Richtlijn 2018/410 - Wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen en van Besluit (EU) 2015/1814 - Hoofdinhoud
19.3.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 76/3 |
RICHTLIJN (EU) 2018/410 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 14 maart 2018
tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen en van Besluit (EU) 2015/1814
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) is een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie vastgesteld teneinde de emissies van broeikasgassen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze te verminderen. |
(2) |
De Europese Raad van oktober 2014 heeft toegezegd de totale broeikasgasemissies van de Unie in 2030 met ten minste 40 % te zullen hebben verminderd ten opzichte van 1990. Alle economische bedrijfstakken dienen bij te dragen aan het behalen van die emissiereducties en de doelstelling zal op de meest kosteneffectieve wijze worden bereikt via het systeem van de Europese Unie voor de handel in emissierechten (EU Emission Trading System, „EU-ETS”), met in 2030 een vermindering met 43 % ten opzichte van 2005. Dat is bevestigd in de voorgenomen nationaal bepaalde reductietoezegging van de Unie en haar lidstaten die op 6 maart 2015 bij het secretariaat van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change, „UNFCCC”) is ingediend. |
(3) |
De Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen op 12 december 2015 in het kader van het UNFCCC („de Overeenkomst van Parijs”), is in werking getreden op 4 november 2016. De partijen kwamen overeen de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C boven het pre-industriële niveau te houden, en ernaar te blijven streven de temperatuurstijging tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau te beperken. De partijen besloten ook regelmatig de stand van zaken bij de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs op te maken teneinde de gezamenlijke vooruitgang naar verwezenlijking van het doel van de Overeenkomst van Parijs en de langetermijndoelen ervan te beoordelen. |
(4) |
In overeenstemming met de toezegging van de medewetgevers die in Richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) en Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) is geformuleerd, moeten alle bedrijfstakken van de economie bijdragen aan de vermindering van broeikasgasemissies. In het kader van de Overeenkomst van Parijs hebben de Unie en haar lidstaten een reductiestreefcijfer voor de economie in haar geheel afgesproken. Via de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) worden er inspanningen geleverd om internationale maritieme emissies te beperken; deze inspanningen moeten worden aangemoedigd. De IMO heeft een proces ingeleid met het oog op de aanneming in 2018 van een initiële emissiereductiestrategie ter vermindering van broeikasgasemissies afkomstig van de internationale scheepvaart. De vaststelling van een ambitieus emissiereductiestreefcijfer als onderdeel van deze initiële strategie is urgent geworden en is belangrijk om ervoor te zorgen dat de internationale scheepvaart een billijke bijdrage levert aan de inspanningen die nodig zijn om de in het kader van de Overeenkomst van Parijs overeengekomen ruim onder de 2 °C-doelstelling te verwezenlijken. De Commissie dient dit regelmatig te herzien, en zij dient ten minste eenmaal per jaar verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad over de vorderingen die de IMO heeft gemaakt in de richting van een ambitieus emissiereductiestreefcijfer en over bijbehorende maatregelen met het oog op een billijke bijdrage van de sector aan de inspanningen die nodig zijn om de in het kader van de Overeenkomst van Parijs overeengekomen doelstellingen te verwezenlijken. De IMO of de Unie dient vanaf 2023 actie te ondernemen, hetgeen onder meer voorbereidende werkzaamheden inzake vaststelling en uitvoering en passend beraad ter zake door alle stakeholders behelst. |
(5) |
De Europese Raad van oktober 2014 heeft in zijn conclusies bevestigd dat een goed functionerend, hervormd EU-ETS met een instrument ter stabilisering van de markt het belangrijkste Europese instrument zal zijn om de doelstelling van een reductie met ten minste 40 % te bereiken, met een jaarlijkse reductiefactor van 2,2 % vanaf 2021. De Europese Raad heeft tevens bevestigd dat de kosteloze toewijzing niet zal aflopen en dat de bestaande maatregelen na 2020 zullen blijven bestaan om het koolstofweglekrisico ten gevolge van het klimaatbeleid tegen te gaan, zolang er in andere grote economieën geen vergelijkbare inspanningen worden geleverd, zonder dat het aandeel van de te veilen rechten wordt gereduceerd. Om de planningszekerheid, wat investeringsbeslissingen betreft, te verhogen, de transparantie te vergroten en het systeem in zijn geheel eenvoudiger en gemakkelijker te begrijpen te maken, moet in Richtlijn 2003/87/EG het aandeel dat wordt geveild, als een percentage worden uitgedrukt. |
(6) |
Het is een essentiële prioriteit van de Unie om een veerkrachtige energie-unie tot stand te brengen om haar burgers en bedrijfstakken betrouwbare, duurzame, concurrerende en betaalbare energie te verstrekken. Om dat te bereiken, moet het ambitieuze klimaatoptreden, met het EU-ETS als de hoeksteen van het klimaatbeleid van de Unie, worden voortgezet, en is verdere vooruitgang ten aanzien van de andere onderdelen van de energie-unie nodig. De uitvoering van de in het klimaat- en energiebeleidskader 2030 van de Unie besloten ambitie draagt bij tot de totstandkoming van een zinvolle koolstofprijs en tot het verder stimuleren van kosteneffectieve broeikasgasemissiereducties. |
(7) |
Het beleid van de Unie is krachtens artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) gebaseerd op het beginsel dat de vervuiler betaalt en op basis daarvan voorziet Richtlijn 2003/87/EG op termijn in een overgang naar volledige veiling. Zolang andere grote economieën geen vergelijkbare maatregelen inzake klimaatbeleid nemen, is het tijdelijk uitstellen van een volledige veiling gerechtvaardigd ter voorkoming van een koolstofweglekeffect en is gerichte kosteloze toewijzing van emissierechten aan de industrie gerechtvaardigd ter vermindering van het reële risico op een stijging van de broeikasgasemissies in derde landen waar voor de industrie geen vergelijkbare koolstofbeperkingen gelden. |
(8) |
Veiling van rechten blijft de algemene regel en kosteloze toewijzing de uitzondering. In de effectbeoordeling van de Commissie staat dat het aandeel van de te veilen emissierechten in de periode van 2013 tot 2020 57 % bedraagt. In beginsel moet dat aandeel 57 % blijven. Het bestaat uit namens de lidstaten geveilde rechten, inclusief voor nieuwkomers gereserveerde rechten die niet zijn toegewezen, rechten voor de modernisering van de elektriciteitsopwekking in bepaalde lidstaten en rechten die op een later tijdstip worden geveild aangezien zij in de bij Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad (7) ingestelde marktstabiliteitsreserve zijn ondergebracht. In dit aandeel moeten 75 miljoen rechten die worden gebruikt om innovatie te stimuleren, begrepen zijn. Ingeval de vraag naar kosteloze rechten ertoe leidt dat er vóór 2030 een uniforme transsectorale correctiefactor moet worden gehanteerd, moet het aandeel van de te veilen rechten gedurende de periode van 10 jaar te rekenen vanaf 1 januari 2021, worden verminderd met maximaal 3 % van de totale hoeveelheid aan rechten. Ter wille van solidariteit, groei en interconnecties, moet 10 % van de door de lidstaten te veilen rechten worden verdeeld onder de lidstaten waarvan het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen niet hoger was dan 90 % van het Uniegemiddelde in 2013, en de resterende rechten moeten op basis van geverifieerde emissies onder alle lidstaten worden verdeeld. De afwijking voor bepaalde lidstaten met een gemiddeld inkomensniveau per hoofd van de bevolking dat meer dan 20 % hoger ligt dan het Uniegemiddelde met betrekking tot die verdeling in de periode van 2013 tot 2020, moet vervallen. |
(9) |
Onder erkenning van de interactie tussen het klimaatbeleid op het niveau van de Unie en dat op nationaal niveau, moet het voor de lidstaten mogelijk zijn rechten uit hun veilinghoeveelheden te schrappen ingeval op hun grondgebied capaciteit voor de opwekking van elektriciteit wordt gesloten. Opdat de hoeveelheid beschikbare te veilen rechten voorspelbaar is voor exploitanten en marktdeelnemers, moet de mogelijkheid om in dergelijke gevallen rechten te schrappen worden beperkt tot een hoeveelheid die gelijk is aan de gemiddelde geverifieerde emissies van de betrokken installatie gedurende een periode van vijf jaar voorafgaand aan de sluiting. |
(10) |
Om het milieuvoordeel van de emissiereducties in de Unie te handhaven terwijl maatregelen van derde landen de industrie geen vergelijkbare stimulansen voor emissiereductie bieden, moeten bij wijze van overgang nog steeds kosteloze rechten worden toegewezen aan installaties in bedrijfstakken en deeltakken die een reëel koolstofweglekrisico lopen. De ervaring die tijdens het functioneren van het EU-ETS is opgedaan, heeft bevestigd dat bedrijfstakken en deeltakken in verschillende mate zijn blootgesteld aan een koolstofweglekrisico en dat kosteloze toewijzing een koolstofweglekeffect heeft voorkomen. Terwijl sommige bedrijfstakken en deeltakken kunnen worden geacht een hoger koolstofweglekrisico te lopen, kunnen andere om hun emissies te betalen een aanzienlijk deel van de kosten van de rechten in de productprijzen doorberekenen, zonder marktaandeel te verliezen, en dragen zij alleen het resterende deel van de kosten, zodat zij een laag koolstofweglekrisico lopen. De Commissie moet de relevante bedrijfstakken op basis van hun handelsintensiteit en hun emissie-intensiteit vaststellen en differentiëren om beter te kunnen bepalen welke bedrijfstakken een reëel koolstofweglekrisico lopen. Terwijl de beoordeling van bedrijfstakken en deeltakken moet plaatsvinden op viercijferniveau (NACE 4-code), moeten er ook specifieke omstandigheden worden voorzien waarin het passend kan zijn om de mogelijkheid te hebben om een beoordeling op zes- of achtcijferniveau te vragen (Prodcom). Die mogelijkheid moet er zijn wanneer bedrijfstakken en deeltakken eerder zijn beschouwd als blootgesteld aan een koolstofweglekeffect op zes- of achtcijferniveau (Prodcom), gelet op het feit dat bepaalde NACE-codes, met name die welke eindigen op 99, heterogene activiteiten omvatten die „niet elders worden ingedeeld”. Wanneer een bedrijfstak of deeltak is onderworpen aan de benchmark voor raffinaderijen en een andere productbenchmark, moet deze omstandigheid in aanmerking worden genomen, zodat in voorkomend geval een kwalitatieve analyse van het koolstofweglekrisico kan worden verricht om te zorgen voor gelijke concurrentievoorwaarden voor producten die zowel in raffinaderijen als in chemische fabrieken worden geproduceerd. Indien op basis van de criteria van handelsintensiteit en emissie-intensiteit een drempel wordt overschreden die is vastgesteld door rekening te houden met de respectieve mogelijkheid van betrokken bedrijfstakken en deeltakken om kosten in de productprijzen door te berekenen, moet die bedrijfstak of deeltak worden geacht een koolstofweglekrisico te lopen. Andere bedrijfstakken en deeltakken moeten worden geacht een laag risico of geen koolstofweglekrisico te lopen. Door rekening te houden met de mogelijkheden van bedrijfstakken en deeltakken buiten de elektriciteitsopwekking om kosten via de productprijzen door te berekenen, moeten tevens onverhoopte winsten worden beperkt. Tenzij anderszins wordt besloten in het kader van een evaluatie overeenkomstig artikel 30 van Richtlijn 2003/87/EG, moeten kosteloze toewijzingen aan bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht geen of een laag koolstofweglekrisico te lopen, met uitzondering van stadsverwarming, na 2026 met gelijke hoeveelheden verminderen om in 2030 een hoeveelheid kosteloze toewijzing van nul te bereiken. |
(11) |
De vanaf 2013 toepasselijke benchmarkwaarden voor kosteloze toewijzing moeten worden herzien om onverhoopte overwinsten te vermijden en om rekening te houden met de technologische vooruitgang in de betrokken bedrijfstakken tussen de periode 2007-2008 en elke volgende periode waarvoor overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG kosteloze toewijzingen worden vastgesteld. Om rekening te houden met de technologische vooruitgang in de betrokken bedrijfstakken en de benchmarkwaarden voor kosteloze toewijzingen aan installaties, vastgesteld aan de hand van gegevens van de jaren 2007 en 2008, aan de betrokken periode van toewijzing aan te passen, moeten die waarden in overeenstemming met de waargenomen vooruitgang worden geactualiseerd. Omwille van de voorspelbaarheid moet dat geschieden door toepassing van een factor die de beste beoordeling van de vooruitgang in de verschillende bedrijfstakken weerspiegelt en rekening houdt met solide, objectieve en geverifieerde gegevens van de installaties, waarbij de gemiddelde prestaties van de 10 % meest efficiënte installaties in aanmerking worden genomen, zodat benchmarkwaarden stroken met de werkelijke verbeteringspercentages. Indien de gegevens wijzen op een jaarlijkse reductie van minder dan 0,2 % of meer dan 1,6 % van de waarde van 2007-2008 gedurende de betrokken periode, moet de betreffende benchmarkwaarde worden aangepast met andere percentages dan de werkelijke verbeteringspercentages teneinde de stimulansen voor emissiereductie te behouden en innovatie afdoende te belonen. Voor de periode 2021-2025 moeten de benchmarkwaarden voor elk jaar tussen 2008 en het midden van de periode van 2021 tot 2025 worden aangepast met 0,2 % of 1,6 %, wat moet leiden tot een verbetering van respectievelijk 3 % en 24 % ten opzichte van de waarde voor de periode van 2013 tot 2020. Voor de periode van 2026 tot 2030 moeten die benchmarkwaarden op dezelfde wijze worden aangepast, wat moet leiden tot een verbetering van respectievelijk 4 % en 32 % ten opzichte van de waarde voor de periode van 2013 tot 2020. Om gelijke concurrentievoorwaarden voor de productie van aromaten, waterstof en syngas in raffinaderijen en chemische fabrieken te waarborgen, moeten de benchmarkwaarden voor aromaten, waterstof en syngas afgestemd blijven op de benchmarks voor raffinaderijen. |
(12) |
Het niveau van de kosteloze toewijzing aan installaties moet beter worden afgestemd op hun werkelijke productieniveaus. Daartoe moeten de toewijzingen periodiek en op symmetrische wijze worden aangepast in het licht van relevante productiestijgingen en -dalingen. In dit verband gebruikte gegevens moeten volledig, consistent en onafhankelijk geverifieerd zijn, en zij moeten hetzelfde hoge niveau van nauwkeurigheid en kwaliteit hebben als de voor het bepalen van de kosteloze toewijzing gebruikte gegevens. Om manipulatie of misbruik van het systeem voor aanpassingen van toewijzingen te voorkomen en om nodeloze administratieve lasten tegen te gaan, gelet op de uiterste datum voor de kennisgeving van wijzigingen in de productie en op het feit dat moet worden gewaarborgd dat de wijzigingen in de toewijzingen worden uitgevoerd op doeltreffende, niet-discriminerende en uniforme wijze, moet de betrokken drempel worden vastgesteld op 15 % en worden beoordeeld op basis van een voortschrijdend gemiddelde van twee jaar. De Commissie moet het instellen van bijkomende maatregelen kunnen overwegen, zoals het gebruik van absolute drempels voor wijzigingen van de toewijzingen, of met betrekking tot de uiterste datum voor de kennisgeving van wijzigingen in de productie. |
(13) |
Het is wenselijk dat de lidstaten, in overeenstemming met de regels inzake staatssteun, voorzien in een gedeeltelijke compensatie voor bepaalde installaties in bedrijfstakken of deeltakken waarvan is vastgesteld dat zij zijn blootgesteld aan een aanzienlijk koolstofweglekrisico door kosten in verband met in de elektriciteitsprijzen doorberekende broeikasgasemissies, onder meer voor de door de installaties zelf verbruikte elektriciteit die wordt opgewekt door de verbranding van afgassen. Door ernaar te streven niet meer dan 25 % van de opbrengsten uit het veilen van rechten te gebruiken voor het compenseren van indirecte kosten, zullen de lidstaten waarschijnlijk zowel het behalen van de doelstellingen van het EU-ETS bevorderen als de integriteit van de interne markt en de concurrentievoorwaarden in stand houden. Om meer transparantie tot stand te brengen in verband met de mate waarin deze compensatie wordt verstrekt, dienen de lidstaten regelmatig verslag aan het publiek uit te brengen over de maatregelen die zij hebben getroffen en over de begunstigden van de compensatie, met dien verstande dat terdege rekening wordt gehouden met de vertrouwelijkheid van bepaalde gegevens en de daarmee samenhangende kwesties inzake gegevensbescherming. Wanneer een lidstaat een aanzienlijk deel van zijn veilingopbrengsten gebruikt ter compensatie van indirecte kosten, neemt het belang van openbaarmaking van de redenen voor deze keuze toe. Wanneer de Commissie de richtsnoeren inzake staatssteun met betrekking tot compensatie voor indirecte emissiekosten evalueert, dient zij onder meer het nut van bovengrenzen van door de lidstaten verstrekte compensaties in overweging te nemen. Bij de evaluatie van Richtlijn 2003/87/EG moet worden nagegaan in hoeverre die financiële maatregelen effectief zijn gebleken in het voorkomen van significante risico's op koolstoflekken als gevolg van indirecte kosten, en moet worden nagegaan of een verdere harmonisering van de maatregelen, met inbegrip van een geharmoniseerd mechanisme, mogelijk is. De publieke sector zal een belangrijke rol blijven spelen bij het mobiliseren van middelen voor klimaatfinanciering na 2020. Daarom moeten veilingopbrengsten ook worden gebruikt voor het financieren van klimaatacties in kwetsbare derde landen, met name in minst ontwikkelde landen, onder meer voor de aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering, onder meer via het Groen Klimaatfonds van het UNFCCC. Welk bedrag voor klimaatfinanciering moet worden gemobiliseerd, zal tevens afhangen van het ambitieniveau en de kwaliteit van de nationaal bepaalde bijdragen, latere investeringsplannen en nationale processen voor adaptatieplanning. Wat betreft de mogelijke sociale gevolgen van de vereiste beleidsmaatregelen en investeringen, moeten de lidstaten de veilingopbrengsten ook gebruiken om bij te dragen tot een rechtvaardige overgang naar een koolstofarme economie door het verwerven van vaardigheden en het herverdelen van arbeid te bevorderen in sociale dialoog met de gemeenschappen en regio's die worden getroffen door een transitie op de arbeidsmarkt. |
(14) |
De voornaamste stimulans op lange termijn die voortvloeit uit Richtlijn 2003/87/EG voor de CO2-afvang en -opslag („CCS”), voor nieuwe hernieuwbare energietechnologieën en voor baanbrekende innovatie in koolstofarme technologieën en processen, met inbegrip van het milieutechnisch veilig afvangen en toepassen van kooldioxide („CCU”), is het koolstofprijssignaal dat zij tot stand brengt en het feit dat voor CO2-emissies die worden vermeden of permanent opgeslagen, geen rechten hoeven te worden ingeleverd. Ter aanvulling van de middelen die al worden ingezet om de demonstratie van commerciële CCS-faciliteiten en innovatieve hernieuwbare energietechnologieën te versnellen, moeten de rechten ook worden gebruikt als gegarandeerde beloning voor het inzetten van CCS-faciliteiten of –CCU-faciliteiten, nieuwe hernieuwbare energietechnologieën en industriële innovatie op het gebied van koolstofarme technologieën en processen in de Unie, indien CO2 in voldoende mate wordt opgeslagen of vermeden en op voorwaarde dat er een overeenkomst over kennisdeling is. Naast de 400 miljoen emissierechten die oorspronkelijk voor de periode vanaf 2021 beschikbaar waren gesteld, moeten inkomsten uit de verkoop van 300 miljoen emissierechten voor de periode van 2013 tot en met 2020 die nog niet zijn vastgelegd voor innovatieactiviteiten, worden aangevuld met 50 miljoen niet-toegewezen rechten uit de marktstabiliteitsreserve, en tijdig worden gebruikt ter ondersteuning van innovatie. Afhankelijk van de mate waarin het aandeel van de te veilen rechten wordt verminderd om te voorkomen dat er een uniforme transsectorale correctiefactor moet worden gehanteerd, moet de hoeveelheid uit dit fonds beschikbare emissierechten worden verhoogd tot maximaal 50 miljoen. Het grootste deel van die steun moet afhangen van de geverifieerde vermijding van broeikasgasemissies, terwijl bepaalde steun moet kunnen worden verleend indien vooraf vastgestelde mijlpalen worden bereikt, rekening houdend met de ingezette technologie en de specifieke omstandigheden van de sector waarin ze wordt ingezet. Mijlpalen moeten worden bepaald, zodat voldoende financiële middelen beschikbaar komen voor het project. Het maximumpercentage van de projectkosten dat kan worden ondersteund, kan verschillen naargelang de categorie van het project. De nodige aandacht moet worden besteed aan projecten met een aanzienlijk innoverend effect voor de gehele Unie. |
(15) |
Het bbp per capita tegen marktprijzen van Griekenland bedroeg in 2014 minder dan 60 % van het Uniegemiddelde; het land komt niet in aanmerking voor het moderniseringsfonds, en dient derhalve aanspraak te kunnen maken op emissierechten waarmee het koolstofvrij maken van de elektriciteitsvoorziening van de eilanden op zijn grondgebied ten dele kan worden gefinancierd. Die rechten moeten afkomstig zijn van de in artikel 10 bis, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde maximale hoeveelheid rechten, die uiterlijk op 31 december 2020 niet kosteloos zijn toegewezen, en moeten worden geveild overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het moderniseringsfonds. |
(16) |
Een moderniseringsfonds moet worden ingesteld met 2 % van de totale hoeveelheid rechten, die geveild worden overeenkomstig de regels en modaliteiten voor veilingen die op het bij Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie vastgestelde gemeenschappelijke veilingplatform plaatsvinden (8). Afhankelijk van de mate waarin het aandeel van de te veilen rechten wordt verminderd om te voorkomen dat er een uniforme transsectorale correctiefactor moet worden gehanteerd, moet de hoeveelheid emissierechten die beschikbaar is in het kader van het moderniseringsfondsworden verhoogd met maximaal 0,5 % van de totale hoeveelheid emissierechten. Lidstaten met een bbp per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen van minder dan 60 % van het EU-gemiddelde in 2013, moeten in aanmerking komen voor financiering uit het moderniseringsfonds en moeten tot en met 2030 kunnen afwijken van het beginsel van volledige veiling voor elektriciteitsopwekking door gebruik te maken van de mogelijkheid van kosteloze toewijzing om reële investeringen die hun energiesector moderniseren op een transparante manier te bevorderen en tegelijkertijd verstoringen van de interne energiemarkt te vermijden. Investeringen in het kader van het moderniseringsfonds die gericht zijn op verbetering van energie-efficiëntie, zouden investeringen in elektrificatie van het vervoer, met name het wegvervoer, kunnen omvatten. De regels voor het beheer van het moderniseringsfonds moeten voorzien in een samenhangend, uitgebreid en transparant kader om de efficiëntst mogelijke uitvoering te garanderen en moeten rekening houden met de behoefte aan een eenvoudige toegang voor alle deelnemers en de mogelijkheden voor het aantrekken van investeringen in de lidstaten. De beheersstructuur moet sporen met de doelstelling een goed gebruik van de financiële middelen te waarborgen. De beheersstructuur moet een investeringscomité omvatten en in het besluitvormingsproces moet terdege rekening worden gehouden met de deskundigheid van de Europese Investeringsbank (EIB), tenzij de steun kleinschalige projecten betreft met leningen van een nationale stimuleringsbank of met subsidies via een nationaal programma dat de doelstellingen van het moderniseringsfonds deelt. Met het oog op de vaststelling en bekendmaking van een potentieel belangenconflict, moet de samenstelling van het investeringscomité, de curricula vitae van zijn leden, en hun belangenverklaring worden gepubliceerd en regelmatig geactualiseerd. Om ervoor te zorgen dat de investeringsbehoeften in lage-inkomenslidstaten adequaat worden aangepakt, moeten de middelen voor het moderniseringsfonds onder de lidstaten worden verdeeld op basis van een combinatie die voor 50 % op geverifieerde emissies en voor 50 % op bbp-criteria is gebaseerd. De financiële steun uit het moderniseringsfonds kan in verschillende vormen worden verleend. Om middelen aan te trekken en ervoor te zorgen dat de betreffende investeringen meer effect sorteren, moeten kosteloze emissierechten voor de modernisering van de elektriciteitsopwekking in bepaalde lidstaten en de middelen uit het moderniseringsfonds voor investeringen die niet op de lijst van prioritaire gebieden staan, worden aangevuld met middelen van particuliere juridische entiteiten, eventueel met inbegrip van middelen afkomstig van particuliere juridische entiteiten die volledig dan wel gedeeltelijk in overheidshanden zijn. |
(17) |
Om de financieringsmechanismen te stroomlijnen en de administratieve lasten voor de uitvoering daarvan zoveel mogelijk te beperken, moeten de betrokken lidstaten gebruik kunnen maken van hun aandeel van de 10 % herverdeelde emissierechten en van de voorlopige kosteloze toewijzing voor de modernisering van de energiesector in het kader van het moderniseringsfonds. Met het oog op voorspelbaarheid en transparantie met betrekking tot de hoeveelheden emissierechten die ofwel beschikbaar zijn voor veiling, ofwel voor de voorlopige kosteloze toewijzing, en met betrekking tot de activa die beheerd worden door het moderniseringsfonds, moeten de lidstaten de Commissie op de hoogte brengen van hun voornemen om hun middelen uit het moderniseringsfonds vóór 2021 te verhogen. |
(18) |
De Europese Raad heeft in oktober 2014 bevestigd dat de optie van kosteloze toewijzing aan de energiesector moet gelden tot en met 2030 en dat de modaliteiten, inclusief de transparantie, van de optionele kosteloze toewijzing voor de modernisering van de energiesector in bepaalde lidstaten, moeten worden verbeterd. Investeringen met een waarde van 12,5 miljoen EUR of meer moeten door de betrokken lidstaat via een competitief biedingsproces worden geselecteerd op basis van duidelijke en transparante regels, zodat de kosteloze toewijzing wordt gebruikt ter bevordering van reële investeringen om de energiesector in overeenstemming met de doelstellingen van de energie-unie te moderniseren of te diversifiëren. Investeringen met een waarde van minder dan 12,5 miljoen EUR moeten ook in aanmerking komen voor financiering uit de kosteloze toewijzing. De betrokken lidstaat moet dergelijke investeringen op basis van duidelijke en transparante criteria selecteren. Er moet een openbare raadpleging over de resultaten van dat selectieproces plaatsvinden. In het stadium van de selectie van investeringsprojecten en in dat van de uitvoering moeten de burgers terdege worden geïnformeerd. De investeringen moeten worden aangevuld met middelen van particuliere juridische entiteiten, eventueel met inbegrip van middelen afkomstig van particuliere juridische entiteiten die volledig dan wel gedeeltelijk in overheidshanden zijn. |
(19) |
De financiering van het EU-ETS moet overeenstemmen met de doelstellingen van het beleidskader voor klimaat en energie 2030 en de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, en van andere financieringsprogramma's van de Unie, om ervoor te zorgen dat de overheidsuitgaven doelmatig zijn. |
(20) |
Krachtens de bestaande bepalingen die kleine installaties van het EU-ETS uitsluiten, kunnen de installaties die zijn uitgesloten dat blijven; het moet mogelijk worden dat lidstaten hun lijst van uitgesloten installaties actualiseren en lidstaten die deze mogelijkheid momenteel niet gebruiken, moeten dat aan het begin van elke toewijzingsperiode kunnen doen. Om onnodige administratieve lasten te vermijden, moeten de lidstaten tevens installaties die in elk van de drie jaren die voorafgaan aan het begin van elke toewijzingsperiode minder dan 2 500 ton koolstofdioxide-equivalent uitstoten, alsmede reserve- of backupeenheden die in elk jaar van die periode van drie jaar minder dan 300 uur operationeel zijn, kunnen uitsluiten van het EU-ETS. Ook moet de mogelijkheid blijven bestaan om bijkomende activiteiten en gassen in het systeem op te nemen, zonder dat die installaties worden gezien als nieuwkomers. Deze mogelijkheid voor de opneming van bijkomende activiteiten en gassen na 2020 dient de hoeveelheid rechten voor de hele Unie uit hoofde van het EU-ETS en daarvan afgeleide hoeveelheden, onverlet te laten. |
(21) |
Krachtens Richtlijn 2003/87/EG moeten de lidstaten een verslag over de uitvoering van die Richtlijn indienen op basis van een vragenlijst of een schema, opgesteld door de Commissie, volgens de procedure van Richtlijn 91/692/EEG van de Raad (9). De Commissie heeft voorgesteld om de rapportageverplichtingen op grond van Richtlijn 91/692/EEG op te heffen. Het is derhalve dienstig om de verwijzing naar Richtlijn 91/692/EEG te vervangen door een verwijzing naar de in Richtlijn 2003/87/EG genoemde procedure. |
(22) |
Besluit (EU) 2015/1814 stelt een marktstabiliteitsreserve voor het EU-ETS in om het veilingaanbod flexibeler en het systeem veerkrachtiger te maken. Bij dit besluit wordt ook bepaald dat rechten die uiterlijk in 2020 niet aan nieuwkomers zijn toegewezen en rechten die wegens beëindiging en gedeeltelijke beëindiging niet zijn toegewezen, in de marktstabiliteitsreserve worden ondergebracht. |
(23) |
Een goed functionerend en hervormd EU-ETS met een instrument om de markt te stabiliseren, is voor de Unie van cruciaal belang om de doelstellingen voor 2030 te bereiken en de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te eerbiedigen. Om de huidige onevenwichtigheid tussen vraag en aanbod van de op de markt verkrijgbare rechten aan te pakken, zal in 2018 in het kader van Besluit (EU) 2015/1814 een marktstabiliteitsreserve worden ingesteld die vanaf 2019 operationeel wordt. Gelet op de noodzaak een geloofwaardig investeringssignaal af te geven om CO2-emissies op een kosteneffectieve manier terug te dringen, en met het oog op de versterking van het EU-ETS, moet Besluit (EU) 2015/1814 zodanig worden gewijzigd dat tot en met 31 december 2023 het percentage voor de vaststelling van het aantal emissierechten dat elk jaar in de reserve moet worden opgenomen, wordt verhoogd. Voorts, bij wijze van langetermijnmaatregel ter verbetering van het functioneren van het EU-ETS, mogen vanaf 2023 in de reserve gehouden rechten die het totaal aantal tijdens het voorgaande jaar geveilde rechten overschrijden niet langer geldig zijn, tenzij anders wordt bepaald in de eerste evaluatie overeenkomstig artikel 3 van Besluit (EU) 2015/1814. Bij de regelmatige evaluaties van het functioneren van de reserve moet ook worden bezien of deze verhoogde percentages gehandhaafd moeten worden. |
(24) |
Richtlijn 2003/87/EG moet worden geëvalueerd in het licht van de internationale ontwikkelingen en inspanningen om de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken. Ook de in de artikelen 10 bis en 10 ter van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde maatregelen ter ondersteuning van bepaalde energie-intensieve industrieën die risico zouden kunnen lopen op koolstoflekkage moeten worden geëvalueerd in het licht van de klimaatbeleidsmaatregelen van andere grote economieën. In dit verband kan bij de evaluatie van Richtlijn 2003/87/EG worden bekeken of het passend is de bestaande maatregelen ter voorkoming van koolstoflekkage te vervangen, aan te passen en/of aan te vullen met koolstofcorrecties aan de grenzen of alternatieve maatregelen, mits deze maatregelen volledig verenigbaar zijn met de regels van de Wereldhandelsorganisatie, teneinde in het EU-ETS-systeem ook importeurs op te nemen van producten die worden vervaardigd door de overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde bedrijfstakken of deeltakken. De Commissie dient verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en aan de Raad bij elke mondiale inventarisatie die is overeengekomen in het kader van de Overeenkomst van Parijs, in het bijzonder betreffende de noodzaak van striktere beleidsinitiatieven en maatregelen van de Unie, met inbegrip van het EU-ETS, om de uitstoot van broeikasgassen in de Unie en haar lidstaten te beperken. De Commissie moet in voorkomend geval het Europees Parlement en de Raad voorstellen kunnen doen om Richtlijn 2003/87/EG te wijzigen. De Commissie dient in het kader van de regelmatige rapportage krachtens Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) ook de resultaten van de faciliterende dialoog van 2018 in het kader van de UNFCCC (Talanoadialoog) te beoordelen. |
(25) |
Teneinde niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking ter aanvulling of wijziging van niet-essentiële onderdelen van een wetgevingshandeling vast te stellen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van artikel 3 quinquies, lid 3, artikel 10, lid 4, artikel 10 bis, leden 1 en 8, artikel 10 ter, lid 5, artikel 19, lid 3, artikel 22, artikel 24, lid 3, artikel 24 bis, lid 1, artikel 25 bis, lid 1, en artikel 28 ter van Richtlijn 2003/87/EG. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot de nodige raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden conform de in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 (11) vastgelegde beginselen. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. Inzake de bevoegdheidsdelegatie betreffende artikel 10, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG moeten de lidstaten die geen gebruik maken van het gemeenschappelijke veilingplatform, daarvan kunnen blijven afzien. Daarnaast moet die bevoegdheidsdelegatie het recht van de lidstaten om over het gebruik van hun veilingopbrengsten te beslissen, onverlet laten. |
(26) |
Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van artikel 10 bis, lid 2, derde tot en met zesde alinea, artikel 10 bis, lid 21, artikel 10 quinquies, artikel 14, leden 1 en 2, de artikelen 15 en 16 en artikel 21, lid 1, van Richtlijn 2003/87/EG en de bijlagen IV en V bij die richtlijn te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze uitvoeringsbevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr.182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (12). |
(27) |
Om de bevoegdheidsdelegatie aan de Commissie tot een minimum te beperken, moeten de bestaande bevoegdheden wat betreft het vaststellen van handelingen betreffende het volgende worden ingetrokken: de werking van de bijzondere reserve in artikel 3 septies, lid 9, van Richtlijn 2003/87/EG, de nadere bepaling van hoeveelheden uitwisselbare internationale kredieten en de toewijzing van hoeveelheden uitwisselbare internationale kredieten in artikel 11 bis, lid 8, van die richtlijn, het vaststellen van nadere normen voor wat mag worden uitgewisseld in artikel 11 bis, lid 9, van die richtlijn, en het vaststellen van nadere regels inzake dubbeltellingen artikel 11 ter, lid 7, van die richtlijn. Op grond van die bepalingen vastgestelde handelingen blijven van kracht. |
(28) |
Op grond van Richtlijn 2003/78/EG vastgestelde handelingen die betrekking hebben op onderwerpen waarvoor de Commissie krachtens deze richtlijn gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen kan vaststellen, blijven van toepassing totdat ze worden ingetrokken of gewijzigd. In het geval van Besluit 2011/278/EU van de Commissie (13) zal de laatste kolom van bijlage I bij dat besluit worden ingetrokken indien en wanneer de Commissie een uitvoeringshandeling vaststelt om de herziene benchmarkwaarden voor kosteloze toewijzingen te bepalen. Om de voorspelbaarheid te vergroten en de administratieve procedures te vereenvoudigen, blijft Besluit 2014/746/EU van de Commissie (14) van toepassing tot eind 2020. |
(29) |
De in deze richtlijn bedoelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, met name wat betreft de bepalingen inzake bewaking, rapportage en verificatie en inzake het EU-register, moeten gericht zijn op het vereenvoudigen van de regels en het zoveel mogelijk beperken van administratieve lasten, zonder de milieu-integriteit, de veiligheid of de betrouwbaarheid van de het EU-ETS in het gedrang te brengen. Bij het opstellen van die handelingen moet de Commissie in het bijzonder de effectiviteit van vereenvoudigde bewakingsregels beoordelen, onder meer voor nood- en backupgeneratoren, rekening houdend met het aantal bedrijfsuren per jaar, en voor andere kleine emittenten, en moet zij tevens de mogelijkheden om die regels verder te ontwikkelen beoordelen. |
(30) |
Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (15) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om indien verantwoord de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd. |
(31) |
Met deze richtlijn wordt beoogd bij te dragen tot verwezenlijking van de doelstelling van een hoog niveau van milieubescherming in overeenstemming met het beginsel van duurzame ontwikkeling op de economisch meest efficiënte wijze, en tegelijkertijd installaties voldoende tijd te geven om zich aan te passen en te voorzien in een gunstiger behandeling van bijzonder getroffen personen, op een evenredige wijze en voor zover dat verenigbaar is met de andere doelstellingen van deze richtlijn. |
(32) |
Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. |
(33) |
Daar de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Richtlijn 2003/87/EG
Richtlijn 2003/87/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In de hele richtlijn wordt de term „Gemeenschapsregeling” vervangen door „EU-ETS” en worden in de tekst de nodige grammaticale aanpassingen aangebracht. |
2) |
In de hele richtlijn, behalve in de in punt 1) van dit artikel, in artikel 26 van de richtlijn en in bijlage V, deel A, punt 5) bij de richtlijn bedoelde gevallen, wordt het woord „regeling” vervangen door „systeem” en wordt de tekst overeenkomstig aangepast. |
3) |
In de hele richtlijn, met uitzondering van de onder de punt 1) van dit artikel en in artikel 26 van de richtlijn bedoelde gevallen, wordt het woord „Gemeenschap” vervangen door „Unie”, en worden in de tekst de nodige grammaticale aanpassingen aangebracht. |
4) |
In de hele richtlijn worden de termen „de in artikel 23, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure” vervangen door „de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure”. |
5) |
In artikel 3 quater, lid 2, eerste alinea, en artikel 10, lid 1 bis, wordt de verwijzing naar „artikel 13, lid 1” vervangen door een verwijzing naar „artikel 13”. |
6) |
In artikel 3 octies, artikel 5, eerste alinea, onder d), artikel 6, lid 2, onder c), artikel 10 bis, lid 2, tweede alinea, artikel 14, leden 2, 3 en 4, artikel 19, leden 1 en 4, artikel 24, lid 3, eerste alinea, en artikel 29 bis, lid 4, wordt de term „verordening” vervangen door „handelingen” en worden in de tekst de nodige grammaticale aanpassingen aangebracht. |
7) |
Artikel 3, punt h), wordt vervangen door: „h) „nieuwkomer”: een installatie die een of meer van de in bijlage I vermelde activiteiten uitvoert, en waaraan voor het eerst een vergunning voor broeikasgasemissies is verleend in de periode die begint 3 maanden vóór de indiening van de lijst op grond van artikel 11, lid 1, en die afloopt 3 maanden vóór de datum van indiening van de volgende lijst uit hoofde van dat artikel;”. |
8) |
In artikel 3 quinquies, wordt lid 3 vervangen door: „3. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn wat betreft de gedetailleerde regelingen voor de veiling door de lidstaten van luchtvaartemissierechten in overeenstemming met de leden 1 en 2 van dit artikel of met artikel 3 septies, lid 8. Het aantal door een lidstaat te veilen rechten in elke periode is evenredig met het aandeel van die lidstaat in de totale hoeveelheid aan de luchtvaart toegewezen emissies voor alle lidstaten, voor het referentiejaar als gerapporteerd ingevolge artikel 14, lid 3, en geverifieerd op grond van artikel 15. Voor de in artikel 3 quater, lid 1, bedoelde periode is het referentiejaar 2010; voor elke volgende in artikel 3 quater bedoelde periode is het referentiejaar het kalenderjaar dat 24 maanden voor het begin van de periode waarop de veiling betrekking heeft, afloopt. In de gedelegeerde handelingen wordt de eerbiediging van de beginselen in artikel 10, lid 4, eerste alinea, gewaarborgd.”. |
9) |
Artikel 3 septies, lid 9, wordt geschrapt. |
10) |
Artikel 6, lid 1, derde alinea, wordt geschrapt. |
11) |
Artikel 8 wordt vervangen door: „Artikel 8 Coördinatie met Richtlijn 2010/75/EU De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, wanneer installaties activiteiten verrichten die in bijlage I bij Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (*1) zijn vermeld, de voorwaarden en de procedure voor het verlenen van een vergunning voor broeikasgasemissies worden gecoördineerd met die voor het verlenen van de in die richtlijn bepaalde vergunning. De in de artikelen 5, 6 en 7 van deze richtlijn vastgestelde eisen kunnen worden opgenomen in de in Richtlijn 2010/75/EU vastgelegde procedures. (*1) Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).”." |
12) |
In artikel 9 worden de tweede en de derde alinea vervangen door: „Met ingang van 2021 bedraagt de lineaire factor 2,2 %.”. |
13) |
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
|
14) |
Artikel 10 bis wordt als volgt gewijzigd:
|
15) |
De artikelen 10 ter en 10 quater worden vervangen door: „Artikel 10 ter Overgangsmaatregelen ter ondersteuning van bepaalde energie-intensieve industrieën in geval van koolstoflekkage
Binnen drie maanden na de in de eerste alinea bedoelde publicatie kunnen de in die alinea bedoelde bedrijfstakken en deeltakken bij de Commissie een aanvraag doen, hetzij voor een kwalitatieve beoordeling van hun blootstelling aan een koolstofweglekrisico op viercijferniveau (NACE 4-code), hetzij voor een beoordeling op basis van de classificatie van goederen die worden gebruikt voor statistieken inzake industriële productie in de Unie, op achtcijferniveau (Prodcom). Daartoe dienen bedrijfstakken en deeltakken naar behoren gemotiveerde, volledige en onafhankelijk geverifieerde gegevens in, teneinde de Commissie in staat te stellen de beoordeling samen met de aanvraag uit te voeren. Indien een bedrijfstak of deeltak ervoor kiest om op viercijferniveau (NACE 4-code) te worden beoordeeld, kan hij opgenomen worden in de in lid 1 bedoelde groep op basis van de in lid 2, onder a), b) en c), bedoelde criteria. Indien een bedrijfstak of deeltak ervoor kiest om op achtcijferniveau (Prodcom) te worden beoordeeld, wordt hij opgenomen in de in lid 1 bedoelde groep mits op dat niveau de in lid 1 vermelde drempel van 0,2 wordt overschreden. Bedrijfstakken en deeltakken waarvoor kosteloze toewijzing wordt berekend op basis van de benchmarkwaarden bedoeld in artikel 10 bis, lid 2, vierde alinea, kunnen eveneens verzoeken overeenkomstig de derde alinea in dit lid te worden beoordeeld. In afwijking van de leden 1 en 2 kan een lidstaat uiterlijk op 30 juni 2018 verzoeken dat een bedrijfstak of deeltak die is vermeld in de bijlage bij Besluit 2014/746/EU van de Commissie (*6) met betrekking tot classificaties op een zes- of een achtcijferniveau (Prodcom), wordt overwogen voor opname in de in lid 1 bedoelde groep. Een dergelijk verzoek wordt alleen behandeld wanneer de verzoekende lidstaat aantoont dat de toepassing van deze afwijking gerechtvaardigd is op basis van naar behoren gestaafde, volledige, geverifieerde en gecontroleerde gegevens voor de vijf voorgaande jaren, verstrekt door de betrokken bedrijfstak of deeltak en dat het verzoek alle relevante informatie bevat. Op basis van deze gegevens zal de betrokken bedrijfstak of deeltak met betrekking tot die classificaties worden opgenomen in de groep als, binnen een heterogeen viercijferniveau (NACE 4-code), blijkt dat de betrokken bedrijfstak of deeltak een aanzienlijk hogere handels- en emissie-intensiteit heeft op zes- of achtcijferniveau (Prodcom), die hoger is dan de in lid 1 bedoelde drempel.
Artikel 10 quater Optionele voorlopige kosteloze toewijzing voor de modernisering van de energiesector
In afwijking van artikel 10, lid 1, en onverminderd de laatste zin van lid 1 van dit artikel, kunnen, wanneer een via de competitieve biedprocedure geselecteerde investering geannuleerd wordt of de beoogde prestaties niet worden behaald, de toegewezen emissierechten worden gebruikt via één extra ronde van de competitieve biedprocedure, ten vroegste één jaar later, om andere investeringen te financieren. Uiterlijk op 30 juni 2019 voorziet elke lidstaat die voornemens is gebruik te maken van de optionele kosteloze overgangstoewijzing met het oog op de modernisering van de energiesector, in de bekendmaking voor openbaar commentaar van een gedetailleerd nationaal kader waarin de competitieve biedprocedure, met inbegrip van het in de eerste alinea bedoelde geplande aantal ronden, en de selectiecriteria staan vermeld. Indien met kosteloze toewijzingen te ondersteunen investeringen met een waarde van minder dan 12,5 miljoen EUR niet worden geselecteerd volgens de in dit lid bedoelde competitieve biedprocedure, selecteert de lidstaat projecten op basis van objectieve en transparante criteria. De resultaten van dat selectieproces worden bekendgemaakt voor openbaar commentaar. Op basis daarvan gaat de betrokken lidstaat uiterlijk op 30 juni 2019 over tot de opstelling, bekendmaking en indiening bij de Commissie van een lijst met investeringen. Indien in het kader van één installatie meer dan één investering wordt verricht, worden zij in hun geheel beoordeeld om te bepalen of de drempelwaarde van 12,5 miljoen EUR is overschreden, tenzij deze investeringen afzonderlijk technisch of financieel levensvatbaar zijn.
Emissierechten die uiterlijk in 2020 niet krachtens dit artikel zijn toegewezen, kunnen in de periode van 2021 tot 2030 worden toegewezen aan investeringen die via de in lid 2 bedoelde competitieve biedprocedure zijn geselecteerd, tenzij de betrokken lidstaat de Commissie uiterlijk op 30 september 2019 in kennis stelt van zijn voornemen alle of een deel van deze emissierechten niet toe te wijzen in de periode van 2021 tot 2030, en van het in plaats daarvan in 2020 te veilen aantal emissierechten. Indien die rechten in de periode van 2021 tot 2030 worden toegewezen, wordt met de desbetreffende hoeveelheid aan rechten rekening gehouden voor de toepassing van het in de eerste alinea van dit lid genoemde plafond van 60 %.
(*6) Besluit 2014/746/EU van de Commissie van 27 oktober 2014 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een lijst van bedrijfstakken en deeltakdeeltakken waarvan wordt vermoed dat ze een significant risico op koolstoflekkage lopen, voor de periode 2015-2019 (PB L 308 van 29.10.2014, blz. 114).”." |
16) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 10 quinquies Moderniseringsfonds
De ondersteunde investeringen stroken met de doelen van deze richtlijn en van het beleidskader voor klimaat en energie 2030 van de Unie, alsmede met de langetermijndoelstellingen die in de Overeenkomst van Parijs worden genoemd. Uit het moderniseringsfonds wordt geen steun verleend aan faciliteiten voor de opwekking van energie met behulp van vaste fossiele brandstoffen, met uitzondering van efficiënte en duurzame stadsverwarming in lidstaten waarvan het bbp per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen minder dan 30 % van het Unie-gemiddelde bedroeg in 2013, op voorwaarde dat een hoeveelheid emissierechten van ten minste een equivalente waarde wordt aangewend voor investeringen uit hoofde van artikel 10 quater waarbij geen vaste fossiele brandstoffen betrokken zijn.
Het investeringscomité gaat op transparante wijze te werk. De samenstelling van het investeringscomité en de curricula vitae en de belangenverklaringen van de leden ervan worden beschikbaar gesteld voor het publiek en zo nodig bijgewerkt.
Wanneer een investering in de modernisering van energiesystemen, waarvoor financiering uit het moderniseringsfonds wordt voorgesteld, niet tot de in lid 2 genoemde gebieden behoort, beoordeelt het investeringscomité de technische en financiële levensvatbaarheid van die investering, met inbegrip van de emissiereducties die zij oplevert, en doet het een aanbeveling inzake de financiering van de investering uit het moderniseringsfonds. Het investeringscomité zorgt ervoor dat alle investeringen in verband met stadsverwarming een aanzienlijke verbetering van energie-efficiëntie en emissiereducties opleveren. Die aanbeveling kan suggesties omvatten met betrekking tot passende financieringsinstrumenten. Tot 70 % van een investering die niet tot de in lid 2 genoemde gebieden behoort, kan worden gesteund met middelen uit het moderniseringsfonds, mits de overblijvende kosten door particuliere juridische entiteiten worden gedragen.
Indien de vertegenwoordiger van de EIB niet met de financiering van een investering instemt, wordt een aanbeveling slechts aangenomen indien een meerderheid van twee derde van alle leden vóór stemt. De vertegenwoordiger van de lidstaat waarin de investering plaatsvindt en de vertegenwoordiger van de EIB hebben in dat geval geen stemrecht. Deze alinea is niet van toepassing op kleinschalige projecten die gefinancierd zijn met leningen van een nationale stimuleringsbank of met subsidies die bijdragen tot de uitvoering van een nationaal programma met specifieke doelstellingen die stroken met de doelstellingen van het moderniseringsfonds, op voorwaarde dat niet meer dan 10 % van het in bijlage II ter vastgestelde aandeel van de lidstaten in het kader van het programma wordt gebruikt.
|
17) |
Aan artikel 11, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd: „Een lijst van onder deze richtlijn vallende installaties voor de periode van vijf jaar die op 1 januari 2021 ingaat, wordt uiterlijk op 30 september 2019 ingediend en nadien om de vijf jaar een lijst voor elke volgende periode van vijf jaar. Elke lijst bevat informatie over de productieactiviteit, de overdracht van warmte en gassen, de elektriciteitsproductie en de emissies op het niveau van de subinstallatie betreffende de vijf kalenderjaren voorafgaand aan de indiening ervan. Kosteloze toewijzingen worden enkel verstrekt aan installaties waarvoor die gegevens zijn ingediend.”. |
18) |
In artikel 11 bis worden de leden 8 en 9 geschrapt. |
19) |
In artikel 11 ter wordt lid 7 geschrapt. |
20) |
Aan artikel 12, lid 4, worden de volgende zinnen toegevoegd: „Ingeval capaciteit voor de opwekking van elektriciteit op hun grondgebied vanwege aanvullende nationale maatregelen wordt gesloten, kunnen lidstaten emissierechten schrappen uit de totale hoeveelheid door hen te veilen emissierechten als bedoeld in artikel 10, lid 2 tot maximaal een hoeveelheid die overeenkomt met het gemiddelde volume geverifieerde emissies van de betrokken installatie over een periode van vijf jaar vóór de sluiting ervan. De betrokken lidstaat stelt de Commissie in kennis van de voorgenomen schrapping overeenkomstig de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 10, lid 4, worden vastgesteld.”. |
21) |
Artikel 13 wordt vervangen door: „Artikel 13 Geldigheid van emissierechten Emissierechten die met ingang van 1 januari 2013 worden verleend, zijn voor onbepaalde tijd geldig. Emissierechten die met ingang van 1 januari 2021 worden verleend, bevatten een aanduiding waaruit blijkt in welke periode van tien jaar te rekenen vanaf 1 januari 2021 zij zijn verstrekt, en zijn geldig voor emissies met ingang van het eerste jaar van die periode.”. |
22) |
Artikel 14, lid 1, wordt vervangen door: „1. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met gedetailleerde voorschriften voor de bewaking en rapportage van emissies en, indien van toepassing, activiteitengegevens betreffende de in bijlage I vermelde activiteiten voor de bewaking en rapportage van tonkilometergegevens met het oog op een aanvraag krachtens de artikelen 3 sexies of 3 septies, die wordt gebaseerd op de in bijlage IV beschreven beginselen voor bewaking en rapportage en de vereisten van lid 2 van dit artikel. In deze uitvoeringshandelingen bevatten de vereisten voor de bewaking en rapportage van elk broeikasgas tevens een vermelding van het aardopwarmingsvermogen van dat gas. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”. |
23) |
In artikel 15 worden de derde, vierde en vijfde alinea's vervangen door: „De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende de verificatie van emissieverslagen op basis van de in bijlage V vermelde beginselen en voor de accreditatie van en het toezicht op verificateurs. De Commissie kan ook uitvoeringsbepalingen vaststellen voor de verificatie van de verslagen die vliegtuigexploitanten op grond van artikel 14, lid 3, hebben ingediend, alsmede voor de aanvragen op grond van artikel 3 sexies en septies, met inbegrip van de door verificateurs te volgen verificatieprocedures. Deze bepalen in voorkomend geval de voorwaarden voor de accreditatie en intrekking van de accreditatie, wederzijdse erkenning en collegiaal toezicht op accreditatie-instanties. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”. |
24) |
Artikel 16, lid 12, wordt vervangen door: „12. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende gedetailleerde voorschriften voor de in dit artikel bedoelde procedures. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”. |
25) |
In artikel 19 wordt lid 3 vervangen door: „3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn met alle noodzakelijke voorschriften betreffende het EU-register voor de handelsperiode vanaf 1 januari 2013 en daarop volgende periodes, in de vorm van gestandaardiseerde elektronische databanken die gemeenschappelijke gegevens bevatten om de verlening, het bezit, de overdracht en de annulering, naargelang van het geval, van emissierechten te volgen, en om voor toegang van het publiek en geheimhouding te zorgen waar nodig. Die gedelegeerde handelingen bevatten daarnaast bepalingen voor regels inzake de wederzijdse erkenning van emissierechten in overeenkomsten om regelingen voor de handel in emissierechten aan elkaar te koppelen.”. |
26) |
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
|
27) |
Artikel 22 wordt vervangen door: „Artikel 22 Wijziging van de bijlagen „De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen om waar passend de bijlagen bij deze richtlijn, met uitzondering van bijlagen I, II bis en II ter, te wijzigen in het licht van de in artikel 21 voorgeschreven verslagen en van de ervaring bij de toepassing van deze richtlijn. Bijlagen IV en V kunnen worden gewijzigd teneinde de bewaking, de rapportage en de verificatie van de emissies te verbeteren.”. |
28) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 22 bis Comitéprocedure
Indien het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. (*7) Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13)." (*8) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”." |
29) |
Artikel 23 wordt vervangen door: „Artikel 23 Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
|
30) |
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
|
31) |
Artikel 24 bis wordt als volgt gewijzigd:
|
32) |
Artikel 25, lid 2, wordt geschrapt. |
33) |
In artikel 25 bis, lid 1, worden de eerste en tweede alinea vervangen door: „Indien een derde land maatregelen vaststelt om het klimaatveranderingseffect van vluchten die vanuit dat derde land vertrekken en in de Unie aankomen, te verminderen, bekijkt de Commissie na overleg met dat derde land en met de lidstaten in het comité bedoeld in artikel 22 bis, lid 1, welke mogelijkheden er zijn om in een optimale interactie tussen het EU-ETS en de maatregelen van dat land te voorzien. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I bij deze richtlijn om vluchten vanuit het betrokken derde land van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten uit te sluiten of andere wijzigingen van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten, behalve wat betreft de reikwijdte, ingevolge een uit hoofde van artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gesloten overeenkomst door te voeren.”. |
34) |
In artikel 27, lid 3, wordt de tweede alinea vervangen door: „In dergelijke gevallen blijft de installatie in het EU-ETS gedurende de rest van de in artikel 11, lid 1, bedoelde periode waarin ze werd ingevoerd.”. |
35) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 27 bis Facultatieve uitsluiting van installaties die minder dan 2 500 ton uitstoten
|
36) |
Artikel 28 quater wordt vervangen door: „Artikel 28 quater Bepalingen inzake bewaking, rapportage en verificatie voor de toepassing van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn wat betreft de nodige bewaking, rapportage en verificatie van de emissies met het oog op de tenuitvoerlegging van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel van de ICAO voor alle routes die eronder vallen. Die gedelegeerde handelingen stoelen op de relevante, in de ICAO goedgekeurde instrumenten, voorkomen verstoringen van de mededinging en stroken met de beginselen in de in artikel 14, lid 1, bedoelde handelingen, en zorgen ervoor dat de ingediende emissieverslagen worden geverifieerd overeenkomstig de in artikel 15 vastgestelde verificatiebeginselen en -criteria.”. |
(37) |
Artikel 30 wordt vervangen door: „Artikel 30 Evaluatie in het licht van de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs en de ontwikkeling van koolstofmarkten in andere grote economieën
|
38) |
In bijlage II bis bij Richtlijn 2003/87/EG worden de vermeldingen voor België, Italië, Luxemburg en Zweden geschrapt. |
39) |
Bijlage II ter bij Richtlijn 2003/87/EG wordt vervangen door de tekst in bijlage I bij deze richtlijn. |
40) |
Bijlage IV bij Richtlijn 2003/87/EG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze richtlijn. |
Artikel 2
Wijzigingen in Besluit (EU) 2015/1814
Artikel 1 van Besluit (EU) 2015/1814 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Aan lid 5, eerste alinea, wordt de volgende zin toegevoegd: „Bij wijze van afwijking van de eerste en de tweede zin worden, tot en met 31 december 2023, de in die zinnen vermelde percentages en 100 miljoen emissierechten verdubbeld.”. |
2) |
Het volgende lid wordt ingevoegd: „5 bis. Tenzij anders wordt bepaald in de eerste evaluatie overeenkomstig artikel 3, zijn met ingang van 2023 in de reserve gehouden emissierechten die het totale aantal tijdens het voorgaande jaar geveilde rechten overschrijden, niet langer geldig.”. |
Artikel 3
Omzetting
-
1.De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 9 oktober 2019 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
In afwijking van de eerste alinea, doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2018 te voldoen aan de bekendmakings- en rapportageverplichtingen in artikel 1, punt 14, onder f), van deze richtlijn betreffende artikel 10 bis, lid 6, van Richtlijn 2003/87/EG.
-
2.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 4
Overgangsbepaling
Bij het naleven van hun verplichtingen uit hoofde van artikel 3, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn zien de lidstaten erop toe dat hun nationale wetgeving ter omzetting van artikel 10, artikel 10 bis, leden 4 tot en met 7, artikel 10 bis, lid 8, eerste en tweede alinea, artikel 10 bis, leden 12 tot en met 18, artikel 10 quater, artikel 11 bis, leden 8 en 9 van Richtlijn 2003/87/EG, en de bijlagen II bis en II ter bij die richtlijn, zoals van kracht op 19 maart 2018, tot en met 31 december 2020 van kracht blijft. De lijst in de bijlage bij Besluit 2014/746/EU blijft van toepassing tot en met 31 december 2020.
Artikel 5
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 6
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 14 maart 2018.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
A.TAJANI
Voor de Raad
De voorzitter
-
L.PAVLOVA
-
Standpunt van het Europees Parlement van 6 februari 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 27 februari 2018.
-
Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
-
Richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 63).
-
Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 136).
-
Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2015 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG (PB L 264 van 9.10.2015, blz. 1).
-
Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PB L 302 van 18.11.2010, blz. 1).
-
Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde richtlijnen op milieugebied (PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48).
-
Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).
-
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
-
Besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 130 van 17.5.2011, blz. 1).
-
Besluit 2014/746/EU van de Commissie van 27 oktober 2014 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een lijst van bedrijfstakken en deeltakken waarvan wordt vermoed dat ze een significant risico op koolstoflekkage lopen, voor de periode 2015-2019 (PB L 308 van 29.10.2014, blz. 114).
BIJLAGE I
Bijlage II ter bij Richtlijn 2003/87/EG wordt vervangen door:
„
BIJLAGE II ter
VERDELING VAN DE MIDDELEN UIT HET MODERNISERINGSFONDS TOT EN MET 31 DECEMBER 2030
Aandeel in het moderniseringsfonds |
|
Bulgarije |
5,84 % |
Tsjechische Republiek |
15,59 % |
Estland |
2,78 % |
Kroatië |
3,14 % |
Letland |
1,44 % |
Litouwen |
2,57 % |
Hongarije |
7,12 % |
Polen |
43,41 % |
Roemenië |
11,98 % |
Slowakije |
6,13 % |
”.
BIJLAGE II
In bijlage IV, deel A, bij Richtlijn 2003/87/EG wordt de alinea onder de vierde titel „Bewaking van de emissies van andere broeikasgassen” vervangen door:
„Er worden genormaliseerde of aanvaarde methoden gebruikt die door de Commissie in samenwerking met alle belanghebbenden worden ontwikkeld en op grond van artikel 14, lid 1, worden goedgekeurd.”.
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.