Verordening 2018/76 - Toewijzing van vangstmogelijkheden in het kader van het protocol bij de visserijovereenkomst met Mauritius tot vaststelling van vangstmogelijkheden en tegenprestatie

1.

Wettekst

19.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 14/1

 

VERORDENING (EU) 2018/76 VAN DE RAAD

van 23 oktober 2017

betreffende de toewijzing van vangstmogelijkheden in het kader van het protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Mauritius

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Op 28 januari 2014 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan Besluit 2014/146/EU betreffende de sluiting van de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Mauritius (1) („de overeenkomst”).

 

(2)

Het eerste protocol (2) bij de overeenkomst voorzag, voor een periode van drie jaar, in vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Unie die vissen in de visserijzone waarover de Republiek Mauritius („Mauritius”) de soevereiniteit of jurisdictie heeft, en in de financiële tegenprestatie van de Unie. De periode waarin dat protocol van toepassing was, is op 27 januari 2017 verstreken.

 

(3)

Overeenkomstig Besluit (EU) 2017/1960 van de Raad (3) is een nieuw protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Mauritius („het protocol”), ondertekend op 8 december 2017.

 

(4)

De methode voor de verdeling van de vangstmogelijkheden over de lidstaten moet worden vastgesteld voor de volledige periode van toepassing van het protocol.

 

(5)

In artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad (4) is bepaald dat de Commissie, als blijkt dat de vangstmogelijkheden die in het kader van het protocol aan de Unie zijn toegewezen, niet volledig worden opgebruikt met het afgegeven aantal vismachtigingen, de betrokken lidstaten daarvan in kennis moet stellen en hen moet verzoeken te bevestigen dat zij geen gebruik maken van die vangstmogelijkheden. Als niet binnen een vastgestelde termijn wordt geantwoord, moet dit worden beschouwd als een bevestiging dat de vaartuigen van de betrokken lidstaat hun vangstmogelijkheden in de gegeven periode niet volledig benutten. Deze termijn moet worden vastgesteld.

 

(6)

Om ervoor te zorgen dat de vaartuigen van de Unie spoedig met hun visserijactiviteiten kunnen starten, is het protocol voorlopig van toepassing met ingang van de datum van ondertekening. Deze verordening moet derhalve eveneens met ingang van die datum van toepassing zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    De vangstmogelijkheden die zijn vastgesteld op grond van het protocol, worden als volgt over de lidstaten verdeeld:
 

a)

vaartuigen voor de tonijnvisserij met de zegen:

 

Spanje:

22 vaartuigen

Frankrijk:

16 vaartuigen

Italië:

2 vaartuigen

 

b)

vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug:

 

Spanje:

12 vaartuigen

Frankrijk:

29 vaartuigen

Portugal:

4 vaartuigen

  • 2. 
    Verordening (EG) nr. 1006/2008 is van toepassing onverminderd de overeenkomst en het protocol.
  • 3. 
    Als met de vismachtigingsaanvragen van de in lid 1 vermelde lidstaten niet alle krachtens het protocol vastgestelde vangstmogelijkheden worden benut, neemt de Commissie overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1006/2008 vismachtigingsaanvragen van andere lidstaten in overweging.
  • 4. 
    De in artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1006/2008 bedoelde termijn bedraagt tien werkdagen vanaf de datum waarop de Commissie om bevestiging verzoekt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 8 december 2017.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 oktober 2017.

Voor de Raad

De voorzitter

  • K. 
    IVA
 

  • (1) 
    Besluit 2014/146/EU van de Raad van 28 januari 2014 betreffende de sluiting van de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Mauritius (PB L 79 van 18.3.2014, blz. 2).
  • (2) 
    Protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Mauritius (PB L 79 van 18.3.2014, blz. 9).
  • (3) 
    Besluit (EU) 2017/1960 van de Raad van 23 oktober 2017 betreffende de ondertekening, namens de Unie, en de voorlopige toepassing van een protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Mauritius (PB L 279 van 28.10.2017, blz. 1).
  • (4) 
    Verordening (EG) nr. 1006/2008 van de Raad van 29 september 2008 betreffende machtigingen voor visserijactiviteiten van communautaire vissersvaartuigen buiten de communautaire wateren en de toegang van vaartuigen van derde landen tot de communautaire wateren, en houdende wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93 en (EG) nr. 1627/94 en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 3317/94 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 33).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.