Uitvoeringsbesluit 2019/1325 - Door het Verenigd Koninkrijk voor Noord-Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen

1.

Wettekst

6.8.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/21

 

UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/1325 VAN DE COMMISSIE

van 27 mei 2019

tot verlening van een door het Verenigd Koninkrijk voor Noord-Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 3816)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (1), en met name bijlage III, punt 2, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Bij Beschikking 2007/863/EG van de Commissie (2) is een door het Verenigd Koninkrijk voor Noord-Ierland gevraagde afwijking op grond van Richtlijn 91/676/EEG verleend, waarbij op landbouwbedrijven in Noord-Ierland met ten minste 80 % grasland onder bepaalde voorwaarden dierlijke mest op of in de bodem mag worden gebracht tot maximaal 250 kg stikstof per hectare per jaar.

 

(2)

Bij Besluit 2011/128/EU van de Commissie (3) is die afwijking verlengd tot en met 31 december 2014 en bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/346 van de Commissie (4) is een soortgelijke afwijking tot en met 31 december 2018 verleend.

 

(3)

De bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/346 verleende afwijking had betrekking op 478 bedrijven in 2018, wat overeenkomt met ongeveer 1,9 % van het totale aantal landbouwbedrijven en 4 % van het totale nettolandbouwoppervlak in Noord-Ierland.

 

(4)

Op 20 februari 2019 heeft het Verenigd Koninkrijk voor de regio Noord-Ierland een verzoek tot afwijking uit hoofde van bijlage III, punt 2, derde alinea, van Richtlijn 91/676/EEG bij de Commissie ingediend.

 

(5)

Het Verenigd Koninkrijk past overeenkomstig artikel 3, lid 5, van Richtlijn 91/676/EEG een actieprogramma toe op het gehele grondgebied van de regio Noord-Ierland.

 

(6)

Uit het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad voor de periode 2012-2015 (5) blijkt dat in de regio Noord-Ierland ongeveer 98,2 % van de meetstations gemiddelde nitraatconcentraties in het grondwater van minder dan 25 mg/l hebben gemeld en dat 1,2 % van de meetstations gemiddelde nitraatconcentraties in het grondwater van meer dan 50 mg/l hebben gemeld. Voor oppervlaktewateren hebben alle meetstations gemiddelde nitraatconcentraties van minder dan 25 mg/l gemeld.

 

(7)

In de periode 2012-2015 is het aantal landbouwbedrijven in Noord-Ierland met 2 % toegenomen in vergelijking met de periode 2008-2011, terwijl het totale landbouwareaal niet is veranderd. Het aantal runderen is niet gewijzigd, terwijl het aantal schapen, varkens en pluimvee in de periode 2012-2015 met respectievelijk 2 %, 18 % en 14 % is gestegen in vergelijking met de periode 2008-2011. In de periode 2012-2015 bedroeg de gemiddelde stikstofbelasting door dierlijke mest 98 kg/ha, een stijging met 1,2 % in vergelijking met 2008-2011. Het gemiddelde fosforoverschot in de periode 2012-2015 bedroeg 11,4 kg/ha, een daling met 16 % in vergelijking met de periode 2008-2011. De gemiddelde chemische N-bemesting is in de periode 2012-2015 met 4,1 % gestegen in vergelijking met 2008-2011. De gemiddelde chemische P-bemesting is in de periode 2012-2015 met 26 % gestegen in vergelijking met 2008-2011. De gemiddelde chemische P-bemesting in de periode 2012-2015 lag echter nog 40 % lager dan die in de periode 2004-2007.

 

(8)

In Noord-Ierland wordt 93 % van de landbouwgrond als grasland gebruikt. Over het geheel gezien wordt in graslandbedrijven 42 % van het oppervlak gebruikt voor extensieve landbouw met een relatief lage veebezetting (minder dan 1 grootvee-eenheid per hectare) en een lage mestgift, 4 % valt onder milieuprogramma's voor de landbouw en op slechts 25 % is de landbouw intensiever, met een veebezetting van 2 grootvee-eenheden per hectare of meer. 4 % van de landbouwgrond wordt gebruikt voor akkerbouw. Het gemiddelde gebruik van kunstmest op grasland bedraagt 76 kg stikstof/ha en 5 kg fosfor/ha.

 

(9)

Noord-Ierland wordt gekenmerkt door veel neerslag en een slecht gedraineerde bodem. Wegens de beperkte afwatering is het denitrificatiepotentieel van de meeste bodems in Noord-Ierland relatief hoog, waardoor de nitraatconcentratie in de bodem en bijgevolg ook de hoeveelheid nitraat die kan uitspoelen, geringer is.

 

(10)

Het Noord-Ierse klimaat wordt gekenmerkt door een gelijkmatig over het jaar verdeelde regenval en betrekkelijk kleine temperatuurverschillen door het jaar heen, wat bevorderlijk is voor een relatief lange groeiperiode voor gras, die varieert van 270 dagen per jaar in het oostelijke kustgebied tot ongeveer 260 dagen per jaar in het centrale laagland.

 

(11)

Na bestudering van het verzoek van het Verenigd Koninkrijk voor de regio Noord-Ierland overeenkomstig bijlage III, punt 2, derde alinea, bij Richtlijn 91/676/EEG en in het licht van de Nutrients Action Programme Regulations (Northern Ireland) 2019 (regelgeving inzake het nitraatactieprogramma voor Noord-Ierland voor 2019) (6) en de ervaring die is opgedaan met de bij Besluit 2007/863/EG en Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/346 verleende afwijkingen, is de Commissie van oordeel dat het op of in de bodem brengen van de door het Verenigd Koninkrijk voor de regio Noord-Ierland voorgestelde hoeveelheid mest van graasvee, die overeenkomt met 250 kg stikstof, geen afbreuk doet aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG, indien aan de voorwaarden van dit besluit is voldaan.

 

(12)

Uit de door het Verenigd Koninkrijk ingediende ondersteunende informatie blijkt dat de voorgestelde hoeveelheid van 250 kg stikstof per hectare per jaar afkomstig van dierlijke mest op bedrijven met ten minste 80 % grasland gerechtvaardigd is op grond van objectieve criteria, zoals lange groeiperioden en gewassen met een hoge stikstofopname.

 

(13)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/346 is op 31 december 2018 vervallen. Om ervoor te zorgen dat de betrokken landbouwers gebruik kunnen maken van de gevraagde afwijking, moet dit besluit worden vastgesteld.

 

(14)

Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) stelt algemene regels vast voor de oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Unie ter ondersteuning van het milieubeleid van de Unie en beleidsmaatregelen of activiteiten van de Unie die van invloed kunnen zijn op het milieu. Voor zover van toepassing moet de in het kader van dit besluit verzamelde ruimtelijke informatie in overeenstemming zijn met de bepalingen van die richtlijn. Met het oog op minder administratieve lasten en meer coherente gegevens moet het Verenigd Koninkrijk bij het verzamelen van de nodige gegevens in het kader van dit besluit — waar passend — gebruikmaken van de informatie die is gegenereerd in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat is ingesteld uit hoofde van titel V, hoofdstuk II, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8).

 

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 9 van Richtlijn 91/676/EEG ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Afwijking

De door het Verenigd Koninkrijk voor Noord-Ierland bij brief van 19 februari 2019 gevraagde afwijking, waarmee wordt beoogd toe te staan dat een grotere hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest op of in de bodem wordt gebracht dan in bijlage III, punt 2, tweede alinea, eerste zin, bij Richtlijn 91/676/EEG wordt bepaald, wordt verleend onder de in de artikelen 4 tot en met 10 neergelegde voorwaarden.

Artikel 2

Toepassingsgebied

De krachtens artikel 1 verleende afwijking geldt voor graslandbedrijven waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig artikel 5.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

  • a) 
    “gras”: blijvend grasland of tijdelijk grasland;
  • b) 
    “graslandbedrijven”: landbouwbedrijven waar 80 % of meer van het landbouwareaal dat voor het op- of inbrengen van mest beschikbaar is, grasland is;
  • c) 
    “graasvee”: runderen (met uitzondering van mestkalveren), schapen, herten, geiten en paarden;
  • d) 
    “perceel”: een afzonderlijk veld of een groep velden, die qua gewas, bodemtype en bemestingspraktijken homogeen zijn;
  • e) 
    “bemestingsplan”: een voorafgaande berekening van het geplande gebruik en de beschikbaarheid van nutriënten;
  • f) 
    “mestboekhouding”: de nutriëntenbalans op basis van het werkelijke gebruik en de opname van nutriënten.

Artikel 4

Vergunningsaanvragen

  • 1. 
    Weideboeren mogen jaarlijks bij de bevoegde autoriteiten een aanvraag indienen voor een vergunning om een maximaal 250 kg stikstof bevattende hoeveelheid dierlijke mest per hectare per jaar op of in de bodem te brengen. De aanvraag moet een verklaring bevatten dat de weideboer zich aan alle in artikel 9 bedoelde controles onderwerpt.
  • 2. 
    In de in lid 1 bedoelde jaarlijkse aanvraag moet de aanvrager er zich schriftelijk toe verbinden aan de in de artikelen 6 en 7 vastgestelde voorwaarden te voldoen.

Artikel 5

Verlening van vergunningen

Vergunningen om een maximaal 250 kg stikstof bevattende hoeveelheid dierlijke mest per hectare per jaar op of in de bodem te brengen, worden verleend onder de in de artikelen 6 en 7 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 6

Voorwaarden met betrekking tot het op of in de bodem brengen van dierlijke en andere meststoffen

  • 1. 
    De hoeveelheid dierlijke mest van graasvee die elk jaar op graslandbedrijven, ook door de dieren zelf, op of in de bodem wordt gebracht, mag met inachtneming van de in de leden 2 tot en met 8 vastgestelde voorwaarden niet meer dan 250 kg stikstof per hectare bevatten.
  • 2. 
    De totale stikstofgift mag niet groter zijn dan de verwachte nutriëntenbehoefte van het gewas en mag niet meer bedragen dan de maximale mestgift die op het betrokken graslandbedrijf van toepassing is, zoals vastgesteld in de Nitrates Action Programme Regulations (Northern Ireland) 2019, en moet rekening houden met de levering van nutriënten vanuit de bodem.
  • 3. 
    Voor elk graslandbedrijf moet een bemestingsplan worden opgesteld en bijgehouden. In dat bemestingsplan worden de vruchtwisseling van de landbouwgrond en de planning voor het op- of inbrengen van dierlijke mest en andere meststoffen beschreven. Het bemestingsplan moet ten minste de volgende gegevens bevatten:
 

a)

het vruchtwisselingsplan, met vermelding van:

 

de oppervlakte aan percelen grasland;

 

de oppervlakte aan percelen met andere gewassen dan gras;

 

een schets van de ligging van de afzonderlijke percelen;

 

b)

het aantal dieren op het graslandbedrijf;

 

c)

een beschrijving van het huisvestings- en mestopslagsysteem, met inbegrip van het volume van de beschikbare opslagruimte voor dierlijke mest;

 

d)

een berekening van de op het graslandbedrijf geproduceerde stikstof en fosfor uit dierlijke mest;

 

e)

de hoeveelheid, de soort en de kenmerken van de dierlijke mest die door het graslandbedrijf aan anderen of door anderen aan het graslandbedrijf wordt geleverd;

 

f)

de te verwachten stikstof- en fosforbehoefte van de gewassen voor elk perceel;

 

g)

de resultaten van een bodemanalyse en met name de stikstof- en fosfortoestand van de bodem, indien beschikbaar;

 

h)

de aard van de te gebruiken meststof;

 

i)

een berekening voor elk perceel van de op of in de bodem gebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit dierlijke mest;

 

j)

een berekening voor elk perceel van de op of in de bodem gebrachte hoeveelheden stikstof en fosfor uit chemische en andere meststoffen.

Het bemestingsplan is elk kalenderjaar uiterlijk op 1 maart op het graslandbedrijf beschikbaar. Het moet uiterlijk zeven dagen na een wijziging van de landbouwpraktijken op het graslandbedrijf worden aangepast.

  • 4. 
    Voor elk graslandbedrijf moet een mestboekhouding worden opgesteld en bijgehouden waarin informatie over het beheer van de stikstof- en fosforgiften en van vervuild water wordt opgenomen. Voor elk kalenderjaar wordt deze uiterlijk op 31 maart van het volgende kalenderjaar bij de bevoegde autoriteit ingediend.
  • 5. 
    Op elk graslandbedrijf worden periodiek bemonstering en analyses van de bodem met betrekking tot stikstof en fosfor uitgevoerd.

Ten minste om de vier jaar moeten een bemonstering en een analyse worden uitgevoerd voor elk deel van het graslandbedrijf dat qua vruchtwisseling en bodemkenmerken homogeen is.

Er moet minstens één analyse per 5 ha landbouwgrond worden verricht.

De resultaten van de stikstof- en fosforanalyse van de bodem moeten op het graslandbedrijf beschikbaar zijn.

  • 6. 
    Dierlijke mest mag niet in het najaar vóór een grasteelt worden verspreid.
  • 7. 
    Voor elk graslandbedrijf moet de landbouwer ervoor zorgen dat de fosforbalans, berekend volgens de in de Nutrients Action Programme Regulations (Northern Ireland) 2019 vastgestelde methode, niet meer bedraagt dan een overschot van 10 kg fosfor per hectare per jaar.
  • 8. 
    Ten minste 50 % van de op het bedrijf geproduceerde drijfmest moet uiterlijk 15 juni van elk jaar op of in de bodem worden gebracht. Voor het op of in de bodem brengen van drijfmest na 15 juni van elk jaar moet uitrusting voor het verspreiden van drijfmest met geringe emissie worden gebruikt.

Artikel 7

Voorwaarden met betrekking tot landbeheer

  • 1. 
    Tijdelijk grasland moet in het voorjaar worden geploegd.
  • 2. 
    Omgeploegd gras moet onmiddellijk worden gevolgd door een gewas met hoge stikstofbehoefte, ongeacht het bodemtype.
  • 3. 
    Peulgewassen of andere gewassen die atmosferische stikstof binden, mogen niet in de vruchtwisseling worden opgenomen. Klaver op grasland met minder dan 50 % klaver en andere peulgewassen met gras als ondervrucht mogen echter wel in de vruchtwisseling mogen opgenomen.

Artikel 8

Toezicht

  • 1. 
    De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat kaarten worden opgesteld met:
 

a)

het percentage graslandbedrijven in elk district dat onder de vergunningen valt;

 

b)

het percentage dieren in elk district dat onder de vergunningen valt;

 

c)

het percentage grasland in elk district dat onder de vergunningen valt;

 

d)

lokaal bodemgebruik.

Deze kaarten moeten jaarlijks worden bijgewerkt.

  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten monitoren de bodem, het oppervlaktewater en het grondwater en verstrekken de Commissie gegevens over de stikstof- en fosforconcentraties in het bodemwater, over mineraal stikstof in het bodemprofiel en over nitraatconcentraties in het grondwater en het oppervlaktewater, onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsomstandigheden. De monitoring wordt verricht op perceelniveau en in de landbouwmonitoringstroomgebieden. De monitoringlocaties moeten representatief zijn voor de voornaamste of meest gebruikelijke bodemtypen, intensiteitsniveaus, bemestingspraktijken en gewassen.
  • 3. 
    De bevoegde autoriteiten voeren een intensievere watermonitoring uit in landbouwstroomgebieden die in de nabijheid van de kwetsbaarste waterlichamen liggen.
  • 4. 
    De bevoegde autoriteiten verrichten onderzoek naar het lokale bodemgebruik, de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken voor onder vergunningen vallende graslandbedrijven.
  • 5. 
    De informatie en gegevens die zijn verzameld via nutriëntenanalysen zoals bedoeld in artikel 6, lid 5, en via monitoring zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel, worden gebruikt voor modelmatige berekeningen van de omvang van de stikstof- en fosforverliezen van onder vergunningen vallende graslandbedrijven.

Artikel 9

Controles en inspecties

  • 1. 
    De bevoegde autoriteiten voeren administratieve controles uit op alle vergunningsaanvragen om na te gaan of aan de voorwaarden van de artikelen 6 en 7 wordt voldaan. Indien daarbij blijkt dat niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt de aanvraag afgewezen en wordt de aanvrager van de redenen voor de afwijzing in kennis gesteld.
  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten stellen een programma vast voor inspecties ter plaatse, op basis van een risicobeoordeling en met een passende frequentie, op graslandbedrijven waarvoor een vergunning is verleend, waarbij rekening wordt gehouden met de resultaten van de controles in voorgaande jaren, de resultaten van de algemene aselecte controles van de wetgeving ter implementatie van Richtlijn 91/676/EEG en eventuele overige informatie die erop kan wijzen dat niet aan de voorwaarden van de artikelen 6 en 7 wordt voldaan.
  • 3. 
    Bij ten minste 5 % van de graslandbedrijven waarvoor een vergunning is verleend, worden inspecties ter plaatse verricht om te beoordelen of aan de voorwaarden van de artikelen 6 en 7 wordt voldaan.
  • 4. 
    Indien in een bepaald jaar wordt vastgesteld dat een graslandbedrijf waarvoor een vergunning is verleend, niet aan de voorwaarden van de artikelen 6 en 7 voldeed, wordt overeenkomstig de nationale regels een sanctie opgelegd aan de houder van de vergunning, die dan ook niet meer voor een vergunning voor het daaropvolgende jaar in aanmerking komt.
  • 5. 
    Aan de bevoegde autoriteiten worden de nodige bevoegdheden en middelen toegekend om naleving van de voorwaarden voor een krachtens dit besluit verleende vergunning te verifiëren.

Artikel 10

Verslaglegging

De bevoegde autoriteiten dienen elk jaar uiterlijk op 30 juni bij de Commissie een verslag in met de volgende informatie:

 

a)

kaarten met voor elk district de percentages onder een vergunning vallende bedrijven, dieren en landbouwgrond, alsook kaarten van het lokale bodemgebruik, als bedoeld in artikel 8, lid 1;

 

b)

de resultaten van de monitoring van het grond- en oppervlaktewater, onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsomstandigheden, wat betreft nitraatconcentraties, met inbegrip van informatie over waterkwaliteitstrends, alsook de impact van de afwijking op de waterkwaliteit, als bedoeld in artikel 8, lid 2;

 

c)

de resultaten van de monitoring van de bodem, onder zowel afwijkings- als niet-afwijkingsomstandigheden, wat betreft stikstof- en fosforconcentraties in het bodemwater en mineraal stikstof in het bodemprofiel, als bedoeld in artikel 8, lid 2;

 

d)

een overzicht en evaluatie van de met de in artikel 8, lid 3, bedoelde intensievere watermonitoring verkregen gegevens;

 

e)

de resultaten van de onderzoeken naar het lokale bodemgebruik, de vruchtwisseling en de landbouwpraktijken zoals bedoeld in artikel 8, lid 4;

 

f)

de resultaten van de modelmatige berekeningen van de omvang van de nitraat- en fosforverliezen van bedrijven waaraan een vergunning is verleend, als bedoeld in artikel 8, lid 4;

 

g)

een evaluatie van de toepassing van de voorwaarden voor de vergunningen op basis van de resultaten van administratieve controles en inspecties ter plaatse zoals bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2;

 

h)

trends inzake de omvang van de veestapel en de mestproductie voor elke categorie vee in Noord-Ierland en op graslandbedrijven waaraan een vergunning is verleend;

 

i)

een vergelijkende analyse van de controles van graslandbedrijven in Noord-Ierland die onder vergunningen vallen, en van graslandbedrijven in Noord-Ierland die niet onder vergunningen vallen.

De in het verslag opgenomen ruimtelijke informatie voldoet voor zover van toepassing aan Richtlijn 2007/2/EG. De bevoegde autoriteiten maken bij het verzamelen van de vereiste gegevens — waar nodig — gebruik van de informatie die is gegenereerd in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem dat is opgezet overeenkomstig artikel 67, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

Artikel 11

Toepassingsperiode

Dit besluit vervalt op 31 december 2022.

Artikel 12

Adressaat

Dit besluit is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 27 mei 2019.

Voor de Commissie

Karmenu VELLA

Lid van de Commissie

 

  • (2) 
    Beschikking 2007/863/EG van de Commissie van 14 december 2007 tot verlening van een door het Verenigd Koninkrijk voor Noord-Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 337 van 21.12.2007, blz. 122).
  • (3) 
    Besluit 2011/128/EU van de Commissie van 24 februari 2011 tot wijziging van Beschikking 2007/863/EG tot verlening van een door het Verenigd Koninkrijk voor Noord-Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 51 van 25.2.2011, blz. 21).
  • (4) 
    Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/346 van de Commissie van 9 februari 2015 tot verlening van een door het Verenigd Koninkrijk voor Noord-Ierland gevraagde afwijking krachtens Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 60 van 4.3.2015, blz. 42).
  • (5) 
    Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 4 mei 2018 over de uitvoering van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, op basis van verslagen van de lidstaten over de periode 2012-2015, COM(2018) 257 final.
  • (6) 
    SR 2019 nr. 81.
  • (7) 
    Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).
  • (8) 
    Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.