Besluit 2002/453 - Verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de EU voor het begrotingsjaar 2000: Afdeling II - Raad, Afdeling IV - Hof van Justitie, Afdeling V - Rekenkamer, Afdeling VI - Economisch en Sociaal Comité, Afdeling VII - Comité van de Regio's, Afdeling VIII - Ombudsman, en over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de EU voor de begrotingsjaren 1996-1999: Afdeling VI - Economisch en Sociaal Comité

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32002B0453

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32002B0453

2002/453/EG: Besluit van het Europees Parlement van 25 april 2002 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2000: Afdeling II — Raad, Afdeling IV — Hof van Justitie, Afdeling V — Rekenkamer, Afdeling VI — Economisch en Sociaal Comité, Afdeling VII — Comité van de Regio's, Afdeling VIII — Ombudsman, en over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor de begrotingsjaren 1996-1999: Afdeling VI — Economisch en Sociaal Comité

Publicatieblad Nr. L 158 van 17/06/2002 blz. 0066 - 0076

Besluit van het Europees Parlement

van 25 april 2002

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2000: Afdeling II - Raad, Afdeling IV - Hof van Justitie, Afdeling V - Rekenkamer, Afdeling VI - Economisch en Sociaal Comité, Afdeling VII - Comité van de Regio's, Afdeling VIII - Ombudsman, en over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor de begrotingsjaren 1996-1999: Afdeling VI - Economisch en Sociaal Comité

(2002/453/EG)

HET EUROPEES PARLEMENT,

  • Gelet op de jaarrekening en financiële balans van ontvangsten en uitgaven betreffende de begroting voor het begrotingsjaar 2000 (SEC(2001) 530 - C5-0240/2001, C5-0241/2001, C5-0242/2001, C5-0243/2001, C5-0244/2001),
  • Gelet op het jaarverslag van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2000 en de antwoorden daarop van de instellingen (C5-0617/2001)(1),
  • Gelet op de verklaring inzake de betrouwbaarheid van de rekeningen en de regelmatigheid en de wettigheid van de onderliggende verrichtingen, die door de Rekenkamer overeenkomstig artikel 248 van het EG-Verdrag werd overgelegd (C5-0617/2001),
  • Gelet op de aanbeveling van de Raad van 5 maart 2002 (C5-0124/2002),
  • Gelet op artikel 272, lid 10, en artikel 275 van het EG-Verdrag,
  • Gelet op artikel 22, leden 2 en 3, van het Financieel Reglement,
  • Gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0094/2002),
  • Gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0113/2002),
  • A. 
    Overwegende dat het de taak van het Parlement is om toe te zien op het doelmatig gebruik van de begroting van de Europese Unie op grond van verslagen van de Rekenkamer; dat deze controle ook een evaluatie moet inhouden van de wijze waarop het geld van de belastingbetalers wordt besteed en van de doelmatigheid en het effect van de communautaire begroting bij de uitvoering van de beleidsvormen en doelstellingen, zoals die zijn vastgelegd in de Verdragen en de daarvan afgeleide wetgeving;
  • B. 
    Overwegende dat het begrip "rendement" van essentiële betekenis is bij de beoordeling van de prestaties van alle instellingen van de Europese Unie;
  • C. 
    Overwegende dat het Parlement op 4 april 2001 een resolutie heeft aangenomen over het uitstel van het besluit tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 1999: Afdeling VI - Deel A - Economisch en Sociaal Comité(2), nadat het met betrekking tot de begrotingsjaren 1996, 1997 en 1998 gelijkaardige besluiten had genomen;
  • D. 
    Overwegende dat het Verdrag van Nice de omschrijving van de leden van het Economisch en Sociaal Comité (ESC) in dier voege heeft gewijzigd, dat dit, wanneer het Verdrag van Nice wordt geratificeerd, in de toekomst zal bestaan uit "vertegenwoordigers van de verschillende economische en sociale geledingen van de georganiseerde civiele samenleving" (artikel 257 van het EG-Verdrag) en dat ten aanzien van het Comité van de Regio's (CvdR) expliciet wordt verklaard dat de leden in een regionaal of lokaal lichaam gekozen moeten zijn of politieke verantwoording schuldig moeten zijn aan een gekozen vergadering (artikel 263 van het EG-Verdrag);
  • E. 
    Overwegende dat het Parlement zich in zijn resolutie van 31 mei 2001 over het Verdrag van Nice en de toekomst van de Europese Unie(3) (paragraaf 24) tevreden heeft getoond over de bepalingen met betrekking tot het ESC, "waardoor de vertegenwoordiging van de verschillende sectoren van de samenleving wordt verdiept", evenals over de bepalingen met betrekking tot het CvdR, "die tot een versterking van de democratische legitimiteit van diens leden leiden";
  • F. 
    Overwegende dat in Verordening (EG, EGKS, Euratom) nr. 2673/1999 van de Raad van 13 december 1999 tot wijziging van het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen(4), welke met ingang van 1 januari 2000 in werking is getreden, wordt verklaard dat de begroting van de Ombudsman in de toekomst een onafhankelijke afdeling (Afdeling VIII) binnen de algemene begroting van de Europese Unie zou moeten vormen;
  • G. 
    Overwegende dat de Ombudsman uit hoofde van artikel 22, lid 5, van het Financieel Reglement voor de doelstellingen van het Financieel Reglement als een instelling van de Europese Gemeenschappen moet worden beschouwd;
  • H. 
    Overwegende dat de Ombudsman weliswaar door het Parlement wordt aangesteld, maar dat hij voor de uitvoering van zijn taken totaal onafhankelijk is en sedert 2000 over volledige budgettaire autonomie beschikt, hetgeen een afzonderlijk besluit, naast dat inzake het verlenen van kwijting aan de secretaris-generaal van het Parlement, rechtvaardigt,

Algemene kwesties die alle instellingen betreffen

  • 1. 
    Neemt kennis van de opmerkingen van de Rekenkamer (paragraaf 7.3 van het jaarverslag) dat vanwege de algemene aanpak van de instellingen door de analyse van het begrotingsbeheer aan de lezers geen informatie verstrekt wordt over de belangrijkste kenmerken van de uitgaven van het betrokken jaar; is het met de Rekenkamer eens dat de instellingen in de toekomst een ruimer opgezette analyse moeten verstrekken, waarbij de nadruk wordt gelegd op de voornaamste tendensen in de uitgaven en de belangrijkste kapitaalkwesties en waarin ook de belangrijkste maatregelen worden beschreven die genomen zijn om te bezuinigen en de efficiency te verhogen;
  • 2. 
    Onderschrijft de aanbeveling van de Rekenkamer (paragraaf 7.66) dat de instellingen in Brussel de mogelijkheid moeten verkennen om een gezamenlijke structuur op te richten die zich bezighoudt met de verschillende financiële en technische aspecten van gebouwenkwesties; verzoekt de instellingen met klem hun inspanningen voort te zetten om ook in Luxemburg een gezamenlijke structuur te creëren;
  • 3. 
    Verzoekt alle instellingen gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer (paragraaf 7.35) en veranderingen aan te brengen in de wijze waarop zij hun begroting opstellen, teneinde onderscheid te maken tussen huur, aankoopkosten en andere vormen van uitgaven, zoals huurkoopcontracten met een koopoptie;
  • 4. 
    Wijst erop dat in artikel 24, tweede alinea, van het Financieel Reglement wordt bepaald, dat elke financieel controleur een jaarverslag over zijn werkzaamheden moet opstellen; wenst dat elk van deze jaarverslagen die bij de onderscheiden instellingen worden opgesteld ten spoedigste aan de Commissie begrotingscontrole van het Parlement wordt toegezonden, zodat hiermee bij de voorbereiding van het volgende kwijtingsbesluit rekening kan worden gehouden;
  • 5. 
    Wijst erop dat in artikel 24 bis, lid 4, van het Financieel Reglement wordt bepaald, dat elke interne auditor aan zijn instelling jaarlijks verslag moet uitbrengen over de interne audit; wenst dat deze verslagen worden toegezonden aan de Commissie begrotingscontrole van het Parlement, zodat die commissie deze kan meenemen in haar beoordelingen in de context van de kwijting;
  • 6. 
    Wijst erop dat in artikel 24, achtste alinea, van het Financieel Reglement met betrekking tot de financieel controleurs wordt bepaald dat "maatregelen inzake hun aanstelling, bevordering, disciplinaire sancties, overplaatsingen en de verschillende wijzen waarop het dienstverband kan worden onderbroken of beëindigd, worden genomen bij met redenen omklede beslissingen die ter informatie aan het Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer worden meegedeeld"; dringt erop aan dat al deze documentatie aan de Commissie begrotingscontrole van het Parlement in de context van haar verantwoordelijkheden op het gebied van de kwijting wordt toegezonden;

Afdeling II - Raad

  • 7. 
    Neemt kennis van het antwoord van de voorzitter van het Comité van permanente vertegenwoordigers van 25 januari 2002 op de vragenlijst die de Commissie begrotingscontrole op 6 december 2001 had toegestuurd, alsook van de later binnengekomen aanvullende informatie;
  • 8. 
    Is tevreden met de antwoorden van de Raad op de vragen over de begrotingsaspecten van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid; wijst erop dat een aanzienlijk deel van de begroting van de Raad wordt besteed aan activiteiten op het gebied van buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid en justitie en binnenlandse zaken, maar dat de uitgaven op deze gebieden momenteel niet zo strikt worden gecontroleerd als de huishoudelijke en de beleidsuitgaven van de andere instellingen;
  • 9. 
    Is het ermee eens dat het Parlement en de Raad in het verleden de uitvoering van elkaars afdelingen van de begroting niet hebben onderzocht; is van oordeel dat, gezien het feit dat uitgaven op het gebied van buitenlandse zaken, veiligheid en defensie en van justitie en binnenlandse zaken, die uit de huishoudelijke begroting van de Raad worden gefinancierd, steeds meer de vorm aannemen van beleidsuitgaven, duidelijkheid moet worden geschapen in deze regeling, teneinde te komen tot een helder onderscheid tussen de traditionele huishoudelijke uitgaven en acties met betrekking tot nieuwe beleidsterreinen;

Afdeling IV - Hof van Justitie

  • 10. 
    Is ingenomen met het feit dat in de balans voor de eerste maal ook de waarde is opgenomen van de gebouwen waarvan het Hof van Justitie gebruikmaakt onder een huurkoopcontract met koopoptie;
  • 11. 
    Neemt met tevredenheid kennis van het antwoord van het Hof van Justitie dat bij de opstelling van de balans voor het begrotingsjaar 2001 de netto boekhoudkundige waarde zal worden aangepast om rekening te houden met de overwaardering van deze gebouwen (onjuiste berekening van de afschrijvingen), een probleem waarop de Rekenkamer de aandacht heeft gevestigd (paragraaf 7.13);
  • 12. 
    Neemt kennis van de bevinding van de Rekenkamer (paragraaf 7.14) dat de betrouwbaarheid van de waarde van de andere tastbare vaste activa op de balans, in totaal 9,8 miljoen EUR, niet kan worden gegarandeerd; wijst erop dat het Hof van Justitie in zijn antwoorden op dit punt ingaat;
  • 13. 
    Vestigt de aandacht op een klaarblijkelijke tegenstelling tussen de verklaring van de Rekenkamer (paragraaf 7.14), dat het Hof van Justitie het nieuwe systeem voor het beheer van de inventaris nog niet heeft uitgevoerd of nog geen volledige inventaris heeft opgesteld, en de antwoorden die het Hof van Justitie heeft gegeven op de vragen die in het jaarverslag voor 2000 werden gesteld en op de vragenlijst die het Hof van de Commissie begrotingscontrole had ontvangen;
  • 14. 
    Merkt evenwel op dat in de antwoorden van het Hof van Justitie wordt verwezen naar inconsistenties tussen de fysieke inventaris en de gegevens die zijn opgenomen in het nieuwe computersysteem;
  • 15. 
    Verzoekt het Hof van Justitie om omwille van de duidelijkheid uiterlijk op 1 juli 2002 aan de Commissie begrotingscontrole een volledig verslag voor te leggen waarin de huidige situatie met betrekking tot het inventarisbeheersysteem wordt uiteengezet;
  • 16. 
    Herinnert eraan dat het Parlement in het kader van de kwijtingsprocedure voor 1999 speciaal verslag nr. 5/2000 van de Rekenkamer(5) over de gebouwenuitgaven van het Hof van Justitie onder de loep had genomen (zie paragraaf 20 van het speciaal verslag) en daarbij het verzoek had gedaan om in kennis te worden gesteld van de conclusies van de deskundige die door het Parlement en de Luxemburgse autoriteiten gezamenlijk was aangewezen, en wel op tijd voor de eerste lezing van de ontwerpbegroting voor 2002;
  • 17. 
    Merkt op dat uit paragraaf 7.67 van het jaarverslag van de Rekenkamer blijkt dat er in juni 2001 pas een begin was gemaakt met dit onderzoek naar onregelmatigheden bij de facturering(6) en dat het Hof van Justitie verwacht dat dit onderzoek in de eerste helft van 2002 zal worden voltooid;
  • 18. 
    Verzoekt het Hof van Justitie het verslag van de deskundige over de onregelmatigheden bij de facturering aan de Commissie begrotingscontrole op te sturen, zodra dit beschikbaar zal zijn, tezamen met het afzonderlijke verslag van de deskundige, waarin uitgavenposten worden vermeld die niet in de uiteindelijke rekeningen zouden moeten worden opgenomen;
  • 19. 
    Merkt op dat de Rekenkamer vijf gevallen heeft gevonden (paragraaf 7.27 van het jaarverslag) waarin de aangevoerde redenen voor het verzoek om een ontheffing van een aanbestedingsprocedure nogal dubieus waren, en dat vier van deze gevallen het Hof van Justitie betroffen, terwijl in één geval (ook het Hof van Justitie betreffende) een levering klaarblijkelijk over diverse contracten moest worden opgesplitst; neemt kennis van de antwoorden van het Hof van Justitie die in alle vijf gevallen de gevolgde procedures verantwoorden; steunt de aanbeveling van de Rekenkamer (paragraaf 7.30) dat "alle instellingen dezelfde normen moeten hanteren om te besluiten of een gepland contract voor de levering van diensten of goederen binnen het toepassingsgebied van de Richtlijnen 92/50/EEG en 93/36/EEG betreffende leveringen aan de overheid vallen";
  • 20. 
    Stelt vast dat de termijnen voor een uitspraak door het Hof van Justitie steeds langer worden en dat het aantal lopende zaken almaar toeneemt; verzoekt het Hof van Justitie en de Rekenkamer de oorzaken van deze fenomenen grondiger te analyseren om met name een onderscheid te kunnen maken tussen wat toe te schrijven is aan de rechtspraakprocedures waarin het Verdrag voorziet, de administratieve tekortkomingen die kunnen worden weggewerkt en het tekort aan personeel en uitrusting;

Afdeling V - Rekenkamer

  • 21. 
    Neemt kennis van het verslag(7) van de onafhankelijke boekhoudkundig controleur (KPMG Audit, Luxemburg) over de rekeningen van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2000;
  • 22. 
    Wijst erop dat de Rekenkamer één enkele betrouwbaarheidsverklaring verstrekt die, overeenkomstig artikel 248, lid 1, van het Verdrag, gebaseerd is op de geconsolideerde rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschap, maar dat deze verklaring opmerkingen bevat aangaande de wettigheid en regelmatigheid van de door individuele instellingen uitgevoerde transacties (paragraaf 7.6); verzoekt de Rekenkamer om, in het belang van een grotere duidelijkheid, de mogelijkheid te onderzoeken om in haar volgende jaarverslag een afzonderlijke betrouwbaarheidsverklaring uit te geven voor elk der instellingen;
  • 23. 
    Is verheugd dat het Verdrag van Nice aan artikel 248, lid 1, van het Verdrag een bepaling heeft toegevoegd die ervoor zorgt dat aan de betrouwbaarheidsverklaring "specifieke beoordelingen kunnen worden toegevoegd voor ieder belangrijk werkterrein van de Gemeenschap";
  • 24. 
    Verzoekt de Rekenkamer de betrouwbaarheidsverklaring om te vormen tot een instrument dat de kwijtings- en begrotingsautoriteiten in staat stelt de vorderingen inzake financieel beheer en de controle in de tijd te vergelijken en te volgen, bij voorkeur aan de hand van gekwantificeerde gegevens;
  • 25. 
    Verzoekt de Rekenkamer met klem met de Commissie een gemeenschappelijke methode overeen te komen om foutenpercentages per directoraat-generaal of per categorie uitgaven te berekenen; suggereert dat de Rekenkamer gebruikmaakt van gegevens van de lidstaten die het resultaat zijn van verplichte controles in de landbouw en bij de structuurfondsen, om zo de bemonstering te verruimen; verwacht dat de Rekenkamer in de context van de kwijting 2001 een globaal foutenpercentage en foutenpercentages per directoraat-generaal of per categorie uitgaven publiceert;
  • 26. 
    Wijst op het verzoek van het Parlement om de namen bekend te maken van bepaalde lidstaten waarvan is ontdekt of wordt vermoed dat zij tekort zijn geschoten bij de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie, en is in dat verband ingenomen met het feit dat in het jaarverslag voor 2000 en de in dat jaar gepubliceerde buitengewone verslagen diverse individuele lidstaten met name worden genoemd; betreurt echter dat de Rekenkamer het niet passend acht(8) om de individuele fouten van elk der lidstaten op een voor de lezer toegankelijke manier op te nemen in een bijlage bij het jaarverslag;
  • 27. 
    Is tevreden met de prioriteit die door de Rekenkamer wordt gegeven aan de verbetering van de presentatie van de auditopmerkingen in haar verslagen, zodat deze voor de lezer toegankelijker worden doordat er meer gebruik wordt gemaakt van informatieve hoofdstuktitels en duidelijker geformuleerde aanbevelingen; wil echter eerst nog afwachten welke maatregelen er in dit geval worden genomen, voordat het een oordeel zal uitspreken over deze praktijk;

Verzoeken aan de Rekenkamer

  • 28. 
    Merkt op dat de leden van de Rekenkamer, op grond van hun gedragscode, bij het aanvaarden van hun functie een formulier invullen, dat informatie bevat over hun financiële belangen en activa, hetwelk vervolgens wordt voorgelegd aan de voorzitter van de Rekenkamer; is van mening dat deze verklaringen, evenals die van de leden van het Parlement en van de Commissie, op het internet zouden moeten worden gepubliceerd, overeenkomstig het verzoek dat het Parlement gedaan heeft in paragraaf 18 van zijn besluit van 4 april 2001 waarbij kwijting wordt verleend voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie van het begrotingsjaar 1999: Afdeling IV - Hof van Justitie, Afdeling V - Rekenkamer, Afdeling VI - Deel B - Comité van de Regio's(9); verzoekt de Rekenkamer, in de samenstelling die zij zal hebben na de nieuwe benoemingen met ingang van 1 januari 2002, een formeel besluit over deze kwestie te nemen en de Commissie begrotingscontrole uiterlijk op 1 juli 2002 hiervan schriftelijk in kennis te stellen;
  • 29. 
    Verzoekt de Rekenkamer in haar werkprogramma voor 2003 een tijdschema op te nemen voor de vervroegde voltooiing van haar speciale verslagen;
  • 30. 
    Herinnert aan zijn verzoek in paragraaf 19 van voornoemd besluit van 4 april 2001 aan de Rekenkamer om haar boekhoudkundige controleactiviteiten uit te breiden tot de Raad, waardoor het Parlement de mogelijkheid zal krijgen om desgewenst in het kader van de kwijtingsprocedure opmerkingen te maken over de uitvoering van de begroting van deze instelling;
  • 31. 
    Merkt met tevredenheid op dat er in het jaarverslag 2000 opmerkingen vervat zijn die de Raad betreffen (dienstreiskosten, opneming van de afschrijving van gebouwen op de balans) en dat de Raad ermee ingestemd heeft hierop antwoord te geven (paragrafen 7.2 en 7.12);

Afdeling VI - Economisch en Sociaal Comité (ESC)

Rendement

  • 32. 
    Benadrukt dat het Parlement een verantwoordelijkheid heeft om ervoor te zorgen dat de belangen van de Europese belastingbetaler worden gerespecteerd en dat deze waar voor zijn geld krijgt;
  • 33. 
    Onderstreept dat in de afgelopen jaren de standpunten van sommige in het ESC vertegenwoordigde organisaties steeds meer via het Parlement gestuurd zijn;
  • 34. 
    Merkt op dat het Sociaal Protocol, dat voor het eerst genoemd werd in het Verdrag van Maastricht en later werd opgenomen in het sociale hoofdstuk van het Verdrag van Amsterdam (artikel 138), bepaalt dat de sociale partners geraadpleegd moeten worden bij de formulering van het beleid;
  • 35. 
    Wijst erop dat het ESC over de formulering van het beleid alleen kan worden geraadpleegd en dat het aanbevelingen kan doen, maar dat het daarentegen de sociale dialoog is die tot bindende wetgeving kan leiden;
  • 36. 
    Heeft enerzijds begrip voor de kritiek van de sociale partners over de gebrekkige middelen die hun voor de sociale dialoog ter beschikking staan en merkt anderzijds op dat de definitieve begroting van het ESC in 2000 80976436 EUR bedroeg en dat verwacht wordt dat de jaarlijkse uitgaven tengevolge van de uitbreiding zullen stijgen tot 99,6 miljoen EUR in 2004(10) (hoewel een deel ervan betrekking heeft op gemeenschappelijke kosten met het CvdR);
  • 37. 
    Merkt op dat dit de eerste maal is dat het Parlement de gelegenheid had om te evalueren of het ESC waar voor zijn geld biedt sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam en het op gang komen van de sociale dialoog;
  • 38. 
    Erkent dat het ESC kan fungeren als forum voor belangengroepen die anders in EU-context hun stem niet zouden kunnen laten horen;
  • 39. 
    Is van mening dat er werkelijke vragen met betrekking tot het begrip "waar voor zijn geld" rijzen bij het functioneren van zowel het ESC als de sociale dialoog;
  • 40. 
    Wijst erop dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor de benoeming van de leden van het ESC; verzoekt de lidstaten, met het oog op de hernieuwing van de leden van het ESC, hun vertegenwoordiging in het ESC grondig te onderzoeken;
  • 41. 
    Is van oordeel dat de leden van het ESC hun inspanningen moeten opdrijven om ervoor te zorgen dat informatie over de werkzaamheden van het ESC de basis bereikt, bijvoorbeeld de vakbondsmensen in de lidstaten;
  • 42. 
    Dringt er bij het ESC op aan zijn inspanningen inzake modernisering voort te zetten;
  • 43. 
    Verzoekt het ESC zijn inspanningen te verdubbelen om een zo groot mogelijk netwerk van nationale contacten te raadplegen om de zichtbaarheid van het ESC te vergroten;
  • 44. 
    Verzoekt de Commissie zich opnieuw te beraden over de doelmatigheid en de functie van het ESC in het licht van de 300 adviesinstanties en -comités die zich inmiddels rondom de Commissie hebben geformeerd, teneinde overlapping en dubbel werk te voorkomen;

OLAF-verslag

  • 45. 
    Wijst erop dat het Parlement in de kwijtingsprocedures van vorige jaren besloten heeft zijn besluit ten aanzien van het ESC voor de begrotingsjaren 1996, 1997, 1998 en 1999 uit te stellen in afwachting van opheldering over onregelmatigheden met betrekking tot de betaling van de reiskostenvergoedingen van de leden in 1995-1996;
  • 46. 
    Vestigt de aandacht op paragraaf 2 van zijn resolutie van 7 oktober 1998 ter kennisgeving aan het ESC van de redenen voor het uitstel van het besluit tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 1996: Afdeling VI - Deel A - Economisch en Sociaal Comité(11), waarin het Parlement verlangde dat de kwestie zou worden verwezen naar de Rekenkamer en de UCLAF:
  • i) 
    Om een controle mogelijk te maken op de betrouwbaarheid van het nieuwe uitbetalingssysteem, dat door de Rekenkamer was aanbevolen, en op de voorwaarden voor de terugvordering van ten onrechte uitbetaalde uitgaven, en
  • ii) 
    om het mogelijk te maken volledige duidelijkheid te verstrekken over de administratieve betrokkenheid of verantwoordelijkheid met betrekking tot uitgaven die werden opgenomen in de rekeningen en de vastlegging, machtiging en betaling van uitgaven;
  • 47. 
    Merkt op dat naar aanleiding van de voornoemde resolutie van 7 oktober 1998:
  • de Rekenkamer in haar jaarverslag voor 1999 bevestigd heeft dat het ESC tussen eind 1998 en begin 2000 begonnen was met de geleidelijke tenuitvoerlegging van de in haar advies nr. 7/98(12) voorgestelde maatregelen met betrekking tot de hervorming van zijn voorschriften en regelingen voor de betaling van de vergoedingen aan zijn leden,
  • het OLAF(13) op 30 juli 2001 zijn eindverslag voltooide, waarin zijn conclusies en aanbevelingen vervat zijn met betrekking tot de uitbetaling van reiskostenvergoedingen aan de leden van het ESC in 1995 en 1996;
  • 48. 
    Betreurt het evenwel dat het OLAF niet bereid was een kopie van het eindverslag ter beschikking te stellen aan de voorzitter van de Commissie begrotingscontrole;
  • 49. 
    Merkt op dat, overeenkomstig zijn standaardprocedure, het OLAF zijn verslag aan het ESC heeft doen toekomen, met dien verstande dat het de taak van het ESC was om het aan het Parlement door te sturen;
  • 50. 
    Neemt kennis van de constatering van het comité van toezicht van het OLAF (notulen van de vergadering van het comité van toezicht van 15 en 16 januari 2002), dat het OLAF niet in staat is geweest in dit geval adequaat op te treden en dat het door het OLAF ingestelde onderzoek over de hele lijn is mislukt;
  • 51. 
    Sluit zich aan bij de eis van het comité van toezicht dat de oorzaken van deze mislukking onverbiddelijk aan de kaak moeten worden gesteld en constateert dat er tot dusverre geen geloofwaardige verklaring is gegeven voor het feit:
  • a) 
    dat de met het onderzoek belaste functionarissen er door hun superieuren kennelijk van zijn weerhouden alle betrokken leden van het ESC een vragenlijst toe te sturen,
  • b) 
    dat zelfs de 60 nauwst betrokken leden van het ESC niet door het OLAF zijn ondervraagd,
  • c) 
    dat ook de destijds verantwoordelijke directeuren-generaal en secretarissen-generaal van het ESC door het OLAF niet zijn ondervraagd, hoewel werd beweerd dat zij de jarenlange grootscheepse fraude met reiskostenvergoedingen hadden afgeschermd en verdoezeld,
  • d) 
    dat de Belgische justitiële instanties niet tijdig zijn ingeschakeld en het OLAF-onderzoeksteam wist dat justitie geen andere keus meer had dan de zaak wegens verjaring te seponeren;
  • 52. 
    Verzoekt het comité van toezicht van het OLAF de Commissie begrotingscontrole in kennis te stellen van het resultaat van het verdere onderzoek dat het hiernaar heeft verricht; verlangt dat er een tuchtrechtelijke procedure wordt ingesteld indien de leiding van het OLAF concreet de verdenking op zich laat dat zij in dit geval ernstig is tekortgeschoten en dat het optreden van enkele van zijn functionarissen twijfels doet rijzen over hun bekwaamheid als onderzoeker;
  • 53. 
    Is van oordeel dat er procedures moeten worden uitgewerkt opdat de bevoegde commissie van het Parlement van het OLAF toegang krijgt tot verslagen die van rechtstreekse relevantie zijn voor de kwijtingsprocedure; erkent dat met dergelijke informatie vertrouwelijk moet worden omgesprongen als er nog een gerechtelijk of ander onderzoek aan de gang is; verzoekt het OLAF voorstellen te doen voor de wijze waarop dergelijke informatie in toekomstige zaken kan worden gedeeld, zo nodig met inachtneming van passende veiligheidsnormen;
  • 54. 
    Bedankt de huidige voorzitter en secretaris-generaal van het ESC voor hun bereidheid om een kopie van het het OLAF-verslag beschikbaar te stellen, zij het op vertrouwelijke basis, evenals alle andere documenten waarom de voorzitter en de rapporteur van de Commissie begrotingscontrole hadden verzocht;
  • 55. 
    Betreurt dat het OLAF-verslag te lang op zich heeft laten wachten en dat het nu te laat komt om uitvoering te geven aan de aanbevelingen ervan of om over te gaan tot terugvordering van verdere bedragen van leden van het ESC of om disciplinaire maatregelen tegen de betrokken ambtenaren te nemen;
  • 56. 
    Merkt op dat de Belgische gerechtelijke autoriteiten in augustus 2001 besloten hebben de kwestie te archiveren zonder verdere maatregelen te nemen, onder meer op grond van het feit dat de aan het licht gebrachte feiten nu zo oud zijn dat zij volgens de Belgische wetgeving verjaard zijn;
  • 57. 
    Stelt vast dat uit het verslag blijkt dat er redenen tot ernstige verontrusting bestaan, zoals het in gebreke blijven van het OLAF om in haar hoedanigheid van ordonnateurs over te gaan tot onmiddellijke ondervraging van de secretarissen-generaal van het ESC die tijdens de bedoelde periode in functie waren; betreurt het, in het licht van het belang van de onthullingen, dat het verslag niet de mogelijkheid biedt zich volledige zekerheid te vormen over de omvang van de administratieve verantwoordelijkheden;
  • 58. 
    Wijst erop dat voor het ESC zelf de keuze openstond om de kwestie te verwijzen naar de UCLAF of de Belgische gerechtelijke autoriteiten, toen het in 1996 voor de eerste maal geïnformeerd werd over de resultaten van het onderzoek van de financieel controleur, maar dat het verkoos zulks na te laten;
  • 59. 
    Betreurt het dat men zoveel tijd heeft laten verstrijken en dat er door de verantwoordelijke personen binnen het ESC niet te rechter tijd concrete inspanningen zijn ondernomen om in een vroegtijdig stadium verhaal te verschaffen in deze kwestie, ofschoon het duidelijk is dat men op de hoogte was van de ernst van de onregelmatigheden met betrekking tot de uitbetaling van reiskostenvergoedingen in 1995-1996;
  • 60. 
    Betreurt het dat het OLAF bij de uitvoering van zijn onderzoek gehinderd werd door de onwil van bepaalde luchtvaartmaatschappijen om te bevestigen dat vluchten inderdaad hebben plaatsgevonden op de dagen die door de leden van het ESC waren aangegeven; is van oordeel dat het niet aanvaardbaar is dat legitieme onderzoeken van het OLAF op deze wijze worden gedwarsboomd; verzoekt het OLAF om voorstellen in te dienen om in de toekomst krachtdadiger op te treden wanneer dit soort gevallen zich nog eens mocht voordoen;
  • 61. 
    Erkent dat de leden van het ESC geen andere betaling voor hun activiteiten ontvangen dan de vergoeding van hun reis- en verblijfskosten;
  • 62. 
    Merkt ten aanzien van het begrotingsjaar 2000 en de periode tot op heden op dat het ESC is overgegaan tot een omvangrijk moderniseringsprogramma(14) dat bestaat uit:
  • reorganisatie van zijn eigen besluitvormingsinstanties, met inbegrip van een vermindering van het aantal bestuursleden,
  • opvoering van het aantal administratieve controles op de uitbetaling van de vergoedingen aan de leden,
  • generalisering van de uitbetaling via overmakingen op bankrekeningen,
  • voorbereidend werk bij de opstelling van een statuut van de leden;

verwacht dat het ESC de komende jaren op de ingeslagen weg voortgaat;

  • 63. 
    Constateert dat het ESC heeft nagelaten alles in het werk te stellen om de voor de belastingbetaler ontstane schade te beperken en voorzover mogelijk weer te herstellen, en herinnert er in dit verband aan
  • a) 
    dat de ontstane schade door het ESC, gezien het feit dat de fraudepraktijken jarenlang hebben geduurd, van meet af aan zwaar werd onderschat en dat alleen al voor de jaren 1995 en 1996 een bedrag van 830185,77 EUR had moeten worden teruggevorderd,
  • b) 
    dat slechts 167432,39 EUR daadwerkelijk is terugbetaald en dat het ESC kennelijk heeft afgezien van invordering van het nog verschuldigde restbedrag;

Afdeling VII - Comité van de Regio's (CvdR)

  • 64. 
    Merkt naar aanleiding van de antwoorden van het CvdR op het jaarverslag van de Rekenkamer (paragraaf 7.22) op dat het CvdR vaak niet in staat is gebruik te maken van de resultaten van aanbestedingen die door andere instellingen zijn uitgeschreven, ofwel om officiële redenen ofwel omdat de bestekken geen rekening houden met de specifieke behoeften van het CvdR;
  • 65. 
    Doet een beroep op de grotere instellingen om in het belang van bezuiniging en doelmatigheid in grotere mate gebruik te maken van interinstitutionele aanbestedingen en tijdens de voorbereidingsfase daarvan zoveel mogelijk te garanderen dat voldoende rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van de kleinere instellingen; verzoekt alle instellingen om te onderzoeken of gebruikmaking van aanbestedingsprocedures van andere instellingen op basis van "wederzijdse erkenning" een haalbare optie is;
  • 66. 
    Merkt op dat met ingang van 1 januari 2000 de gemeenschappelijke organisatiestructuur met het ESC vervangen werd door een samenwerkingsovereenkomst tussen de beide Comités, waarbij in de meeste departementen gezamenlijke operaties worden behouden, maar wel autonomie in de financiële en personeelsafdelingen behouden blijft; verzoekt het CvdR een verslag voor te leggen waarin de budgettaire voordelen worden geëvalueerd van het handhaven van afzonderlijke financiële en personeelsdepartementen voor de beide Comités en dit uiterlijk op 1 juli 2002 voor te leggen aan de Commissie begrotingscontrole en de Begrotingscommissie;

Gebouwenbeleid (ESC en CvdR)

  • 67. 
    Merkt op dat het ESC en het CvdR op 15 december 2000 contracten hebben ondertekend waarbij zij beide een 27-jarig huurkoopcontract sloten met een koopoptie op respectievelijk de gebouwen Belliard en Montoyer;
  • 68. 
    Is tevreden met het antwoord (paragraaf 7.33) van het ESC en het CvdR dat de kapitaalwaarde van de gebouwen Montoyer en Belliard zal worden opgenomen in hun balansen voor 2001, tezamen met het reeds betaalde voorschot van 26 miljoen EUR;
  • 69. 
    Herinnert aan de conclusie van de Rekenkamer (paragraaf 7.68) dat "de Comités (ESC en CvdR) bij de overname van en de heronderhandelingen over het contract over het Belliardgebouw, waar voordien het Parlement was gevestigd, in een lastig parket zijn gebracht omdat zij door het Parlement verplicht waren tot overname van dit gebouw waarvoor het Parlement een huurovereenkomst tot 2007 had gesloten";
  • 70. 
    Herinnert eraan dat het in paragraaf 9 van zijn voornoemde resolutie van 4 april 2001 tot uitstel van de verlening van kwijting aan het ESC voor het begrotingsjaar 1999, heeft toegezegd "in de kwijtingsprocedure van het komende jaar een onderzoek te zullen instellen naar de voorwaarden van dit akkoord";
  • 71. 
    Merkt op dat de hoofdlijnen van deze regeling de volgende waren:
  • het Parlement werd vrijgesteld van zijn verplichting om tot 2007 huur te blijven betalen voor het Belliardgebouw,
  • de eigenaren zouden het Parlement de huurbetaling voor de periode 1 januari-31 maart 2001 terugbetalen,
  • de twee Comités zouden het Parlement de in het jaar 2000 verrichte huurbetalingen terugbetalen,
  • het Parlement zou worden vrijgesteld van zijn verplichting het gebouw aan het eind van het huurcontract in de oorspronkelijke staat op te leveren,
  • de beide Comités zouden eind 2003 of begin 2004 een gebouw betrekken dat aan hun behoeften voldoet, van moderne technische faciliteiten voorzien is en aan hoge ecologische normen voldoet,
  • de voorwaarden hielden een voorschotbetaling van 26 miljoen EUR in, ter financiering van de specifieke behoeften van de beide Comités in het gebouw, dat door de eigenaars volledig zou worden gerenoveerd, en een geïndexeerde jaarlijkse betaling van 8,28 miljoen EUR (verminderd tot 6709288 EUR voor de duur van de renovatiewerkzaamheden),
  • de Comités zouden de optie hebben om het gebouw na afloop van het huurkoopcontract te kopen voor de symbolische prijs van 1 EUR;
  • 72. 
    Herinnert eraan dat de voorzitter en rapporteur van de Begrotingscommissie in een brief van 17 oktober 2000 door het ESC en het CvdR ervan in kennis werden gesteld dat de ondertekening van het contract in overeenstemming was met de principes die het Parlement op 28 maart 2000 heeft vastgesteld, toen het zijn goedkeuring hechtte aan de overdracht van 26 miljoen EUR bestemd ter financiering van de specifieke functionele behoeften van de beide Comités; dat de Begrotingscommissie er daarom geen bezwaar tegen had gemaakt dat de twee Comités huurkoopcontracten met een looptijd van 27 jaar ondertekenden voor de gebouwen Belliard en Montoyer;
  • 73. 
    Vestigt evenwel de aandacht op de opmerking van de Rekenkamer paragraaf 7.27 onder c) dat het huurcontract ook inrichtingswerkzaamheden omvat waarvoor geen aanbesteding werd aangegaan; merkt op dat in de antwoorden van de beide Comités niet op dit punt wordt ingegaan;
  • 74. 
    Merkt op dat de beide Comités gehoor hebben gegeven aan de suggestie van de Rekenkamer (paragraaf 7.68) om onmiddellijk een begin te maken met heronderhandeling van het contract om zich de optie te verschaffen van een vroegtijdige terugbetaling onder economisch redelijke voorwaarden; merkt echter op dat de eigenaren niet bereid waren aanvaardbare voorwaarden aan te bieden en dat de beide Comités daarom de onderhandelingen hebben opgeschort;
  • 75. 
    Merkt op dat de op 15 december 2000 ondertekende contracten weliswaar het voordeel bieden dat zij de beide Comités voorzien van een modern onderkomen dat aan hun behoeften beantwoordt en dat zij uiteindelijk in volledige eigendom zullen bezitten, en dat hierdoor de rekeningen van het Parlement bevrijd worden van de budgettaire lasten van een gebouw waaraan niet langer meer behoefte bestond na de opening van het gebouw D3 (Spinelligebouw), waarbij het Belliardgebouw ongeveer zes jaar lang leeg heeft gestaan, waarbij echter wel van september 1997 tot eind 2003 of begin 2004 huur zou moeten blijven worden betaald uit de begroting van de Gemeenschap;
  • 76. 
    Merkt verder op dat de verhuizing naar het Belliardgebouw verdere financiële consequenties met zich brengt, zoals:
  • de kosten van de verhuizing van het ESC en het CvdR van hun huidige kantoren in het Ravensteinbouw,
  • de kosten van restauratie van het Ravensteingebouw, voordat dit na 40 jaar gebruik weer aan de eigenaars wordt teruggegeven,
  • aanvullende posten op de personeelsstaten van de Comités in verband met het beheer van het Belliardproject;
  • 77. 
    Merkt op dat de eigenaars, als gevolg van de overname van het Belliardgebouw door het ESC, een situatie hebben vermeden waarin zij vanaf 2007 in het bezit zouden zijn gekomen van een verouderd gebouw met enige asbestbesmetting(15) en dat daarom een volledige renovatie vereiste tegen hun eigen kosten om het geschikt te maken voor herverhuring;
  • 78. 
    Stemt in met de aanbeveling (paragraaf 7.66) van de Rekenkamer, die door de instellingen in hun antwoorden over het algemeen werd begroet, tot oprichting van een gezamenlijke structuur die belast zal zijn met de technische en financiële aspecten van de gebouwenkwesties van de instellingen van de Europese Unie in Brussel en Luxemburg;

Afdeling VIII - Ombudsman

  • 79. 
    Herinnert eraan dat het Parlement in paragraaf 41 van zijn besluit van 4 april 2001 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 1999: Afdeling I - Parlement/Bijlage Ombudsman(16) gewezen heeft op de noodzaak te voorkomen dat een belangrijk deel van de voor de Ombudsman beschikbare kredieten zou worden geannuleerd;
  • 80. 
    Merkt op dat bij de uitvoering door de Ombudsman van de begroting 2000 17,52 % van de aanvankelijke kredieten werd geannuleerd (1999: 14,46 %; 1998: 8,58 %), hetgeen een stijgende tendens betekent; herhaalt zijn verzoek aan de Ombudsman om beter gebruik te maken van de door de begrotingsautoriteit aan zijn instelling beschikbaar gestelde middelen;

Kwijtingsbesluiten

  • 81. 
    Verleent kwijting aan de secretaris-generaal van het Economisch en Sociaal Comité voor de uitvoering van de begroting voor de begrotingsjaren 1996 en 1997;
  • 82. 
    Verleent kwijting aan de secretaris-generaal van het Economisch en Sociaal Comité voor de uitvoering van de begroting voor de begrotingsjaren 1998 en 1999;
  • 83. 
    Verleent kwijting aan de griffier van het Hof van Justitie, de secretarissen-generaal van de Rekenkamer, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's en aan de Ombudsman voor de uitvoering van hun begrotingen voor het begrotingsjaar 2000;
  • 84. 
    Verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Ombudsman en het te laten publiceren in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (serie L).

De secretaris-generaal

Julian Priestley

De voorzitter

Pat Cox

  • (1) 
    PB C 359 van 15.12.2001.
  • (2) 
    PB C 21 E van 24.1.2002, blz. 236.
  • (3) 
    PB C 47 E van 21.2.2002, blz. 108.
  • (4) 
    PB L 326 van 18.12.1999, blz. 1.
  • (5) 
    PB C 109 van 14.4.2000.
  • (6) 
    Antwoorden op vragenlijst, paragraaf 4.3.
  • (7) 
    PB C 312 van 7.11.2001.
  • (8) 
    Antwoorden op vragenlijst, paragraaf 6.1.
  • (9) 
    PB L 160 van 15.6.2001, blz. 38.
  • (10) 
    Beheersverslag ESC, oktober 2001.
  • (11) 
    PB C 328 van 26.10.1998, blz. 115.
  • (12) 
    Advies nr. 7/98 inzake de effectiviteit van de methoden van terugvordering toegepast door het ESC en het nieuwe systeem dat binnen het ESC is ingevoerd voor de administratie en uitbetaling van reiskostenvergoedingen.
  • (13) 
    De onderzoekseenheid die de UCLAF met ingang van 1 juli 1999 heeft vervangen (http://europa.eu.int/comm/dgs/olaf/mission/en.htm).
  • (14) 
    "Het ESC op de weg naar modernisering", oktober 2000.
  • (15) 
    Voortgangsverslagen van de ESC en de CvdR aan de Begrotingscommissie, 6 oktober 2000 en 14 juni 2001.
  • (16) 
    PB L 160 van 15.6.2001, blz. 25.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.