2002/444/EG, EGKS, Euratom: Besluit van het Europees Parlement van 10 april 2002 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de EU voor het begrotingsjaar 2000 (Commissie) - Resolutie van het Europees Parlement met opmerkingen bij het besluit tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de EU voor het begrotingsjaar 2000 (Commissie)

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32002B0444

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32002B0444

2002/444/EG,EGKS,Euratom: Besluit van het Europees Parlement van 10 april 2002 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2000 (Commissie) - Resolutie van het Europees Parlement met opmerkingen bij het besluit tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2000 (Commissie)

Publicatieblad Nr. L 158 van 17/06/2002 blz. 0001 - 0022

Besluit van het Europees Parlement

van 10 april 2002

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2000 (Commissie)

(2002/444/EG, EGKS, Euratom)

HET EUROPEES PARLEMENT,

  • Gezien de geconsolideerde jaarrekening en de financiële balans betreffende het begrotingsjaar 2000 (SEC(2001) 528 - C5-0234/2001, SEC(2001) 529 - C5-0235/2001, SEC(2001) 531 - C5-0236/2001),
  • Gezien het jaarverslag over het begrotingsjaar 2000 en de speciale verslagen van de Rekenkamer, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (C5-0617/2001)(1),
  • Gezien de verklaring inzake de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, afgegeven door de Rekenkamer overeenkomstig artikel 248 van het EG-Verdrag (C5-0617/2001),
  • Gezien de aanbeveling van de Raad van 5 maart 2002 (C5-0124/2002),
  • Gelet op artikel 276 van het EG-Verdrag, artikel 78 octies van het EGKS-Verdrag en artikel 180 ter van het Euratom-Verdrag,
  • Gelet op het Financieel Reglement van 21 december 1977, inzonderheid op artikel 89,
  • Gelet op artikel 93 en bijlage V van zijn Reglement,
  • Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de andere commissies (A5-0103/2002),
  • A. 
    Overwegende dat overeenkomstig artikel 275 van het EG-Verdrag de Commissie verantwoordelijk is voor het opstellen van de jaarrekening,
  • 1. 
    Verleent de Commissie kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2000;
  • 2. 
    Formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van dit besluit;
  • 3. 
    Verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (serie L).

De secretaris-generaal

Julian Priestley

De voorzitter

Pat Cox

  • (1) 
    PB C 359 van 15.12.2001.

Resolutie

van het Europees Parlement met opmerkingen bij het besluit tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2000 (Commissie)

HET EUROPEES PARLEMENT,

  • Gelet op artikel 276 van het EG-Verdrag,
  • Gelet op artikel 89, lid 7, van het Financieel Reglement van 21 december 1977, uit hoofde waarvan de instellingen van de Gemeenschap alle nodige maatregelen moeten treffen om gevolg te geven aan de opmerkingen bij de kwijtingsbesluiten,
  • Gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 2000, vergezeld van de antwoorden van de instellingen(1), en de speciale verslagen van de Rekenkamer (C5-0617/2001),
  • Gezien de aanbeveling van de Raad van 5 maart 2002 (C5-0124/2002),
  • Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de andere betrokken commissies (A5-0103/2002),
  • A. 
    Overwegende dat het kwijtingsbesluit is gebaseerd op de wijze waarop de Commissie de begroting tijdens een gegeven begrotingsjaar heeft uitgevoerd, waaronder de mate waarin de Commissie echt gevolg heeft gegeven aan de budgettaire prioriteiten en politieke richtsnoeren van het Parlement inzake de begrotingsuitvoering alsmede aan eerdere in de kwijtingsprocedure goedgekeurde aanbevelingen van het Parlement, eerdere externe boekhoudkundige controles door de Rekenkamer, waaronder zijn speciale verslagen, interne boekhoudkundige controles door de financieel controleur, beoordelingen en controles door de uitvoerende directoraten-generaal, beweringen van slecht beheer door het personeel van de Commissie en verslagen van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) over ernstige onregelmatigheden;
  • B. 
    Overwegende dat een beoordeling eveneens afhangt van de mate waarin het beleid van nul tolerantie van fraude en onregelmatigheden echt is uitgevoerd door de Commissie, waarvan de leden verantwoording verschuldigd zijn aan het Parlement en waarvan de directeuren-generaal, overeenkomstig het hervormingsprogramma, verantwoordelijk zijn voor het verrichten van de nodige interne controles binnen hun diensten;
  • C. 
    Overwegende dat de begroting een overschot heeft van 11,6 miljard EUR;
  • D. 
    Overwegende dat de Rekenkamer, gezien alle resultaten van zijn boekhoudkundige controle, van oordeel is dat de aan de financiële memoranda ten grondslag liggende transacties, over het geheel genomen voorzover het om de ontvangsten, vastleggingen en huishoudelijke uitgaven gaat, legaal en regelmatig zijn, maar er van af heeft gezien deze verzekering te geven voor wat de overige betalingen betreft, zoals ook het geval was voor het jaar 1999 en eerdere jaren;
  • E. 
    Overwegende dat de Rekenkamer nog geen positieve betrouwbaarheidsverklaring (DAS) voor de gehele begroting kan geven; dat de weigering dit te doen aangeeft dat de Rekenkamer en het Parlement niet in staat zijn na te gaan of de door de Commissie, en vooral door de lidstaten, verrichte transacties regelmatig zijn;
  • F. 
    Overwegende dat het waardering verdient dat de diensten van de Commissie prompt binnen de uiterste termijn (21 december 2001) hebben geantwoord op de op 5 december 2001 toegezonden vragen door de leden van de Commissie begrotingscontrole in verband met de kwijtingsprocedure;
  • G. 
    Overwegende dat het opvallende kenmerk van het begrotingsjaar 2000 het buitengewoon grote begrotingsoverschot was (11,6 miljard EUR ofwel 14 % van de begroting), wat een belangrijk falen van de budgettaire ramingen aantoont (de ontvangsten lagen veel hoger dan de ramingen) en ook aantoont dat de opzet van de in 1999 doorgevoerde hervorming van de structuurfondsen om tijdig te voorzien in adequate systemen voor het operationele beheer van de structuurfondsen, is mislukt;
  • H. 
    Overwegende dat het beheer van de begroting voor het begrotingsjaar 2000 in zijn geheel onder de verantwoordelijkheid van de nieuwe, in 1999 benoemde Commissie valt;
  • I. 
    Overwegende dat het begrotingsjaar 2000 de start vormt van een nieuwe programmaperiode tot 2006, zowel voor de structuurfondsen en voor de steun voor toetreding en de invoering van nieuwe bepalingen (Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad(2) plus de regelingen Sapard en Ispa);
  • J. 
    Overwegende dat het begrotingsjaar 2000 werd gemarkeerd door voorstellen voor hervormingen van de Commissie, in overeenstemming met de aanbevelingen in het Witboek, met name wat betreft het Financieel Reglement, externe maatregelen (mededeling van 16 mei 2000) en verbetering van het financieel beheer en controle binnen de diensten (algehele strategie van 1 maart 2000 inzake administratieve hervorming) (COM(2000) 200);
  • K. 
    Overwegende dat het beheer van 85 % van de communautaire begroting weliswaar wordt gedeeld met de lidstaten, maar dat het volgens de artikelen 274 en 275 van het EG-Verdrag de Commissie is die als enige instantie verantwoordelijk is voor de controle en het toezicht op de besteding van de begroting, en dat zij er derhalve op moet toezien dat de lidstaten de volledige verantwoordelijkheid op zich nemen voor iedere vorm van wanbeheer die zich op hun niveau voordoet en zich derhalve de middelen moet verschaffen om na te gaan in hoeverre de lidstaten hun verplichtingen verzaken en niet moet aarzelen hun daarvoor sancties op te leggen en de kwijtingsautoriteit van haar exacte taken op de hoogte te brengen;
  • L. 
    Overwegende dat het jaar 2000 werd gekenmerkt door een aanzienlijke stijging in de omvang van de fraude en onregelmatigheden die door de lidstaten en het OLAF zijn aangegeven (2 miljard EUR), waarvan 1,4 miljard EUR de traditionele eigen middelen betrof, 885 miljoen EUR de uitgaven, waaronder 580 miljoen EUR voor landbouw en 156 miljoen EUR voor externe maatregelen, en dat de stijging van deze cijfers op een verontrustende situatie wijst die wellicht ten dele het gevolg is van de grotere inspanningen tot bestrijding van fraude en de verbeterde controles(3),
  • M. 
    Overwegende dat drie lidstaten de in 1995 gesloten overeenkomst tot bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen nog niet hebben geratificeerd, namelijk België, Ierland en Luxemburg;
  • N. 
    Gelet op de door het Parlement in zijn resolutie van 28 februari 2002(4) geleverde kritiek met betrekking tot de follow-up van de kwijting over 1999, en met name het ontbreken van een adequate boekhoudkundige follow-up door de Commissie; gezien de volgende, door het Parlement gedane aanbevelingen met betrekking tot de follow-up van de kwijting over 1999, inzonderheid voor wat betreft:
  • de herziening van de kaderovereenkomst inzake toegang tot vertrouwelijke documenten,
  • een meer "gebruiksvriendelijke" verslaggeving over de tenuitvoerlegging van de begroting,
  • regelmatige voorlegging van de beoordelingsresultaten,
  • de rangschikking van de respectieve directoraten-generaal naar hun prestaties,
  • het opvolgen van de bij internationale organisaties, zoals de Wereldbank, gangbare praktijk om een lijst van aan fraude ten koste van de Europese Unie schuldig bevonden personen op de website van de Commissie te publiceren,
  • de dringende noodzaak tot herziening van de tuchtrechtelijke procedure;
  • O. 
    Overwegende dat de Commissie in haar voortgangsverslag over zijn voornoemde resolutie betreffende de kwijting 1999 heeft verklaard dat zij "met genoegen de resultaten van de verrichte evaluaties zal presenteren" (COM(2001) 696) en dat het Parlement er thans bij de Commissie op aandringt ieder kwartaal de volledige evaluaties aan de Commissie begrotingscontrole voor te leggen en te laten weten welke evaluatieverslagen zij in de loop van het komende kwartaal denkt te kunnen afsluiten;
  • P. 
    Overwegende dat de fundamentele vraag bij de beschouwing van de tenuitvoerlegging van de begroting in 2000 ten eerste de opstelling is van de communautaire beheerskenmerken die de basis moeten vormen voor de doelmatigheid, maar die thans gebrekkig zijn, en ten tweede de componenten binnen het systeem die fraude en onregelmatigheid in de hand werken;
  • Q. 
    Overwegende dat deze kwijting zich niet in buitensporige mate wil concentreren op details van individuele sectoren - ook al wijzen details soms op systematische problemen - maar op een meer algemene en horizontale wijze wil kijken naar praktijken die in het verleden problemen hebben opgeleverd, en oplossingen wil aanwijzen;
  • R. 
    Overwegende dat het belangrijk is om door slechte wetgeving gecreëerde moeilijkheden te bezien en kennis te nemen van de door de Rekenkamer voorgestelde oplossingen, maar dat ook onderscheid moet worden gemaakt tussen slechte regelingen enerzijds en slecht bestuur waarvoor de Commissie alleen verantwoordelijk is anderzijds; dat voorts zo duidelijk mogelijk de gevallen van fraude of fouten moeten worden aangegeven die zijn veroorzaakt door nationale of regionale autoriteiten, en de Commissie moet worden gesteund bij toezicht op de naleving van betere beheerspraktijken waarbij het om communautaire middelen gaat;
  • S. 
    Overwegende dat het multinationale karakter van tal van binnen de Europese Unie begane onregelmatigheden en fraudepraktijken in de sfeer van vervalsing van voedingsmiddelen, uitvoerrestituties en betalingen in het kader van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor communautaire steunregelingen (GBCS) het noodzakelijk maakt de EU-instellingen een grotere rol te laten vervullen bij de preventie van fraude en onregelmatigheden en dat deze rol niet kan worden gedelegeerd aan de lidstaten of aan enigerlei sub-Europese instantie;
  • I. 
    Doelmatigheid
  • 1. 
    Merkt op dat de doelmatigheid van de Commissie niet alleen volgens drie criteria moet worden afgemeten aan de mate waarin de door de politieke autoriteit vastgestelde doelstellingen zijn gehaald, maar ook aan de snelheid en de eenvoud van de administratieve en budgettair maatregelen die genomen worden om deze doelstellingen te bereiken en aan het optimale gebruik van de ontplooide budgettaire middelen;
  • 2. 
    Is van oordeel dat bij wijze van prioriteit de volgende uitgangspunten voor deze doelmatigheid moeten worden onderzocht: het administratieve systeem van de Commissie, de diverse regelgevingsprocedures en het controlestelsel en de mate waarin de Commissie de door het Parlement vastgestelde politieke prioriteiten en begrotingsrichtsnoeren in acht neemt;

Het administratieve systeem van de Commissie

  • 3. 
    Is van mening dat de diensten van de Commissie zodanig moeten worden gestructureerd dat wordt gezorgd voor een beheer met een zo groot mogelijke integriteit en doelmatigheid; neemt kennis van de lopende administratieve hervorming, waarvan enkele fundamentele aspecten in het begrotingsjaar 2000 zijn gestart, en moedigt de Commissie aan voort te gaan met haar inspanningen om te zorgen dat resultaten zo snel mogelijk zichtbaar worden, met name waar het gaat om hervorming van de externe dienstverlening overeenkomstig de door het Parlement goedgekeurde politieke richtsnoeren en om hervorming van het financieel beheer en controle binnen de departementen;
  • 4. 
    Merkt echter op dat er vertraging is bij de tenuitvoerlegging van enkele maatregelen van het Witboek, zoals blijkt uit het door de Commissie toegezonden scorebord van de tenuitvoerlegging (bijlage 5 bij de antwoorden op de vragenlijst), vanwege lopende interinstitutionele procedures die zowel het Financieel Reglement als het Statuut van de ambtenaren betreffen; merkt in verband met maatregel 96 (terugvordering van ten onrechte betaalde gelden) op dat de Commissie in haar mededeling van december 2000 een nieuwe organisatiestructuur voor de behandeling van terugvorderingen heeft ingesteld; merkt teven op dat de interne procedures voor gedwongen terugvordering worden voorbereid en wenst op de hoogte te worden gesteld van de doelmatigheid van dit nieuwe controlesysteem voor een terrein dat de Commissie begrotingscontrole als een prioriteit beschouwt;
  • 5. 
    Verzoekt de bevoegde commissies van het Parlement regelmatig op de hoogte te stellen van de tenuitvoerlegging van bepaalde hervormingsmaatregelen en besluiten inzake het beheer, waaronder:
  • een nauwkeurige balans en een werkzaam en op de toekomst gericht rooster inzake de opheffing, verlenging en totstandbrenging van nieuwe bureaus voor technische bijstand en daarmee gelijkgestelde organisaties, met name ten aanzien van het communautaire programma voor gelijke kansen onder begrotingspost B3-4 0 1 2, waarvan het beheer sterke kritiek ondervond van de Rekenkamer (jaarlijks verslag, paragraaf 3.95),
  • de aan uitvoerende agentschappen bepaalde taken in verband met het beheer van communautaire programma's (COM(2000) 788), waarbij specifieke door de diverse directoraten-generaal aangegeven taken voor externalisering zijn aangemerkt,
  • de regelgevende instrumenten tot vaststelling van communautaire programma's waarbij de methode van beheer het gebruik is van een netwerk van nationale agentschappen; verzoekt om inzake deze regelgevende instrumenten te worden geraadpleegd,
  • het beleid van de Commissie voor het beheer van de financiële bijstand van de Europese Unie aan de diverse regio's in de wereld, waaronder deconcentratie bij de delegaties en decentralisering ten behoeve van de externe agentschappen alsmede de invloed daarvan op de verbetering van de externe hulp van de Europese Unie,
  • de oprichting van een Europees bestuurscollege en een Europees aanwervingsbureau;
  • het meerjarenprogramma ter omzetting van tijdelijke ambten in vaste ambten en de betrokken sectoren,
  • de versterking van de externe inbreng bij de tuchtrechtelijke procedure,
  • de hervorming van de invaliditeitspensioenregeling, met name ten aanzien van de wegingscoëfficiënt;
  • 6. 
    Verzoekt de Commissie met het oog op de recente proliferatie van het aantal gedecentraliseerde bureaus, voor dergelijke agentschappen een beoordelingssysteem voor te stellen op basis van de kosten-batenverhouding en de toegevoegde waarde in vergelijking met andere alternatieven;
  • 7. 
    Beklemtoont dat iedere eventuele maatregel tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren en de arbeidsvoorwaarden van andere personeelsleden, zoals het nieuwe loopbaanstelsel, onderprestatie, flexibel pensioen en de bepalingen met betrekking tot klokkenluiders, in overeenstemming moet zijn met eigentijdse bestuurlijke normen, met name uit een oogpunt van dienstverlening en openheid jegens de burgers;
  • 8. 
    Verwacht dat de personele middelen die voor de diverse aspecten van de hervorming zijn bestemd, voldoende zijn om te zorgen dat de hervorming snel en doeltreffend plaatsvindt, bijvoorbeeld voor wat betreft het personeel dat voor de hervorming van de externe diensten is aangewezen en het personeel dat door deze hervorming wordt getroffen; wenst, wat de hervorming van het financieel beheer en controle binnen de diensten en delegaties van de Commissie betreft, te weten welke eventuele aanwervingsproblemen de Commissie heeft;
  • 9. 
    Is van mening dat gemotiveerd personeel essentieel is voor het welslagen van het door de Commissie gevoerde beleid en verzoekt de Commissie het personeel op alle niveaus zo-veel mogelijk te raadplegen; uit zijn voldoening over het feit dat tussen de Commissie en de vakbonden die een ruime meerderheid van de EU-ambtenaren vertegenwoordigen, een akkoord is bereikt over de modernisering van het Statuut van de ambtenaren; beschouwt de modernisering van het Statuut van de ambtenaren als een essentieel onderdeel van het hervormingsproces bij de Commissie en verzoekt alle betrokken partijen constructief samen te werken bij het hervormingsproces;
  • 10. 
    Verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het hervormingsproces geen nadelige gevolgen heeft, bijvoorbeeld ten aanzien van een vermindering van de door de Commissie verrichte controles ter plaatse (zie paragraaf 3.72 van het jaarverslag van de Rekenkamer);
  • 11. 
    Verzoekt de Commissie een kosten-batenanalyse op te maken van de invoering van de hervorming, o.a. van de kosten van beroepsopleiding (met name op het gebied van het financieel beheer), de kosten van aanwerving en de regelingen voor dienstbeëindiging (met betrekking tot artikel 50 van het Statuut van de ambtenaren), en het Parlement van de resultaten op de hoogte te stellen;
  • 12. 
    Is van mening dat de door de respectieve directeuren-generaal af te leggen "beheersverklaringen", die krachtens het nieuwe interne beheerssysteem zijn ingevoerd (en die met ingang van mei 2002 van kracht zijn), goed van pas zullen komen als nieuw instrument ter beoordeling van de prestaties van de directoraten-generaal van de Commissie en het gemakkelijker zullen maken om na te gaan op welke gebieden verdere verbeteringen noodzakelijk zijn; onderstreept dat de beheersverklaringen op generlei wijze afbreuk mogen doen aan de individuele en collectieve verantwoordelijkheid van de leden van de Commissie;
  • 13. 
    Verwacht dat de Commissie het Parlement op de hoogte stelt van eventuele andere hervormingen die op stapel staan;

De procedures

  • 14. 
    Merkt op dat het jaarverslag van de Rekenkamer beklemtoont dat procedures niet in overeenstemming zijn met de nagestreefde doelen en:
  • a) 
    betreurt een gebrekkige aansluiting tussen de Commissie en de lidstaten: het gebrek aan eenvormigheid van informatie betreffende de eigen middelen die aan de Commissie door de lidstaten wordt toegezonden in verband met bijvoorbeeld vastgestelde fraude, onregelmatigheid en verrichte controles ter voorkoming daarvan (zie paragraaf 1.61 van het jaarverslag van de Rekenkamer), het niet toezenden van gegevens in verband met de goedkeuring van rekeningen (zie paragraaf EOGFL, afdeling Garantie, paragraaf 2.59 van het jaarverslag) door enkele lidstaten en hetzelfde voor wat de structuurfondsen betreft, alsmede het gebrek aan statistische gegevens bij de Commissie over premies in het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor schapen- en geitenvlees (zie paragraaf 2.117 van het jaarverslag van de Rekenkamer),
  • b) 
    neemt kennis van de erkenning van de Commissie van deze stand van zaken (in haar antwoord op paragraaf 2.117); accepteert echter niet dat een in een bepaalde sector geconstateerde tekortkoming als excuus wordt gebruikt voor andere gevallen en verzoekt de Commissie derhalve tijdig, vóór de volgende kwijting, de nodige protesten bij de lidstaten aan te tekenen om te zorgen dat zij tijdig aan hun verplichtingen voldoen en dat de door alle lidstaten toegezonden informatie aan standaarddefinities voldoet (met name waar het gaat om fraude en onregelmatigheid),
  • c) 
    betreurt het verzet van bepaalde lidstaten tegen toepassing van bepaalde strategieën, zoals bij de door de Commissie genomen maatregelen tot opsporing en uitroeiing van BSE, zoals onthuld door de Rekenkamer (speciaal verslag nr. 14/2001)(5) en het gebrek aan noodvoorschriften om dergelijke situaties prompt recht te zetten (een beroep bij het Hof van Justitie is niet de juiste manier om noodgevallen op te lossen),
  • d) 
    constateert dat het bij sommige fouten die de Rekenkamer heeft vastgesteld (paragrafen 2.36 - 2.41 van het jaarverslag van de Rekenkamer voor 2000), blijkbaar om systematische fouten gaat, met als voornaamste systematische fout onterechte inhoudingen op steunbedragen (paragraaf 2.36); merkt op dat de Rekenkamer hiervoor voorbeelden uit Zweden, Griekenland en Spanje aanhaalt; wijst erop dat de Commissie momenteel onderzoek verricht naar administratieve heffingen door Denemarken op aanvragen voor exportrestituties; verzoekt de Commissie het Parlement op de hoogte te houden van de verdere ontwikkelingen in dit dossier,
  • e) 
    betreurt dat op het gebied van externe hulp het Tacis-programma voor grensoverschrijdende samenwerking - na vier jaar tenuitvoerlegging - een van de belangrijkste doelstellingen niet heeft gehaald, namelijk verbetering van de levensomstandigheden in de grensgebieden (zie bijvoorbeeld speciaal verslag nr. 11/2001 van de Rekenkamer(6); verzoekt de Commissie om de samenwerking tussen de diverse programma's (Tacis, Interreg, Phare) te intensiveren en om voorrang te geven aan projecten ten behoeve van een beter leefklimaat; verzoekt om, uiterlijk in juli 2002, op de hoogte te worden gesteld van de concrete resultaten van het programma die de Commissie voor het jaar 2001 verwacht;
  • f) 
    merkt op dat de Commissie de administratieve procedures van ECHO heeft aangepast om spoedgevallen beter te kunnen behandelen (zie speciaal verslag nr. 2/2001(7) - humanitaire hulp aan de slachtoffers van Kosovo); verzoekt om opstelling van een verslag met een beoordeling van het beheer van recente humanitaire crises (tijdstip van betaling, vermogen tot besluitvorming, coördinatie met VN-organen, samenwerking met de NGO's en evaluatie van het effect van de hulp),
  • g) 
    is van mening dat in het kader van het GBVB, zoals vermeld in speciaal verslag nr. 13/2001 van de Rekenkamer(8), de huidige regeling onbevredigend is; verzoekt de Raad en de Commissie om onverwijld - zoals meegedeeld door de Commissie (zie antwoord op vragenlijst, paragraaf 5.1) - met een overeengekomen definitie van huishoudelijke en beleidsuitgaven voor speciale EU-vertegenwoordigers (EU Special Representative - EUSR) te komen; verzoekt om duidelijke regels op te stellen inzake kosten die verband houden met vergoedingen en salarissen van personeel dat in een EUSR-kantoor werkt en duidelijke regelingen te treffen voor afdoende verslaggeving, boekhoudkundige controle en evaluatie,
  • h) 
    spreekt de aanbeveling uit dat de Raad en de Commissie een voorstel aan het Parlement voorleggen met de criteria voor de definitie van huishoudelijke en beleidskredieten binnen het GBVB, alsmede een voorstel voor een interinstitutioneel akkoord waarin de rol van de Commissie bij de vaststelling van het financiële en operationele kader voor de begrotingsuitvoering wordt verduidelijkt en de op dit gebied opgezette audit- en evaluatiesystemen worden beschreven;
  • 15. 
    Verzoekt de Commissie speciale audits uit te voeren over de vertegenwoordigingen in de lidstaten in het licht van de beschuldigingen van misbruiken in de vertegenwoordiging in Stockholm; wenst volledig op de hoogte te worden gehouden van de disciplinaire maatregelen in verband met de vertegenwoordiging in Stockholm;
  • 16. 
    Verzoekt de Commissie de budgettaire ramingen te verbeteren, het verschil tussen de ramingen en de feitelijke resultaten terug te dringen en de communicatie tussen de Commissie en de lidstaten, met name in het kader van het budgettaire netwerk voor uitwisseling van informatie, te verbeteren;
  • 17. 
    Is van mening dat de Commissie zich moet voorzien van instrumenten om de budgettaire ramingen te verbeteren en meer gebruik te maken van het begrotingsnetwerk, om een herhaling van buitensporige begrotingsoverschotten te voorkomen;
  • 18. 
    Is ervan overtuigd dat de methode voor beheer van de huidige Unie en de toekomstige uitgebreide Unie gebaseerd moet blijven op het decentralisatieprincipe; meent dat dit een vergelijkbare en even efficiënte beheerscapaciteit van de diverse nationale overheden verlangt, zoals vereist volgens de nieuwe voorschriften inzake de structuurfondsen (Verordening (EG) nr. 1260/1999) die in 2000 zijn gelanceerd en die ook duidelijkheid vergen over de respectieve rollen van de Commissie, de lidstaten en de diverse partners zoals bedoeld in artikel 8 van de verordening; stelt evenwel, dat actiever optreden van de Commissie vereist kan zijn als het gaat om een begrotingsmaatregel waarbij diverse lidstaten in verscheidene GLB-operaties betrokken zijn; wijst er nadrukkelijk op dat het welslagen van het gedecentraliseerde beheer van Sapard en Ispra in de kandidaat-landen alsmede van het werk van hun nationale overheidsinstanties afhankelijk is van de geëngageerde steun van de Europese Unie aan die landen bij de verbetering van hun bestuurlijke capaciteit; moedigt de Commissie aan om voort te gaan met haar inspanningen voor opleiding (bijv. via jumelages met kandidaat-landen) en haar voorlichtingscampagnes in de Europese Unie en de kandidaat-landen;

Procedures voor contractbeheer en communautaire subsidies

  • 19. 
    Verzoekt de Rekenkamer na te gaan in hoeverre procedures voor contractbeheer ten behoeve van communautaire kredieten (uitnodiging tot inschrijving, gunning van contracten) in overeenstemming zijn met de beginselen van transparantie als het gaat om beide doelstellingen, samenstelling van de jury, keuze van kandidaten, naleving van procedures en motivering van besluiten, en stelt met name vragen omtrent de procedures voor uitnodiging tot inschrijving in de onderzoekssector; merkt op dat de Rekenkamer in zijn jaarverslag tot een positieve conclusie komt over de procedures voor overheidsopdrachten die de instellingen volgen voor de aankoop van diensten, goederen en arbeid en onderstreept dat bij de selectieprocedures vaker criteria wat betreft de voordelen voor het milieu en op sociaal gebied op lange termijn moeten worden gehanteerd; verzoekt de Rekenkamer in het bijzonder de transparantie van de bestaande regelingen van de Commissie met betrekking tot externe hulp tegen het licht te houden, zoals de vaststelling van een aantal "short lists", daar steeds dezelfde bedrijven blijkbaar de beste worden bevonden om EU-subsidies tot wel 200000 EUR in elke hoek van de wereld te beheren;
  • 20. 
    Vraagt de Commissie altijd de meest geschikte procedure te gebruiken, gelet op de moeilijkheden die dit met zich brengt voor sollicitanten, met name bij onderzoeksprojecten enerzijds en als het gaat om de kosten anderzijds; benadrukt evenwel dat onderzoek een sector met een hoog risico is en daarom zeer intensieve controle vergt;
  • 21. 
    Verzoekt de Commissie om, in verband met de selectieprocedure voor voorstellen in het kader van Media en Media Plus, uit te leggen welk soort bureau voor technische bijstand voorbereidend werk verricht waarna de Commissie een definitieve selectie maakt van de begunstigden van programma's en besluit over de te verlenen steun (zie besluit 2000/821/EG van de Raad(9)); verzoekt de Commissie mee te delen wat de geografische uitsplitsing van ontvangers van programmasteun was over het jaar 2000;
  • 22. 
    Is van mening dat, wat de huidige procedures voor het verlenen van communautaire subsidies aan bepaalde organisaties betreft, met name in het kader van A-302-begrotingslijnen, een systeem van zowel reservering als oproepen voor voorstellen niet bevredigend is en verzoekt de Commissie de begrotingsautoriteit een transparanter systeem voor te stellen, dat kan helpen de toestand van permanente onzekerheid waarin sommige organisaties verkeren, te voorkomen, zonder deze afhankelijk te maken van communautaire subsidies om te kunnen overleven; wijst erop dat Activity Based Budgeting dit kan verhelpen; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat nieuwe organisaties die subsidies willen vragen, niet uit de boot vallen; vraagt de Commissie samen te werken met het OLAF en de Rekenkamer bij het controleren van verenigingen of centra die vrijwel uitsluitend uit de EU-begroting worden gefinancierd;
  • 23. 
    Wijst erop dat in 2000 onder begrotingspost A-3 0 4 0 800000 EUR werd gereserveerd ter dekking van de bedrijfskosten en het werkprogramma van het Migrantenforum; stelt vast dat het OLAF een onderzoek heeft ingesteld na beschuldigingen van fraude en wanbeheer in deze organisatie en de zaak in juni 2001 voor de Belgische rechter heeft gebracht; wenst volledig op de hoogte te worden gesteld van de conclusies van de Belgische autoriteiten; vraagt de Commissie erop toe te zien dat deze en andere organisaties die door de Europese Unie uit hoofdstuk A-3 worden gefinancierd, er daadwerkelijk in slagen hun doelstellingen te bereiken;

Complexiteit van procedures en wetgeving

  • 24. 
    Stemt in met de Rekenkamer dat de communautaire voorschriften meestal te complex zijn en moeilijkheden voor de ontvangers veroorzaken en vraagt de Commissie te voorzien in een systematische evaluatie van de diverse regelgevende instrumenten om na te gaan of de in het Verdrag omschreven of door de Europese instellingen vastgestelde doelstellingen wel daadwerkelijk worden bereikt;
  • 25. 
    Neemt kennis van het feit dat de Commissie in de nieuwe verordening inzake de structuurfondsen (Verordening (EG) nr. 1260/1999) haar voornemen kenbaar heeft gemaakt om de regels te vereenvoudigen; hoopt dat dit in 2001 wordt geverifieerd, maar betreurt de onderbesteding bij de structuurfondsen in 2000 ten gevolge van vertragingen bij de programmering (hetgeen zelfs een groot deel van het begrotingsoverschot heeft opgeleverd); wijst erop dat in het eerste jaar van de vorige programmaperiode (1994) zich dezelfde moeilijkheden voordeden; vraagt zich tevens af of het huidige systeem wel het beste is voor het plannen van toekomstige structurele maatregelen na 2006; verzoekt de Commissie en de lidstaten de procedures voor de tenuitvoerlegging van structurele maatregelen te rationaliseren en te vereenvoudigen om te voorkomen dat zich weer dezelfde moeilijkheden voordoen bij het vaststellen van nieuwe programma's;
  • 26. 
    Is van mening dat de vertraging bij de goedkeuring van communautaire initiatiefprogramma's in 2000 te wijten is aan de late goedkeuring van verordeningen van de Raad, aan de overdreven lengte van het gebruikershandboek en de late publicatie door de Commissie, de lange periode die de andere instellingen nodig hebben gehad voor het geven van hun advies, en ook aan de late reactie van de lidstaten;
  • 27. 
    Stelt tot zijn ongenoegen vast dat als gevolg van deze vertragingen kredietoverdrachten, overschrijvingen en herbudgetteringen eerder regel dan uitzondering waren; herhaalt zijn kritiek ten aanzien van kredietoverdracht nr. 40/2000, die een vermindering van 164 miljoen EUR tot gevolg had, en de herbudgettering die een vermindering met 30 miljoen EUR van de kredieten voor innovatieve maatregelen tot gevolg had;
  • 28. 
    Maakt zich met name zorgen over de eclatante vertragingen bij de aanloop van het communautaire initiatief Equal en verzoekt de Commissie en de lidstaten assistentie te verlenen bij de totstandbrenging van ontwikkelingspartnerschappen en transnationale betrekkingen;
  • 29. 
    Merkt voorts op dat de complexiteit van de voorschriften en het overlappen van maatregelen uit hoofde van de diverse fondsen en krachtens communautair beleid een onsamenhangende situatie kunnen scheppen die de doelmatigheid van de fondsen en programma's vermindert, waarop ook de Rekenkamer in zijn speciale verslagen nr. 1/2001(10) en nr. 12/2001(11) en in zijn jaarverslag (paragraaf 3.121) kritiek heeft;
  • 30. 
    Komt tot dezelfde conclusie ten aanzien van de Sapard- en Ispa-verordeningen waarvan de complexiteit van de tenuitvoerlegging door de Commissie werd onderschat en die een echte uitdaging voor de kandidaat-landen vormt; erkent voorts de door de Commissie gedane inspanningen ten behoeve van de "institutionele opbouw" in het kader van het Sapard-systeem en ten behoeve van betere interne coördinatie van de hulpprogramma's voor toetreding; betreurt echter dat amper de helft van de kandidaat-landen in de gelegenheid is om de programma's nog in 2002 in werking te doen treden;
  • 31. 
    Verzoekt de Commissie om er bij voorrang voor te zorgen dat procedures worden vereenvoudigd en duidelijke voorschriften en doelstellingen worden vastgesteld die transparant zijn en begrijpelijk voor de burgers; verzoekt de Commissie bij de tussentijdse herziening van het landbouw- en structuurbeleid terdege aandacht te besteden aan de vereenvoudiging van de regelgeving, de voorschriften en de procedures; erkent evenwel dat de Commissie problemen heeft om dit doel te bereiken als het gaat om de vaststelling van uitvoeringsvoorschriften voor bepaalde programma's, zoals de controleprocedures voor de structuurfondsen, wanneer de comitologieprocedure van toepassing is; merkt op dat deze comités, die de administratieve belangen van de lidstaten behartigen, maar al te vaak mee de oorzaak zijn van de ingewikkeldheid van de voorschriften;
  • 32. 
    Wijst erop dat het bij de volgende kwijtingsprocedure zorgvuldig zal kijken naar de mate waarin de Commissie de door het Parlement vastgestelde politieke prioriteiten en budgettaire richtsnoeren behoorlijk in acht heeft genomen en de toezeggingen die zij heeft gedaan in antwoord op de kritiek van de Rekenkamer (zie paragraaf 3.122 van het jaarverslag) is nagekomen;

Controles

  • 33. 
    Merkt op dat de complexiteit van de voorschriften doeltreffende controles moeilijk maakt;
  • 34. 
    Verzoekt de Commissie het aantal vervalclausules ("sunset clauses") en gedetailleerde beoordelingen van het economischeeffect in de wetgeving aanzienlijk te verhogen;
  • 35. 
    Merkt op dat het controlesysteem door gebreken wordt gekenmerkt, zoals:
  • a) 
    onvoldoende of volledig gebrek aan controles door de Commissie (bijv het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 mei 2001 in de zaak van de "Turkse televisietoestellen", dat wees op de ernstige tekortkomingen van de Commissie bij het toezicht op de toepassing van de associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Turkije en het aanvullend protocol),
  • b) 
    onvoldoende of gebrek aan controles door de lidstaten op het gebied van landbouwuitgaven (exportrestituties) en structurele maatregelen (toepassing van Verordening (EG) nr. 2064/97 van de Commissie(12) ten aanzien van de financiële controle door de lidstaten op door de structuurfondsen medegefinancierde verrichtingen);
  • 36. 
    Is bezorgd dat de bevindingen van de Rekenkamer (speciaal verslag nr. 10/2001(13) dat de toepassing van Verordening (EG) nr. 2064/97 inzake controles in verband met structurele maatregelen moeilijkheden heeft geschapen voor zowel de Commissie als de lidstaten, omdat er onvoldoende coördinatie bestond tussen de verantwoordelijke directoraten-generaal van de Commissie en de instanties van de lidstaten die niet vertrouwd zijn met de controlehandleiding die de Commissie te laat heeft ingediend;
  • 37. 
    Verlangt - gelet op deze feiten - dat elke lidstaat één enkel nationaal ministerie als verantwoordelijke instantie voor het toezicht op de vooruitgang bij de verwezenlijking van de in de Verordeningen (EG) nr. 2064/97 en (EG) nr. 438/2001 van de Commissie(14) voor elk afzonderlijk structuurfondsprogramma vastgelegde controlequote van 5 % aanwijst; verlangt bovendien dat er maatregelen worden genomen om de controles in de lidstaten met de autonome regionale autoriteiten op een uniforme wijze te coördineren; wijst erop dat deze coördinatie het beste via de aanwezige coördinatie-instanties kan worden verwezenlijkt en dat deze instanties ook als basis voor zowel de informatie-uitwisseling tussen de regio's als de coördinatie en het doorgeven van alle informatie aan de Commissie kunnen dienen;
  • 38. 
    Verzoekt de Commissie en de lidstaten in het licht van de bevindingen van speciaal verslag nr. 10/2001 van de Rekenkamer dringend de financiële controle op de structuurfondsen te verbeteren; verlangt in het bijzonder:
  • uitbreiding van de voor financiële controle bevoegde diensten,
  • intensivering van de controles ter plaatse,
  • verbetering van de coördinatie zowel op het niveau van de lidstaten als op dat van de diensten van de Commissie,
  • instelling van uniforme procedures voor de behandeling van onregelmatigheden en de uitwisseling van informatie daarover;
  • 39. 
    Verzoekt de Rekenkamer de huidige totale kosten van interne en externe controles van communautaire fondsen te beoordelen en daarbij onderscheid te maken tussen de kosten voor de communautaire begroting en nationale begrotingen en de verhouding tussen de kosten van de diverse categorieën controles die in de afzonderlijke uitgavensectoren worden verricht, en voor elk hoofdstuk de bedragen van de opgespoorde fraudes en onregelmatigheden te bepalen;
  • 40. 
    Is van mening dat de Commissie zou moeten zorgen dat controles economisch doelmatig zijn en neemt daartoe kennis van de interne hervormingen van de Commissie als het gaat om de "verklaring van beheer" door de directeuren-generaal, waardoor zij gebonden zullen zijn, alsmede de oprichting van een intern systeem voor boekhoudkundige controle van de Commissie; meent dat de uitwerking van deze veranderingen op de doeltreffendheid van de controles tijdens de komende kwijtingsprocedure moet worden beoordeeld;
  • 41. 
    Verzoekt de Commissie naar het juiste evenwicht te zoeken tussen de kosten van controles en het voordeel dat het kleinere aantal fouten dankzij controles oplevert;
  • 42. 
    Meent dat een succesvol beheer van het Agentschap voor de wederopbouw in Kosovo was toe te schrijven aan het feit dat de maatregelen in nauw contact met de begunstigden werden uitgevoerd, deze in een klein aantal sectoren geconcentreerd waren en er een enkele structuur was voor het selecteren en evalueren van projecten en aan het feit dat de controle vooraf werd verricht door de interne financiële diensten van het Agentschap zelf, waardoor een snelle tenuitvoerlegging van maatregelen mogelijk was; merkt op dat het gewijzigde Commissievoorstel voor het nieuw Financieel Reglement (COM(2001) 691) voorziet in een gedecentraliseerde controle vooraf in alle diensten van de Commissie; verzoekt de Raad spoed te maken met de behandeling van het gewijzigde voorstel van de Commissie;
  • 43. 
    Adviseert bovendien dat de Commissie verdere stappen neemt om te komen tot een goede institutionele samenwerking met de Rekenkamer en zijn boekhoudkundige controle-instanties, maar ook met de lidstaten en hun nationale boekhoudkundige controle-instanties; wenst te worden voorgelicht over de vorderingen;
  • 44. 
    Is van mening dat een coördinatie van planning van controles de mogelijkheid biedt om onnodige duplicatie van inspanningen te voorkomen en een betere verdeling mogelijk maakt tussen interne en externe controles, tussen systeemcontroles en projectcontroles, gelet op de betrokken risico's en geldelijke middelen;
  • 45. 
    Stelt vast dat de Rekenkamer met de methode die ze nu gebruikt geen verklaring van betrouwbaarheid (DAS) kan afgeven voor elk van de categorieën van huishoudelijke uitgaven; deelt het standpunt dat de DAS ernaar moet streven deze informatie te leveren, zoals herhaaldelijk gevraagd door de Commissie begrotingscontrole, opgesplitst naar fraude en vergissing, rekening houdende met verschillen in inherente risico's tussen sectoren en met door de Commissie aangebrachte correcties, inclusief een vergelijking van jaar tot jaar, teneinde dit instrument niet alleen voor de kwijtingsautoriteit van nut te laten zijn, maar ook voor de Commissie, die zo spoedig mogelijk een positieve DAS moet afgeven; is van mening dat van de Rekenkamer op basis van de huidige methodologie niet kan worden verwacht dat deze de Commissie in de nabije toekomst een positieve DAS kan geven;
  • 46. 
    Stelt de zin van de globale betrouwbaarheidsverklaring voor 2000 ter discussie zolang er geen cijfers worden verstrekt; merkt op dat de Rekenkamer de afgelopen jaren geen substantiële en officiële foutenscores heeft gepubliceerd; herinnert eraan dat het lid van de Commissie dat bevoegd is voor de landbouw, de cijfers voor de periode 1995-1999 heeft verstrekt op een hoorzitting van de Commissie begrotingscontrole op 7 februari 2001 en verzoekt de Rekenkamer en de Commissie de cijfers voor 2000 over te leggen;
  • 47. 
    Verzoekt de Rekenkamer een betrouwbaarheidsverklaring en foutenscore voor elk directoraat-generaal af te geven om probleemgebieden duidelijk te kunnen aanwijzen en ervoor te zorgen dat de Commissie en de lidstaten veel beter verantwoording afleggen;
  • 48. 
    Merkt op dat de controle- en auditactiviteiten met betrekking tot de EU-begroting gekenmerkt worden door een groot aantal auditors en auditdiensten, die alle vrijwel los van elkaar bezoeken afleggen en rapporten opstellen, vaak echter uitgaande van verschillende normen; verzoekt de Commissie een verslag op te stellen over de mogelijkheid om één enkel auditmodel voor de EU-begroting in te voeren, waarbij elk controleniveau voortbouwt op het voorgaande met als doel de last voor de gecontroleerde te verminderen en de kwaliteit van de audit op te voeren, maar zonder de onafhankelijkheid van de betrokken auditorganen te ondergraven; verzoekt de Rekenkamer een advies hierover op te stellen;
  • 49. 
    Verzoekt de Commissie, in aansluiting op zijn resolutie van 17 mei 2001(15), paragraaf 22 betreffende de vervalsing van olijfolie, zijn resolutie van 4 april 2001(16), paragraaf 9, onder iii), betreffende de versnijding van melkproducten, en speciaal verslag nr. 7/2001 van de Rekenkamer betreffende exportrestituties(17), aan het Parlement verslag uit te brengen over de stand van zaken wat betreft de vervalsing van landbouwproducten waarbij een rechtstreeks of onrechtstreeks effect ontstaat op de communautaire begroting, en daarbij aandacht te besteden aan het wetgevende kader, het minimumpercentage van de fysieke analyse per sector, de technische methoden voor de opsporing van vervalsingen en de toekomstige maatregelen die zij op het oog heeft om de situatie aan te pakken;

Eigen middelen

  • 50. 
    Constateert dat er zich een tendens aftekent om meer te steunen op aan het BNP gerelateerde bijdragen aan de EU-begroting, wat gepaard gaat met een afnemend belang van de traditionele eigen middelen; merkt op dat dit ten dele toe te schrijven is aan het plafonneren van de derde bron (BTW) en de internationale verplichting die de Europese Unie heeft aangegaan om de douaneheffingen te verminderen; wijst niettemin op de moeilijkheid om wat de inkomsten betreft accurate voorspellingen te doen uitgaande grotendeels van de aan het BNP gemeten welvaart in de lidstaten en verzoekt de Commissie na te gaan welke gevolgen in dit verband mogen worden verwacht na de uitbreiding;
  • 51. 
    Stelt met bezorgdheid vast dat zowel de Rekenkamer als de Commissie zich zorgen maakt over het feit dat het BTW-stelsel zeer fraudegevoelig is, hoewel dit niet noodzakelijkerwijs verlies voor de EU-begroting met zich brengt; wijst erop dat de lidstaten fraude en onregelmatigheden in 2000 voor een bedrag van 534 miljoen EUR hebben opgespoord, d.i. 3,5 % van de inkomsten aan eigen middelen voor dat jaar, ook al is dit in hoofdzaak toe te schrijven aan de zaak met de Nieuw-Zeelandse boter in het Verenigd Koninkrijk, die op zich goed is voor de helft van het bedrag; merkt op dat enkel Griekenland de Commissie geen onregelmatigheden voor dat jaar op het gebied van de eigen middelen heeft gemeld en vraagt zich af of dit toe te schrijven is aan het feit dat zich helemaal geen onregelmatigheden hebben voorgedaan, dat de gegevens te laat zijn verstrekt of dat de onregelmatigheden simpelweg niet zijn ontdekt;
  • 52. 
    Onderschrijft de kritiek van de Rekenkamer dat de lidstaten terugvorderingsmaatregelen niet efficiënt of in gelijke mate uitvoeren, wat erop wijst dat zij aarzelen of problemen ondervinden om het probleem aan te pakken; merkt in dit verband op dat het OLAF 120 dossiers heeft geopend over vermoedelijke fraude bij het innen van eigen middelen in 2000 voor een totaal bedrag van 608,7 miljoen EUR; verzoekt de Commissie met voorstellen te komen om Beschikking 97/245/EG, Euratom van de Commissie(18) over het overleggen van gegevens door de lidstaten te wijzigen met als doel gelijke normen voor de verslaglegging in alle lidstaten in te voeren;
  • 53. 
    Herinnert eraan dat de lidstaten het nieuwe besluit over de eigen middelen nu geratificeerd hebben en de inningskosten van 10 % tot 25 % zijn gestegen; vraagt de lidstaten erop toe te zien dat dit ertoe leidt dat douanefraude hard wordt aangepakt en onregelmatigheden op het gebied van de eigen middelen beter worden opgespoord dan tot dusver het geval is geweest;

II. Regelmatigheid, bestrijding van fraude en bescherming van financiële belangen

  • 54. 
    Erkent dat het huidige stelsel voor bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen en voorkoming van fraude moet worden versterkt;
  • 55. 
    Is van mening dat de Commissie tot taak heeft voor alle communautaire uitgavensectoren dezelfde normen en regels te hanteren bij de bestrijding van fraude en andere onregelmatigheden, wil zij handelen in de geest van artikel 280 van het EG-Verdrag en voor de financiële belangen van de Gemeenschap een dienovereenkomstig beschermingsniveau waarborgen;
  • 56. 
    Is van mening dat enkele vormen van gemeenschappelijk beleid zelf fraude in de hand werken, met name wanneer richtprijzen worden vastgesteld en exportrestituties worden gebruikt voor steun ten behoeve van de export van overschotten van voornamelijk zuivelproducten, suiker, granen en rundvlees;
  • 57. 
    Beschouwt het als een van de voornaamste doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid volgens het EG-Verdrag om "de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren" en dat deze doelstelling het voor de Commissie noodzakelijk maakt zorgvuldig toe te zien op de wijze van verdeling van het gemeenschappelijk landbouwbudget onder de landbouwers en de overige begunstigden;
  • 58. 
    Is van mening dat de transparantieregels voorschrijven dat de Commissie de namen moet bekendmaken van de uiteindelijke ontvangers van de door haar op gebieden zoals wetenschap en technologie of in het kader van het Cohesiefonds toegekende subsidies, en dat deze regels ook zouden moeten worden toegepast op andere begrotingslijnen, en met name op het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB);

Exportrestituties

  • Constateert dat de uitgaven voor exportrestituties stegen van 5695 miljoen EUR in 1980 (50,3 % van de begroting EOGFL-Garantie)(19) tot 10159 miljoen EUR in 1993 (29 % van de begroting EOGFL-Garantie) en vervolgens daalden tot 5646 miljoen EUR (14 % van de begroting EOGFL-Garantie) in 2000(20); merkt echter op dat deze cijfers relatief zijn vanwege de ontwikkeling van de dollarkoers;
  • Merkt op dat het stelsel van exportrestituties nog steeds een belangrijk onderdeel is van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en dat het aanzienlijke - zij het onduidelijke - gevolgen heeft op de landbouw- en voedselmarkten in de Europese Unie en in derde landen;
  • Merkt op dat volgens de Commissie de geleidelijke afschaffing van de exportrestitutieregeling afhangt van de komende WTO-onderhandelingen; dringt er bij de Commissie op aan ondertussen een radicale inspanning te leveren om de regelgeving en de procedures te vereenvoudigen en transparanter te maken;
  • Merkt op dat de Rekenkamer sinds 1990 maar liefst acht speciale verslagen heeft opgesteld die direct of indirect verband houden met de controle op de exportrestituties, wat wel aantoont dat de Rekenkamer dit beschouwt als een sector die nauwlettend in de gaten moet worden gehouden en dat de Rekenkamer dan ook in zijn speciaal verslag nr. 2/1990 verklaart dat exportrestituties een terrein met hoge risico's is vanwege de complexiteit van de daarvoor geldende wetgeving en de omvang van de bedragen die met individuele transacties kunnen zijn gemoeid (paragraaf 3.5);
  • Betreurt dat de Commissie op een aantal punten niet de eerdere aanbevelingen van de Rekenkamer heeft gevolgd waar het gaat om fysieke controles van landbouwproducten waarvoor exportrestituties worden betaald (jaarverslag 2000, paragraaf 2.104);
  • Verzoekt de Commissie - in het licht van de in speciaal verslag nr. 7/2002 van de Rekenkamer vastgestelde onregelmatigheden - de mogelijke behoefte aan versterking te onderzoeken van de Verordeningen (EEG) nr. 4045/89(21) en (EEG) nr. 386/90(22) van de Raad;
  • Herinnert aan zijn standpunt in zijn resolutie van 13 november 2001 over de bescherming van dieren tijdens het vervoer(23) over de herhaaldelijke overtredingen van de richtlijnen voor dierenwelzijn tijdens het vervoer en de tekortschietende regelgeving en controle door de lidstaten; verzoekt met klem dat de Commissie de tenuitvoerlegging van de EU-regelgeving inzake het welzijn van dieren in de lidstaten systematisch controleert en verlangt een zo spoedig mogelijke geleidelijke afschaffing van de exportrestituties voor slachtdieren;
  • Verzoekt de Commissie op exportrestituties hetzelfde transparantiebeleid toe te passen dat reeds op andere terreinen, zoals wetenschap en technologie, wordt toegepast en waarbij de namen van alle ondernemingen die van deze regelingen profiteren, alsmede de desbetreffende bedragen, in elektronische vorm openbaar worden gemaakt;
  • Verzoekt de Commissie om in overeenstemming met de bovenstaande overwegingen alsmede punt 24 een algehele beoordeling te maken van alternatieve instrumenten voor exportrestituties waarmee de in het Verdrag vastgelegde beleidsdoelstellingen op efficiëntere wijze kunnen worden gehaald en tegelijkertijd de verbintenissen van de Europese Unie krachtens de WTO-regelingen kunnen worden nagekomen;
  • Is verheugd dat de Commissie ingevolge speciaal verslag nr. 7/2001 van de Rekenkamer [7/2001] en de besprekingen over dit verslag in de Commissie begrotingscontrole in het kader van de kwijting 2000 een actieplan heeft voorgelegd dat gericht is op:
  • 1. 
    wijziging van Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie(24) voor het eind van het eerste semester 2002 op de volgende punten:
  • a) 
    wordt toestemming van een toezichthoudende onderneming ingetrokken dan is de opschorting van de goedkeuring van toepassing in alle lidstaten op de andere ondernemingen binnen dezelfde groep, tenzij de nodige onderzoekingen van elke onderneming afzonderlijk zijn afgerond,
  • b) 
    door de lidstaten in te stellen effectieve sancties voor onregelmatige bewijzen van aankomst die door toezichthoudende ondernemingen zijn afgegeven,
  • c) 
    bepalingen van werkdocument VI/2705 van de Commissie van 26 oktober 1999 betreffende de voorschriften voor goedkeuring van controlerende agentschappen zullen in de horizontale regelgeving worden opgenomen,
  • d) 
    door de ambassades van de lidstaten na te leven voorschriften voor afgifte van certificaten bij lossing,
  • e) 
    verdubbeling van de "de minimis"-limieten waarvoor verzoeken om betaling van kleine restitutiebedragen kunnen worden vrijgesteld van het overleggen van bewijs van invoer;
  • 2. 
    opneming van controlebezoeken aan de belangrijkste toezichthoudende ondernemingen bij het onderzoek naar gedifferentieerde restituties voor eind 2002;
  • 3. 
    samenstelling van een lijst van douaneformulieren en zegels die de komende anderhalf jaar in een aantal derde landen worden gebruikt;
  • 4. 
    bezoek aan vervoersondernemingen om het mogelijke gebruik voor eind 2002 van databanken van containervervoer voor controledoeleinden te evalueren;
  • maakt de volgende opmerkingen over het actieplan:

ad 1, onder b) is van mening dat de Commissie de sancties moet vaststellen en er door middel van systematische controles voor moet zorgen dat de lidstaten deze toepassen;

ad 1, onder e) stemt ermee in dat de Commissie onder de huidige omstandigheden slechts ten dele reageert op de aanbevelingen van de Rekenkamer dat bewijzen van aankomst uitsluitend dienen te zijn vereist in gevallen van twijfel of voor bestemmingen met een hoog risico; is niettemin van mening dat de Commissie serieus moet zoeken naar manieren om het huidige, duidelijk onbevredigende systeem te verbeteren;

ad 3. zou meer informatie over deze maatregel begroeten, waaronder een kosten-batenanalyse in het licht van de noodzaak van een dergelijke, voortdurend bij te werken lijst;

  • betreurt dat het actieplan de aanbevelingen van de Rekenkamer niet volgt op de volgende punten:

er dienen vervoerdocumenten en handelsfacturen aan de agentschappen te worden overgelegd voor alle betalingsverzoeken die boven de "de minimis"-limiet uitgaan,

en er dienen intensievere controles achteraf van het op de markt brengen plaats te vinden,

restituties dienen niet te worden betaald voor producten waarvoor verlaagde invoertarieven gelden in niet-lidstaten waar dit de mogelijkheid schept van carrousels;

  • 59. 
    Verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de berekening van de restitutiepercentages voor aardappelen en zetmeel van granen is gebaseerd op voorspelbare en transparante criteria, zoals aanbevolen in paragraaph 40, onder a), van speciaal verslag nr. 8/2001 van de Rekenkamer;
  • 60. 
    Neemt terdege kennis van alle stappen die de Commissie heeft aangekondigd in haar antwoord op de vragenlijst van de Commissie begrotingscontrole met het oog op het openbaar maken van gegevens over de concentratie van GLB-middelen per boer en/of arbeidseenheid; verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk te beginnen met de voorlegging van deze gegevens;
  • 61. 
    Merkt op dat volgens paragraaph 2.145 van het jaarverslag van de Rekenkamer de middelen van de Gemeenschap als gevolg van de recente hervorming in de sector vers fruit en groenten terechtkomen in de meer ontwikkelde landen en regio's;
  • 62. 
    Merkt op dat sommige voorschriften niet voorzien in verificatieregelingen noch in sancties, wat fraude kan aanmoedigen of eenvoudig gevaren voor de volksgezondheid inhoudt;
  • 63. 
    Verzoekt bijvoorbeeld voor de gemeenschappelijke marktordening in schapen- en geitenvlees om invoering van een verplicht elektronisch identificatiesysteem voor dieren om het vergaren van informatie over premies en de verificatie daarvan mogelijk te maken;
  • 64. 
    Verzoekt de Commissie ten aanzien van de melkquotaregeling om een geharmoniseerde toepassing van de voorschriften voor boetes voor melkproducenten die zich niet houden aan de melkquota's die, 17 jaar na invoering, nog steeds in alle lidstaten verkeerd worden toegepast (zie paragraaph 2.193 van het Jaarverslag van de Rekenkamer); betreurt dat Italië de superheffing op het niet naleven van de melkquota voor zijn boeren heeft betaald en daarmee de concurrentie in de gehele Unie heeft verstoord;
  • 65. 
    Verzoekt in verband met de toepassing van de BSE-wetgeving door de lidstaten (zie speciaal verslag nr. 14/2001 van de Rekenkamer) en de maatregelen met betrekking tot de preventie van mond- en klauwzeer om vaststelling van procedures voor het opleggen van financiële correcties of boetes en strafbepalingen betreffende veterinaire uitgaven of maatregelen in verband met de markt, die door de Europese Unie worden gefinancierd voor gevallen waarbij lidstaten zich niet aan de veterinaire wetgeving houden;
  • 66. 
    Verzoekt de Commissie te overwegen of zij extra bevoegdheden moet hebben in bijzondere noodgevallen die risico's voor menselijke en dierlijke gezondheid inhouden;
  • 67. 
    Merkt op dat sommige voorschriften ongewenste gevolgen hebben gehad en dat de Commissie laat heeft gereageerd op de waarschuwingen van de Rekenkamer en noemt in dit verband de hulp aan de teelt van vezelvlas in verband waarmee de Rekenkamer al in 1992(25) de Commissie adviseerde de productie van vezelvlas niet langer te subsidiëren omdat er reeds een "productieoverschot was waarvoor geen koper kon worden gevonden"(26); betreurt de wijze van reageren en de tijd die verstreek voordat de Commissie en de lidstaten reageerden op de situatie; merkt op dat de Raad en het Parlement in sommige gevallen tegenwerking hebben geboden bij voorstellen van de Commissie om de GLB-regelgeving te verbeteren;
  • 68. 
    Veroordeelt voorschriften die aanleiding geven tot "premiejacht" met onbedoelde, funeste gevolgen voor de communautaire begroting; dringt opnieuw, net als in zijn resolutie van 19 januari 2000 over de kwijting voor 1997(27), aan op een systematisch en zorgvuldige follow-up van de aanbevelingen van de Rekenkamer;
  • 69. 
    Verzoekt de Rekenkamer om na te gaan in hoeverre het stelsel van handelspreferenties tevens een bron is van onregelmatigheden die een nadelige invloed hebben op de middelen van de Gemeenschap (zie het arrest in de zaak betreffende televisietoestellen uit Turkije) en dringt er bij de Commissie op aan om zo spoedig mogelijk alternatieven voor het huidige systeem te ontwikkelen;
  • 70. 
    Betreurt deze situatie, waarin de smokkel van vervalste boter door beroepsmisdadigers gezondheidsrisico's had kunnen opleveren en die een mogelijk verlies voor de begroting oplevert; verzoekt om passende sancties op te leggen aan de vervalsers en de betrokken Europese ondernemingen en om alle informatie over deze kwestie zo spoedig mogelijk aan het Parlement te doen toekomen; betreurt dat de Commissie de consumenten niet heeft gewaarschuwd voor mogelijke risico's voor de gezondheid nadat de zaak in juli 2000 openbaar werd; verwacht dat de Commissie in de toekomst voorrang geeft aan de zorg voor de volksgezondheid voor elk ander onderzoek; stelt vast dat bijna twee jaar nadat het schandaal door het OLAF openbaar was gemaakt er nog steeds geen enkele financiële correctie is opgelegd tegen de bij deze affaire betrokken bedrijven, hetgeen in schril contrast staat met wat er gebeurt in het geval van minder ernstige schendingen (zoals het produceren van melk boven het toegewezen melkquotum);
  • Is van opvatting dat de huidige situatie strijdig is met de beginselen van een billijke bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat misdrijven niet onder gunstiger omstandigheden worden behandeld dan administratieve overtredingen;
  • Verzoekt de Commissie deze affaire nauwlettend te volgen en het Parlement op de hoogte te houden van alle belangrijke ontwikkelingen;
  • 71. 
    Merkt op dat ontdekking van onregelmatigheden of fraude onder de verantwoordelijkheid valt van de lidstaten (die verplicht zijn deze aan de Commissie te melden), de diensten van de Commissie, het OLAF en de Rekenkamer, maar dat de lidstaten - speciaal verslag nr. 10/2001 van de Rekenkamer wijst hierop - geenszins voldoen aan hun verplichting om volledig verslag uit te brengen van onregelmatigheden in verband met de structuurfondsen en dat de gegeven cijfers in werkelijkheid waarschijnlijk veel hoger liggen;
  • 72. 
    Roept de Commissie ertoe op er onverwijld voor te zorgen dat deze gaten in de controle worden gedicht; verzoekt de Commissie voorts de noodzakelijke stappen te ondernemen om zo spoedig mogelijk de vervaardiging en de verkoop van minderwaardige botervetten te verbieden;
  • 73. 
    Verzoekt de lidstaten, met inbegrip van de regionale overheden, zich meer bewust te zijn van maatregelen ter bestrijding van onregelmatigheid, gezien het feit dat vooral bij structuurmaatregelen nalatig of onregelmatig gebruik van communautaire begrotingskredieten gepaard gaat met een al even nalatig gebruik van door medefinanciering verstrekte middelen uit de nationale begrotingen;
  • 74. 
    Verzoekt de Commissie echt financiële correcties toe te passen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 448/2001 van de Commissie(28) in verband met structurele maatregelen waarbij er van onregelmatigheid sprake is;
  • 75. 
    Neemt kennis van de door de Commissie op zijn verzoek verstrekte cijfers over de bedragen van de onregelmatigheden per lidstaat en de bedragen die zijn teruggevorderd in het kader van de structuurfondsen sinds de implementatie van Verordening (EG) nr. 1681/94 van de Commissie(29); neemt kennis van de grote bedragen die sommige lidstaten (Italië, Spanje, Verenigd Koninkrijk, Duitsland) nog verschuldigd zijn en wenst te worden geïnformeerd over de redenen voor de geringe terugvordering uit deze landen;

Correcties

  • 76. 
    Adviseert in verband met de goedkeuring van de rekeningen (EOGFL) opnieuw (zie resolutie van het Parlement van 4 april 2001 over de kwijting 1999) de procedure te verbeteren met name door meer financiële correcties voor de lidstaten ingeval er sprake is van herhaalde gebreken van het controlesysteem, waaronder vertraging bij de oprichting van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem, en verlenging van de termijn voor conformiteitsbesluiten tot 36 maanden, zoals in zijn resolutie over de kwijting 1999 werd voorgesteld; verzoekt de Commissie te komen met de nodige voorstellen;
  • 77. 
    Verzoekt de Commissie om voor de volgende kwijting voorstellen te doen opdat voor het niet nakomen van de criteria door de betalende agentschappen in de lidstaten passende sancties kunnen worden opgelegd (zoals vermindering van de voorschotten of financiële correcties);
  • 78. 
    Betwijfelt of het huidige financiëlecorrectiesysteem voldoende is om de lidstaten aan te moedigen fraude en onregelmatigheden te bestrijden; verzoekt de Commissie andermaal te komen met een voorstel voor een vereenvoudigde inbreukprocedure, waarbij een lidstaat, na een veroordeling door het Hof van Justitie, één totaalbedrag of boete kan betalen als de Commissie van mening is dat de betrokken lidstaat een op hem rustende verplichting krachtens het Verdrag niet is nagekomen (artikel 228);
  • 79. 
    Verzoekt de Commissie het Parlement beter te informeren over vorderingen om te komen tot een doelmatiger beheer van de terugvordering van ten onrechte betaalde gelden (maatregel 96 van de interne hervorming van de Commissie); herhaalt zijn spijtbetuiging (zie zijn voornoemde resolutie van 28 februari 2002) over het feit dat de Commissie de aanbeveling van het Parlement niet heeft gevolgd en een vereiste heeft ingevoerd om terugvorderingsprocedures te starten binnen drie maanden na ontvangst van de bijzonderheden van onregelmatigheden van de Rekenkamer;
  • 80. 
    Feliciteert de Commissie met de voorgestelde richtsnoeren voor de toepassing van het proportionaliteitsbeginsel op het afzien van terugvordering van schulden; is verheugd dat in de richtsnoeren duidelijke en transparante procedures zijn opgenomen voor het afschrijven van schulden overeenkomstig de wensen van het Parlement;
  • 81. 
    Wenst, zodra het besluit van de Commissie is genomen, door de Commissie op de hoogte te worden gesteld van de grondslag van de berekening van de financiële correctie die van toepassing is enerzijds op Nederland, in het kader van het Europees Sociaal Fonds (ESF), en anderzijds op Spanje, in het kader van de vlaszaak;
  • 82. 
    Verwacht dat de besluitvormingsprocedures van de Commissie voor financiële correcties open en doorzichtig zijn; herinnert aan artikel 213 van het Verdrag, waarin wordt bepaald dat leden van de Commissie "bij de vervulling van hun taken volledig onafhankelijk zijn" en "zich onthouden van iedere handeling welke onverenigbaar is met het karakter van hun ambt"; herinnert aan de gedragscode voor leden van de Commissie, waarin staat dat "het uitsluiten van enige belangenverstrengeling" leden van de Commissie helpt "hun onafhankelijkheid te bewaren"; merkt op dat de rol van de kabinetten van de leden van de Commissie volgens de gedragscode is het "daar waar nodig als interface fungeren tussen leden van de Commissie en de diensten waarvoor zij verantwoordelijk zijn, zonder in te grijpen in het beheer van de dienst"; verwacht van de leden van de Commissie en hun kabinetten dat zij dit pakket regels blijven naleven; herinnert de Commissie aan haar belofte op verzoek van het Parlement gedetailleerd verslag uit te brengen over alle specifieke financiële correcties, en over de gevolgde procedure;

Ten aanzien van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF)

  • 83. 
    Neemt kennis van de beperkingen die gelden voor optreden door het OLAF, vermeld in het jaarverslag, hoofdstuk III, punt 3.2, van het comité van toezicht van het OLAF, aangezien het niet in staat was nauwkeurige informatie te verstrekken over de door de bevoegde nationale overheden genomen maatregelen in de diverse betrokken zaken, over het opleggen van eventuele administratieve of strafrechtelijke sancties en over de terugvordering van gelden; wijst tevens op de beperkingen van zijn mogelijkheden voor maatregelen (zo verklaart de Rekenkamer ten aanzien van de BTW-sectoren, paragraaph 190 van het jaarverslag, dat "tot de elementen die het frauderisico kunnen verhogen, ook het ontbreken behoort van een duidelijke rechtsgrond voor een internationale coördinatie van het BTW-onderzoek door OLAF/Commissie");
  • 84. 
    Neemt met bezorgdheid kennis van de bevindingen in het verslag van het comité van toezicht (hoofdstuk IV, punt 3.1.1) dat een groot deel van de OLAF-zaken weliswaar criminele elementen bevatten, maar dat het OLAF maar in een zeer klein aantal gevallen rapporten of informatie aan de bevoegde nationale justitiële autoriteiten heeft doen toekomen;
  • 85. 
    Verzoekt op de hoogte te worden gesteld van de precieze rol van het OLAF in verband met het fraudebestendig maken van wetgeving;
  • 86. 
    Is ernstig bezorgd over de huidige toepassing van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad(30) betreffende onderzoeken door het OLAF als het gaat om het onderling verstrekken van informatie door instanties en instellingen van de Unie;
  • 87. 
    Acht het absoluut noodzakelijk dat de herziening van de bovengenoemde verordening de kwestie regelt van "erkenning" door de nationale overheid van onderzoeken van het OLAF en op welke wijze daaraan gevolg moet worden gegeven;
  • 88. 
    Betreurt dat het instellen van een Europese officier van justitie (COM(2000) 608) niet ter sprake is gekomen tijdens de Europese Raad te Nice in december 2000; is zeer verheugd over het Groenboek (COM(2001) 715) dat in december 2001 na herhaald verzoek van het Parlement werd ingediend en acht het instellen van een Europese officier van justitie essentieel voor een doeltreffende bestrijding van communautaire begrotingsfraude; verlangt dat de instelling van een Europese officier van justitie op de agenda van de Conventie wordt geplaatst, zodat opneming in het Verdrag tijdig vóór de uitbreiding kan plaatsvinden;
  • 89. 
    Wenst volledig en adequaat op de hoogte te worden gehouden van de ontwikkelingen met betrekking tot de "illegale handel in met boter bereide producten", "het Europees migrantenforum", het "ESF", "Berlaymont", "ACEAL" en "IRELA"; betreurt dat de resultaten van het interne onderzoek van het OLAF inzake mogelijke disciplinaire maatregelen in verband met IRELA nog niet beschikbaar zijn;

Uitbreiding

  • 90. 
    Meent dat fraudebestrijding en doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap de hoogste prioriteit in de kandidaatlanden, moeten hebben en verzoekt de Commissie bijzondere inspanningen te doen om te zorgen dat alle kandidaatlanden vóór de toetreding, echte boekhoud-, audit- en controlesystemen overeenkomstig de EU-voorschriften hebben ingevoerd op de terreinen die financiële steun van de Europese Unie ontvangen, met name wanneer er sprake is van gedeeld beheer van de communautaire kredieten; wenst met name dat de jaarlijkse voortgangsverslagen voor elk land duidelijke en gedetailleerde gegevens bevatten over de besteding van de pretoetredingssteun, over de maatregelen die zijn genomen om hierop toezicht uit te oefenen en over de resultaten van boekhoudkundig onderzoek en controles ter plaatse en over de vorderingen in verband met hoofdstuk 28 (financiële controle); wijst in dit verband op het belang van meer financiële en technische steun van de Europese Unie ter verbetering van de bestuurlijke capaciteit van de kandidaat-landen;
  • 91. 
    Neemt met ernstige bezorgdheid kennis van de geringe vooruitgang die is geboekt met de computerisering van het communautaire transitosysteem sinds de parlementaire enquêtecommissie; verwacht dat de Commissie in de context van de follow-up van de kwijting 2000 komt met concrete voorstellen voor verbeteringen; verzoekt alle mogelijke en noodzakelijke maatregelen te nemen voordat enige kandidaat-lidstaat tot de Europese Unie toetreedt en verzoekt zijn Commissie begrotingscontrole de situatie dringend te bezien; verwijst naar de aanbeveling van de enquêtecommissie van het Parlement van 13 maart 1997 over de communautaire transitoprocedure;

Participatie van het Parlement

  • 92. 
    Draagt zijn voorzitter nu reeds op de rechten van het Parlement te verdedigen voor het Europese Hof van Justitie ingeval de Raad in de nieuwe begroting bepalingen opneemt waarmee het recht op toegang van het Parlement tot informatie krachtens artikel 276 van het EG-Verdrag op enigerlei wijze wordt aangetast en dientengevolge de controlebevoegdheden van het Parlement worden ingeperkt;

Uitgavensectoren

Sector Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ)

  • 93. 
    a) Verzoekt de Rekenkamer in de inventaris die zij opmaakt van de interne beleidsmaatregelen, titel B5-8 (Ruimte van vrijheid, veiligheid en justitie) uitdrukkelijk te erkennen en er de nodige aandacht aan te besteden;
  • b) 
    Stelt vast dat, als bij de analyse van de uitvoering van begrotingstitel B5-8 (Ruimte van vrijheid, veiligheid en justitie) in 2000 rekening wordt gehouden met de objectieve feiten die voor vertraging hebben gezorgd bij de uitvoering van bepaalde acties alsmede met het ontbreken van noodsituaties, het uitvoeringspercentage aanvaardbaar, maar niet meer dan dat was;
  • c) 
    Neemt met voldoening kennis van de aanzienlijke toename van het aantal controles dat de Commissie heeft uitgevoerd op contracten die door directoraat-generaal Justitie en binnenlandse zaken worden beheerd;
  • d) 
    Stelt vast dat op het gebied van justitie en binnenlandse zaken de terugvorderbare of op betalingen in te houden bedragen als gevolg van de controles meer dan 10 % bedragen van de totale waarde van de onderzochte contracten, terwijl het gemiddelde voor alle door de Commissie uitgevoerde controles rond de 2 % bedraagt;
  • e) 
    Verzoekt de Commissie haar inspanningen te verhogen en zo nodig gebruik te maken van contractuele sancties om oneigenlijk gebruik van subsidies en/of te hoge opgave van feitelijk gemaakte kosten tegen te gaan;
  • f) 
    Stelt met bevrediging vast dat de Rekenkamer in haar verslag over de financiële staten van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) over het begrotingsjaar 2000 concludeert dat de jaarrekening betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen over het geheel genomen wettig en regelmatig zijn;
  • g) 
    Verzoekt de verantwoordelijke managementorganen van het EWDD gevolg te geven aan de specifieke opmerkingen van de Rekenkamer, met name ten aanzien van:
  • het rekenplichtig beheer van de vaste activa en het bijhouden van de inventaris;
  • het bijhouden van personeelsdossiers: taakomschrijving, loopbaanformulier, beoordeling en informatieverstrekking aan het personeel;
  • h) 
    Stelt met bevrediging vast dat de Rekenkamer in haar verslag over de financiële staten van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat over het begrotingsjaar 2000 concludeert dat de jaarrekening betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen over het geheel genomen wettig en regelmatig zijn; is van mening dat deze conclusie het bewijs is dat het Waarnemingscentrum in 2000 serieus heeft gewerkt aan de verbetering van zijn interne controlesysteem;
  • i) 
    Verzoekt de verantwoordelijke managementorganen van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat gevolg te geven aan de specifieke opmerkingen van de Rekenkamer, met name ten aanzien van:
  • het rekenplichtig beheer van de vaste activa, het bijhouden van de inventaris en het verzorgen van invorderingsopdrachten;
  • het systematisch laten aansluiten van de gegevens van de begrotingsboekhouding op de algemene boekhouding om te komen tot een beter toezicht op het financieel beheer in de loop van het jaar;
  • 94. 
    Is van mening dat het lage uitvoeringspercentage van begrotings artikel B5-5 0 3 vooral was toe te schrijven aan de strenge eisen in het kader van de uitnodiging tot het indienen van voorstellen; is van mening dat het vereiste van transnationaliteit als voorwaarde voor de subsidiabiliteit in het algemeen niet verder mag reiken dan het vereiste van het bestaan van een transnationaal partnerschap met partners uit drie lidstaten;

Agentschappen

  • 95. 
    a) Is van mening dat een doeltreffende evaluatie van de behoefte van de agentschappen aan financiële middelen in het kader van de begrotingsprocedure en de controle op het door deze agentschappen gevoerde financieel beleid in het kader van de kwijtingsprocedure een nauwe samenwerking tussen de betrokken commissies vereist;
  • b) 
    Verwelkomt in dit verband de benoeming van een permanent rapporteur voor de agentschappen in de voor begrotingsvraagstukken bevoegde commissie en stelt een herziening voor van de bestaande richtsnoeren voor de samenwerking tussen de commissies die voor de gespecialiseerde agentschappen bevoegd zijn;
  • c) 
    Is van mening dat een herziening van de richtsnoeren zich op de volgende aspecten dient te concentreren:
  • waarborging van passende controlemechanismen in de gespecialiseerde commissies,
  • waarborging van transparantie in de begrotingsprocedure,
  • versterking van de wederzijdse plicht tot informatieverstrekking,
  • duidelijker afbakening van de bevoegdheden tussen de betrokken commissies;

Daphne-programma

  • 96. 
    Verzoekt de Commissie onverwijld een evaluatieverslag op te stellen over het Daphne-programma, zoals vastgelegd in Besluit nr. 293/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad(31); verwacht van de Commissie dat zij in dit verslag de evaluatieresultaten en gegevens over de EG-financiering op verschillende actieterreinen in het kader van dit programma opneemt; verzoekt de Commissie met name in te gaan op de lage besteding van de betalingskredieten in het begrotingsjaar 2000;

Trans-Europees vervoer

  • 97. 
    Stelt vast dat het uitvoeringspercentage van de begrotingslijn voor trans-Europese vervoersnetwerken in de begroting 2000 bevredigend is; beveelt aan het aantal projecten verder te beperken door concentratie op projecten die zijn gericht op het opheffen van belangrijke knelpunten in de trans-Europese vervoersnetwerken en waarbij de Europese toegevoegde waarde onmiddellijk kan worden vastgesteld;

Samenwerking

  • 98. 
    a) Constateert dat armoedebestrijding de belangrijkste doelstelling is van het communautaire ontwikkelingsbeleid en dat om dit doel te bereiken het beleid moet worden aangepast aan de voorwaarden en tijdschema's die op de millenniumtop zijn vastgesteld;
  • b) 
    Merkt op dat de Commissie haar voorbehoud met betrekking tot de in de begroting 2002 ingevoerde sectorale doelstellingen heeft laten varen en een begin heeft gemaakt met het nakomen van haar beloften in verband met het indelingssysteem van het DAC (Development Assistance Committee);
  • c) 
    Constateert echter dat de informatie nog steeds onnauwkeurig is; vertrouwt erop dat de Commissie voor de komende begrotingsjaren betrouwbare cijfers verstrekt en dringt met name aan op duidelijkheid over de omstandigheden en resultaten van de toepassing van de sociale voorwaarden in verband met steun voor structurele aanpassingen;
  • d) 
    Wijst erop dat de informatie over de resultaten van de communautaire deelneming in de HIPC-strategie met het oog op de vermindering van de schuld ontoereikend is; verzoekt de Commissie bij de Afrikaanse Ontwikkelingsbank aan te dringen op bespoediging van de onderhandelingen over de overeenkomsten met de ontvangende landen; verzoekt de Commissie tevens om informatie over de maatregelen per land en over de resultaten van haar deelneming in de HIPC-strategie;
  • e) 
    Betreurt dat de middelen voor sociale infrastructuur en diensten volgens de voorlopige ramingen van de Commissie voor het jaar 2000 onaanvaardbaar laag zijn; herinnert aan de resultaten van de begrotingsprocedure voor 2002, waarbij de Commissie heeft toegezegd om verandering te brengen in deze situatie, in overeenstemming met de vastgestelde doelen;
  • f) 
    Onderstreept dat een transparant informatiesysteem in overeenstemming met de normen van het DAC een eerste stap is in de richting van een meer op resultaten gerichte benadering; dringt erop aan dat de indicatoren die aangeven welke resultaten in vergelijking met de doelstellingen op ontwikkelingsgebied werden geboekt, voor de Commissie een prioriteit worden; vraagt dat het Parlement over dit proces volledig zou worden geïnformeerd en geraadpleegd;
  • g) 
    Meent dat de complementariteit met het ontwikkelingsbeleid van de lidstaten en de coördinatie met andere donoren van fundamenteel belang zijn om de vastgestelde doelen te bereiken; wenst derhalve dat de Commissie het Parlement in het kader van de komende procedures voor de goedkeuring van het beheer concrete informatie verstrekt over de maatregelen die in samenwerking met andere donoren werden uitgevoerd, alsmede over de resultaten daarvan;
  • h) 
    Constateert vertragingen bij het beheer van projecten die worden gecofinancierd tezamen met NGO's; verzoekt de Commissie om informatie over de vereenvoudiging en harmonisatie van de procedures;
  • i) 
    Wijst op de aanhoudende tendens in de traditionele samenwerking in de vorm van projecten om een toenemend aandeel van de zogenaamde "snel uitkeerbare steun" (in hoofzaak steun voor structurele aanpassingen) te bestemmen voor rechtstreekse begrotingssteun; meent dat de Commissie en het Parlement de voor- en nadelen van deze benadering nauwkeurig moeten analyseren en verzoekt de Commissie een mededeling over dit onderwerp in te dienen;

Toegang tot documenten

  • 99. 
    a) Verklaart dat het Parlement, als kwijtingsautoriteit, dezelfde toegang tot Commissiedocumenten moet hebben als de Rekenkamer;
  • b) 
    Herhaalt dat de regels in de bestaande kaderovereenkomst betreffende de toegang tot vertrouwelijke documenten voor het Parlement als kwijtingsautoriteit onbevredigend zijn gebleken en verzoekt zijn voorzitter onverwijld onderhandelingen te openen over herziening van de kaderovereenkomst en ervoor te zorgen dat de nieuwe overeenkomst beantwoordt aan de beginselen die het Parlement in zijn resolutie van 4 april 2001 over de kwijting 1999 heeft aangenomen;
  • c) 
    Waarschuwt de Raad geen nieuw Financieel Reglement aan te nemen dat het recht van het Parlement op ongehinderde toegang tot de informatie die nodig is voor de uitoefening van zijn taken in verband met de kwijting, beperkt;
  • d) 
    Verzoekt zijn voorzitter een klacht in te dienen bij het Hof van Justitie, indien de Raad een Financieel Reglement zou aannemen dat de begrotingscontrolebevoegdheden van het Parlement inperkt.
  • (1) 
    PB C 359 van 15.12.2001.
  • (2) 
    PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.
  • (3) 
    Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen - Commissie; zie het jaarverslag over 2000 (COM(2001) 255, punt 12).
  • (4) 
    P5TA(2002) 0084.
  • (5) 
    PB C 324 van 20.11.2001.
  • (6) 
    PB C 329 van 23.11.2001.
  • (7) 
    PB C 168 van 12.6.2001.
  • (8) 
    PB C 338 van 30.11.2001.
  • (9) 
    PB L 336 van 30.12.2000, blz. 82.
  • (10) 
    PB C 124 van 25.4.2001.
  • (11) 
    PB C 334 van 28.11.2001.
  • (12) 
    PB L 290 van 23.10.1997, blz. 1.
  • (13) 
    PB C 314 van 8.11.2001, blz. 26.
  • (14) 
    PB L 63 van 3.3.2001, blz. 21.
  • (15) 
    PB C 34 E van 7.2.2002, blz. 367.
  • (16) 
    PB L 160 van 15.6.2001, blz. 2.
  • (17) 
    PB C 314 van 8.11.2001, blz. 1.
  • (18) 
    PB L 97 van 12.4.1997, blz. 12.
  • (19) 
    Informatie van de Commissie bij schrijven van 7 februari 2002.
  • (20) 
    Speciaal verslag nr. 2/1990 van de Rekenkamer en nota van DG IV: "Restitutions à l'exportation", blz. 6.
  • (21) 
    PB L 388 van 30.12.1989, blz. 18.
  • (22) 
    PB L 42 van 16.2.1990, blz. 6.
  • (23) 
    Punt 11 van de aangenomen teksten.
  • (24) 
    PB L 180 van 15.7.1999, blz. 53.
  • (25) 
    PB C 309 van 16.11.1993.
  • (26) 
    Jaarverslag van de Rekenkamer, paragraaf 2.77.
  • (27) 
    PB L 45 van 17.2.2000, blz. 33.
  • (28) 
    PB L 64 van 6.3.2001, blz. 13.
  • (29) 
    PB L 178 van 12.7.1994, blz. 43.
  • (30) 
    PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.
  • (31) 
    PB L 34 van 9.2.2000, blz. 1.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.