Uitvoeringsverordening 2017/2177 - Toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten

1.

Wettekst

23.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 307/1

 

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/2177 VAN DE COMMISSIE

van 22 november 2017

betreffende de toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van één Europese spoorwegruimte (1), en met name artikel 13, lid 9,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De basisregels van Richtlijn 2012/34/EU inzake de toegang tot dienstvoorzieningen en het gebruik van diensten die er worden verleend, zoals de bepalingen inzake toegangsrechten, de procedurele basisregels inzake de behandeling van verzoeken en de eisen inzake de bekendmaking van informatie, gelden voor alle dienstvoorzieningen. In Richtlijn 2012/34/EU zijn verschillende regels vastgesteld voor de verschillende soorten diensten die in dienstvoorzieningen worden aangeboden. Dat onderscheid moet ook in deze verordening worden gemaakt.

Rekening houdend met het voorwerp en het toepassingsgebied van Richtlijn 2012/34/EU, moeten de bepalingen inzake de toegang tot in dienstvoorzieningen verleende diensten uitsluitend betrekking hebben op spoorgebonden diensten.

 

(2)

Om te vermijden dat aan exploitanten van kleinschalige dienstvoorzieningen te zware lasten worden opgelegd, is het raadzaam toezichthoudende instanties, wanneer zij van oordeel zijn dat de voorziening geen strategisch belang heeft voor de werking van de markt, de mogelijkheid te bieden exploitanten van dienstvoorzieningen vrij te stellen van de toepassing van alle of een deel van de bepalingen van deze verordening, behalve van een aantal bepalingen in verband met de verplichte publicatie van een beschrijving van de dienstvoorziening. Ook wanneer op de betrokken markt concurrentie bestaat tussen diverse exploitanten van dienstvoorzieningen die vergelijkbare diensten aanbieden of wanneer een toezichthoudende instantie van oordeel is dat specifieke bepalingen van deze verordening een negatieve impact op de werking van de dienstvoorzieningen zouden kunnen hebben, moet de toezichthoudende instantie dergelijke vrijstellingen kunnen toestaan. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een spoorwegonderneming aan een andere spoorwegonderneming diensten verleent om die onderneming op een afgelegen locatie bijstand te verlenen als onderdeel van een samenwerking die noodzakelijk is om te vermijden dat die onderneming buitensporige kosten moet dragen.

De toezichthoudende instanties moeten verzoeken om vrijstellingen individueel, geval per geval, beoordelen. Indien een toezichthoudende instantie naar aanleiding van een klacht betreffende de toegang tot de dienstvoorziening of de spoorgebonden dienst van oordeel is dat de omstandigheden dusdanig zijn gewijzigd dat een eerder verleende vrijstelling een negatieve impact heeft op de markt voor spoorgebonden diensten, dient zij de vrijstelling te herzien en kan zij die eventueel intrekken.

De toezichthoudende instanties moeten ervoor zorgen dat vrijstellingen in alle lidstaten op consistente wijze worden toegepast en dienen tegen de toepassingsdatum van artikel 2 gemeenschappelijke beginselen voor de toepassing van die vrijstellingen te ontwikkelen. Overeenkomstig artikel 57, lid 8, van Richtlijn 2012/34/EU kan de Commissie, indien nodig, dergelijke beginselen vaststellen.

Exploitanten van dienstvoorzieningen die vrijgesteld zijn van de toepassing van bepalingen van deze verordening blijven onderworpen aan alle andere regels van Richtlijn 2012/34/EU inzake de toegang tot dienstvoorzieningen en het gebruik van spoorgebonden diensten.

 

(3)

Verordening (EU) 2017/352 van het Europees Parlement en de Raad (2) voorziet in een kader voor het verrichten van havendiensten en in gemeenschappelijke regels inzake de financiële transparantie van havens. Deze verordening, waarin de door exploitanten van dienstvoorzieningen en aanvragers te volgen procedures en criteria worden vastgesteld, moet ook van toepassing zijn op aan spoorwegdiensten gekoppelde zee- en binnenvaartfaciliteiten.

In Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad (3) zijn de verplichtingen van met het onderhoud belaste entiteiten vastgesteld. Deze verordening mag geen afbreuk doen aan die richtlijn.

 

(4)

Transparantie over de voorwaarden voor toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten en informatie over tarieven is een voorwaarde om ervoor te zorgen dat alle aanvragers op niet-discriminerende basis toegang krijgen tot dienstvoorzieningen en diensten. Geheime kortingen waarover met elke individuele aanvrager afzonderlijk wordt onderhandeld zonder dezelfde beginselen toe te passen, ondermijnen het beginsel van de niet-discriminerende toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten. Bij het verstrekken van informatie over de beginselen van kortingsregelingen in de beschrijving van de dienstvoorziening moet echter rekening worden gehouden met de eisen inzake commerciële vertrouwelijkheid.

 

(5)

Op grond van Richtlijn 2012/34/EU dienen exploitanten van dienstvoorzieningen op niet-discriminerende basis toegang te verlenen tot dienstvoorzieningen en de in die voorzieningen verleende diensten. Die richtlijn is zowel van toepassing op de zelfvoorziening van diensten als op diensten die door een exploitant van een dienstvoorziening worden geleverd. Wanneer dat nodig is om marktverstoringen of ongewenste ontwikkelingen op de markt te corrigeren, moet de toezichthoudende instantie kunnen verlangen dat een exploitant van een dienstvoorziening die voorziening openstelt voor zelfvoorziening, op voorwaarde dat dit juridisch en technisch haalbaar is en geen gevaar oplevert voor de veiligheid van de activiteiten.

 

(6)

Wanneer de toegang tot een dienstvoorziening via een private spooraansluiting of een privaat zijspoor verloopt, moet de exploitant van de dienstvoorziening informatie verschaffen over die private spooraansluiting of dat privaat zijspoor. Uit die informatie moet de aanvrager kunnen afleiden met wie hij contact moet opnemen om toegang te vragen tot die lijn overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2012/34/EU.

 

(7)

Infrastructuurbeheerders moeten het verzamelen van informatie over dienstvoorzieningen faciliteren en de administratieve lasten voor de exploitanten van dienstvoorzieningen verlichten door op een vlot toegankelijke plaats, zoals hun portaalsite, een model beschikbaar te stellen. Dat model moet worden ontwikkeld door de spoorwegsector en de toezichthoudende instanties, in overleg met de exploitanten van dienstvoorzieningen. Exploitanten van dienstvoorzieningen zijn verplicht alle relevante informatie mee te delen aan de infrastructuurbeheerders overeenkomstig artikel 31, lid 10, van Richtlijn 2012/34/EU en punt 6 van bijlage IV bij die richtlijn. De infrastructuurbeheerder die moet worden beschouwd als de hoofdinfrastructuurbeheerder, waaraan de beschrijving van de dienstvoorziening moet worden verstrekt wanneer de voorziening aangesloten is op het net van een infrastructuurbeheerder die vrijgesteld is van de verplichting een netverklaring te publiceren, is de infrastructuurbeheerder die door de lidstaat is aangewezen met het oog op deelname aan het netwerk als bedoeld in artikel 7 septies van Richtlijn 2012/34/EU.

 

(8)

Verschillende entiteiten kunnen verantwoordelijk zijn voor beslissingen over de voorwaarden voor toegang tot een dienstvoorziening, het toewijzen van capaciteit in die voorziening en de verlening van spoorgebonden diensten in de voorziening. In dergelijke gevallen moeten alle betrokken entiteiten worden beschouwd als exploitanten van de dienstvoorziening in de zin van Richtlijn 2012/34/EU. Bovendien moet elk van hen voor de aspecten die onder zijn verantwoordelijkheid vallen aan de eisen van deze verordening voldoen. Indien een voorziening in handen is van verschillende entiteiten en door meer dan één entiteit wordt beheerd en geëxploiteerd, mogen alleen de entiteiten die daadwerkelijk verantwoordelijk zijn voor het verstrekken van informatie en die beslissingen nemen over de toegang tot de voorziening en het gebruik van spoorgebonden diensten, worden beschouwd als de exploitanten van de dienstvoorziening.

 

(9)

In de praktijk wordt de toegang tot dienstvoorzieningen vaak aangevraagd door verladers en expediteurs. De door de aanvrager aangewezen spoorwegonderneming heeft vaak geen contractuele band met de exploitant van de dienstvoorziening. Daarom moet worden verduidelijkt dat niet alleen spoorwegondernemingen maar ook andere aanvragers, onder de in deze verordening bepaalde voorwaarden en indien de nationale wetgeving in diemogelijkheid voorziet, toegang tot dienstvoorzieningen moeten kunnen vragen. Deze verordening moet van toepassing zijn op exploitanten van dienstvoorzieningen, ongeacht hun eventuele contractuele relatie met een spoorwegonderneming of een andere aanvrager die overeenkomstig de nationale wetgeving capaciteit in dienstvoorzieningen kan aanvragen.

 

(10)

Treinpaden en capaciteit in dienstvoorzieningen worden vaak door verschillende entiteiten toegewezen. Daarom is het belangrijk dat die entiteiten met elkaar communiceren om geprogrammeerde treinpaden en geprogrammeerde slots op elkaar af te stemmen met het oog op een vlotte en efficiënte treinexploitatie. Hetzelfde geldt voor situaties waarin een aanvrager in een voorziening een beroep doet op spoorgebonden diensten die door verschillende dienstverrichters worden verleend. Voor diensten die geen rechtstreeks verband hebben met de infrastructuurcapaciteit, is die samenwerking niet essentieel.

 

(11)

De uitwisseling van tracking- en tracinggegevens en van het geschatte tijdstip van aankomst tussen entiteiten die vervoersdiensten bestellen, spoorwegondernemingen en terminals moet de kwaliteit van de dienstverlening en de kosteneffectiviteit van de logistieke keten ten goede komen.

 

(12)

De verplichting om op een gemeenschappelijke website in real-time indicatieve informatie over de beschikbare capaciteit van een dienstvoorziening beschikbaar te stellen, kan worden vervuld door aan te geven of de voorziening volzet is, nog over een zekere restcapaciteit beschikt of over voldoende capaciteit beschikt om alle soorten verzoeken te kunnen inwilligen. Voor diensten zoals onderhoud, waarvoor een voertuig gedurende een langere periode buiten dienst moet worden gesteld, is dergelijke informatie misschien niet nodig. De maximale operationele capaciteit kan beperkter zijn dan de maximale theoretische capaciteit. De reden hiervoor is dat er soms extra buffertijd moet worden voorzien om een betrouwbare dienstverlening te kunnen waarborgen in situaties waarin een trein met vertraging aankomt in de voorziening of bij operationele storingen. De aangegeven capaciteit moet de beschikbare operationele capaciteit zijn.

 

(13)

Exploitanten van dienstvoorzieningen mogen een aanvrager niet verplichten in de voorziening aangeboden diensten af te nemen die de aanvrager niet nodig heeft. Dit beginsel mag echter niet tot gevolg hebben dat een aanvrager een exploitant van een voorziening kan verplichten in te stemmen met zelfvoorziening in de gebouwen van de exploitant waar die exploitant de betrokken dienst aanbiedt overeenkomstig Richtlijn 2012/34/EU en deze verordening.

 

(14)

Wanneer de exploitant van een dienstvoorziening een verzoek ontvangt dat onverenigbaar is met een ander verzoek of reeds toegewezen capaciteit, dient de exploitant van de dienstvoorziening in eerste instantie na te gaan of het verzoek kan worden ingewilligd door een ander slot voor te stellen, het reeds toegewezen slot te wijzigen indien de betrokken aanvrager daarmee instemt of maatregelen te nemen waardoor de capaciteit van de voorziening kan worden uitgebreid. De exploitant mag niet worden verplicht maatregelen te treffen zoals een wijziging van de openingstijden of maatregelen die investeringen vergen om de capaciteit van de voorziening te verhogen. Wanneer een aanvrager evenwel waarborgt dat hij de investeringskosten of extra exploitatiekosten zal dekken, moet de exploitant van een voorziening die optie in overweging nemen.

 

(15)

Waar het na de coördinatieprocedure niet gelukt is de onverenigbare verzoeken met elkaar te verzoenen, kan de exploitant van een dienstvoorziening op basis van prioriteitscriteria een beslissing nemen over de onverenigbare verzoeken. Die criteria moeten niet-discriminerend en transparant zijn en worden beschreven in de beschrijving van de dienstvoorziening, die onder supervisie van de toezichthoudende instantie staat.

 

(16)

De term haalbaar alternatief omvat verschillende aspecten, waaronder met name de fysieke en technische kenmerken, zoals de locatie van een voorziening, de bereikbaarheid via de weg, het spoor, de binnenwateren of het openbaar vervoer, het vrijeruimteprofiel, de lengte van de sporen en de elektrificatie; operationele kenmerken zoals de openingstijden, de capaciteit in en rond de voorziening, de eisen inzake de opleiding van machinisten, de reikwijdte en de aard van de aangeboden diensten; de aantrekkelijkheid en de concurrentiepositie van vervoersdiensten zoals de te volgen routes, aansluitingen op andere vervoerswijzen, en de vervoerstijd; en economische aspecten zoals het effect op de exploitatiekosten en de rendabiliteit van de geplande diensten.

 

(17)

De bouw van een dienstvoorziening vergt aanzienlijke investeringen en de kenmerken van het spoornet bepalen op welke plaatsen voorzieningen kunnen worden gebouwd, waardoor een uitbreiding van dienstvoorzieningen vaak niet voor de hand ligt. Wanneer verzoeken om toegang tot een voorziening na de coördinatieprocedure niet konden worden ingewilligd en de voorziening bijna verzadigd is, moeten toezichthoudende instanties exploitanten van dienstvoorzieningen ertoe kunnen verplichten maatregelen te nemen om het gebruik van de voorziening te optimaliseren. De exploitant van de dienstvoorziening moet nagaan welke maatregelen geschikt zijn om die doelstelling te bereiken. Het kan bijvoorbeeld gaan om boeten voor aanvragers die de hun verleende toegangsrechten onbenut laten of het verzoek aan aanvragers om afstand te doen van de rechten op toegang tot een dienstvoorziening of spoorgebonden diensten indien zij die rechten herhaaldelijk en opzettelijk onbenut hebben gelaten of hinder hebben veroorzaakt voor de exploitatie van de dienstvoorziening of andere aanvragers.

 

(18)

Om de bestaande voorzieningen optimaal te benutten, moet de exploitatie van voorzieningen die gedurende minstens twee jaar niet zijn gebruikt voor leasing of verhuring worden aangeboden wanneer een spoorwegonderneming op basis van aangetoonde behoeften kenbaar maakt dat zij belangstelling heeft voor het gebruik van de voorziening. Elke economische entiteit die belangstelling heeft voor de exploitatie van de voorziening moet aan de aanbestedingsprocedure kunnen deelnemen en een offerte kunnen indienen om de exploitatie van de voorziening over te nemen. Er moet geen aanbestedingsprocedure worden uitgeschreven indien er een formele procedure is geopend voor de herbestemming van een dienstvoorziening voor andere dan spoorgebonden activiteiten.

 

(19)

Bij deze verordening worden een aantal nieuwe regels vastgesteld voor exploitanten van dienstvoorzieningen. Die exploitanten hebben tijd nodig om hun bestaande interne procedures volledig in overeenstemming te brengen met alle eisen van deze verordening. Deze verordening moet dan ook slechts vanaf 1 juni 2019 van toepassing zijn. Derhalve is de netverklaring voor de dienstregeling die in december 2020 ingaat de eerste waarvoor de op grond van artikel 4 vereiste beschrijving van de dienstvoorziening of een link naar de desbetreffende informatie moet worden verstrekt.

 

(20)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de Gemeenschappelijke Europese Spoorwegruimte,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

In deze verordening worden de procedure en criteria vastgesteld die moeten worden gevolgd voor de toegang tot de diensten die moeten worden geleverd in de dienstvoorzieningen als genoemd in de punten 2, 3 en 4 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU.

Wanneer in deze verordening wordt verwezen naar aanvragers, wordt daaronder verstaan spoorwegondernemingen. Indien ook andere aanvragers dan spoorwegondernemingen op grond van de nationale wetgeving toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten kunnen vragen, zijn de toepasselijke bepalingen van deze verordening overeenkomstig de nationale wetgeving ook op hen van toepassing.

Artikel 2

Vrijstellingen

  • 1. 
    Exploitanten van dienstvoorzieningen als bedoeld in lid 2 kunnen verzoeken te worden vrijgesteld van de toepassing van alle of van een deel van de bepalingen van deze verordening, met uitzondering van artikel 4, lid 2), onder a) tot en met d) en onder m), en van artikel 5.

Exploitanten van voorzieningen die uitsluitend bestemd zijn voor eigen gebruik door exploitanten van historisch materieel kunnen vragen van alle bepalingen van deze verordening te worden vrijgesteld.

Dergelijke verzoeken moeten naar behoren worden gemotiveerd en worden ingediend bij de toezichthoudende instantie.

  • 2. 
    Regelgevende instanties kunnen een vrijstelling verlenen aan exploitanten van dienstvoorzieningen die de volgende dienstvoorzieningen exploiteren of de volgende diensten aanbieden:
 

dienstvoorzieningen of diensten die geen strategisch belang hebben voor de werking van de spoorvervoersmarkt, met name wat betreft de benutting van de voorziening, het type en volume verkeer dat een potentiële impact ondervindt en de aard van de in de voorziening aangeboden diensten;

 

dienstvoorzieningen of diensten die worden geëxploiteerd of verleend in een concurrentiële marktomgeving waarin verschillende concurrenten vergelijkbare diensten aanbieden;

 

dienstvoorzieningen of diensten waarop deze verordening niet kan worden toegepast zonder risico op negatieve effecten op de werking van de markt voor dienstvoorzieningen.

  • 3. 
    Binnen twee weken na de vaststelling daarvan publiceren de toezichthoudende instanties het besluit tot toekenning van een vrijstelling als bedoeld in lid 2 op hun website.
  • 4. 
    Wanneer niet langer voldaan is aan de criteria voor het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in lid 2 trekt de toezichthoudende instantie de vrijstelling in.
  • 5. 
    De toezichthoudende instanties ontwikkelen en publiceren gemeenschappelijke beginselen voor de toepassing van de in lid 2 bedoelde criteria.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1) 
    „basisdienst”: een dienst die is verricht in een van de dienstvoorzieningen als genoemd in punt 2 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU;
  • 2) 
    „spoorgebonden dienst”: een basisdienst, aanvullende dienst of ondersteunende dienst als genoemd in de punten 2, 3 en 4 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU;
  • 3) 
    „beschrijving van de dienstvoorziening”: een document waarin alle informatie wordt verstrekt die nodig is voor de toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten;
  • 4) 
    „capaciteit van de dienstvoorziening”: de mogelijkheid om gedurende een bepaalde periode gebruik te maken van een dienstvoorziening en een dienst te verlenen, rekening houdend met de tijd die nodig is om de dienstvoorziening te bereiken en te verlaten;
  • 5) 
    „coördinatieprocedure”: de procedure waarmee de exploitant van een dienstvoorziening en aanvragers een oplossing trachten te vinden voor situaties waarin behoeften aan toegang tot een dienstvoorziening of spoorgebonden diensten betrekking hebben op dezelfde capaciteit van een dienstvoorziening en onverenigbaar zijn;
  • 6) 
    „onderling verbonden dienstvoorzieningen”: naburige dienstvoorzieningen waarbij een voorziening moet worden doorkruist om de andere te bereiken;
  • 7) 
    „controlerende entiteit”: een instantie of onderneming die de directe of indirecte zeggenschap uitoefent over een exploitant van een dienstvoorziening en die ook actief is en een dominante positie bezit op de nationale markt voor spoorvervoersdiensten waarvoor de voorziening wordt gebruikt, dan wel de directe of indirecte zeggenschap uitoefent over een exploitant van een dienstvoorziening en over een spoorwegonderneming die een dergelijke positie bezit;
  • 8) 
    „zelfvoorziening van diensten”: een situatie waarin een spoorwegonderneming zelf een spoorgebonden dienst verricht op de terreinen van een exploitant van een dienstvoorziening, op voorwaarde dat de toegang tot en het gebruik van de faciliteit door de spoorwegonderneming met het oog op de zelfvoorziening van diensten juridisch en technisch haalbaar is, geen gevaar oplevert voor de veiligheid van de activiteiten en de exploitant van de betrokken dienstvoorziening die mogelijkheid biedt;
  • 9) 
    „herbestemming”: het formele proces waarbij de dienstvoorziening een andere bestemming krijgt dan het verlenen van spoorgebonden diensten;
  • 10) 
    „ad-hocverzoek”: een verzoek om toegang tot een dienstvoorziening of een spoorgebonden dienst dat gekoppeld is aan een ad-hocaanvraag van een afzonderlijk treinpad als bedoeld in artikel 48, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU;
  • 11) 
    „laattijdig verzoek”: een verzoek om toegang tot een dienstvoorziening of een spoorgebonden dienst dat na het verstrijken van de door de exploitant van de betrokken voorziening vastgestelde aanvraagtermijn wordt ingediend.

Artikel 4

Beschrijving van dienstvoorzieningen

  • 1. 
    Exploitanten van dienstvoorzieningen stellen voor de dienstvoorzieningen en diensten die onder hun verantwoordelijkheid vallen een beschrijving van de dienstvoorziening op.
  • 2. 
    De beschrijving van de dienstvoorziening omvat minstens de volgende informatie, voor zover die op grond van deze verordening verplicht is:
 

a)

de lijst van alle installaties waar spoorgebonden diensten worden verricht, met inbegrip van informatie over hun ligging en openingstijden;

 

b)

de belangrijkste contactgegevens van de exploitant van de dienstvoorziening;

 

c)

een beschrijving van de technische kenmerken van de dienstvoorziening, zoals zij- of rangeersporen en emplacementen, technische uitrusting voor laden en lossen, voor het wassen, voor onderhoud en de beschikbare opslagcapaciteit; informatie over particuliere spooraansluitingen die geen deel uitmaken van de spoorweginfrastructuur maar die moeten worden gebruikt voor de toegang tot de dienstvoorziening die essentieel zijn voor de exploitatie van spoorvervoersdiensten;

 

d)

een beschrijving van alle spoorgebonden diensten die in de voorziening worden verricht, met vermelding van hun aard (basis-, aanvullende of ondersteunende dienst);

 

e)

de mogelijkheid tot zelfvoorziening van spoorgebonden diensten en de daarvoor geldende voorwaarden;

 

f)

informatie over de procedures voor verzoeken om toegang tot de dienstvoorziening en/of diensten die daar worden verleend, met inbegrip van de termijnen voor het indienen van verzoeken en voor de behandeling daarvan;

 

g)

wanneer dienstvoorzieningen door meer dan één exploitant worden geëxploiteerd of wanneer meer dan één exploitant spoorgebonden diensten verricht, moet worden aangegeven of voor de toegang tot de voorzieningen en diensten afzonderlijke verzoeken moeten worden ingediend;

 

h)

informatie over de minimuminhoud en de vorm van een verzoek om toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten of een model voor een dergelijk verzoek;

 

i)

minstens voor dienstvoorzieningen die worden geëxploiteerd en spoorgebonden diensten die worden verleend door exploitanten die onder de directe of indirecte zeggenschap van een controlerende entiteit staan, modelcontracten voor de toegang en de algemene voorwaarden;

 

j)

indien relevant, en indien de aanvrager die systemen dient te gebruiken, informatie over de gebruiksvoorwaarden van de IT-systemen van de exploitant en de regels inzake de bescherming van gevoelige of commerciële gegevens;

 

k)

een beschrijving van de coördinatieprocedure en de in artikel 10 bedoelde reguleringsmaatregelen en de in artikel 11 bedoelde prioriteitscriteria;

 

l)

informatie over wijzigingen van de technische kenmerken en tijdelijke capaciteitsbeperkingen van de dienstvoorziening die een grote impact op de werking van de dienstvoorziening kunnen hebben, met inbegrip van geplande werkzaamheden;

 

m)

informatie over de tarieven voor de toegang tot dienstvoorzieningen en de heffingen voor elke afzonderlijke spoorgebonden dienst die in die voorzieningen wordt aangeboden;

 

n)

informatie over de beginselen van aan aanvragers aangeboden kortingsregelingen, met inachtneming van de vereiste commerciële vertrouwelijkheid.

Artikel 5

Publicatie van de beschrijving van de dienstvoorzieningen

  • 1. 
    Exploitanten van dienstvoorzieningen stellen de beschrijving van de dienstvoorziening gratis beschikbaar op een van de volgende manieren:
 

a)

publicatie op hun website of op een gemeenschappelijke website waarvan de link aan de infrastructuurbeheerder wordt meegedeeld voor publicatie in zijn netverklaring;

 

b)

verstrekking van de relevante informatie in publiceerbare vorm aan de infrastructuurbeheerders met het oog op publicatie in hun netverklaring.

Wanneer de infrastructuurbeheerder van het net waarop de voorziening is aangesloten, vrijgesteld is van de verplichting een netverklaring te publiceren overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 4, van Richtlijn 2012/34/EU, bezorgt de exploitant van die dienstvoorziening de link of de publiceerbare informatie aan de hoofdinfrastructuurbeheerder.

  • 2. 
    De infrastructuurbeheerders vermelden in hun netverklaring of op hun website de termijn waarbinnen de in de netverklaring te publiceren link of informatie moet worden verstrekt met het oog op de publicatie van die verklaring tegen de datum als bedoeld in artikel 27, lid 4, van Richtlijn 2012/34/EU.

Infrastructuurbeheerders stellen een gemeenschappelijk model ter beschikking dat tegen 30 juni 2018 wordt ontwikkeld door de spoorwegsector in samenwerking met de toezichthoudende instanties en dat door exploitanten van dienstvoorzieningen kan worden gebruikt om de nodige informatie in te dienen. Dat model wordt indien nodig herzien en bijgewerkt.

  • 3. 
    Indien nodig, werken de exploitanten van dienstvoorzieningen de beschrijving van de dienstvoorziening bij. Zij stellen de aanvragers die toegang hebben gevraagd of die een contract voor één of meer diensten in de voorziening hebben gesloten tijdig in kennis van alle relevante wijzigingen in de beschrijving van de voorziening.
  • 4. 
    Indien een dienstvoorziening door meer dan één exploitant wordt geëxploiteerd of wanneer meerdere aanbieders in de voorziening diensten verrichten, plegen die exploitanten of aanbieders overleg teneinde:
 

a)

alle beschrijvingen van de dienstvoorziening op één plaats beschikbaar te stellen, of

 

b)

in alle beschrijvingen van de dienstvoorziening te vermelden welke exploitanten van dienstvoorzieningen verantwoordelijk zijn voor de behandeling van verzoeken om toegang tot de voorziening of spoorgebonden diensten die in dezelfde dienstvoorziening worden aangeboden.

Indien dit overleg geen resultaten oplevert, kan de toezichthoudende instantie één van de exploitanten van de dienstvoorziening belasten met de naleving van de in de eerste alinea genoemde verplichting. Alle relevante kosten worden verdeeld onder alle betrokken exploitanten van dienstvoorzieningen.

  • 5. 
    De in lid 1 en artikel 4 bedoelde verplichting wordt vervuld op een manier die in verhouding staat tot de omvang, de technische kenmerken en het belang van de betrokken dienstvoorziening.

Artikel 6

Aanvullende informatie

  • 1. 
    De toezichthoudende instantie kan exploitanten van dienstvoorzieningen vragen te motiveren waarom zij spoorgebonden diensten categoriseren als basisdiensten, aanvullende diensten of ondersteunende diensten.
  • 2. 
    Op verzoek van een aanvrager verstrekken de exploitanten van de in punt 2, onder a) tot en met g), van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU genoemde dienstvoorzieningen indicatieve informatie over de beschikbare capaciteit van de dienstvoorziening.
  • 3. 
    Voor zover technisch mogelijk en financieel haalbaar, stellen exploitanten van dienstvoorzieningen de informatie als bedoeld in lid 2 van dit artikel en in artikel 4, lid 2, onder l), in real-time beschikbaar via een gemeenschappelijke portaalsite.

Artikel 7

Samenwerking voor de toewijzing en benutting van de capaciteit van dienstvoorzieningen

  • 1. 
    Aanvragers dienen hun verzoeken om toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten in binnen de door de exploitanten van dienstvoorzieningen vastgestelde termijnen. Indien relevant, houden de exploitanten van de dienstvoorzieningen als genoemd in punt 2 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU bij het bepalen van die termijnen en teneinde onverenigbaarheden te voorkomen, rekening met de door de infrastructuurbeheerders voor de programmatie van de dienstregeling vastgestelde termijnen en prioriteitscriteria.
  • 2. 
    Exploitanten van de in punt 2 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU genoemde dienstvoorzieningen en de infrastructuurbeheerders werken samen om de toewijzing van infrastructuurcapaciteit en van capaciteit in dienstvoorzieningen waar nodig op elkaar af te stemmen. De verplichting tot samenwerking geldt eveneens voor exploitanten van onderling verbonden dienstvoorzieningen. De betrokken aanvragers kunnen op hun verzoek bij die samenwerking worden betrokken. Aanvragers kunnen vragen dat ook de entiteiten die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van toegang tot particuliere spooraansluitingen en zijsporen die toegang verschaffen tot dienstvoorzieningen die essentieel zijn voor het verrichten van vervoersdiensten per spoor, bij die samenwerking worden betrokken.

Wanneer een aanvrager een beroep wenst te doen op de in de punten 3 en 4 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU genoemde aanvullende of ondersteunende diensten die in de dienstvoorziening worden aangeboden door één of meer exploitanten van de dienstvoorziening die niet verantwoordelijk zijn voor het verlenen van toegang tot de voorziening, kan de aanvrager vragen dat alle exploitanten van dienstvoorzieningen die deze diensten aanbieden bij de samenwerking worden betrokken.

Zolang het programmatieproces van de infrastructuurbeheerder loopt, mogen verzoeken om toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten niet worden afgewezen omdat het aangevraagde treinpad nog niet is toegewezen. Exploitanten van dienstvoorzieningen als genoemd in punt 2 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU en de betrokken infrastructuurbeheerders trachten hun respectieve besluiten op elkaar af te stemmen.

  • 3. 
    Indien relevant, werken exploitanten van dienstvoorzieningen, infrastructuurbeheerders en aanvragers samen om een efficiënte exploitatie van treinen van en naar dienstvoorzieningen te waarborgen. Voor treinen die gebruikmaken van terminals voor goederenvervoer per spoor, met inbegrip van terminals in zee- of binnenhavens, omvat die samenwerking de uitwisseling van informatie over de tracking en tracing van treinen en, indien beschikbaar, ook de geschatte aankomst- en vertrektijd in geval van vertragingen en verstoringen.
  • 4. 
    Op verzoek van de toezichthoudende instantie tonen exploitanten van dienstvoorzieningen schriftelijk aan dat zij de samenwerkingsverplichtingen van dit artikel de jongste drie jaar hebben nageleefd.

Artikel 8

Verzoeken om toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten

  • 1. 
    Aanvragers kunnen een verzoek om toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten indienen.
  • 2. 
    Aanvragers delen in hun verzoek mee tot welke dienstvoorziening en/of spoorgebonden diensten zij toegang vragen. Exploitanten van dienstvoorzieningen mogen aan de toegang tot de voorziening of de verlening van spoorgebonden diensten geen verplichtingen koppelen om een beroep te doen op andere diensten die geen verband houden met de gevraagde dienst.
  • 3. 
    De exploitant van een dienstvoorziening bevestigt onverwijld de ontvangst van elk verzoek. Wanneer het verzoek niet alle informatie bevat die op basis van de beschrijving van de dienstvoorziening vereist is en die nodig is om een beslissing te kunnen nemen, stelt de exploitant van een dienstvoorziening de aanvrager hiervan in kennis en bepaalt hij een redelijke termijn waarbinnen de ontbrekende informatie moet worden meegedeeld. Wordt die informatie niet binnen die termijn verstrekt, dan kan het verzoek worden afgewezen.

Artikel 9

Beantwoorden van verzoeken

  • 1. 
    Na ontvangst van alle nodige informatie beantwoordt de exploitant van een dienstvoorziening een verzoek om toegang tot en voor de levering van diensten in dienstvoorzieningen als genoemd in punt 2 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU binnen een redelijke termijn, die door de toezichthoudende instantie is bepaald overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2012/34/EU. Er kunnen verschillende termijnen worden vastgesteld voor verschillende soorten dienstvoorzieningen en/of diensten.
  • 2. 
    Wanneer de exploitant van een dienstvoorziening heeft gereageerd met een aanbod voor toegang tot de dienstvoorziening, blijft dat aanbod geldig gedurende een redelijke termijn die wordt meegedeeld en waarbij rekening wordt gehouden met de bedrijfsbehoeften van de aanvrager.
  • 3. 
    De toezichthoudende instanties bepalen de termijnen waarbinnen de door aanvragers als bedoeld in artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2012/34/EU ingediende verzoeken moeten worden beantwoord vóór de bekendmaking van de eerste netverklaring overeenkomstig de bepalingen van deze uitvoeringsverordening met het oog op de naleving van artikel 27, lid 4, van Richtlijn 2012/34/EU.
  • 4. 
    Bij de vaststelling overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2012/34/EU van de termijnen voor ad-hocverzoeken om toegang tot dienstvoorzieningen en diensten als genoemd in bijlage II, punt 2, punten a) tot en met d) en f) tot en met i), houden toezichthoudende instanties rekening met de termijnen van artikel 48, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU. Wanneer toezichthoudende instanties voor dergelijke ad-hocverzoeken geen specifieke termijnen hanteren, beantwoordt de exploitant van een dienstvoorziening het verzoek binnen de in artikel 48, lid 1, van de richtlijn bepaalde termijn.

Wanneer de exploitant van een dienstvoorziening voor de indiening van verzoeken om toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten als genoemd in bijlage II, punt 2, onder a) tot en met d) en onder f) tot en met i), een jaarlijkse termijn heeft vastgesteld, stelt de toezichthoudende instantie voor het beantwoorden van laattijdige verzoeken een termijn vast, rekening houdend met de termijnen die de infrastructuurbeheerder voor de behandeling van dergelijke verzoeken hanteert.

Voor dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten als genoemd in bijlage II, punt, 2, onder e), vangt de termijn aan zodra de technische compatibiliteit van het rollend materieel met de voorzieningen en de uitrusting is beoordeeld en de aanvrager daarvan in kennis is gesteld.

  • 5. 
    Exploitanten van dienstvoorzieningen die aanvullende en ondersteunende diensten aanbieden als genoemd in de punten 3 en 4 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU beantwoorden verzoeken om een beroep te doen op dergelijke diensten binnen de door de toezichthoudende instantie vastgestelde termijn of, wanneer daarvoor geen termijn is bepaald, binnen een redelijke termijn. Wanneer een aanvrager voor verscheidene spoorgebonden diensten ad-hocverzoeken indient en te kennen geeft dat alleen een gelijktijdige toewijzing nuttig is, beantwoorden alle betrokken exploitanten van dienstvoorzieningen, met inbegrip van aanbieders van aanvullende en ondersteunende diensten als genoemd in de punten 3 en 4 van bijlage II, die verzoeken binnen de redelijke termijn als bedoeld in lid 4.

Voor spoorgebonden diensten als genoemd in bijlage II, punt, 4, onder e), vangt de termijn aan zodra de technische compatibiliteit van het rollend materieel met de voorzieningen en de uitrusting is beoordeeld en de aanvrager daarvan in kennis is gesteld.

  • 6. 
    Mits de betrokken aanvrager daarmee instemt, kunnen de termijnen als bedoeld in de leden 3, 4 en 5 worden verlengd.
  • 7. 
    Rechten op toegang tot spoorweginfrastructuur en spoorgebonden diensten mogen niet worden overgedragen aan andere aanvragers.
  • 8. 
    Indien een aanvrager niet voornemens is gebruik te maken van een door de exploitant van een dienstvoorziening verleend recht op toegang tot een dienstvoorziening of een spoorgebonden dienst, stelt hij de betrokken exploitant daar onverwijld van in kennis.

Artikel 10

Coördinatieprocedure

  • 1. 
    Wanneer een exploitant van een dienstvoorziening als genoemd in punt 2 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU een verzoek ontvangt om toegang tot de voorziening of de levering van een dienst, dat niet verenigbaar is met een ander verzoek of reeds toegewezen capaciteit van de dienstvoorziening, tracht hij door overleg en coördinatie met de betrokkenen aanvragers, alle verzoeken zo goed mogelijk met elkaar te verzoenen. Ook de aanbieders van aanvullende of ondersteunende diensten als genoemd in de punten 3 en 4 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU worden bij die coördinatie betrokken wanneer die diensten in de voorziening worden aangeboden en door een aanvrager worden gevraagd. Elke wijziging van reeds toegekende toegangsrechten moet ter instemming aan de betrokken aanvrager worden voorgelegd.
  • 2. 
    Exploitanten van dienstvoorzieningen als genoemd in punt 2 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU wijzen verzoeken om toegang tot hun dienstvoorziening of de verlening van een dienst niet af of stellen de aanvrager geen haalbare alternatieven voor wanneer er in hun dienstvoorziening capaciteit beschikbaar is die aan de behoeften van de aanvrager voldoet of wanneer die naar verwachting tijdens of na de coördinatieprocedure beschikbaar zal zijn.
  • 3. 
    Exploitanten van dienstvoorzieningen onderzoeken verschillende opties die hen in staat stellen onverenigbare verzoeken om toegang tot de dienstvoorziening of de levering van diensten in de dienstvoorziening in te willigen. Die opties moeten, indien nodig, maatregelen omvatten om de in de voorziening beschikbare capaciteit maximaal te benutten, voor zover dat geen extra investeringen in middelen en faciliteiten vergt. Het kan gaan om de volgende maatregelen:
 

een ander tijdstip voorstellen;

 

een aanpassing van de openingstijden of de werkschema's, indien mogelijk;

 

toegang tot de voorziening toestaan voor de zelfvoorziening van diensten.

  • 4. 
    Aanvragers en exploitanten van de dienstvoorzieningen kunnen de toezichthoudende instantie samen verzoeken om als waarnemer aan de coördinatieprocedure deel te nemen.
  • 5. 
    Indien een verzoek om toegang tot een dienstvoorziening als genoemd in punt 2 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU niet kon worden ingewilligd na de coördinatieprocedure en de dienstvoorziening bijna verzadigd is, kan de toezichthoudende instantie de exploitant van de dienstvoorziening verplichten maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat meer verzoeken om toegang tot de voorziening kunnen worden ingewilligd. Dergelijke maatregelen moeten transparant en niet-discriminerend zijn.

Artikel 11

Prioriteitscriteria

De exploitanten van de dienstvoorziening kunnen prioriteitscriteria vaststellen voor de toewijzing van capaciteit in geval van conflicterende verzoeken om toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten en wanneer die toegang ook na de coördinatieprocedure niet kan worden verleend.

Die prioriteitscriteria moeten objectief en niet-discriminerend zijn en worden bekendgemaakt in de beschrijving van de dienstvoorziening overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder k). Daarbij wordt rekening gehouden met het doel van de voorziening, het doel en de aard van de betrokken spoorvervoersdiensten en de doelstelling om een efficiënte benutting van de beschikbare capaciteit te waarborgen.

Bij de prioriteitscriteria mag ook rekening worden gehouden met de volgende aspecten:

 

bestaande contracten;

 

de intentie en mogelijkheid om de gevraagde capaciteit te benutten, rekening houdend met eventuele onderbenutting in het verleden van een deel van of de volledige toegewezen capaciteit en de redenen voor die onderbenutting;

 

reeds toegewezen treinpaden in verband met de gevraagde diensten;

 

de prioriteitscriteria voor de toewijzing van treinpaden;

 

de tijdige indiening van de verzoeken.

Artikel 12

Haalbare alternatieven

  • 1. 
    Wanneer een verzoek om toegang tot dienstvoorzieningen en spoorgebonden diensten ook na de coördinatieprocedure niet kan worden ingewilligd, stelt de exploitant van de dienstvoorziening als genoemd in punt 2 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU de betrokken aanvrager en de toezichthoudende instantie, op haar verzoek, daar onverwijld van in kennis. De lidstaten kunnen verlangen dat de toezichthoudende autoriteit, ook als zij daar niet om gevraagd heeft, toch op de hoogte wordt gebracht.
  • 2. 
    Indien een verzoek niet kan worden ingewilligd, beoordelen de exploitant van een dienstvoorziening als genoemd in punt 2 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU en de aanvrager gezamenlijk of er haalbare en financieel levensvatbare alternatieven zijn voor de exploitatie van de betrokken goederen- of passagiersdienst via hetzelfde traject of via alternatieve trajecten. De aanvrager mag niet worden verplicht zijn ondernemingsplan bekend te maken.
  • 3. 
    Voor de toepassing van lid 2 stelt de exploitant van de dienstvoorziening op basis van de beschrijving van andere dienstvoorzieningen of de overeenkomstig artikel 5 op een gemeenschappelijke website gepubliceerde informatie en de door de aanvrager meegedeelde informatie mogelijke alternatieven voor, desgevallend ook in andere lidstaten. Bij het voorstellen van mogelijke alternatieven moet ten minste rekening worden gehouden met de volgende criteria, voor zover die door de exploitant van de dienstvoorziening kunnen worden beoordeeld:
 

de substitueerbaarheid van de operationele kenmerken van de alternatieve dienstvoorziening;

 

de substitueerbaarheid van de fysieke en technische kenmerken van de alternatieve dienstvoorziening;

 

de duidelijke gevolgen voor de aantrekkelijkheid en concurrentiepositie van de door de aanvrager geplande spoorvervoersdienst;

 

de geraamde extra kosten voor de aanvrager.

De exploitant van een dienstvoorziening eerbiedigt de commerciële vertrouwelijkheid van de door de aanvrager verstrekte informatie.

  • 4. 
    Wanneer de informatie over de capaciteit van het voorgestelde alternatief niet publiek toegankelijk is, verifieert de aanvrager die.

De aanvrager beoordeelt of het gebruik van het voorgestelde alternatief hem in staat zou stellen de geplande vervoersdienst onder economisch aanvaardbare voorwaarden te exploiteren. Hij stelt de exploitant van de dienstvoorziening binnen de afgesproken termijn in kennis van het resultaat van zijn beoordeling.

  • 5. 
    De aanvrager kan verlangen dat de exploitant van een dienstvoorziening geen haalbare alternatieven voorstelt en geen gezamenlijke beoordeling uitvoert.

Artikel 13

Weigering van toegang

  • 1. 
    Indien de exploitant van een dienstvoorziening als genoemd in punt 2 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU en de aanvrager tot de conclusie komen dat er na de coördinatieprocedure nog steeds geen haalbaar alternatief beschikbaar is en het niet mogelijk is om het verzoek om toegang tot of de levering van een dienst in die voorziening in te willigen, mag de exploitant van de dienstvoorziening het verzoek weigeren.

Wanneer de exploitant van de dienstvoorziening en de aanvrager geen overeenstemming kunnen bereiken over een haalbaar alternatief, mag de exploitant van de dienstvoorziening het verzoek weigeren met vermelding van de alternatieven die hij haalbaar acht.

De aanvrager kan overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Richtlijn 2012/34/EU klacht indienen bij de toezichthoudende instantie.

  • 2. 
    Wanneer de exploitant van de dienstvoorziening en de aanvrager het onderling eens zijn geworden over haalbare alternatieven, mag de exploitant van de dienstvoorziening het verzoek weigeren.
  • 3. 
    Exploitanten van een dienstvoorziening als bedoeld in artikel 13, lid 3, van Richtlijn 2012/34/EU stellen de aanvrager schriftelijk in kennis van de redenen waarom een verzoek na de coördinatieprocedure niet kon worden ingewilligd en van de reden waarom zij, op basis van de beschikbare informatie, van oordeel zijn dat de voorgestelde alternatieven haalbaar zijn en aan de eisen van de aanvrager beantwoorden.
  • 4. 
    Een exploitant van een dienstvoorziening die een verzoek weigert, stelt de toezichthoudende instantie en de aanvrager, indien zij daarom verzoeken, in kennis van de redenen voor de weigering, met inbegrip van de onderzochte alternatieven en het resultaat van de coördinatieprocedure.
  • 5. 
    In de in artikel 12, lid 5, bedoelde gevallen kan de exploitant van de dienstvoorziening het verzoek weigeren zonder aan de voorwaarden van de leden 3 en 4 van dit artikel te moeten voldoen.
  • 6. 
    Wanneer de aanvrager herhaaldelijk verzuimt te betalen voor reeds verleende en gebruikte toegangsrechten, kan de exploitant van een dienstvoorziening financiële garanties verlangen ter bescherming van zijn legitieme verwachtingen over toekomstige inkomsten en het gebruik van de voorziening. Informatie over dergelijke garanties wordt bekendgemaakt in de beschrijving van de dienstvoorziening.

Artikel 14

Klachten

Wanneer de aanvrager overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Richtlijn 2012/34/EU een klacht indient bij de toezichthoudende instantie, houdt de toezichthoudende instantie bij de beoordeling van de impact van haar beslissing om een passend deel van de beschikbare capaciteit aan de aanvrager toe te wijzen ten minste rekening met de volgende elementen, voor zover die relevant zijn:

 

contractuele verplichtingen en de levensvatbaarheid van de bedrijfsmodellen van andere gebruikers van de betrokken dienstvoorziening;

 

het totale volume van de capaciteit van de dienstvoorziening die reeds aan andere betrokken gebruikers is toegewezen;

 

investeringen die andere betrokken gebruikers in de voorziening hebben gedaan;

 

de beschikbaarheid van haalbare alternatieven om tegemoet te komen aan de behoeften van andere gebruikers, met inbegrip van alternatieven in andere lidstaten in geval van internationale treindiensten;

 

de levensvatbaarheid van het bedrijfsmodel van de exploitant van de dienstvoorziening;

 

de rechten op toegang tot de infrastructuur van en naar de voorziening.

Artikel 15

Ongebruikte voorzieningen

  • 1. 
    Dienstvoorzieningen als genoemd in punt 2 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU die gedurende twee opeenvolgende jaren niet zijn gebruikt, worden via een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling aangeboden voor leasing of verhuring. Informatie over ongebruikte voorzieningen wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 5.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde termijn van twee jaar gaat in op de dag volgende op de dag waarop in de voorziening voor het laatst een spoorgebonden dienst werd verricht.
  • 3. 
    Een aanvrager die gebruik wenst te maken van een dienstvoorziening als genoemd in punt 2 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU die gedurende minstens twee opeenvolgende jaren niet is gebruikt, stelt de exploitant van de betrokken voorziening schriftelijk in kennis van zijn belangstelling en brengt ook de toezichthoudende instantie daarvan op de hoogte. In een dergelijke blijk van belangstelling moeten de behoeften van de betrokken spoorwegonderneming worden aangetoond. De exploitant van de dienstvoorziening kan besluiten zijn activiteiten te hervatten teneinde in te spelen op de door de spoorwegonderneming aangetoonde behoeften.
  • 4. 
    Indien de eigenaar van de dienstvoorziening die voorziening niet exploiteert, stelt de exploitant van die voorziening de eigenaar in kennis van de blijk van belangstelling binnen tien dagen na ontvangst daarvan. De eigenaar van de faciliteit maakt bekend dat de voorziening, volledig of gedeeltelijk, beschikbaar is voor leasing of verhuring, tenzij de exploitant van de dienstvoorziening na de blijk van belangstelling heeft besloten zijn activiteiten te hervatten.
  • 5. 
    Vóór deze bekendmaking mag de eigenaar van de dienstvoorziening de exploitant van de dienstvoorziening de gelegenheid bieden binnen een termijn van vier weken opmerkingen over die bekendmaking te formuleren. De exploitant kan bezwaar maken tegen de bekendmaking door de indiening van documenten waaruit blijkt dat de voorziening het voorwerp uitmaakt van een herbestemmingsproces dat reeds voor de blijk van belangstelling was gestart.
  • 6. 
    De toezichthoudende instantie wordt door de eigenaar in kennis gesteld van dat herbestemmingsproces en kan de exploitant verzoeken documenten over te leggen om zich ervan te vergewissen dat het om een geloofwaardig project gaat.

Indien die beoordeling negatief is, verplicht de toezichthoudende instantie de exploitant van de voorziening bekend te maken dat de voorziening volledig of gedeeltelijk beschikbaar is voor leasing of verhuring.

  • 7. 
    Onverminderd de regels inzake openbare aanbestedingen, publiceert de eigenaar van een dienstvoorziening als genoemd in punt 2 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU, op zijn portaalsite een bericht over de leasing of verhuring van de betrokken dienstvoorziening en stelt hij de toezichthoudende instantie en de infrastructuurbeheerder op wiens netwerk de voorziening is aangesloten daarvan in kennis. De bekendmaking bevat alle nodige informatie die belangstellende ondernemingen nodig hebben om een offerte te kunnen indienen met het oog op een volledige of gedeeltelijke overname van de exploitatie van de voorziening. Deze informatie omvat met name:
 

a)

nadere informatie over de selectieprocedure, die transparant en niet-discriminerend moet zijn en waarbij rekening moet worden gehouden met de doelstelling om de capaciteit van de voorziening optimaal en effectief te benutten;

 

b)

de selectiecriteria;

 

c)

de belangrijkste kenmerken van de technische uitrusting van de dienstvoorziening;

 

d)

het adres en de termijn voor de indiening van de offertes, die na de publicatie van de kennisgeving minstens 30 dagen bedraagt.

  • 8. 
    De betrokken infrastructuurbeheerder publiceert op zijn portaalsite de in lid 7 bedoelde informatie.
  • 9. 
    Onverminderd geldende regels inzake openbare aanbestedingen, selecteert de eigenaar van een dienstvoorziening als genoemd in punt 2 van bijlage II bij Richtlijn 2012/34/EU een kandidaat en formuleert hij onverwijld een redelijk bod.
  • 10. 
    De lidstaten kunnen bestaande procedures toepassen voor de officiële controle op de ontmanteling van dienstvoorzieningen. In dit geval kan de toezichthoudende instantie afwijkingen toestaan van de toepassing van de bepalingen van dit artikel.

Artikel 16

Evaluatie

Uiterlijk op 1 juni 2024 beoordeelt de Commissie de toepassing van deze verordening en herziet zij deze indien dat op basis van het resultaat van die beoordeling nodig blijkt.

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juni 2019.

Artikel 2 is evenwel van toepassing met ingang van 1 januari 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 november 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER

 

  • (2) 
    Verordening (EU) 2017/352 van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2017 tot vaststelling van een kader voor het verrichten van havendiensten en gemeenschappelijke regels inzake de financiële transparantie van havens (PB L 57 van 3.3.2017, blz. 1).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.