de ontwikkeling op internationaal niveau van denodige controlemaatregelen en kennisgevings- en vergunningsprocedures, die leiden tot een hoge matevan veiligheid zonder de wettige produktie van en handel in gevaarlijke produkten in de weg testaan. Het is dan ook zeer raadzaam dat de Gemeenschap, in samenwerking met de OESO en de VerenigdeNaties, meehelpt aan de snelle ontwikkeling van over de hele wereld geldende gedragscodes teraanvulling van de specifieke wettelijke maatregelen die nodig zijn om bepaalde aspecten van dezeaangelegenheden te regelen. De Commissie zal initiatieven daartoe nemen.

4.3.10. De Gemeenschap issamen met een aantal Lid-Staten reeds partij bij het Internationaal Verdrag ter bescherming van deozonlaag. Een protocol inzake chloorfluorkoolwaterstoffen (CFC's) wordt momenteel uitgewerkt. Bijeen aantal beschikkingen van de Raad heeft de Gemeenschap het gebruik van CFC's in de Gemeenschapbeperkt en het is van groot belang dat de Gemeenschap ook partij wordt bij het internationaleprotocol. Samen met een aantal Lid-Staten neemt de Commissie actief deel aan de voorbereidendewerkzaamheden die momenteel aan de gang zijn en te zijner tijd zullen voorstellen worden ingediendvoor een mandaat om over de definitieve tekst te onderhandelen.

4.4. Biotechnologie

4.4.1. Op hetgebied van de biotechnologie hebben er zich in de afgelopen jaren ingrijpende ontwikkelingenvoorgedaan die aanzienlijke implicaties hebben voor de communautaire beleidsvorming. De Commissieheeft een leidende rol gespeeld bij de uitwerking van een communautaire strategie voor Europesebiotechnologie, met onder meer: de ontwikkeling van een rationele benadering van het onderzoek ophet gebied van recombinant DNA. De Gemeenschap beschikt al heel lang over voorschriften op bepaaldetoepassingsgebieden van de biologie die zonodig steeds worden bijgewerkt zoals bij voorbeeld voorlevensmiddelen, geneesmiddelen en landbouw. Het onderzoek in verband met derisico-evaluatietechnieken vormt een onderdeel van het huidige Actieprogramma voor Onderzoekbiotechnologie 1985-1989 en dit onderzoek zal worden voortgezet en uitgebreid wanneer het programmawordt herzien.

4.4.2. Vanuit het oogpunt van de milieubescherming zijn twee aspecten van belang.Enerzijds kan de biotechnologie bijdragen tot de milieubescherming, bij voorbeeld bij dewaterzuivering, bij het reduceren van het BZV van organisch afval van bedrijfstakken die biologischmateriaal verwerken en bij het ontgiften van afval. Anderzijds leeft er ongetwijfeld de nodigebezorgdheid onder het publiek, dat nog maar weinig vertrouwd is met de meest recente vooruitgang ophet gebied van de genetische technieken en speciaal huiverig is voor het te verwachtengrootschalige gebruik van nieuwe organismen in landbouw en milieu en de hieraan verbonden risico's.

4.4.3. Het belang voor de Europese Gemeenschap van het beheersen van mogelijke gevaren in verbandmet de biotechnologie is overduidelijk: doordat nieuwe organismen zich kunnen vermenigvuldigen,kunnen zij aanleiding geven tot problemen die vergelijkbaar zijn met problemen uit hetverleden als gevolg van het indringen van natuurlijke ziektekiemen in nieuwe omgevingen (bijvoorbeeld de iepziekte). Ook betekent de snelle uitbreiding van industrieën waarin van modernegenetische technieken gebruik wordt gemaakt, dat de mogelijke milieueffecten van debiotechnologische processen en produkten zich snel kunnen vermeerderen indien niet de juistevoorzorgsmaatregelen worden getroffen.

4.4.4. De lange ervaring op het gebied van degezondheidszorg en de milieubescherming toont aan dat het beter is mogelijke gevaren zoveelmogelijk in te schatten voordat tot grootschalige produktie wordt overgegaan, zodat zo nodigpreventief kan worden opgetreden. Uiteraard is het aan de innovator om de regelgevende instantiesde juiste gegevens voor een dergelijke beoordeling te verschaffen. Dergelijke beoordelingen voorafkunnen worden aangevuld met een bewaking achteraf in het licht van opgedane ervaring.

4.4.5. Erzijn sterke argumenten voor het nemen van dergelijke maatregelen op communautair vlak - zowel terbescherming van de gezondheid en het leefklimaat van de burgers van de Gemeenschap als tervrijwaring van de gemeenschappelijke markt tegen eenzijdige nationale voorschriften. Uit gesprekkenmet hooggeplaatste ambtenaren van de Lid-Staten is duidelijk gebleken dat de Gemeenschap snel enbeslist moet optreden ten einde een algemeen wettelijk kader tot stand te brengen voor deontwikkeling van processen en produkten waarbij potentieel gevaarlijke, nieuwe organismen zijnbetrokken. De Commissie is dan ook reeds begonnen met werkzaamheden via een speciaal daartoeopgericht comité - het Biotechnology Regulation Interservice Committee (BRIC) - met het oog op debeoordeling en zonodig verdere uitwerking van gezondheids- en milieuvoorschriften op dit terrein.

4.4.6. Een brede aanpak van de bescherming van het milieu tegen mogelijke gevaren door genetischgewijzigde of exotische organismen kan daarom nodig zijn met betrekking tot:

  • 1. 
    de aard (enmogelijke levensvatbaarheid in het milieu) van de geproduceerde organismen;

2.de toegepasteproduktieprocessen;

3.bedrijfslozingen in het milieu;

4.afvalverwijdering en -verwerking;

5.voorkomingvan ongevallen, alsmede de aard van de risico's indien er bij ongevallen organismenvrijkomen;

6.toepassingsmethoden en -lokaties wanneer men voornemens is organismen opzettelijk inhet milieu te brengen;

7.detectie, bewaking en beheersing van de overleving, vermeerdering enverspreiding van dergelijke organismen;

8.blootgestelde bevolkingsgroepen enblootstellingsroutes;

9.effecten van de desbetreffende organismen op de mens, andere soorten enecosystemen.

4.4.7. Er kan geen wezenlijk onderscheid worden gemaakt tussen de risico's in verbandmet de reeds bestaande organismen, organismen die met de traditionele methoden van genetischewijziging zijn verkregen en organismen die worden geproduceerd met de veel nauwkeurigere methodenvan de moderne biotechnologie. Door de grote verscheidenheid en veelheid van nieuwe toepassingendie worden ontwikkeld voor genetisch gewijzigde organismen, zou er evenwel voor de risico's vandeze toepassingen een schaalvergroting kunnen optreden, tenzij de ontwikkeling ervan binnen eennauw omlijnd wettelijk kader plaatsvindt.

4.4.8. Bij voorschriften met betrekking tot nieuweorganismen moet onderscheid worden gemaakt tussen de risico's op twee verschillendegebruiksterreinen: enerzijds de risico's van industrieel gebruik van genetisch gemanipuleerdemicro-organismen in een ingesloten omgeving, waarvoor vermoedelijk geen fundamenteel anderemaatregelen noodzakelijk zullen zijn dan die welke er al waren; anderzijds is er de eventualiteitvan een gepland loslaten van genetisch gewijzigde organismen in het milieu (zoals levendeentstoffen, micro-organismen voor het ontgiften van afval of biologische bestrijdingsmiddelen) waarde ervaring (bij voorbeeld met het ecologische effect van de invoering van exotische soorten opbestaande populaties) heeft geleerd dat er speciale voorzorgsmaatregelen nodig kunnen zijn.

4.4.9. De Commissie zal de behoeften beoordelen en ter zake dienende voorstellen aan de Raad voorleggen optwee gebieden:

  • 1. 
    de classificatie, afbakening en beheersing van risico's voor mens en milieu van deproduktie, het gebruik en de verwijdering van nieuwe organismen;

2.kennisgeving van en overleg overhet voorgenomen gebruik van nieuwe organismen in het milieu. Met betrekking tot het eerste punt zalhet vermoedelijk nodig zijn normen en procedures te harmoniseren voor classificatie, afbakening,ongevallenbeheersing, noodplannen en noodmaatregelen en de verwijdering in de vorm van afval vanpotentieel gevaarlijke organismen die worden gebruikt bij industriële produktieprocessen. Metbetrekking tot het tweede punt, het gepland loslaten van organismen, moet er vermoedelijk eenEuropees systeem van kennisgeving en vergunningen worden opgezet voor het in het milieu brengen vannieuwe organismen.

4.4.10. Omdat geen van de Lid-Staten (in feite zelfs nog geen enkel land)tot nu toe een allesomvattende wetgeving op dit terrein bezit, heeft de Gemeenschap hier een goedegelegenheid om de nodige reglementering zelf uit te werken en andere landen een model te bieden.Parallel met de bovenvermelde interne communautaire maatregelen zal de Commissie er dan ook naarstreven de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen uit te breiden en te versterken viaonderhandelingen in de OESO en andere internationale organisaties.

4.4.11. Verder zal de Commissiehet wetenschappelijke onderzoek in verband met de beoordeling van gevaren gepaard gaande met deontwikkeling en het gebruik van biologische middelen voortzetten en uitbreiden.

4.5. Lawaai

4.5.1. Alle tot dusver aangenomen richtlijnen van de Gemeenschap inzake geluid hebben betrekking op lawaaivan produkten. Krachtens deze richtlijnen zijn er grenswaarden vastgesteld voor de toegestanegeluidsemissies van vierwielige voertuigen, trekkers, motorrijwielen, bouwmaterieel,luchtvaartuigen en grasmaaiers. Daarnaast zijn er voorgestelde richtlijnen ter vaststelling vanemissiegrenswaarden voor hefschroefvliegtuigen en inzake een geluidsetikettering van huishoudelijkeapparaten in bespreking bij de Raad.

4.5.2. De vraag is nu in hoeverre de Gemeenschap zich bezigmoet houden met geluidsvraagstukken die niet specifiek betrekking hebben op produkten. In hetTweede Milieu-actieprogramma werd weliswaar in ambitieuze termen gesproken van ,,het definiëren enuitvoeren van een communautair antilawaaibeleid'', dat onder meer zou resulteren in eenprogrammavoorstel van de Commissie waarin het algemene kader wordt aangegeven voor een reeksmaatregelen gericht op lawaaibestrijding op verschillende niveaus (met daarbijkwaliteitsdoelstellingen, zone-indelingen, lawaaiheffingen en dergelijke) maar in de praktijk is deCommissie nog niet verder gegaan dan de produktgerichte benadering.

4.5.3. Toch is lawaai eenmilieuprobleem dat nagenoeg elke burger van de Gemeenschap raakt en dat, volgens opinieonderzoek,van groot belang blijft. De Commissie wil dan ook gedurende de looptijd van het VierdeMilieu-actieprogramma blijven proberen op een aantal punten vooruitgang te boeken. Zo onder meerinzake:

  • het omschrijven van kwaliteitsdoelstellingen of

-richtsnoeren waarbij grenswaarden wordenvastgesteld voor omgevingslawaai in diverse omstandigheden;

-het reguleren van het geluid dat bij devervanging van de knalpot van motorfietsen is toegestaan;

-het opnemen vangeluidsinspectiemaatregelen in de technische keuring van voertuigen in de Lid-Staten;

-deuitbreiding van bestaande EEG-richtlijnen inzake vliegtuiglawaai met een verbod op verdereingebruikneming, waarmee in de Gemeenschap de normen van de ICAO, bijlage 16, hoofdstuk 3,binnenkort van kracht worden;

-de ontwikkeling van een gemeenschappelijke benadering vangeluidsafhankelijke landingsheffingen voor luchtvaartuigen (hetgeen volledig strookt met hetprincipe ,,de vervuiler betaalt'').

4.5.4. In het algemeen bestaat de benadering van deGemeenschap erin de vaststelling van grenswaarden voor de geluidsemissie van bepaalde produkten tecombineren met de vaststelling van grenswaarden voor omgevingslawaai. Daarnaast overweegt deCommissie het eventuele gebruik van heffingen (of andere economische instrumenten) waarmee de meerlawaaiige produkten onaantrekkelijk worden gemaakt en geluidsarme produkten worden bevorderd,hetgeen de fabrikanten moet stimuleren tot het ontwikkelen van minder geluid voortbrengendeartikelen. Tenslotte zal de Commissie, in samenwerking met de desbetreffende normstellendeinstanties (zoals de ISO), proberen de basis te leggen voor de beoordeling van lawaai afkomstig vanhet verkeer, de industrie, bouwwerkzaamheden en dergelijke.

4.6. Nucleaire veiligheid

4.6.1. Het feit dat de Gemeenschap zich steeds meer inzetvoor het veilige gebruik van kernenergie binnen het kader van het Euratom-Verdrag (naast anderevreedzame aanwendingen van radioactieve materialen) brengt ongetwijfeld vanuit het oogpunt van demilieubescherming aanzienlijke vraagstukken met zich mee.

4.6.2. In haar Kadermededeling aan deRaad over de consequenties van het ongeluk te Tsjernobyl (36), kondigde de Commissie het voornemenaan voorstellen uit te werken voor een samenhangend beleid dat gericht was op de bescherming vanwerknemers, bevolking en milieu. De in die mededeling beoogde preventieve aanpak (naast maatregelenin het geval van een crisissituatie) laat zich natuurlijk volledig rijmen met de in eersteinstantie preventieve opzet van het communautaire milieubeleid.

  • (36) 
    COM(86) 327 def.

4.6.3. Tot dusverre kon een hogemate van bescherming tegen radioactiviteit worden verzekerd via de in het Euratom-Verdragneergelegde benadering, waarbij voor de burgers van de Gemeenschap internationaal overeengekomen niveaus van stralingsbescherming worden nageleefd, waaraan de eis is gekoppeld datiedere blootstelling zo laag moet worden gehouden als redelijkerwijs mogelijk is (ALARA). Doel vandeze benadering is ervoor te zorgen dat de blootstelling van de mens wordt beperkt tot niveaus diein ieder geval voldoen aan internationale normen en aan de dienovereenkomstige basisnormen die inde communautaire wetgeving zijn neergelegd (37). Wel heeft de Commissie, zowel in haar mededelingover de consequenties van het ongeluk te Tsjernobyl als in haar daaropvolgende mededeling over dekwesties in het kader van de toepassing van hoofdstuk III van het Euratom-Verdrag (38) erkend dateen aantal specifiek milieugerelateerde aspecten van de nucleaire veiligheid (naast de aspecten vanstralingsbescherming) nu verder in detail moesten worden bestudeerd.

  • (37) 
    PB nr. L 246 van 17. 9. 1980, gewijzigd bij PB nr. L 265 van 5. 10. 1984.
  • (38) 
    COM(86) 434 def.

4.6.4. Het gaat hier ondermeer om het volgende:

  • de vraag of het concept van emissienormen moet worden toegepast opkerninstallaties, in de wetenschap dat in ieder geval de basisnormen van kracht zullen blijven;

-deproblemen bij de harmonisatie van de veiligheidscriteria en de in dit verband te treffenmaatregelen;-de vraag of de bepalingen van de basisnormen van Euratom betreffende preventievemaatregelen ter beperking van ongevallenrisico's, zoals kennisgeving van de kenmerken vankerninstallaties en van noodplannen, correct worden toegepast en toereikend zijn om het publiek tebeschermen;

-het vervoer van gevaarlijke materialen (met inbegrip van radioactieve materialen)waarover een studie beschikbaar is sedert het ongeval met de Mont Louis in 1984. Zoals vermeld inpunt 5.3.7 zal er binnenkort een volledig rapport over deze werkzaamheden aan de Raad wordentoegezonden waarin is vermeld dat de Commissie voorstellen hoopt te doen ten einde van debepalingen van de relevante internationale overeenkomsten inzake het vervoer van dergelijkematerialen via communautaire wetgeving op het internationale vervoer van toepassing te latenworden; de voorstellen van de Commissie moeten tevens verzekeren dat de Lid-Staten voor hetnationale vervoer voorschriften vaststellen die op dezelfde beginselen gebaseerd zijn;

-het beheervan radioactieve afvalstoffen. In het algemeen mag worden gesteld dat de werkzaamheden aan hetonderzoekprogramma en het actieprogramma van de Gemeenschap (1988-1992) naar voldoening verlopen,maar de Commissie stelt zich op het standpunt dat het beheer van nucleaire afvalstoffen een zaakblijft waarop uit milieuoverwegingen een strikt toezicht moet worden uitgeoefend. Het communautairebeleid moet worden versterkt door voort te bouwen op de resultaten van de reeds lopendewerkzaamheden, speciaal in het kader van de communautaire onderzoekprogramma's, ten einde opcommunautair niveau duidelijke richtlijnen uit te werken voor de verwijdering van dergelijk afval.Wat de verwijdering van radioactief afval op zee betreft (hetgeen internationaal wordt geregeld bijhet Dumpingverdrag van Londen) acht de Commissie het voorts uiterst wenselijk dat de Gemeenschapals zodanig deelneemt aan de werkzaamheden van dat verdrag; vóór eind 1986 zullen daartoestrekkende voorstellen bij de Raad worden ingediend.

4.6.5. Meer in het algemeen wordt deCommissie zich steeds meer bewust van de mogelijke milieu-implicaties van zowel het bedrijf vanallerlei kerninstallaties en de lozingen daarvan als van de ten aanzien van het beheer en deverwijdering van radioactief afval gevolgde beleidslijnen en methodes. Bij het vervullen van haarverplichtingen uit hoofde van het Euratom-Verdrag (en ook haar verplichtingen op grond van hetgewijzigde EEG-Verdrag) zal de Commissie dan ook nauw toezicht houden op de kwestie van demilieubescherming in de context van het gebruik van kernenergie (en andere vreedzame aanwendingenvan radioactieve materialen) en zal zij zo nodig voorstellen doen voor communautaire maatregelen.

  • 5. 
    BEHEER VAN MILIEURIJKDOMMEN

5.1. Natuurbehoud

5.1.1. Tijdens het Vierde Milieu-actieprogrammamoet een aantal belangrijke ontwikkelingen plaatsvinden op het gebied van het natuurbehoud. Vanalle aspecten van het milieubeleid heeft waarschijnlijk geen zozeer de belangstelling en de zorgvan het publiek als de bescherming van natuur, landschap, fauna en flora tegen verdere aantastingen verarming. Het Eerste Milieu-actieprogramma dat in 1973 werd goedgekeurd bevatte belangrijkehoofdstukken over de bescherming van het natuurlijk milieu en ook in de twee daaropvolgendeprogramma's werd hierop de nadruk gelegd.

5.1.2. Meer dan zes jaar zijn nu verlopen sindsde Raad Richtlijn 79/409/EEG en de resolutie over de instandhouding van de vogelstand (39) aannam.Uiteraard is het van wezenlijk belang ervoor te zorgen dat de richtlijn en de resolutie in deLid-Staten volledig worden toegepast. Zo is ook de daadwerkelijke toepassing van Verordening (EEG)nr. 3626/82 tot uitvoering van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten(CITES) (40) binnen de Gemeenschap noodzakelijk. Beide maatregelen zijn van groot belang voor hetnatuurbehoud zowel binnen als buiten de grenzen van de Gemeenschap; de verdere tenuitvoerleggingvan beide maatregelen blijft dan ook gedurende het Vierde Milieu-actieprogramma prioritair. Maardit alleen is niet genoeg; de tijd is nu voor de Gemeenschap en de Lid-Staten rijp om eenbelangrijke nieuwe stap te doen op het gebied van het natuurbehoud.

  • (39) 
    PB nr. L 103 van 25. 4. 1979.
  • (40) 
    PB nr. L 384 van 31. 12. 1982.

5.1.3. Een aantal voorgenomenmaatregelen op andere terreinen, zoals de mogelijke hervormingen van het gemeenschappelijklandbouwbeleid die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Parlementvan 15 juli 1985 (Perspectieven voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid) (41) en van 18 december1985 (Een toekomst voor de Europese landbouw) (42), beogen veranderingen die, mits ze wordenuitgevoerd, een belangrijk positief effect kunnen hebben voor de natuur en het natuurbehoud.Maatregelen ter beperking van de verontreiniging van lucht, water en bodem kunnen namelijk ook tengoede komen aan fauna en flora. De voorstellen tot wijziging van het structuurbeleid vormen eenbelangrijke stap in die richting (43). Toepassing van de procedures inzake milieueffectrapportage,die in Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 (44) zijn beschreven, draagt wellicht bijtot het voorkomen van de meer in het oog lopende gevaren voor het natuurlijk milieu. Maar nogmaals,deze maatregelen zonder meer zijn niet genoeg.

  • (41) 
    COM(85) 333 van 13. 7. 1985.
  • (42) 
    COM(85) 750 van 18. 12. 1985.
  • (42) 
    COM(85) 188 def..
  • (44) 
    PB nr. L 175 van 5. 7. 1985.

5.1.4. Wat in wezen nodig is, is een communautairinstrument dat dient voor de bescherming, niet alleen van vogels maar van alle soorten fauna enflora, en niet alleen van de leefgebieden van vogels maar van die van de levende natuur - dieren enplanten - in het algemeen. Een dergelijk algemeen kader moet ervoor zorgen dat er in de geheleGemeenschap positieve maatregelen worden genomen ter bescherming van alle vormen van leven in denatuur en van de habitat daarvan. Dergelijke maatregelen dienen te zijn gericht op de driehoofddoelstellingen van de wereldstrategie voor natuurbehoud:

  • de instandhouding van essentiëleecologische processen en levensondersteunende systemen;

-de instandhouding van de genetischeverscheidenheid, en-het verantwoord gebruik van soorten en ecosystemen.

5.1.5. De Commissie zal denodige voorstellen in deze zin doen. Voorts is zij bezig met het opstellen van een omvangrijkelijst van gebieden in de gehele Gemeenschap die beschermd zijn volgens de verschillende categorieënvan beschermde gebieden. Een dergelijke lijst vormt een van de essentiële grondslagen voor deconsequente uitvoering van bovenvermelde kadermaatregelen.

5.1.6. In dit verband is het duidelijkdat maatregelen ter bescherming van bedreigde planten en dieren, zoals die welke zijn opgenomen inde aanhangsels bij het Verdrag van Bern, dringend noodzakelijk zijn. Uit recente rapporten blijktzonder meer dat het met de toepassing van het Verdrag van Bern in de Lid-Staten van de Gemeenschapen elders slecht is gesteld. Een algemeen kader van natuurbeschermingsmaatregelen opGemeenschapsniveau moet helpen de situatie voor bedreigde plant- en diersoorten in de Gemeenschapte verbeteren en tegelijk bijdragen tot de verwezenlijking van de drievoudige doelstelling van dewereldstrategie voor natuurbehoud.

5.1.7. Naast de communautaire maatregelen van de bovengenoemdesoort dient het hoofdstuk ,,Natuurbehoud'' van Verordening (EEG) nr. 1872/84 inzake communautaireacties voor het milieu (CAM) (45) te worden uitgebreid ten einde bovengenoemde doelstellingen teverwezenlijken; het is logisch noch wenselijk om het toepassingsgebied te beperken tot de soortendie vallen onder de ,,Vogelrichtlijn''; de Commissie zal de nodige voorstellen hiertoe doen. Voortsis ook de mogelijke bijdrage van andere beleidssectoren tot het natuurbehoud belangrijk; deCommissie zal zeker profiteren van de gelegenheid tot het nemen van soortgelijke maatregelen opgrotere schaal, die wordt geboden door het feit dat het gemeenschappelijk landbouwbeleidvoortdurend aan de behoeften wordt aangepast.

  • (45) 
    PB nr. L 176 van 13. 7. 1984.

5.1.8. In een communautaire structuur voornatuurbescherming is niet alleen plaats voor milieuorganisaties en milieudepartementen, maar ookvoor veel ruimere belangen zoals die van industrie, handel en landbouw. In de eerste plaats dienenbewustzijn en begrip te worden verruimd, alsmede de wil tot handelen op een gebied waaronmiddellijke economische belangen slechts zelden door dergelijke maatregelen worden gediend.Daarom - en ook vanwege het intrinsieke belang van deze zaak en de brede steun ervoor van hetpubliek - neemt het thema natuurbehoud een belangrijke plaats in tussen de activiteiten die in hetEuropese Jaar voor het Milieu zullen worden ontplooid.

5.1.9. In het hoofdstuk milieubeleid vanhaar werkprogramma voor 1985 verklaarde de Commissie het volgende: ,,De verbetering van dekwaliteit van het bestaan houdt ook respect in voor het leven van dieren in de Lid-Staten, hetgeenweer een rol speelt in de betrekkingen die de Lid-Staten met de rest van de wereld onderhouden. Desteeds terugkerende discussies over de methoden waarmee op jonge zeehonden wordt gejaagd mogen deernst van de vraagstukken die zich in Europa bij de exploitatie van dieren voordoen nietverdoezelen: dierexperimenten, industrialisering van de fokkerij van voor de consumptie bestemdedieren, de handel in die dieren en de verwerking ervan. De Commissie zal nagaan welk pakketmaatregelen op deze gebieden kan worden genomen.''. Het komt er nu op aan om in het kader van hetVierde Milieu-actieprogramma deze beknopte verklaring met concrete maatregelen in te vullen.

5.1.10. Tot de prioritaire maatregelen behoren de betere toepassing van bestaande communautairerichtlijnen betreffende dierenbescherming en het voorstellen van nieuwe communautaire maatregelenwaar dit van toepassing is, bij voorbeeld inzake de bescherming van laboratoriumdieren en hetwelzijn van landbouwhuisdieren.

5.2. Bodembescherming

5.2.1. Er wordt steeds meer ingezien dat erspeciale aandacht moet worden besteed aan de bodembescherming. Dit komt in de eerste plaats doorhet besef dat de bodem in toenemende mate wordt bedreigd en dat de geleden schade steeds groterwordt. Voorts is het duidelijk dat, zoals reeds in afdeling 3 is uiteengezet, een afdoend beleidvoor de bestrijding van de vervuiling niet beperkt kan blijven tot een sectoriële aanpak; en datwat de bodem betreft, maatregelen, die zich uitsluitend tot het beheer van afval beperken, nietzonder meer voldoende zijn om de nodige bescherming tot stand te brengen. Op het gebied van debodemerosie hebben inspanningen om de landbouw voort te zetten, overeenkomstig Richtlijn 75/268/EEGbetreffende de landbouw in probleemgebieden (46), en met name maatregelen inzake brandbestrijding,een bijdrage geleverd tot de oplossing van dit probleem.

  • (46) 
    Richtlijn 75/268/EEG inzake landbouw in bergstreken en in sommige probleemgebieden.

5.2.2. Het is evenwel geen gemakkelijketaak de bescherming van de bodem zeker te stellen, want het betreft hier een complex medium datnauw is verweven met andere media (en vice versa) dat tal van functies vervult (bij voorbeeldwaterreservoir en -filter, vindplaats van primaire delfstoffen, basis van menselijke activiteit).

5.2.3. De bedreiging van de grond is drieërlei:

  • verontreiniging door schadelijke stoffen (of doorstoffen die moeilijk biologisch afbreekbaar zijn) van diverse oorsprong (huisvuil, landbouw- ofindustrieel afval; landbouwchemicaliën; zure depositie, enz.);

-aantasting van de fysische ofchemische structuur; erosie, natuurlijke risico's, verdichting door het gebruik van zwaremachines;

-verkeerd gebruik en verspilling als gevolg van activiteiten die veel ruimte in beslagnemen.

5.2.4. Ten einde met deze eigenschappen rekening te houden en de bedreiging van de bodemtegen te gaan, is een globale aanpak van bodembescherming noodzakelijk.

5.2.5. De Commissie zaldan ook binnenkort beginnen met werkzaamheden met het oog op de ontwikkeling van een dergelijkecommunautaire aanpak ter aanvulling van de huidige maatregelen. In dit verband zal de Commissievoorstellen indienen voor specifieke maatregelen ter bestrijding van de drie hoofdoorzaken vanbodembederf, namelijk verontreiniging, fysische aantasting en verkeerd bodemgebruik; dezevoorstellen zullen gericht zijn op:

  • versterking van de regelingen voor de coördinatie tussenbeleidssectoren zodat meer aandacht wordt geschonken aan het aspect bodembescherming, in hetbijzonder bij het agrarisch en regionaal ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap;

-beperking van deschade die door de landbouw wordt aangericht aan de ecologische infrastructuur door het voorstellenvan maatregelen (tegen de achtergrond van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid)ter bevordering van minder intensieve veehouderijsystemen, beperking van het gebruik vanlandbouwchemicaliën en stimulering van het verantwoord verwerken van landbouwafval (met name van deintensieve veehouderij - zie ook punt 2.3);

-voorkoming van bodemerosie en van snelle afvloeivan water (onder meer het aanwijzen en in kaart brengen van voor erosie vatbare gronden in deGemeenschap);

-aanwijzing en sanering van verontreinigde afvalstortplaatsen; stimulering van hetherstel en hergebruik van verontreinigd of verwaarloosd land (bij voorbeeld oudeindustrieterreinen, mijnbouwterreinen, en dergelijke); beperking van de schade aan de bodem doorhet storten van afval;

-stimulering van de ontwikkeling van nieuwe bodembeschermingstechnieken en deoverdracht van de beschikbare kennis ter zake.

5.2.6. Voorts moet worden opgemerkt dat ook devoorgestelde maatregelen ter beperking van verontreinigende emissies in de lucht (punt 4.1) en terbescherming van het oppervlakte- en grondwater (punt 4.2) bijdragen tot de bescherming van debodem. Tenslotte zal de bodem centraal staan in de maatregelen betreffende milieubeheer instedelijke gebieden en in kust- en bergstreken (punt 5.4).

5.3. Afvalverwerking

5.3.1. In deGemeenschap wordt per jaar meer dan 2 miljard ton afval geproduceerd, waarvan ongeveer 80 % inaanmerking komt voor hergebruik en recycling, waarbij grondstoffen of energie kunnen wordengewonnen; een deel ervan is ook toxisch of gevaarlijk, en een deel ervan kan zonder meer voorkomenworden door het gebruik van betere produktiemethoden in landbouw en industrie. De hoeveelheid afvalneemt gestaag toe. Driekwart van alle afval wordt op het land gestort - maar al te vaak zonderdegelijke afdekking.

5.3.2. Om hierin verbetering te brengen moeten nieuwe technologieën wordengestimuleerd. Onlangs heeft de Commissie een eerste reeks steunmaatregelen voor schonetechnologieën goedgekeurd krachtens Verordening (EEG) nr. 1872/84 van de Raad inzake communautaireacties voor het milieu (CAM) (47). Het ligt voor de hand dat steunmaatregelen voor de ontwikkelingvan nieuwe technologieën, gepaard aan de totstandbrenging van de passende marktvoorwaarden voor eenrationeler aanpak van afvalverwerking, moeten leiden tot een beter gebruik van hulpbronnen,economisch voordeel en meer werkgelegenheid, minder afhankelijkheid van de import en minderrisico's van verontreiniging.

  • (47) 
    PB nr. L 176 van 13. 7. 1984.

5.3.3. In het Tweede Milieu-actieprogramma, dat door de Raad op 17mei 1977 (48) werd goedgekeurd, werd uitvoerig een communautaire strategie uitgestippeld voor,,afvalbeheer door middel van een samenhangend beleid van voorkoming, terugwinning enverwijdering''. Het programma was toegespitst op drie grote onderwerpen: beperking van het ontstaanvan afval; meer recycling en hergebruik; en veilige verwijdering van onvermijdbaar afval. Dedoelstellingen van deze aanpak werden bevestigd in het Derde Actieprogramma dat in februari 1983werd goedgekeurd en zullen ook tijdens het Vierde Actieprogramma worden aangehouden.

  • (48) 
    PB nr. C 139 van 13. 6. 1977.

5.3.4. Onderhet eerste beleidspunt - voorkoming van afval - zullen verdere maatregelen worden genomen voor deuitbouw van het programma ,,Schone technologie'', waarin in de CAM-verordening is voorzien. De metde eerste reeks CAM-acties op het gebied van schone technologie opgedane ervaring zal wordengeëvalueerd en er zullen voorstellen worden gedaan voor de voortzetting en de uitbreiding van deCAM-acties. Deze voorstellen zullen met name zijn gericht op de uitbreiding van het ,,Schonetechnologie''-programma tot niet-vervuilende technieken op gebieden die tot dusver niet onder deverordening vallen, alsmede tot het ruimere terrein van afvalbeheer. Ook zal worden gewerkt aan hetopstellen van criteria voor ,,milieuvriendelijke produkten'', dat zijn produkten die in deopruimfase weinig of geen afval opleveren.

5.3.5. Wat het tweede beleidspunt betreft - recyclingen hergebruik van afval - is het duidelijk dat het marktmechanisme een belangrijke rol zal blijvenspelen. De Gemeenschap kan desondanks dit proces misschien sturen, in het bijzonder door:

  • hetaangeven van haalbare doelstellingen;

-het bevorderen van onderzoek- en demonstratieprojecten op hetgebied van afvalrecycling;

-het bevorderen van de evaluatie van de kosten en baten van alternatievevormen van afvalverwerking;

-het vaststellen van financiële regelingen die bedoeld zijn om hetprincipe ,,de vervuiler betaalt'' in toepassing te brengen (en daarmee recycling en hergebruik tebevorderen) (zie punt 2.5);

-het gebruik van economische instrumenten ter stimulering van descheiding en de recycling van bepaalde soorten afval;

-het ontwikkelen van programma's voorinformatie-uitwisseling en consumentenvoorlichting ter bevordering van de recycling van produkten.

5.3.6. Ten aanzien van het derde beleidspunt - veilige verwijdering van afval - zal de Commissiede bestaande reeks richtlijnen moeten aanvullen met richtlijnen op speciale gebieden, bij voorbeeldaccu's, PCB's (speciaal met het oog op het probleem van de verwijdering van PCB's uittransformatoren), oplosmiddelen en dergelijke. Meer herzieningen van de lijst met stoffen dievallen onder Richtlijn 78/319/EEG betreffende toxische en gevaarlijke afvalstoffen (49) zijn nodig.De werkzaamheden inzake wettelijke aansprakelijkheid en verzekeringen met betrekking tot hetgrensoverschrijdende vervoer van dergelijke afvalstoffen zullen worden afgerond en er zullenvoorstellen ter zake worden ingediend. De kwestie van het saneren van terreinen waar in hetverleden op ongecontroleerde wijze afval is gestort zal worden onderzocht, evenals een eventuelesteun uit Gemeenschapsfondsen, zoals het Regionaal Ontwikkelingsfonds.

  • (49) 
    PB nr. L 84 van 31. 3. 1978, blz. 43.

5.3.7. Na het ongeval metde Mont Louis in 1984 is de Commissie ingegaan op een verzoek van het Europese Parlement om hetgehele vraagstuk van de reglementering van het vervoer van gevaarlijke materialen en afvalstoffenaan een omstandig onderzoek te onderwerpen. Een volledig verslag over deze werkzaamheden wordtbinnenkort aan de Raad voorgelegd. Hierin zal de Commissie voorstellen aankondigen om de bepalingenvan de desbetreffende internationale overeenkomsten inzake het vervoer van dergelijke materialenkrachtens de communautaire wetgeving toe te passen op zowel het vervoer binnen de Gemeenschap alshet internationaal vervoer. Deze voorstellen zullen betrekking hebben op gevaarlijke stoffen enafvalstoffen, alsmede op kernmateriaal. Voorts zal de Commissie bij de Raad voorstellen indieneninzake de harmonisatie van de eisen die worden gesteld aan de opleiding van chauffeurs vanvoertuigen waarmee gevaarlijke stoffen, waaronder ook afvalstoffen, worden vervoerd.

5.3.8. Tenslotte hoopt de Commissie de Raad een speciale mededeling te doen toekomen over het onderwerpafvalbeheer, waarin een praktisch kader voor een meer rationeel afvalbeheer, en in het bijzondervoor het stimuleren van recycling wordt voorgesteld. De Commissie is namelijk van mening dat vanalle maatregelen die op het stuk van de afvalverwerking noodzakelijk zijn, op lange termijn debelangrijkste er wellicht in bestaat een veel grotere mate van hergebruik en recycling van afvaltot stand te brengen dan momenteel het geval is, en dit in alle Lid-Staten en voor de meeste van devele soorten afval.

5.3.9. Een dergelijke ontwikkeling kan leiden tot besparing van hulpbronnen,vermindering van verontreiniging en beperking van de vraag naar grond voor het storten van afval.Bovendien kan, mits er gunstige economische voorwaarden aanwezig zijn, vooruitgang in de richtingvan meer hergebruik en recycling van afval bijdragen tot de economische groei en bevorderlijk zijnvoor de werkgelegenheid. Het Europese Jaar van het Milieu is een uitstekende gelegenheid om met eendergelijke inspanning te starten en de Commissie wil de bevordering van schone, weinigafvalproducerende technologieën, recycling en beter beheer van afval in het algemeen eenbelangrijke plaats geven tussen de aandachtspunten van het beleid tijdens dat jaar.

5.3.10. Het isevenwel een uiterst complexe zaak om op dit terrein concrete praktische vooruitgang te boeken. Elksoort afval brengt eigen mogelijkheden en problemen mee. De aard van het geproduceerde afval en demanier waarop bepaalde soorten afval zich aandienen (bij voorbeeld in min of meer hanteerbare vormof sterk vermengd of gecombineerd met andere stoffen) hebben een invloed op deverwerkingsmogelijkheden. Maar er kan worden gekozen; in veel gevallen zijn er alternatievenvoorhanden, evenals minder gevaarlijke vervangmaterialen voor toxische of gevaarlijke stoffen,zowel in produkten als in procédés. Veel hangt dan ook af van het ontwerp en het materiaal vanprodukten (want vrijwel alle produkten komen uiteindelijk in de afvalstroom terecht), de keuze vande gebruikte procédés, de voorzieningen die zijn getroffen voor bedrijfsinterne recycling vanmaterialen (schone technologieën, gesloten kringloopsystemen), en tal van andere factoren.

5.3.11. Veel hangt eveneens af van de mate waarin nieuwe en innoverende middelen kunnen worden ontwikkelden in gebruik genomen om problemen op het gebied van afvalverwerking aan te pakken, onder meerbetere technieken voor het hanteren, sorteren, behandelen, omzetten, hergebruiken, terugwinnen,ontgiften en verwijderen van allerhande afval. Ook het uitwisselen van afval en betrouwbaregegevens over het ontstaan van afval kunnen hierbij een rol spelen. Maar uiteindelijk is debelangrijkste factor toch de mate waarin nieuwe, milieuvriendelijker methoden, processen enwerkwijzen op lange termijn economisch aantrekkelijk zijn of kunnen worden gemaakt. Zodra dit hetgeval is, bestaat er maar weinig twijfel over dat de afvalverwerkende bedrijven in de Gemeenschapdeze taak ter hand zullen nemen.

5.3.12. In haar mededeling zal de Commissie met al dezefactoren rekening proberen te houden en pogen een rationele grondslag te leggen voor hetafvalbeheer in de Gemeenschap door haalbare doelstellingen (in het bijzonder inzake recycling) aante geven. Voor zover de beschikbare middelen dit toelaten, hoopt de Commissie een dergelijkdocument in het begin van de door het Vierde Milieu-actieprogramma bestreken periode aan de Raad tekunnen voorleggen.

5.4. Stedelijke gebieden, kustgebieden en bergstreken

5.4.1. De afgelopen tienjaar hebben zich in alle Lid-Staten in de stedelijke gebieden snelle en radicale veranderingenvoltrokken en deze ontwikkelingen zullen zich in de komende jaren nog voortzetten. In sommigelanden hebben snelle urbanisatie als gevolg van migratie van het platteland naar de stad en nu degroei van de stedelijke bevolking zelf geleid tot slechte huisvesting, wanverhouding tussen vraagen aanbod van arbeidskrachten, onvoldoende of overbelaste stadsinfrastructuur en -diensten, enverslechtering van de milieukwaliteit. In andere landen heeft urbanisatie geleid tot suburbanisatieen in vele gevallen tot ontstedelijking of decentralisatie. De bevolking en de investeerders hebbengezocht naar nieuwe locaties in plaats van de oudere industriële agglomeraties, die sterk te lijdenhebben gehad van de economische structuurveranderingen met hoge werkloosheidscijfers, verwaarloosdeof verontreinigde terreinen, leegstaande gebouwen en verouderde woningen en infrastructuur alsgevolg.

5.4.2. In vele stedelijke gebieden heeft de economische neergang met de daaraan verbondenmoeilijkheden geleid tot een verslechtering van het leef- en werkklimaat van de inwoners. Desituatie in 1985 is in vele Europese steden dan ook aanzienlijk slechter dan tien tot vijftien jaargeleden. In het milieubeleid van de Gemeenschap moet nu hogere prioriteit worden verleend aanstadsmilieuproblemen. In enkele steden zoals Belfast en Napels worden nu nieuwe projectenuitgevoerd waarbij men zich sterk richt op economische ontwikkeling en schepping vaninfrastructuur.

5.4.3. Deze programma's kunnen worden uitgebreid tot andere noodlijdendestedelijke gebieden, alsmede worden aangevuld met breed opgezette milieuprogramma's. Hierbij kanworden gedacht aan terugwinning van verwaarloosde en verontreinigde grond, de aanleg van parken enandere landschappelijk verfraaide gebieden, de behandeling van storende plekken en maatregelen voorhet restaureren van oude gebouwen. Deze activiteiten zullen op zich zelf al stimulerend werken voorde lokale economie en de grondslagen leggen voor economisch herstel.

5.4.4. De omvang van hetprobleem is echter zeer groot. Uit recente studies van de Commissie blijkt dat er jaarlijks overeen periode van twaalf jaar 1 miljard Ecu nodig is uit de overheids- en particuliere sector om dedoor vroegere industriële activiteiten verontreinigde bodem schoon te maken alvorens deze opnieuwte gaan gebruiken. Ook met andere soorten stadsvernieuwing kunnen grote bedragen gemoeid zijn.Bovendien kan gebrek aan middelen betekenen dat ook de uitvoering van de communautairemilieuwetgeving in deze gebieden op moeilijkheden kan stuiten.

5.4.5. Eén en ander betekent dat ervan de Lid-Staten en de structuurfondsen van de Gemeenschap grote financiële inspanningen wordenverwacht. Verder moeten nieuwe technologieën in het kader van het Onderzoek- enOntwikkelingsprogramma van de Gemeenschap prioriteit krijgen, aangezien de ontwikkeling vanefficiëntere ,,schoonmaak''-methoden en schonere preventief gerichte technologieën een aanzienlijkebijdrage kunnen leveren tot verbetering van de kwaliteit van het leven in de stad en de economischeactiviteit in de sector bestrijding van milieuverontreiniging bevorderen.

5.4.6. De Commissieheeft in document COM(86) 76 reeds verklaard dat zij in het kader van het Regionaal Fonds eenvoorstel voor een communautair programma voor hulpverlening aan probleemgebieden in de Gemeenschapzal indienen ter uitvoering van de milieurichtlijnen van de Gemeenschap. Om tot een werkelijkeffectieve aanpak van de problemen van de stedelijke gebieden te komen zal echter veel meer moetenworden gedaan. Ten eerste moet worden nagegaan in hoeverre de bestaande structuurfondsen van deGemeenschap (met name het Europees Regionaal Fonds) kunnen worden aangewend voor breed opgezettemilieuprogramma's in binnensteden. Daarom is het van groot belang dat er voldoende geldenbeschikbaar komen om de Gemeenschap in staat te stellen om, samen met overheidsinstanties en hetlokale bedrijfsleven, op voldoende grote schaal deel te nemen aan stadsvernieuwingsprogramma'swaarin ten volle rekening wordt gehouden met aspecten van milieu- en regionaal beleid.

5.4.7. DeCommissie zal een rapport opstellen voor de Raad waarin wordt onderzocht hoe overheids- enparticuliere instellingen en andere belangengroepen kunnen samenwerken bij de sanering van bepaaldestedelijke gebieden en daarmee bijdragen tot ondersteuning van hun economische ontwikkeling.Belangrijk in dit verband is het programma van ,,demonstratieprojecten'' met betrekking tot hetscheppen van werkgelegenheid door middel van milieumaatregelen (zie punt 2.4). Stadsvernieuwing zaleen belangrijk thema worden voor het Europese Jaar van het Milieu.

5.4.8. Door de Commissiein het kader van vroegere actieprogramma's uitgevoerde werkzaamheden met betrekking tot deontwikkeling en het ecologische beheer van Europese kustgebieden en soortgelijke werkzaamheden vanverschillende internationale organisaties hebben duidelijk gemaakt dat kustgebieden specifiekeproblemen hebben waarvoor dringend naar oplossingen moet worden gezocht. De Commissie heeft van hetbegin af aan de werkzaamheden van de Conferentie van perifere kustgebieden gesteund en het EuropeseHandvest voor kustgebieden is het resultaat van een gemeenschappelijke inspanning. Het EuropeseParlement heeft deze werkzaamheden nauwlettend gevolgd en de Commissie verzocht het beleid en demaatregelen op dit gebied in de geest van het Handvest (50) ten uitvoer te leggen.

  • (50) 
    PB nr. C 182 van 19. 7. 1982.

5.4.9. Natuurlijk is het in de eerste plaats aan de kustgebieden zelf om op dit verzoek in te gaan. Dit tedoen is zonder meer in het belang van hun milieu, maar ook (aangezien hun belangrijkste economischetroef juist wordt gevormd door de kwaliteit en de mogelijkheden van hun milieu) in hun economischbelang. Van haar kant wil de Commissie de uitvoering van het communautaire beleid op de betreffendegebieden geheel volgens de beginselen van het Europese Handvest voor kustgebieden laten verlopen.Daarnaast zal de Commissie verdere studies verrichten betreffende de praktische uitvoering van hetHandvest en de resultaten daarvan publiceren.

5.4.10. De bergstreken hebben te maken metsoortgelijke problemen als de kustgebieden: zij moeten verschillende, vaak met elkaar in strijdzijnde functies vervullen. Zij moeten het welzijn van de plaatselijke bevolking waarborgen, opvangbieden aan een toenemend aantal toeristen uit alle landen van Europa en tegelijkertijd dewoongebieden van in het wild levende dieren beschermen. Bovendien hebben communautaire maatregelenin het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid nu meer dan tien jaar lang bijgedragen tothet tot stand komen van landschapsveranderingen in bergstreken. Recente voorstellen van deCommissie aan de Raad beogen aanvulling en aanpassing van de richtlijn inzake steunverlening aanboeren in deze gebieden (51) om zo een grotere bijdrage te leveren tot het behoud van waardevollenatuurgebieden en het op peil houden van het inkomen van de boer.

  • (51) 
    Richtlijn 75/268/EEG inzake landbouw in bergstreken en in sommige probleemgebieden.
  • 6. 
    ONDERZOEK

6.1. Sedert 1973 wordt het Milieu-actieprogramma van deGemeenschap ondersteund door een reeks meerjarenprogramma's voor milieuonderzoek. De voornaamstedoelstellingen van het communautaire onderzoek op milieugebied zijn:

  • het aandragen vanwetenschappelijke en technische gegevens ter ondersteuning van het Milieu-actieprogramma;

-hetaanpakken van milieuproblemen op langere termijn, waarmee de weg kan worden geëffend voor deontwikkeling van een preventief en anticiperend beleid dat rekening houdt met te verwachten trendsop milieugebied, alsmede het verschaffen van middelen om de doelmatigheid van het huidigemilieubeleid te beoordelen;

-het verschaffen van een instrument voor de verdere coördinatie opcommunautair vlak van diverse nationale onderzoekactiviteiten op milieugebied, met het oog op hetverbeteren van het totale rendement hiervan door stimulering van gezamenlijke projecten, hetwegwerken van doublures en het aanwijzen van leemten in het huidige onderzoek.

6.2. Via eenactieprogramma voor onderzoek wordt voortdurend gestreefd naar een efficiënte coördinatie van deverschillende activiteiten die worden uitgevoerd in de vorm van contractueel onderzoek,gecoördineerde acties en eigen onderzoek binnen het programma van het GCO. Diverse andereonderzoekprogramma's binnen het Kaderprogramma van de Gemeenschap voor O & O, zoals recyclage vanafval en secundaire grondstoffen, dragen verder bij tot de uitvoering van hetMilieu-actieprogramma. Het nieuwe voorstel voor het Tweede Kaderprogramma voor O & O 1987-1991voorziet in een verdere uitbreiding van het milieuonderzoek.

6.3. Het Programma voorMilieuonderzoek bestrijkt voornamelijk vier gebieden:

  • milieubescherming als zodanig - met ondermeer volksgezondheid en ecologische effecten van verontreinigende stoffen, evaluatie vanchemicaliën, kwaliteit van lucht, water en bodem, onderzoek op het gebied van afvalstoffen entechnologie voor emissiebeperking;

-klimatologie en natuurlijke risico's, die zijn toegespitst opproblemen op lange termijn, zoals mogelijke klimaatsveranderingen ten gevolge van een toenemendCO2-gehalte in de lucht;

-grote technologische risico's, zoals het bij ongeluk vrijkomen vangevaarlijke produkten bij industriële processen;

-teledetectie uit de ruimte.

6.4. HetVierde Programma voor Milieuonderzoek met zijn contractresearch en gecoördineerde acties(1986-1990) werd op 10 juni 1986 door de Raad goedgekeurd; hierbij werd een totaal van 75 miljoenEcu toegewezen voor onderzoek op het gebied van de milieubescherming (55 miljoen Ecu), klimatologieen natuurlijke risico's (17 miljoen Ecu) en grote technologische risico's (3 miljoen Ecu).

6.5. Het lopende programma van het GCO (1986/1987) en de voorgestelde herziening voor het laatste jaardaarvan omvatten werkzaamheden op de gebieden milieubescherming, industrieel risico en teledetectieuit de ruimte. In het licht van de beschikbare vaardigheden en know-how bestrijkt dit programmaonder meer de volgende specifieke taken:- het fungeren als coördinatiecentrum voor de studie vanbepaalde milieuvraagstukken die waarschijnlijk op korte termijn van invloed zullen zijn op deregelgeving door de Commissie (bij voorbeeld ,,zure depositie'');-het maken van studies opmiddellange en lange termijn om de trends op milieugebied te signaleren en om het GCO in staat testellen zijn plaats binnen het Europese milieuonderzoek te handhaven;-het verlenen vanwetenschappelijke steun aan andere diensten van de Commissie bij de tenuitvoerlegging vanrichtlijnen van de Raad (bijvoorbeeld ECDIN en het Centrale Laboratorium voorLuchtverontreiniging).

6.6. Bij het opstellen en uitvoeren van deze programma's is alles in hetwerk gesteld om het onderzoek zoveel mogelijk af te stemmen op de behoeften van demilieu-actieprogramma's (hetgeen in een recente evaluatie van de onderzoekprogramma's door eenonafhankelijk panel van deskundigen werd bevestigd). Verder zal er niets worden nagelaten om dezesamenwerking nog te verbeteren en de relaties tussen onderzoek en beleidsvorming constant in hetoog te houden.

  • 7. 
    WERKZAAMHEDEN IN INTERNATIONAAL VERBAND

7.1. Werkzaamheden binnen internationaleorganisaties en in samenwerking met derde landen

7.1.1. Steeds duidelijker wordt dat er vele voorde Gemeenschap van belang zijnde milieuvraagstukken zijn waarvoor geen doeltreffende aanpak oplokaal, regionaal, nationaal of zelfs communautair niveau bestaat. Sommige vraagstukken hebben eeninternationaal (of zelfs mondiaal) karakter. Een internationale of mondiale aanpak is derhalve vanessentieel belang. Voor de Gemeenschap en de Lid-Staten betekent dit dat zij een actieve rol moetengaan spelen bij de internationale activiteiten op het gebied van milieubescherming.

7.1.2. Vanmeet af aan is het belang van de internationale dimensie van de communautaire werkzaamheden opmilieugebied benadrukt en in de afgelopen jaren ook sterk ontwikkeld. De Europese Raad van maart1985 spoorde de Raad en de Commissie aan om ,,alles in het werk te stellen om in de komende jarenbelangrijke vooruitgang te boeken bij het optreden van de Gemeenschap voor de bescherming van hetmilieu'' en verklaarde dat met deze inspanning niet alleen vooruitgang in Europa maar ook ,,in degehele wereld'' wordt beoogd. Het Werkprogramma van de Commissie heeft ook speciale nadruk gelegdop het belang van de internationale activiteiten op milieugebied.

7.1.3. Deze activiteitenimpliceren dat de Gemeenschap een steeds actievere rol gaat spelen in de vele internationaleorganisaties. Tevens hebben de deelname aan de talrijke internationale overeenkomsten die alsinternationale milieumaatregelen en als milieubeleid van de Gemeenschap zijn aanvaard aan krachtgewonnen. Voor deze deelname is nauwe samenwerking vereist tussen de Raad en de Commissie, die deGemeenschap vertegenwoordigt.

7.1.4. Wanneer de Commissie namens de Gemeenschap onderhandeltgebeurt dat volgens de door de Raad gegeven richtlijnen. Wanneer Lid-Staten deelnemen aan eenovereenkomst, kan het nodig zijn dat zij handelen in het kader van een door de Raad vastgesteldgemeenschappelijk standpunt. Er kunnen zich moeilijkheden voordoen bij het van tevoren vaststellenvan een Gemeenschaps- of gemeenschappelijk standpunt. De Commissie zal, zoals zij dat steeds heeftgedaan, doorgaan met het zo vroeg mogelijk opstellen van zo geschikt mogelijke voorstellen vooronderhandelingsmandaten en gemeenschappelijke standpunten. Deze voorstellen zijn erop gericht omonaanvaardbare standpunten tijdens internationale onderhandelingen te vermijden en beogentegelijkertijd te besluitvormingsproces binnen de betreffende internationale lichamen tevergemakkelijken.

7.1.5. Om voor deze problemen op Gemeenschapsniveau een bevredigende oplossingte vinden is een zaak van steeds groter belang geworden, aangezien de strekking, omvang en hetbelang voor het eigen milieubeleid van de Gemeenschap van op internationaal vlak getroffenmaatregelen steeds groter is geworden. Een en ander heeft nog een consequentie. Het is duidelijkdat zowel de Gemeenschap als de Lid-Staten hun daadwerkelijke deelname (en eventueel hun financiëlebijdrage) aan de werkzaamheden van internationale organisaties en de effectieve tenuitvoerleggingvan internationale overeenkomsten en protocollen op het gebied van milieubescherming moetenopvoeren.

7.1.6. Met andere woorden, de Commissie is van menig dat naast de elders in ditactieprogramma (52) beschreven internationale prioriteiten nog andere doelen moeten wordennagestreefd:

  • actievere deelname door de Gemeenschap aan de bescherming van de regionale zeeën(deelname door de Gemeenschap aan het Verdrag van Helsinki en het Verdrag van Oslo is noodzakelijkevenals, eventueel, deelname aan verdragen die zijn gesloten in het kader van het UNEP-Programmavoor regionale zeeën);

-naleving door de Gemeenschap en de Lid-Staten van de beginselen van hetVerdrag inzake het recht van de zee (1982), voor zover het gaat om bescherming van het marinemilieu;

-deelname door de Commissie aan het Verdrag van Londen inzake storting van afval in zee (ziepunt 4.2.2);

-meer doeltreffende deelname door de Gemeenschap aan de werkzaamheden in het kader vanhet Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (CCAMLR)(53) en effectieve coördinatie van de standpunten de Lid-Staten die partij zijn bij het Verdraginzake Antarctica met als doel een betere bescherming van het unieke ecosysteem in het Antarctischegebied;

-deelname door de Commissie aan de werkzaamheden in het kader van het Verdrag van de Raadvan Europa inzake de bescherming van gewervelde dieren die worden gebruikt voor experimentele enandere wetenschappelijke doeleinden;

-deelname aan de werkzaamheden van de Wereldcommissie voorMilieu en Ontwikkeling;

-het in overleg met de Lid-Staten verhogen van de steun aan bepaaldeinternationale organisaties die zich bezighouden met milieubescherming, bevolkingsvraagstukken enduurzame ontwikkeling (bij voorbeeld UNEP, UNDP, UNFPA, FAO, OESO, ECE/Genève);

-stimulering vandeelname aan het Europese Jaar van het Milieu door internationale organisaties (bij voorbeeld EVA,Raad van Europa, UNEP, WGO, enz.) en door derde landen.

  • (52) 
    Zie de punten 4.1.9, 4.2.6, 4.2.7, 4.3.4, 4.3.7, 4.3.8, 4.3.9, 4.4.8, 5.1.6 en 5.3.7.

(53)Op 4 september 1981 heeft de Raad een besluit vastgesteld betreffende de sluiting van hetVerdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (81/691/EEG;PB nr. L 252 van 5. 9. 1981).

7.1.7. Het opnemen van milieuaspecten inandere beleidslijnen is ook bij de internationale werkzaamheden van de Gemeenschap van grootbelang. Zo moet de Gemeenschap:

-een belangrijke rol spelen bij de werkzaamheden in het kader van deInternationale Overeenkomst inzake tropisch hout om ervoor te zorgen dat natuurbeschermingsaspectenprioriteit krijgen;

-bevordering van praktische beschermende maatregelen bij regionale visserij- ofnatuurbeschermingsorganisaties, zoals het Verdrag inzake de instandhouding van de levenderijkdommen in de Antarctische wateren en de Visserijorganisatie voor het Noordwestelijk Deel van deAtlantische Oceaan.

7.1.8. Het niet-naleven door bepaalde landen van het moratorium op commerciëlewalvisvangst, waartoe door de Internationale Walvisvangstcommissie in 1982 is besloten, baart deGemeenschap grote zorgen. In 1981 heeft de Raad een verordening (54) vastgesteld inzake de invoervan produkten afkomstig van walvisachtigen en in 1982 de verordening (55) inzake de toepassing vanhet Verdrag van Washington dat ook betrekking heeft op walvissen. De Commissie dient langsdiplomatieke en andere kanalen alle mogelijke moeite te doen om de naleving van het moratorium opcommerciële walvisvangst door alle landen te verzekeren.

  • (54) 
    Verordening (EEG) nr. 348/81 van 20 januari 1981 (PB nr. L 39 van 12. 2. 1981, blz. 1).
  • (55) 
    Verordening (EEG) nr. 3626/82 van 3 december 1982 (PB nr. L 384 van 31. 12. 1982, blz. 1).

7.1.9. Tenslotte hecht de Commissiebelang aan de bilaterale samenwerking met bepaalde derde landen - vooral met de EVA-Landen, deVerenigde Staten, Canada en Japan. Deze samenwerkingsovereenkomsten - die gewoonlijk hoofdzakelijkbetrekking hebben op informatie-uitwisseling, alsmede op beleids- en juridische kwesties - kunnenvan nut zijn bij het verbeteren van de onderlinge verstandhouding, het bevorderen vanbeleidsharmonisatie op internationaal niveau en bijdragen tot het welslagen van onderhandelingenover internationale overeenkomsten.

7.2. Samenwerking met ontwikkelingslanden op milieugebied

7.2.1. De grote milieuproblemen van de Derde Wereld - woestijnvorming, ontbossing, explosievebevolkingsgroei in de steden en op het platteland, uitsterving van in het wild levende diersoortenen het verlies van genetische verscheidenheid - behoren tot de meest angstaanjagende en gevaarlijkeontwikkelingen op milieugebied ter wereld. Het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap in het kadervan de Derde Overeenkomst van Lomé (Lomé III) wil de steeds sterkere achteruitgang van denatuurlijke hulpbronnen tegengaan door uitvoering van actieprogramma's, waarin meer dan ooitspecifiek rekening wordt gehouden met milieufactoren.

7.2.2. Speciale aandacht is reedsbesteed aan de vraagstukken van de woestijnvorming en het behoud van de natuurlijke rijkdommen vanAfrika, problemen waarvan de oplossing voor bepaalde landen met het oog op een duurzameontwikkeling van hun landbouw en platteland onontbeerlijk is (zie COM(86) 16 def.) (56).

  • (56) 
    COM(86) 16 van 22. 1. 1986.

7.2.3. Inhet algemeen dient in de ontwikkelings- en samenwerkingsprogramma's van de Gemeenschap een noggrotere plaats te worden ingeruimd aan de bossen. De tropische wouden behoren tot de meestonschatbare natuurlijke hulpbronnen van de aarde. De gehele geschiedenis door zijn zij belangrijkebronnen van voedsel, brandstof, onderdak, geneesmiddelen en vele andere zaken geweest. De mens enzijn leefklimaat konden alleen voortbestaan doordat bodem en waterreserves door de aanwezigheid vandeze wouden werden beschermd; zij hebben een verstrekkende invloed op het klimaat en op denatuurlijke cycli van de aarde; naar schatting 50 % van 's werelds planten en diersoorten komen indeze wouden voor. Omdat de mens zoveel aan de tropische wouden te danken heeft, geeft de steedssneller verlopende ontbossing reden tot grote bezorgdheid.

7.2.4. Meer dan een miljard mensen inde ontwikkelingslanden, voornamelijk de armen op het platteland en in de stad, worden geteisterddoor periodieke overstromingen, gebrek aan brandhout, bederf van de bodem en waterkwaliteit envermindering van de landbouwopbrengsten - alles geheel of gedeeltelijk het gevolg van ontbossing.Volgens schattingen van deskundigen zijn al 40 % van de biologisch rijke tropische regenwoudengerooid of aan verval onderhevig. Elk jaar gaat zo'n 11 miljoen hectare verloren. In veleontwikkelingslanden zullen de tropische wouden binnen 20 of 30 jaar verdwenen zijn indien dehuidige ontwikkelingen zich voortzetten.

7.2.5. De maatregelen die nodig zijn om dezeontwikkelingen tegen te gaan zijn onlangs vastgesteld door de FAO en door een internationale taskforce voor de tropische wouden die is bijeengeroepen door het World Resources Institute, deWereldbank en het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties. De Gemeenschap heeft ten aanzienvan genoemde doelstellingen een speciale rol te vervullen via haar beleid en programma's op hetgebied van ontwikkelingssamenwerking. Haar bijdrage dient te bestaan uit actieve deelname door deGemeenschap aan de Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout ter ondersteuning van de opinstandhouding gerichte doelstellingen, het opnieuw bezien van het handels- enontwikkelingshulpbeleid van de Gemeenschap en van de Lid-Staten vanuit het oogpunt van het effectop het behoud van tropische wouden, bevordering van de totstandkoming van een vrijwilligegedragscode voor in de Gemeenschap gevestigde houtmaatschappijen om te bereiken dat het ingevoerdetropisch hardhout uitsluitend afkomstig is van concessies die ecologisch verantwoord beheeromvatten (in het bijzonder de aanvaarding van passende verplichtingen om te vernieuwen en opnieuwte beplanten alsmede beschadigde terreinen en landschappen te herstellen). De Commissie zalpassende voorstellen opstellen ter bevordering van dit soort ontwikkelingen.

7.2.6. Gezien deomvang van het probleem zijn de inspanningen van de Gemeenschap alleen niet genoeg. Steeds nauwereinternationale samenwerking, grotere en meer doelgerichte investeringen, herziening van hethandels-, prijs- en ontwikkelingshulpbeleid van de ontwikkelde wereld en een radicaal gewijzigdehouding zullen noodzakelijk zijn. Deze punten zullen tevens centraal staan in de werkzaamheden vande Wereldcommissie voor Milieu en Ontwikkeling. De ontmoeting in Brussel van de Gemeenschap en deWereldcommissie waarop het ontwerp-rapport zal worden besproken, wordt een belangrijke gebeurtenisin het eerste deel van het Europese Jaar van het Milieu en biedt tevens de gelegenheid voor eenactieve deelname van de Gemeenschap aan besprekingen over vele belangrijke milieuvraagstukken.

7.2.7. In de Derde Overeenkomst van Lomé, de mededeling van de Commissie van 1984 aan de Raadinzake ontwikkeling en milieu (57) en de resolutie van de Raad inzake ontwikkeling en milieu (58),wordt duidelijk gesproken over de verplichting van de Gemeenschap om milieubescherming en hetbehoud van natuurlijke hulpbronnen te behandelen als een integrerend deel van duurzameontwikkeling. Er zal voortdurend naar worden gestreefd om aan deze verplichting in de praktijk tevoldoen bij de tenuitvoerlegging van het ontwikkelingshulpbeleid van de Gemeenschap.

  • (57) 
    COM(84) 605 van 31. 10. 1984.
  • (58) 
    PB nr. C 272 van 12. 10. 1984.

7.2.8. Vanbijzonder belang in dit verband is het Europese Actieplan voor het bestrijden van woestijnvormingen het behoud van natuurlijke hulpbronnen in Afrika dat in een resolutie van de Raad van april 1986(59) is goedgekeurd. In dit actieplan worden de financiële en technische inspanningen van deGemeenschap en de Lid-Staten gebundeld. Gezien de omvang van de beoogde maatregelen zal voor deuitvoering ervan nauwe coördinatie nodig zijn tussen de ontvangende landen, regionale eninternationale organisaties, de Lid-Staten en de Commissie alsmede andere donors enniet-gouvernementele organisaties. Te dien einde zal de Commissie alle haar ten dienste staandeinstrumenten volledig benutten en trachten de bestaande coördinatiemechanismen te verbeteren, zodatvia adequate mobilisering van de gezamenlijke middelen een coherent en duurzaam programma kanworden gerealiseerd.

  • (59) 
    Not./Cons. 17 Devgen 31.

7.2.9. Verder moet de Gemeenschap met het oog op de verbanden tussennatuurbehoud, bevolking, ontwikkeling en milieu de ontwikkelingslanden helpen met het stimulerenvan duurzame ontwikkeling door het opstellen van geschikte nationale natuurbehoudstrategieën, enzal zij deze landen, indien zij hierom vragen, volgens de geijkte hulpverleningsprocedures helpenmet hun bevolkingspolitiek. Het kan hierbij onder meer gaan om versterking van het nationalevermogen tot bevolkingsplanning (volkstelling, demografische studies), het openleggen van land voorde landbouw en vestiging (binnenlandse migratie) en maatregelen op het gebied van onderwijs engezondheidszorg, met name de ontwikkeling van consultatiebureaus waaronder ook gezinsplanning valt.De Commissie zal in de naaste toekomst passende voorstellen indienen. Verder is het duidelijk datde activiteiten van de Gemeenschap in het kader van de betreffende internationale organisatiesmoeten worden opgevoerd.

7.2.10. Tenslotte moet in dit verband nog de ,,Verklaring inzakemilieubeleid en procedures in verband met economische ontwikkeling'' van 1980 worden genoemd, dieis ondertekend door alle grote internationale instellingen op het gebied vanontwikkelingsfinanciering, waaronder ook de Commissie en de Europese Investeringsbank. Het Comitévan Internationale Ontwikkelingsinstellingen voor het Milieu (CIDIE), dat tot taak had te zorgenvoor de tenuitvoerlegging van de verklaring, heeft aanzienlijke vooruitgang geboekt bij destimulering van de ontwikkeling door deelnemende instellingen, uitwisseling van informatie enervaring inzake door de leden gevolgde beleidslijnen en procedures en stimulering van de verdereontwikkeling daarvan. Deze werkzaamheden zullen worden voortgezet en verder uitgebreid totopleidingscursussen voor personeel van lid-instellingen van CIDIE en van ontwikkelingslanden. Zowelde Commissie als de Europese Investeringsbank nemen actief deel aan de activiteiten van het CIDIE,die waarschijnlijk binnenkort - met de steun van UNEP - onder meer zullen uitmonden in eenwaardevolle reeks nieuwe publikaties over aspecten van de integratie van milieueisen in hetontwikkelingsbeleid. De Commissie blijft erop aandringen dat het werkterrein van het CIDIE wordtuitgebreid en dat zowel bilaterale hulporganisaties als niet-gouvernementele organisaties nauwerbij de werkzaamheden worden betrokken.

  • 8. 
    EUROPEES JAAR VAN HET MILIEU

8.1. Op de vergadering van29 en 30 maart 1985 heeft de Europese Raad 1987 uitgeroepen tot het Europese Jaar van het Milieu(EYE). De Commissie juichte dit besluit toe, terwijl ook de Raad van Ministers (60) en hetParlement (61) zich volledig achter dit initiatief schaarden. De voorbereidingen voor het jaar diedoor de Commissie in nauwe samenwerking met de in de verschillende Lid-Staten opgerichte comitésworden uitgevoerd, verlopen vlot.

  • (60) 
    Resolutie van de Raad (PB nr. C 63 van 18. 3. 1986, blz. 1).
  • (61) 
    PB nr. C 68 van 24. 3. 1986.

8.2. Het Europese Jaar van het Milieu begint op 21 maart 1987 enloopt twaalf maanden. Het wordt een groots evenement met acties die in de gehele Gemeenschap eenkrachtige uitwerking zullen hebben. Men moet het jaar echter niet zien als een eenmaligegebeurtenis, maar meer als een soort aanloop - een gelegenheid om de mensen bewust te maken van hetbelang van milieukwesties en zo een definitieve mentaliteitsverandering te bewerkstelligen. Het isdus duidelijk dat de doelstellingen en programmapunten van het Europese Jaar van het Milieu hetgehele Vierde Milieu-actieprogramma en ook daarna nog van kracht moeten blijven.

8.3. De Commissieis van mening dat de manifestaties die in het Europese Jaar van het Milieu zullen plaatsvinden eenweerspiegeling moeten vormen van het communautaire milieubeleid en van de grote lijnen zoals diedoor de Europese Raad zijn vastgelegd. De nadruk moet vooral komen te liggen op de door de EuropeseRaad onderstreepte nieuwe ideeën: de behoefte aan een preventieve aanpak, de noodzaak om allebeleidslijnen en activiteiten op sociaal en economisch gebied een milieudimensie te geven, terwijlhet milieubeschermingsbeleid erop gericht moet zijn bij te dragen tot een betere economische groeien schepping van werkgelegenheid.

8.4. De Commissie beschouwt als belangrijkste doel van hetEuropese Jaar van het Milieu het bewerkstelligen van een mentaliteitsverandering in de gehelemaatschappij in parlementen, regeringen, directiekamers en vakbonden; bij de lokale, regionale enprovinciale overheden; op school en in de universiteit, en in alle mogelijke organisaties; in demedia en vooral bij de gewone man. Alle lagen van de maatschappij moeten worden overtuigd van - enzich gaan inzetten voor - de gedachte dat het milieu belangrijk is, dat het belangrijk is voor deeconomische groei van de Gemeenschap, dat aanpak van milieuproblemen mogelijk is, dat iedereenhierbij een taak heeft en iets kan doen, en dat iedereen iets moet doen om te bewijzen dat hij ofzij zich betrokken voelt bij milieubescherming en zich van het belang ervan bewust is. Indien ditkan worden bereikt, is het zeker dat het Europese Jaar van het Milieu het begin vormt van eennieuwe aanpak van milieubescherming die iedereen als een fundamenteel gegeven in zijn leven en inalle menselijke activiteiten zal erkennen.

  • 9. 
    CONCLUSIES

9.1. Het milieubeleid van deGemeenschap komt nu in een nieuwe en cruciale fase. Met de goedkeuring door de regeringen van deLid-Staten van de wijzigingen op het Verdrag van Rome in de Europese Akte heeft de Gemeenschap hetmilieubeleid een nieuwe dimensie en nieuwe impulsen gegeven. De Europese Raad onderstreepte datmilieubescherming kan bijdragen tot een betere economische groei en het scheppen vanwerkgelegenheid; verder heeft hij in krachtiger bewoordingen dan ooit tevoren opgeroepen totintegratie van milieueisen in het economisch, industrieel, landbouw- en sociaal beleid zoals datdoor de Gemeenschap en de Lid-Staten wordt gevoerd.

9.2. Zoals reeds gezegd in de inleiding groeithet algemene besef dat strenge milieueisen een noodzaak zijn - en niet alleen om een voldoende matevan milieubescherming en een betere kwaliteit van het bestaan te verkrijgen, maar ook omeconomische redenen. Aangezien vorderingen zijn gemaakt met de voltooiing van de interne markt vande Gemeenschap tegen 1992 zullen zich op vele gebieden en om vele redenen kansen voordoen - maaralleen als de hoge milieunormen gehandhaafd blijven. De Commissie is ervan overtuigd dat de grotereconcurrentiekracht van de industrie van de Gemeenschap op de wereldmarkten in de toekomstgrotendeels zal afhangen van haar vermogen om milieuvriendelijke goederen en diensten te verlenendie aan minstens even hoge eisen voldoen als die van de concurrent en dat het combineren vantechnologische vernieuwing en het streven naar strenge normen op milieugebied nieuwe kansen kanbieden via de ontwikkeling van nieuwe en groeiende markten voor milieubeschermingstechnologie.

9.3. Het Vierde Milieu-actieprogramma betekent daarom voor de Gemeenschap een grote uitdaging opmilieugebied - de uitdaging om in plaats van te reageren op milieuproblemen nadat zij zijn ontstaanover te gaan tot een nieuwe algemene preventieve aanpak op basis van strenge normen voor allemilieusectoren die zullen worden gerealiseerd door een klein deel van de geweldigewetenschappelijke, technologische en industriële middelen en mogelijkheden van de Gemeenschap aante wenden voor de ontwikkeling en het in de praktijk toepassen van de apparatuur, technologieën, enbeheers- en regeermethoden die nodig zijn om deze normen te realiseren. Tegelijkertijd moet naar demiddelen worden gezocht om op economisch vlak en op het gebied van de werkgelegenheid winst tehalen uit deze nieuwe aanpak.

9.4. Om de vrije markt te kunnen stimuleren tot een vanuitmilieuoogpunt rationele wijze van functioneren moet de Gemeenschap haar ook beter bewust maken vande noodzaak van hoge milieunormen. Dit is de centrale doelstelling van het Europese Jaar van hetMilieu dat begint op 21 maart 1987. Hiermee wordt de gelegenheid geboden om de grote veranderingvan mentaliteit en aanpak op gang te brengen waartoe de veranderde filosofie op het gebied van demilieubescherming oproept.

9.5. Het Europese Jaar van het Milieu is geen doel op zich zelf; heteffect zal ook na afloop daarvan blijven. Het moet worden beschouwd als een aanloop voor een nieuweaanpak. Doel van dit Vierde Milieu-actieprogramma is de maatregelen te definiëren die volgens deCommissie op Gemeenschapsniveau nodig zullen zijn in het eerste deel van de nieuwe fase in deontwikkeling van het milieubeschermingsbeleid van de Gemeenschap.

BIJLAGE 1

TITEL 1

KORTE SCHETS VAN DE DOELSTELLINGEN EN BEGINSELEN VAN EEN MILIEUBELEIDIN DE GEMEENSCHAP (1)

  • (1) 
    PB nr. C 139 van 13. 6. 1977.

Doelstellingen

  • 11. 
    Een milieubeleid in de Gemeenschap heeft tot doel dekwaliteit van het bestaan, het leefklimaat, het leefmilieu en de levensomstandigheden van devolkeren van de Gemeenschap te verbeteren. Dit beleid moet ertoe bijdragen om de expansie in dienstte stellen van de mens, door deze een milieu te geven waarin hem de best mogelijkelevensomstandigheden worden gewaarborgd, en om deze expansie te verzoenen met de steeds dringendernoodzaak om het natuurlijk milieu te bewaren.
  • 12. 
    Het milieubeleid moet met name gerichtzijn op:
  • het voorkomen, het beperken en het zoveel mogelijk uitschakelen van verontreiniging enhinder,

-handhaving van een bevredigend ecologisch evenwicht en bescherming van de biosfeer,

-eengoed beheer van de hulpbronnen en het natuurlijke milieu, en het voorkomen van ieder gebruikdaarvan waardoor gevoelige schade wordt toegebracht aan het ecologische evenwicht,

-het afstemmenvan de ontwikkeling op de kwaliteitseisen, met name door verbetering van de arbeidsomstandighedenen het leefklimaat,

-meer aandacht voor de milieu-aspecten bij structurele planning en ruimtelijkeordening,

-het zoeken, te zamen met de Staten buiten de Gemeenschap, naar gemeenschappelijkeoplossingen voor de milieuproblemen, met name in het kader van de internationale organisaties.

Beginselen

  • 13. 
    Het beste milieubeleid bestaat erin, van meet af aan het ontstaan vanverontreiniging of hinder te vermijden, veeleer dan later de gevolgen ervan te bestrijden. Te dieneinde dient de technische vooruitgang afgestemd en gericht te worden op de zorg voor de beschermingvan het milieu en de verbetering van de kwaliteit van het bestaan, tegen de laagst mogelijke kostenvoor de gemeenschap. Dit milieubeleid kan en moet samengaan met de economische en socialeontwikkeling. Dit geldt ook voor de technische vooruitgang.
  • 14. 
    Er dient in een zo vroeg mogelijkstadium rekening te worden gehouden met de gevolgen voor het milieu van alle technische plannings-en beslissingsprocessen.Het milieu mag niet worden gezien als een omgeving waarvan men de invloedenen aanvallen ondergaat, maar moet beschouwd worden als een gegeven dat onlosmakelijk verbonden ismet de organisatie en de bevordering van de vooruitgang van de mensheid. Van iedere maatregel dieop nationaal of communautair niveau genomen of overwogen wordt, dienen daarom de gevolgen bepaaldte worden voor de kwaliteit van het bestaan en voor het natuurlijke milieu, indien deze maatregeleen aantasting daarvan kan betekenen.
  • 15. 
    Ieder gebruik van de natuurlijke hulpbronnen of van hetnatuurlijk milieu waardoor gevoelige schade toegebracht wordt aan het ecologische evenwicht, moetworden vermeden.Het natuurlijk milieu biedt beperkte mogelijkheden en kan slechts ten deleverontreinigingen opnemen en de schadelijke effecten daarvan neutraliseren. Het is een goed dat menmag gebruiken, maar niet misbruiken, en dat men zo goed mogelijk moet beheren.
  • 16. 
    Hetwetenschappelijke en technologische kennisniveau in de Gemeenschap dient verbeterd te worden methet oog op een doeltreffende actie voor het behoud en de verbetering van het milieu en debestrijding van verontreiniging en hinder. Daartoe dient het onderzoek op dit gebied te wordenbevorderd.
  • 17. 
    De kosten die het voorkomen en de uitschakeling van hinder met zich meebrengenkomen in beginsel ten laste van de vervuiler; er kunnen echter, vooral voor overgangsperioden,bepaalde uitzonderingen en speciale regelingen worden gemaakt, mits daaruit geen belangrijkedistorsies van internationale handel en investeringen voortvloeien. Onverminderd de toepassing vande bepalingen van de Verdragen, zal het noodzakelijk zijn dit beginsel nader te omschrijven en detoepassingsvoorschriften ervan, met inbegrip van de uitzonderingen, te bepalen op communautairniveau. Wanneer uitzonderingen worden toegestaan, dient mede rekening te worden gehouden met denoodzaak, de in de Gemeenschap bestaande regionale wanverhoudingen geleidelijk op te heffen.
  • 18. 
    Overeenkomstig de te Stockholm aangenomen verklaring van de Conferentie der Verenigde Naties overhet milieu van de mens, dient er voor gezorgd te worden dat de activiteiten die in een Staat wordenverricht geen verslechtering van het milieu in een andere Staat veroorzaken.
  • 19. 
    Bij hunmilieubeleid moeten de Gemeenschap en haar Lid-Staten rekening houden met de belangen van deontwikkelingslanden en met name onderzoeken of de in het kader van dit beleid overwogen maatregelenmogelijk een weerslag uitoefenen op de economische ontwikkeling van en de handel met deze landen,ten einde eventuele ongunstige gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te verminderen.
  • 20. 
    De doeltreffendheid van de inspanningen ter bevordering van een mondiaal milieu-onderzoek enmilieubeleid wordt versterkt door een duidelijk concept op lange termijn voor een Europeesmilieubeleid.In de geest van de verklaring van Staatshoofden en Regeringsleiders te Parijs moetende Gemeenschap en haar Lid-Staten hun stem laten horen in de internationale organisaties diemilieu-aspecten behandelen, en aldaar met het gezag van een gemeenschappelijk standpunt een eigenbijdrage leveren.Overeenkomstig de conclusies van de Conferentie van Stockholm moet de regionalesamenwerking, die het vaak mogelijk maakt problemen beter op te lossen, worden geïntensiveerd.Desamenwerking op wereldniveau moet gericht zijn op die gebieden waar op grond van de betrokkenmilieuproblemen mondiale inspanningen vereist zijn; zij dient te steunen op de gespecialiserdeorganisaties van de Verenigde Naties, die reeds belangrijk werk hebben gedaan en wier acties dienente worden voortgezet en versterkt.Een algemeen milieubeleid is slechts mogelijk op basis vannieuwe, meer efficiënte vormen van internationale samenwerking, waarbij zowel rekening wordtgehouden met de mondiale ecologische verhoudingen als met de vervlechting van de wereldeconomie.
  • 21. 
    Die milieubescherming gaat een ieder aan in de Gemeenschap, en dus dient het publiek bewustgemaakt te worden van het belang ervan. Om een geslaagd milieubeleid te voeren moeten allebevolkingsgroepen en alle maatschappelijke krachten van de Gemeenschap zich inspannen om bij tedragen tot bescherming en verbetering van het milieu. Dit vereist dat er op alle niveaus eenconstante en grondige opvoeding tot stand komt, opdat een ieder in de Gemeenschap zich bewust wordtvan het probleem en zich volledig verantwoordelijk weet ten aanzien van de komende generaties.
  • 22. 
    Voor elke soort milieuverontreiniging dient een actieniveau (lokaal, regionaal, nationaal,communautair, multinationaal) te worden vastgesteld dat is aangepast aan de aard van deverontreiniging alsmede aan de te beschermen geografische zone.Acties die op communautair niveauhet meest doeltreffend kunnen zijn, moeten op dat niveau gebundeld worden; de prioriteiten moetenzeer zorgvuldig worden vastgesteld.
  • 23. 
    Belangrijke aspecten van het milieubeleid mogen nietlanger in de verschillende landen geïsoleerd worden gepland en uitgevoerd. Op basis van eengemeenschappelijk concept op lange termijn dienen de nationale programma's op deze gebieden in deGemeenschap te worden gecoördineerd en moet het beleid worden geharmoniseerd. Doel van dit beleidmoet zijn een verbetering van de kwaliteit van het bestaan, waarbij de economische groei nietalleen vanuit kwantitatief oogpunt mag worden beschouwd.Deze coördinatie en harmonisatie moeten hetmet name mogelijk maken de doeltreffendheid te vergroten van de acties die op de diverse niveausondernomen worden ten einde het milieu in de Gemeenschap te beschermen en te verbeteren, metinachtneming van de in de Gemeenschap bestaande regionale verschillen en de goede werking van degemeenschappelijke markt.Doel van het milieubeleid in de Gemeenschap moet zijn, zoveel mogelijk eengecoördineerde en geharmoniseerde vooruitgang van het nationale beleid in de verschillende landente bevorderen, zonder dat de vooruitgang die op nationaal niveau reeds werd bereikt, of zou kunnenworden bereikt, hierdoor belemmerd wordt. Een dergelijke vooruitgang dient dusdanig te wordenverwezenlijkt dat hierdoor een goede werking van de gemeenschappelijke markt niet in gevaar wordtgebracht.Deze coördinatie en harmonisatie worden met name verwezenlijkt door:
  • toepassing van dedesbetreffende bepalingen in de Verdragen;

-uitvoering van de acties die zijn omschreven in hetonderhavige programma;

  • uitvoering van de procedure betreffende kennisgeving van maatregelen terbescherming van het milieu (2).
  • (2) 
    PB nr. C 9 van 15. 3. 1973, blz. 1.

BIJLAGE 2

MILIEUBEPALINGEN IN HET NIEUWE VERDRAG

Artikel 18

Het EEG-Verdrag wordtaangevuld met de volgende bepalingen:

,,Artikel 100 A

  • 1. 
    In afwijking van artikel 100 enbehoudens andersluidende bepalingen in dit Verdrag, geldt voor de verwezenlijking van de in artikel8 A genoemde doelstellingen het volgende. De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmenop voorstel van de Commissie in samenwerking met het Europese Parlement en het Economisch enSociaal Comité de maatregelen vast voor het nader tot elkaar brengen van de wettelijke enbestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten die bedoeld zijn voor de instelling of werking van deinterne markt.
  • 2. 
    Lid 1 is niet van toepassing op fiscale bepalingen, op bepalingen inzake hetvrije verkeer van personen dan wel bepalingen betreffende de rechten en belangen van personen indienstverband.
  • 3. 
    De Commissie neemt, wanneer zij in de zin van lid 1 voorstellen doet op hetgebied van gezondheid, veiligheid, milieubescherming en consumentenbescherming een hoge mate vanbescherming als uitgangspunt.
  • 4. 
    Indien een Lid-Staat, nadat de Raad met gekwalificeerdemeerderheid een harmonisatiemaatregel heeft vastgesteld, het nodig acht om op grond van dwingenderedenen als genoemd in artikel 36 of om redenen in verband met milieubescherming of dewerkomgeving, nationale voorschriften toe te passen, stelt hij de Commissie van deze voorschriftenin kennis.De Commissie bekrachtigt de betreffende voorschriften, nadat zij heeft gecontroleerd ofdeze geen middel zijn tot willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van de handel tussende Lid-Staten.In afwijking van de procedure van de artikelen 169 en 170 kunnen de Commissie of deLid-Staten een zaak direct aan het Hof van Justitie voorleggen, indien zij van oordeel zijn dat eenLid-Staat een onjuist gebruik maakt van de bij dit artikel voorziene bevoegdheden.
  • 5. 
    Bovengenoemde harmonisatiemaatregelen bevatten in toepasselijke gevallen een ontsnappingsclausule,op grond waarvan de Lid-Staten om één of meer van de in artikel 36 genoemde niet-economischeredenen voorlopige maatregelen mogen nemen die door de Gemeenschap aan een controleprocedure wordenonderworpen.''. Onderafdeling

VI MILIEU

Artikel 25

Aan het derde deel van het EEG-Verdrag wordt eentitel VII toegevoegd:

,,TITEL VII

Milieu

Artikel 130 R

  • 1. 
    Het optreden van de Gemeenschap opmilieugebied heeft tot doel:
  • de kwaliteit van het milieu te behouden, te beschermen en teverbeteren;

-bij te dragen tot de bescherming van de gezondheid van de mens;

-zorg te dragen voor eenbehoedzaam en rationeel gebruik van de natuurlijke hulpbronnen.

  • 2. 
    Het optreden van de Gemeenschapop milieugebied berust op de beginselen van preventief handelen, bestrijding van milieuaantastingenbij voorrang aan de bron en het beginsel dat de vervuiler betaalt. De eisen ter zake vanmilieubescherming vormen een bestanddeel van de andere takken van Gemeenschapsbeleid.
  • 3. 
    Bijde uitwerking van haar optreden op milieugebied zal de Gemeenschap rekening houden met:
  • debeschikbare wetenschappelijke en technische gegevens;
  • de milieuomstandigheden in de onderscheidenregio's van de Gemeenschap;
  • de voordelen en lasten die kunnen voortvloeien uit optreden,onderscheidenlijk niet-optreden;
  • de economische en sociale ontwikkeling van de Gemeenschap alsgeheel en de evenwichtige ontwikkeling van haar regio's.
  • 4. 
    Op milieugebied treedt de Gemeenschapop wanneer de in lid 1 vermelde doelstellingen beter op het niveau van de Gemeenschap dan op datvan de Lid-Staten afzonderlijk kunnen worden verwezenlijkt. Onverminderd bepaalde maatregelen meteen communautair karakter, dragen de Lid-Staten zorg voor de financiering en de uitvoering van deandere maatregelen.
  • 5. 
    In het kader van hun respectieve bevoegdheden werken de Gemeenschap en deLid-Staten samen met derde landen en de bevoegde internationale organisaties. De nadere regels voorde samenwerking kunnen voorwerp zijn van overeenkomsten tussen de Gemeenschap en de betrokken derdepartijen, waarover wordt onderhandeld en die worden gesloten overeenkomstig artikel 228.Devoorgaande alinea is niet van invloed op de bestaande bevoegdheid van de Lid-Staten om ininternationale fora te onderhandelen en internationale overeenkomsten te sluiten.

Artikel 130 S

Opvoorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europese Parlement en het Economisch en SociaalComité besluit de Raad met eenparigheid van stemmen omtrent het optreden van de Gemeenschap. DeRaad bepaalt op de in de eerste alinea bepaalde wijze welke besluiten met gekwalificeerdemeerderheid van stemmen worden genomen.

Artikel 130 T

De beschermende maatregelen diegemeenschappelijk worden vastgesteld uit hoofde van artikel 130 S, beletten niet dat een Lid-Staatmaatregelen voor een verdergaande bescherming handhaaft en treft welke verenigbaar zijn met ditVerdrag.''.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.