3)
|
Deel C wordt als volgt gewijzigd:
a)
|
punt 1.1.2, onder b), wordt vervangen door:
“b)
|
2,60 m voor voertuigen met een carrosserie met geïsoleerde wanden met een dikte van ten minste 45 mm, met de carrosseriecodes 04 en 05 zoals genoemd in aanhangsel 2 van bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG.”;
|
|
b)
|
punt 1.3 wordt vervangen door:
“1.3.
|
De in aanhangsel 1 genoemde voorzieningen en uitrusting worden niet voor de bepaling van de lengte, breedte en hoogte in aanmerking genomen.”.
|
|
c)
|
de volgende punten 1.3.1 tot en met 1.4.2 worden ingevoegd:
“1.3.1.
|
Aanvullende voorschriften voor de in aanhangsel 1 genoemde aerodynamische voorzieningen
|
1.3.1.1.
|
Aerodynamische voorzieningen en uitrusting met een lengte van niet meer dan 500 mm in de gebruiksstand mogen de bruikbare lengte van de laadruimte niet vergroten. Ze moeten zo zijn gebouwd dat ze zowel in de ingetrokken of ingeklapte stand als in de gebruiksstand kunnen worden vergrendeld. Dergelijke voorzieningen en uitrusting moeten bovendien zo zijn gebouwd dat ze kunnen worden ingetrokken of ingeklapt wanneer het voertuig stilstaat, zodat de maximaal toegestane breedte van het voertuig met niet meer dan 25 mm aan beide zijden van het voertuig wordt overschreden en de maximaal toegestane lengte van het voertuig met niet meer dan 200 mm wordt overschreden, waarbij ten minste een afstand van 1 050mm hoogte boven de grond moet worden gehandhaafd, zodat zij geen nadelige invloed hebben op de bruikbaarheid van het voertuig voor intermodaal vervoer. Bovendien moet worden voldaan aan de voorschriften in de punten 1.3.1.1.1 en 1.3.1.1.3.
|
1.3.1.1.1.
|
De voorzieningen en uitrusting moeten worden onderworpen aan typegoedkeuring in overeenstemming met deze verordening.
|
1.3.1.1.2.
|
Het moet voor de vervoerder mogelijk zijn om de stand van de aerodynamische voorziening en uitrusting te variëren, en om deze in te trekken of te klappen, door een handkracht uit te oefenen van niet meer dan 40 daN. Dit mag ook automatisch worden gedaan.
|
1.3.1.1.3.
|
Aerodynamische voorzieningen en uitrusting die onder alle omstandigheden volledig voldoen aan de voorschriften inzake de afmetingen, hoeven niet intrekbaar of inklapbaar te zijn.
|
1.3.1.2.
|
Aerodynamische voorzieningen en uitrusting met een lengte van meer dan 500 mm in de gebruiksstand mogen de bruikbare lengte van de laadruimte niet vergroten. Ze moeten zo zijn gebouwd dat ze zowel in de ingetrokken of ingeklapte stand als in de gebruiksstand kunnen worden vergrendeld. Dergelijke voorzieningen moeten bovendien zo zijn gebouwd dat ze kunnen worden ingetrokken of ingeklapt wanneer het voertuig stilstaat, zodat de maximaal toegestane breedte van het voertuig met niet meer dan 25 mm aan beide zijden van het voertuig wordt overschreden en de maximaal toegestane lengte van het voertuig met niet meer dan 200 mm wordt overschreden, waarbij ten minste een afstand van 1 050mm hoogte boven de grond moet worden gehandhaafd, zodat zij geen nadelige invloed hebben op de bruikbaarheid van het voertuig voor intermodaal vervoer. Bovendien moet worden voldaan aan de voorschriften in de punten 1.3.1.2.1 tot en met 1.3.1.2.4.
|
1.3.1.2.1.
|
De voorzieningen en uitrusting moeten worden onderworpen aan typegoedkeuring in overeenstemming met deze verordening.
|
1.3.1.2.2.
|
Het moet voor de vervoerder mogelijk zijn om de stand van de aerodynamische voorziening en uitrusting te variëren, en om deze in te trekken of te klappen, door een kracht uit te oefenen van niet meer dan 40 daN. Dit mag ook automatisch worden gedaan.
|
1.3.1.2.3.
|
Elk verticaal hoofdelement of samenstel van elementen en elk horizontaal hoofdelement of samenstel van elementen dat deel uitmaakt van de voorzieningen en uitrusting, weerstaat, indien op het voertuig gemonteerd en in de gebruiksstand, achtereenvolgens opwaarts, neerwaarts, naar links en naar rechts uitgeoefende verticale en horizontale trek- en duwkrachten van 200 daN ± 10 % die statisch worden uitgeoefend op het geometrische centrum van het relevante loodrecht geprojecteerde oppervlak, bij een maximale druk van 2,0 MPa. De voorzieningen en uitrusting mogen vervormen, maar het verstel- en vergrendelsysteem mag als gevolg van de uitgeoefende krachten niet loslaten. De vervorming moet beperkt blijven zodat gewaarborgd wordt dat de maximaal toegestane breedte van het voertuig tijdens en na de test niet met meer dan 25 mm aan beide zijden van het voertuig wordt overschreden.
|
1.3.1.2.4.
|
Elk verticaal hoofdelement of samenstel van elementen en elk horizontaal hoofdelement of samenstel van elementen dat deel uitmaakt van de voorzieningen en uitrusting, weerstaat in de ingetrokken of ingeklapte stand ook een in longitudinale achterwaartse richting uitgeoefende horizontale trekkracht van 200 daN ± 10 % die statisch wordt uitgeoefend op het geometrische centrum van het relevante loodrecht geprojecteerde oppervlak, bij een maximale druk van 2,0 MPa. De voorzieningen en uitrusting mogen vervormen, maar het verstel- en vergrendelsysteem mag als gevolg van de uitgeoefende krachten niet loslaten. De vervorming moet beperkt blijven zodat gewaarborgd wordt dat de maximaal toegestane breedte van het voertuig niet met meer dan 25 mm aan beide zijden van het voertuig wordt overschreden en de maximaal toegestane lengte van het voertuig niet met meer dan 200 mm wordt overschreden.
|
1.3.1.3.
|
Aerodynamische voorzieningen en uitrusting van cabines, zowel in de ingetrokken of ingeklapte stand als in de gebruiksstand, indien van toepassing, moeten zo zijn gebouwd dat de maximaal toegestane breedte van het voertuig met niet meer dan 25 mm aan beide zijden van het voertuig wordt overschreden en dat zij geen nadelige invloed hebben op de bruikbaarheid van het voertuig voor intermodaal vervoer. Bovendien moet worden voldaan aan de voorschriften in de punten 1.3.1.3.1 tot en met 1.3.1.3.4.
|
1.3.1.3.1.
|
De aerodynamische voorzieningen en uitrusting voor cabines worden onderworpen aan typegoedkeuring in overeenstemming met deze verordening.
|
1.3.1.3.2.
|
Geen enkel deel van de voorziening of uitrusting mag, wanneer gemonteerd op een voertuig en zowel in de ingetrokken of ingeklapte stand als in de gebruiksstand, boven de onderrand van de voorruit uitkomen, tenzij het voor de bestuurder niet direct zichtbaar is als gevolg van het instrumentenpaneel of andere standaardbinneninrichting.
|
1.3.1.3.3.
|
De voorziening en uitrusting zijn bekleed met energieabsorberend materiaal. Als alternatief mogen de voorziening en uitrusting bestaan uit materiaal met een hardheid van < 60 Shore (A) overeenkomstig punt 1.3.1.4.
|
1.3.1.3.4.
|
De voorziening en uitrusting mogen niet zijn gemaakt van materiaal dat gemakkelijk in scherpe stukken breekt of scherpe randen krijgt.
|
1.3.1.4.
|
De technische dienst verifieert ten genoegen van de typegoedkeuringsinstantie dat aerodynamische voorzieningen en uitrusting als bedoeld in de punten 1.3.1.1, 1.3.1.2 en 1.3.1.3, zowel in de gebruiksstand als in de ingetrokken of ingeklapte stand, geen negatieve invloed hebben op het gezichtsveld naar voren van de bestuurder en dat ze de ruitensproei- en ruitenwisfuncties en de koeling en ventilatie van de aandrijflijn, het uitlaatsysteem, het remsysteem, de inzittendencabine en de laadruimte niet aanzienlijk beperken. Er moet volledig worden voldaan aan alle overige van toepassing zijnde voorschriften voor de voertuigsystemen, zowel wanneer de voorzieningen en uitrusting in de gebruiksstand staan als wanneer zij ingetrokken of ingeklapt zijn.
In afwijking van de toepasselijke voorschriften met betrekking tot bescherming aan de voorzijde tegen klemrijden, mogen de horizontale afstanden tussen het vooruiteinde van het voertuig als voorzien van aerodynamische voorzieningen en uitrusting en de voorkant van de beschermingsinrichting aan de voorzijde tegen klemrijden, evenals tussen de achterkant van de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden en het achteruiteinde van het voertuig als voorzien van aerodynamische voorzieningen en uitrusting, worden gemeten zonder de voorzieningen en uitrusting in aanmerking te nemen, mits de lengte ervan aan de achterzijde meer dan 200 mm bedraagt, zij in de gebruiksstand staan, en de fundamentele delen van de elementen aan de voorzijde en aan de achterzijde die zich, gemeten in de onbeladen toestand, op een hoogte van ≤ 2,0 m boven de grond bevinden, zijn gemaakt van materiaal met een hardheid van < 60 Shore (A). Smalle ribben, buizen en metaaldraden die een frame of substraat vormen om de fundamentele delen van de elementen te ondersteunen, worden niet voor de bepaling van de hardheid in aanmerking genomen. Om het risico van verwondingen en van penetratie van andere voertuigen in geval van een botsing te voorkomen, mogen de uiteinden van de ribben, buizen en metaaldraden, zowel in de ingetrokken of ingeklapte stand als in de gebruiksstand van de voorziening en uitrusting, echter aan de voorzijde van het voertuig niet voorwaarts en aan de achterzijde niet achterwaarts gericht zijn.
Als alternatief voor de in de vorige alinea genoemde afwijking betreffende de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden, mogen de horizontale afstanden tussen de achterkant van de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden en het achteruiteinde van het voertuig als voorzien van aerodynamische voorzieningen en uitrusting, worden gemeten zonder de aerodynamische voorzieningen en uitrusting in aanmerking te nemen, mits de lengte ervan meer dan 200 mm bedraagt, zij in de gebruiksstand staan, en deze voorzieningen en uitrusting voldoen aan de testbepalingen in aanhangsel 4.
Bij het meten van de horizontale afstanden tussen de achterkant van de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden en het achteruiteinde van het voertuig moeten de aerodynamische voorzieningen en uitrusting evenwel in de ingetrokken of ingeklapte stand staan, of moet de resulterende uitstekende lengte overeenkomstig punt 1.6.1 van aanhangsel 4 in aanmerking worden genomen indien die lengte groter is dan de lengte in de ingetrokken of ingeklapte stand.
|
1.4.1.
|
Wanneer de voorkant van de cabineplaats van het motorvoertuig, met inbegrip van alle externe uitstekende delen van, bijvoorbeeld, het chassis, de bumper, wielbeschermers en wielen, volledig in overeenstemming is met de parameters van de driedimensionale omhulling zoals uiteengezet in aanhangsel 5 en de laadruimte niet langer is dan 10,5 m, mag het voertuig de in punt 1.1.1 genoemde maximaal toegestane lengte overschrijden.
|
1.4.2.
|
In het in punt 1.4.1 genoemde geval vermeldt de fabrikant onder of naast de verplichte opschriften op de voorgeschreven constructieplaat, buiten een duidelijk gemarkeerde rechthoek waarin uitsluitend de verplichte informatie staat, het volgende aanvullende symbool.
‘96/53/EC ARTICLE 9A COMPLIANT’
De tekens van het symbool zijn ten minste 4 mm hoog. De tekst “96/53/EC ARTICLE 9A COMPLIANT” wordt ook vermeld onder “opmerkingen” in het conformiteitscertificaat, zodat deze informatie kan worden opgenomen in de registratiedocumenten aan boord van het voertuig.”;
|
|
a)
|
de volgende punten 2.1.4, 2.1.4.1 en 2.1.4.2 worden toegevoegd:
“2.1.4.
|
In het geval van door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije motorvoertuigen:
|
2.1.4.1.
|
Het bijkomend gewicht dat voor alternatieve brandstof- of emissievrije technologie nodig is, wordt overeenkomstig punt 2.3 van bijlage I bij Richtlijn 96/53/EG bepaald op basis van de door de fabrikant verstrekte documentatie. De juistheid van de opgegeven informatie wordt ten genoegen van de typegoedkeuringsinstantie door de technische dienst geverifieerd.
|
2.1.4.2.
|
De fabrikant vermeldt onder of naast de verplichte opschriften op de voorgeschreven constructieplaat, buiten een duidelijk gemarkeerde rechthoek waarin uitsluitend de verplichte informatie staat, het volgende aanvullende symbool en de waarde van het bijkomend gewicht.
‘96/53/EC ARTICLE 10B COMPLIANT — XXXX KG’
De tekens van het symbool en de vermelde waarde zijn ten minste 4 mm hoog.
Totdat er voor de waarde van het bijkomend gewicht een aparte vermelding op het conformiteitscertificaat wordt ingevoerd, moet die waarde ook worden vermeld onder “opmerkingen” in het conformiteitscertificaat, zodat deze informatie kan worden opgenomen in de registratiedocumenten aan boord van het voertuig.”;
|
|
b)
|
het volgende punt 5.1.2 wordt ingevoegd:
“5.1.2.
|
De voorschriften in de punten 5.1 en 5.1.1 zijn niet van toepassing op de puur elektrische rijmodus van hybride elektrische voertuigen.”;
|
|
c)
|
punt 5.2 wordt vervangen door:
“5.2.
|
Het motorvermogen wordt gemeten volgens VN/ECE-Reglement nr. 85.”;
|
|
d)
|
in punt 6.1.1 wordt de volgende zin toegevoegd:
“Indien het voertuig is uitgerust met aerodynamische voorzieningen of uitrusting als bedoeld in de punten 1.3.1.1, 1.3.1.2 en 1.3.1.3, staan de voorzieningen en uitrusting in de uitgeschoven en gebruiksstand of in de vaste gebruiksstand indien van toepassing voor onder punt 1.3.1.3 vallende voorzieningen en uitrusting.”;
|
e)
|
het volgende punt 6.4 wordt ingevoegd:
“6.4.
|
Met instemming van de technische dienst en de typegoedkeuringsinstantie mag door middel van numerieke simulatie overeenkomstig bijlage XVI bij Richtlijn 2007/46/EG worden aangetoond dat is voldaan aan de voorschriften met betrekking tot de manoeuvreerbaarheid. Bij twijfel mogen de technische dienst en de typegoedkeuringsinstantie eisen dat een volledige fysieke test wordt uitgevoerd.”;
|
|
f)
|
in punt 7.1 wordt de volgende zin toegevoegd:
“Indien het voertuig is uitgerust met aerodynamische voorzieningen of uitrusting als bedoeld in de punten 1.3.1.1, 1.3.1.2 en 1.3.1.3, staan de voorzieningen en uitrusting in de uitgeschoven en gebruiksstand.”;
|
g)
|
het volgende punt 7.3 wordt toegevoegd:
“7.3.
|
Met instemming van de technische dienst en de typegoedkeuringsinstantie mag door middel van numerieke simulatie overeenkomstig bijlage XVI bij Richtlijn 2007/46/EG worden aangetoond dat is voldaan aan de voorschriften met betrekking tot de maximale uitzwaai van de achterkant. Bij twijfel mogen de technische dienst en de typegoedkeuringsinstantie eisen dat een volledige fysieke test wordt uitgevoerd.”;
|
|
|