Gedelegeerde richtlijn 2020/12 - Aanvulling van Richtlijn 2017/2397 wat betreft normen betreffende competenties en de overeenkomstige kennis en vaardigheden voor praktijkexamens, de goedkeuring van simulatoren en medische geschiktheid - Hoofdinhoud
10.1.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 6/15 |
GEDELEGEERDE RICHTLIJN (EU) 2020/12 VAN DE COMMISSIE
van 2 augustus 2019
tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2017/2397 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft normen betreffende competenties en de overeenkomstige kennis en vaardigheden voor praktijkexamens, de goedkeuring van simulatoren en medische geschiktheid
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn (EU) 2017/2397 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in de binnenvaart en tot intrekking van de Richtlijnen 91/672/EEG en 96/50/EG (1) van de Raad, en met name artikel 17, leden 1 en 4, artikel 21, lid 2, en artikel 23, lid 6,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Richtlijn (EU) 2017/2397 zijn de voorwaarden en procedures vastgesteld voor de certificering van de kwalificaties van personen die betrokken zijn bij het bedienen van een vaartuig op de binnenwateren van de Unie. De certificering heeft tot doel de mobiliteit te faciliteren, de veiligheid van de scheepvaart te garanderen en de bescherming van mensenlevens en het milieu te waarborgen. |
(2) |
Teneinde te voorzien in minimale geharmoniseerde normen voor de certificering van kwalificaties, is aan de Commissie de bevoegdheid verleend om nadere regels vast te stellen met normen voor competenties en bijbehorende kennis en vaardigheden, voor praktijkexamens, voor de goedkeuring van simulatoren en inzake medische geschiktheid. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 32 van Richtlijn (EU) 2017/2397 moet in de gedelegeerde handelingen worden verwezen naar de door het Europees Comité voor de opstelling van standaarden voor de binnenvaart (Cesni) vastgestelde normen en moet de volledige tekst daarvan in die handelingen worden opgenomen op voorwaarde dat die normen beschikbaar en actueel zijn, dat zij beantwoorden aan in alle bijlagen van die richtlijn vastgestelde toepasselijke vereisten en dat de belangen van de Unie niet in het gedrang komen door wijzigingen in het besluitvormingsproces van het Cesni. Met de vaststelling van de eerste standaarden inzake beroepskwalificaties voor de binnenvaart tijdens de bijeenkomst van het Cesni op 8 november 2018 is aan de drie voorwaarden voldaan. |
(4) |
In de competentiestandaarden moeten de vereiste basiscompetenties voor de veilige bediening van een vaartuig worden vastgesteld voor de bemanningsleden op operationeel en leidinggevend niveau, voor schippers die gemachtigd zijn om met behulp van een radar te varen, voor schippers die waterwegen van maritieme aard mogen bevaren, voor de deskundigen voor de passagiersvaart en voor deskundigen op het gebied van vloeibaar aardgas (LNG). Elke vereiste competentie moet worden gedefinieerd met de bijbehorende vereiste kennis en vaardigheden. |
(5) |
Om de bestuurlijke autoriteiten in staat te stellen de bij artikel 17, lid 3, van Richtlijn (EU) 2017/2397 vereiste praktijkexamens op vergelijkbare wijze uit te voeren, moeten normen voor praktijkexamens worden vastgesteld. Daartoe moeten in de normen voor elk praktijkexamen de specifieke competenties en beoordelingssituaties worden omschreven, met inbegrip van een specifiek scoresysteem en technische voorschriften voor vaartuigen en installaties aan de wal. Er moet worden voorzien in een aanvullende module voor kandidaat-schippers die nog geen beoordeling op operationeel niveau hebben afgelegd, zodat ook kan worden nagegaan of zij over de bekwaamheden beschikken voor de uitvoering van de bijbehorende toezichthoudende taken. |
(6) |
Er moeten normen voor de goedkeuring van simulatoren worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de voor een competentiebeoordeling gebruikte simulatoren zodanig zijn ontworpen dat de competenties overeenkomstig de normen voor praktijkexamens kunnen worden getest. De normen moeten betrekking hebben op de technische en functionele eisen voor de bediening van vaartuigen en radarsimulatoren, alsook op de procedure voor de administratieve goedkeuring van die simulatoren. |
(7) |
Om de nationale verschillen in medische eisen en examenprocedures te verkleinen en ervoor te zorgen dat medische certificaten die in de binnenvaart aan leden van de dekbemanning worden afgegeven een correcte indicator zijn van hun medische geschiktheid voor het werk dat zij zullen verrichten, moeten normen voor medische geschiktheid worden vastgesteld. In die normen moet worden gespecificeerd welke tests de artsen moeten uitvoeren en welke criteria zij moeten toepassen om te bepalen of de leden van de dekbemanning medisch geschikt zijn voor hun taak. Zij moeten betrekking hebben op het gezichtsvermogen, het gehoor en de fysieke en psychologische toestand, die tot een tijdelijke of permanente ongeschiktheid voor het werk kunnen leiden, alsmede op mogelijke milderende maatregelen en beperkingen. Met het oog op de samenhang moeten de normen worden gebaseerd op de door de Internationale Arbeidsorganisatie en de Internationale Maritieme Organisatie gepubliceerde richtsnoeren voor het medisch onderzoek van zeevarenden, in het bijzonder op de criteria voor kustdiensten. |
(8) |
Om redenen van samenhang en efficiëntie moet de omzettingsdatum van deze gedelegeerde richtlijn worden afgestemd op de omzettingsdata van Richtlijn (EU) 2017/2397. |
(9) |
Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet de informatie die de lidstaten bij de omzetting van een richtlijn aan de Commissie moeten verstrekken, duidelijk en nauwkeurig zijn. Dit geldt ook voor deze gedelegeerde handeling, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 17, lid 1, van Richtlijn (EU) 2017/2397 bedoelde competentiestandaarden en bijbehorende kennis en vaardigheden zijn vastgesteld in bijlage I bij deze richtlijn.
Artikel 2
De in artikel 17, lid 3, van Richtlijn (EU) 2017/2397 bedoelde normen inzake praktijkexamens zijn vastgesteld in bijlage II bij deze richtlijn.
Artikel 3
De in artikel 21, lid 2, van Richtlijn (EU) 2017/2397 bedoelde normen voor de goedkeuring van simulatoren zijn vastgesteld in bijlage III bij deze richtlijn.
Artikel 4
De in artikel 23, lid 6, van Richtlijn (EU) 2017/2397 bedoelde normen inzake medische geschiktheid zijn vastgesteld in bijlage IV bij deze richtlijn.
Artikel 5
-
1.De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 17 januari 2022 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
-
2.Lid 1 is niet van toepassing op lidstaten die Richtlijn (EU) 2017/2397 niet volledig hebben omgezet en ten uitvoer gelegd overeenkomstig artikel 39, leden 2, 3 of 4, van die richtlijn. Als een dergelijke lidstaat Richtlijn (EU) 2017/2397 volledig omzet en ten uitvoer legt, doet hij tegelijkertijd de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen en stelt hij de Commissie daarvan in kennis.
-
3.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 6
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 7
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 2 augustus 2019.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
BIJLAGE I
STANDAARDEN INZAKE COMPETENTIES EN BIJBEHORENDE KENNIS EN VAARDIGHEDEN
-
I.Competentiestandaarden voor het operationeel niveau
-
1.Navigatie
1.1. De matroos is in staat de leiding van het vaartuig assistentie te verlenen bij het manoeuvreren en besturen van een vaartuig op binnenwateren. De matroos moet hiertoe in staat zijn op alle soorten waterwegen en in alle soorten havens.
In het bijzonder moet de matroos in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
|
-
2.Bedienen van het vaartuig
2.1. De matroos moet in staat zijn de leiding van het vaartuig te assisteren bij de controle op de bediening van het vaartuig en de zorg voor de opvarenden.
De matroos moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||
|
|
||||||
|
|
||||||
|
|
||||||
|
|
||||||
|
|
2.2. De matroos moet in staat zijn de uitrusting van het vaartuig te gebruiken.
De matroos moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
-
3.Ladingbehandeling, stuwen en passagiersvervoer
3.1. De matroos moet in staat zijn de leiding van het vaartuig te assisteren bij het voorbereiden van, stuwen van lading en toezicht op de lading tijdens het laden en lossen.
De matroos moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
3.2. De matroos moet in staat zijn de leiding van het vaartuig te assisteren bij dienstverlening aan passagiers en rechtstreeks bijstand te verlenen aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit overeenkomstig de opleidingsvereisten en instructies van bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 1177/2010 van het Europees Parlement en de Raad (1).
De matroos moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||
|
|
||||||
|
|
||||||
|
|
||||||
|
|
-
4.Scheepsbouw, elektriciteit, elektronica en meet-en regeltechniek
4.1. De matroos moet in staat zijn de leiding van het vaartuig te assisteren bij werkzaamheden op het gebied van scheepswerktuigkunde, elektriciteit, elektronica en meet- en regeltechniek, teneinde de algemene technische veiligheid te waarborgen.
De matroos moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
4.2. De matroos moet in staat zijn onderhoudswerkzaamheden uit te voeren aan uitrusting op het gebied van scheepswerktuigkunde elektriciteit, elektronica en meet- en regeltechnieken teneinde de algemene technische veiligheid te waarborgen.
De matroos moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||
|
|
||||||
|
|
||||||
|
|
||||||
|
|
||||||
|
|
-
5.Onderhoud en reparatie
5.1. De matroos moet in staat zijn de leiding te assisteren bij het onderhoud en de reparatie van het vaartuig, zijn apparatuur en zijn uitrusting.
De matroos moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
-
6.Communicatie
6.1. De matroos moet in staat zijn de algemene en beroepsmatige communicatie te verzorgen, hetgeen ook de vaardigheid inhoudt om gestandaardiseerde communicatiezinnen te gebruiken in geval van communicatieproblemen.
De matroos moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
6.2. De matroos moet over sociale vaardigheden beschikken.
De matroos moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
-
7.Gezondheid, veiligheid en milieubescherming
7.1. De matroos moet in staat zijn de veiligheidsvoorschriften in acht te nemen, en zich bewust zijn van het belang van de gezondheids- en veiligheidsvoorschriften en van het belang van het milieu.
De matroos moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
7.2. De matroos moet in staat zijn het belang van opleiding aan boord te herkennen en treedt kordaat op in geval van noodsituaties.
De matroos moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||
|
Vaardigheid om vluchtwegen vrij te houden (rekening houdend met de plaatselijke kenmerken aan boord). |
||||||||||||||||||||||||||
|
Vaardigheid om communicatie- en alarmsystemen en -uitrustingen voor noodsituaties te gebruiken. |
7.3. De matroos moet in staat zijn voorzorgsmaatregelen te nemen om brand te voorkomen en brandblusapparatuur correct kunnen gebruiken.
De matroos moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
7.4. De matroos moet in staat zijn taken uit te voeren en daarbij het belang van milieubescherming in acht te nemen.
De matroos moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
II. Competentiestandaarden voor het leidinggevend niveau
-
0.Toezicht
De schipper moet in staat zijn opdrachten te geven tot en controle uit te oefenen over alle taken die worden uitgevoerd door de in afdeling 1 van bijlage II bij Richtlijn (EU) 2017/2397 bedoelde andere dekbemanningsleden, hetgeen inhoudt dat hij over adequate capaciteiten moet beschikken om deze taken uit te voeren.
Een persoon die de kwalificatie als schipper wenst te verkrijgen, moet aantonen dat hij of zij over de in de punten 0.1 tot en met 7.4 opgesomde competenties beschikt, tenzij hij of zij voldoet aan één van de onderstaande criteria:
— |
hij of zij heeft een goedgekeurd opleidingsprogramma afgerond dat is gebaseerd op de competentiestandaarden voor het operationeel niveau, |
— |
hij of zij is geslaagd voor een competentiebeoordeling door een bestuurlijke instantie die tot doel had na te gaan of is voldaan aan de competentiestandaarden voor het operationeel niveau. |
0.1. Navigatie
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
0.2. Bedienen van het vaartuig
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||
|
|
||||||
|
|
0.3. Ladingbehandeling, stuwen en passagiersvervoer
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
0.4. Scheepswerktuigkunde, elektriciteit, elektronica en meet- en regeltechniek
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
Vaardigheid om de machinekamer, hoofdmotor, belangrijkste machines en hulpuitrustingen en controlesystemen te onderhouden en in goede staat te houden. |
||||||||||||||||
|
Vaardigheid om pompen, leidingsystemen en bilge- en ballastsystemen te onderhouden en in goede staat te houden. |
0.5. Onderhoud en reparaties
-De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
0.6. Communicatie
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||
|
|
0.7. Gezondheid, veiligheid en milieubescherming
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Vaardigheid om communicatiemiddelen, alarmsystemen en -uitrustingen voor noodsituaties te gebruiken. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
-
1.Navigatie
1.1. De schipper moet in staat zijn een reis te plannen en te navigeren op de binnenwateren, hetgeen ook inhoudt dat hij of zij in staat moet zijn de meest logische, economische en milieuvriendelijke vaarroute te kiezen om de laad- en losbestemmingen te bereiken, rekening houdend met de toepasselijke vaarreglementen en de overeengekomen regels die van toepassing zijn in de binnenvaart.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
1.2. De schipper moet in staat zijn de kennis over de toepasselijke regels voor het bemannen van een vaartuig toe te passen, met inbegrip van de kennis over rusttijden en de samenstelling van de dekbemanning.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||||||||
|
|
1.3. De schipper moet in staat zijn te varen en te manoeuvreren en daardoor het veilige gebruik van het vaartuig onder alle omstandigheden op de binnenwateren te waarborgen, ook in situaties met grote verkeersdrukte of waarin andere schepen gevaarlijke goederen vervoeren waarvoor een basiskennis van het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN) vereist is.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
1.4. De schipper moet in staat zijn te reageren op noodsituaties bij de navigatie op binnenwateren.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||
|
|
||||||
|
|
||||||
|
|
||||||
|
|
-
2.Bedienen van het vaartuig
2.1. De schipper moet in staat zijn kennis van scheepsbouw en constructiemethoden in de binnenvaart toe te passen bij het bedienen van verschillende soorten vaartuigen en over een basiskennis beschikken inzake technische voorschriften voor binnenschepen als bedoeld in Richtlijn (EU) 2016/1629 van het Europees Parlement en de Raad (2).
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
2.2. De schipper moet in staat zijn controle en toezicht te houden op de verplichte uitrusting zoals genoemd in het geldende certificaat voor het vaartuig.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||
|
|
||||||||
|
|
-
3.Ladingbehandeling, stuwen en passagiersvervoer
3.1 De schipper moet in staat zijn te plannen en te waarborgen dat de lading veilig wordt geladen, gestouwd, vastgezet, gelost en behandeld tijdens de vaart.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
3.2. De schipper moet in staat zijn de stabiliteit van het vaartuig te plannen en te waarborgen.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||
|
|
||||||
|
|
3.3. De schipper moet in staat zijn het veilige vervoer van passagiers en de zorg voor de passagiers tijdens de vaart te plannen en te waarborgen, met inbegrip van rechtstreekse bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit overeenkomstig de opleidingseisen en instructies van bijlage IV bij Verordening (EU) Nr. 1177/2010.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
-
4.Scheepswerktuigkunde, elektriciteit, elektronica en meet- en regeltechniek
4.1. De schipper moet in staat zijn de werkzaamheden op het gebied van scheepswerktuigkunde, elektriciteit, elektronica en meet-en regeltechniek.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
4.2. De schipper moet in staat zijn toezicht te houden op de hoofdmotoren, hulpwerktuigen en -apparatuur.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
Vaardigheid om handleidingen te gebruiken en te interpreteren om motorprestaties te evalueren en motoren adequaat te bedienen. |
4.3. De schipper moet in staat zijn instructies te geven met betrekking tot de pomp van het vaartuig en het pompregelsysteem en deze te plannen.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN AARDIGHEDEN |
||||||
|
|
4.4. De schipper moet ervoor kunnen zorgen dat elektrotechnische apparatuur van het vaartuig op een veilige manier wordt gebruikt, bediend, onderhouden en gerepareerd.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
4.5. De schipper moet in staat zijn toezicht te houden op het veilige onderhoud en de reparatie van technische apparatuur.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||
|
|
||||||
|
|
||||||
|
|
-
5.Onderhoud en reparatie
5.1. De schipper moet in staat zijn het onderhoud en de reparatie van het vaartuig en zijn uitrusting te organiseren in overeenstemming met de veiligheidseisen.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||
|
Vaardigheid om de bemanning te instrueren en te superviseren overeenkomstig de werkprocedures en veiligheidsbeperkingen voor het gebruik van touwen en draden conform het certificaat voor het vaartuig en de gegevensbladen. |
-
6.Communicatie
6.1. De schipper moet in staat zijn het personeelsbeheer te verzorgen, zich verantwoordelijk op te stellen en te zorgen voor de organisatie van het werk en de opleidingen aan boord van het vaartuig.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
||||||||||||||
|
|
6.2. De schipper moet in staat zijn te allen tijde een goede communicatie te waarborgen, met inbegrip van het gebruik van gestandaardiseerde communicatiezinnen in situaties met communicatieproblemen.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||
|
|
||||||
|
|
6.3 De schipper moet in staat zijn een evenwichtig en sociaal werkklimaat aan boord te bevorderen.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
-
7.Gezondheid, veiligheid, passagiersrechten en milieubescherming
7.1. De schipper moet in staat zijn toezicht te houden op de toepasselijke wettelijke eisen en maatregelen te nemen om mensenlevens te beschermen.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||
|
|
7.2. De schipper moet in staat zijn de veiligheid en beveiliging van de opvarenden te handhaven, met inbegrip van rechtstreekse bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit overeenkomstig de opleidingseisen en instructies van bijlage IV bij Verordening (EU) Nr. 1177/2010.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
7.3. De schipper moet in staat zijn noodplannen en plannen voor schadebeperking op te stellen en om te gaan met noodsituaties.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
||||||||
|
|
7.4. De schipper moet in staat zijn ervoor te zorgen dat aan de eisen inzake milieubescherming wordt voldaan.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
III. Competentiestandaarden voor het varen op binnenwateren van maritieme aard
-
1.Een schipper die op binnenwateren van maritieme aard vaart, moet in staat zijn te werken met actuele kaarten, berichten aan schippers en zeelieden en andere publicaties die specifiek betrekking hebben op waterwegen van maritieme aard.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||||
|
|
-
2.De schipper die op binnenwateren van maritieme aard vaart, moet in staat zijn met getijdengegevens, -stromingen, -perioden en -cycli, de tijdstippen van getijdenstromingen en getijden en variaties in een estuarium om te gaan.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||
|
|
-
3.De schipper die op binnenwateren van maritieme aard vaart, moet in staat zijn SIGNI (Signalisation de voies de Navigation Intérieure) en IALA (Internationale Associatie voor maritieme ondersteuning van navigatie en vuurtoreninstanties) te gebruiken ten behoeve van veilige scheepvaart op binnenwateren van maritieme aard.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||
|
|
IV. Competentiestandaarden voor het besturen van een vaartuig met behulp van een radar
-
1.Een schipper die met behulp van de radar vaart, moet in staat zijn vóór de afvaart passende maatregelen te nemen met betrekking tot het varen met behulp van de radar.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||
|
|
-
2.Een schipper die met behulp van een radar vaart, moet in staat zijn radarbeelden te interpreteren en de informatie van de radar te analyseren.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||
|
|
||||||||||||
|
|
-
3.De schipper die vaart met behulp van radar moet in staat zijn interferenties van verschillende oorsprong te verminderen.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||
|
|
||||||
|
|
||||||
|
|
-
4.Een schipper die met behulp van een radar vaart, moet daarbij rekening kunnen houden met de regels die van toepassing zijn in de binnenvaart en de regels inzake varen met behulp van de radar (zoals eisen inzake bemanning of technische voorschriften voor vaartuigen) in acht kunnen nemen.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||
|
|
-
5.De schipper die met behulp van radar vaart, moet in staat zijn om te gaan met specifieke omstandigheden, zoals druk verkeer, uitval van apparaten, gevaarlijke situaties.
De schipper moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||
|
|
-
V.COMPETENTIESTANDAARDEN VOOR DESKUNDIGEN VOOR DE PASSAGIERSVAART
-
1.De deskundige moet in staat zijn het gebruik van reddingsmiddelen aan boord van passagiersschepen te organiseren.
De deskundige moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||
|
|
-
2.De deskundige moet in staat zijn veiligheidsinstructies toe te passen en de nodige maatregelen te nemen ter bescherming van passagiers in het algemeen, met name in noodgevallen (bv. evacuatie, schade, aanvaring, aan de grond lopen, brand, explosie of andere situaties waarbij paniek kan ontstaan), met inbegrip van rechtstreekse bijstand aan gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit, in overeenstemming met de opleidingseisen en instructies van bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 1177/2010.
De deskundige moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
-
3.De deskundige moet in staat zijn in eenvoudig Engels te communiceren.
De deskundige moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||
|
|
-
4.De deskundige moet kunnen voldoen aan de relevante voorschriften van Verordening (EU) nr. 1177/2010.
De deskundige moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||
|
|
VI. Competentiestandaarden voor deskundigen op het gebied van vloeibaar aardgas (LNG)
-
1.De deskundige moet in staat zijn te zorgen voor de naleving van wetgeving en normen die van toepassing zijn op vaartuigen die LNG als brandstof gebruiken, en van andere toepasselijke regelgeving op het gebied van de gezondheid en veiligheid.
De deskundige moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||
|
|
||||||||
|
|
-
2.De deskundige moet op de hoogte blijven van specifieke aandachtspunten met betrekking tot LNG, en de risico’s ervan kunnen herkennen en beheren.
De deskundige moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||
|
|
||||||
|
|
-
3.De deskundige moet de specifieke LNG-installaties veilig kunnen bedienen.
De deskundige moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
-
4.De deskundige moet regelmatige controles van de LNG-installatie kunnen waarborgen.
De deskundige moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||
|
|
-
5.De deskundige moet weten hoe het bunkeren van LNG op een veilige en gecontroleerde manier moet worden uitgevoerd.
De deskundige moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||||||||||||
|
|
-
6.De deskundige moet in staat zijn de LNG-installatie klaar te maken voor onderhoud aan het vaartuig.
De deskundige moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||
|
|
-
7.De deskundige moet in staat zijn om te gaan met noodsituaties in verband met LNG.
De deskundige moet in staat zijn:
KOLOM 1 COMPETENTIE |
KOLOM 2 KENNIS EN VAARDIGHEDEN |
||||||||||||||||||||||
|
|
-
Verordening (EU) nr.1177/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende de rechten van passagiers die over zee of binnenwateren reizen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 1).
-
Richtlijn (EU) 2016/1629 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van Richtlijn 2006/87/EG (PB L 252 van 16.9.2016, blz. 118).
BIJLAGE II
STANDAARD VOOR PRAKTIJKEXAMENS
-
I.Standaarden voor het praktijkexamen ter verkrijging van een specifieke vergunning voor het varen met behulp van een radar
-
1.Specifieke vaardigheden en beoordelingssituaties
Het staat de examinatoren vrij zelf de inhoud van de individuele examenonderdelen te bepalen.
De examinatoren moeten onderdelen 1-16 en ten minste één van de onderdelen 17 tot en met 19 testen. Kandidaten moeten voor elk onderdeel minimaal 7 van de 10 punten behalen.
Nr. |
Competenties |
Examenonderdelen |
1 |
1.1 |
navigatieradarinstallaties inschakelen en instellen, en de werking ervan controleren; |
2 |
1.1 |
bochtaanwijzers inschakelen en instellen, en de werking ervan controleren; |
3 |
1.1 |
het radarbeeld correct interpreteren door bereik, resolutie, helderheid, versterking, contrast, andere aangesloten apparatuur, centrering en afstemming in te stellen; |
4 |
1.1 |
gebruik van bochtaanwijzers, bijvoorbeeld door de draaisnelheid overeenkomstig de maximale draaisnelheid van het vaartuig in te stellen; |
5 |
2.1 |
de plaats van de antenne op het beeldscherm en de koerslijn, de instelling van de positie, koers en draaiing van het eigen vaartuig identificeren en de bepaling van de afstanden en het bereik identificeren; |
6 |
2.1 |
het gedrag van andere verkeersdeelnemers (stilliggende, tegemoetkomende en in dezelfde richting varende vaartuigen) interpreteren; |
7 |
2.2 |
de door de radar geboden informatie zoals koerslijn, elektronische peillijn, afstandsringen en variabele afstandsmeetring, nalichtspoor, decentrering en evenwijdige lijnen analyseren en het radarbeeld verklaren; |
8 |
3.1 |
storingen die uitgaan van het eigen vaartuig verminderen door de antenne te controleren en door meervoudige reflecties, bijvoorbeeld in het gebied van de laadruimte, te verminderen; |
9 |
3.2 |
maatregelen nemen ter vermindering van omgevingsstoringen door de invloed van regen of golfslag te reduceren, door correct om te gaan met strooivelden (bijvoorbeeld bij bruggen), valse echo's of spookecho's (schijndoelen) van hoogspanningsleidingen, radarschaduw (schaduwvorming) en effecten van meerwegpropagatie; |
10 |
3.3 |
storingen opheffen die het gevolg zijn van andere navigatieradarinstallaties door gebruik te maken van interferentie-onderdrukking; |
11 |
4.1 |
adequaat taken toewijzen aan dekbemanningsleden; |
12 |
4.1 |
zorg dragen voor samenwerking tussen de roerganger en de persoon die de navigatieradarinstallaties gebruikt overeenkomstig het gezichtsveld en de kenmerken van het stuurhuis; |
13 |
4.1 |
gebruik van bochtaanwijzers en Inland ECDIS of daarmee vergelijkbare visualiseringssystemen gecombineerd met radar; |
14 |
4.1 |
handelen volgens de politievoorschriften in omstandigheden met beperkt zicht en in omstandigheden met goed zicht; |
15 |
4.1 |
gebruik van radio, geluidsseinen en koersafspraken maken met behulp van de door middel van de radar verkregen informatie; |
16 |
4.1 |
bevelen geven aan de roerganger, met inbegrip van het controleren van de vereiste kennis en vaardigheden van deze persoon; |
17 |
5.1 |
passende maatregelen nemen bij een hoge verkeersdichtheid; |
18 |
5.1 |
passende maatregelen nemen bij uitval van apparaten; |
19 |
5.1 |
adequaat reageren in onduidelijke of gevaarlijke verkeerssituaties. |
-
2.Technische vereisten inzake vaartuigen die tijdens het praktijkexamen worden gebruikt
Een vaartuig dat voor een praktijkexamen wordt gebruikt, valt onder artikel 2 van Richtlijn (EU) 2017/2397.
Vaartuigen die voor praktijkexamens worden gebruikt om de competenties van een schipper die vaart met behulp van een radar te beoordelen, voldoen aan de technische eisen als bedoeld in artikel 7.06 van standaard ES-TRIN 2017/1 (1). De vaartuigen moeten zijn uitgerust met een bedienbaar Inland ECDIS-apparaat of een daarmee vergelijkbaar visualiseringssysteem.
II. Standaarden voor het praktijkexamen ter verkrijging van het kwalificatiecertificaat van deskundige voor de passagiersvaart
-
1.Specifieke vaardigheden en beoordelingssituaties
Het staat de examinatoren vrij zelf de inhoud van de individuele examenonderdelen te bepalen.
De examinatoren moeten 11 van de 14 onderdelen van categorie I testen, op voorwaarde dat de onderdelen 16 en 20 worden beoordeeld.
De examinatoren moeten 7 van de 8 onderdelen van categorie II testen.
Kandidaten kunnen maximaal 10 punten behalen voor elk afzonderlijk onderdeel.
Voor categorie I moeten de kandidaten voor elk onderdeel minimaal 7 van de 10 punten behalen. Voor categorie II moeten de kandidaten in totaal ten minste 45 punten behalen.
Nr. |
Competenties |
Examenonderdelen |
Categorie I-II |
1 |
1.1 |
Het gebruik demonstreren van reddingsboeien voor passagiers; |
I |
2 |
1.1 |
het gebruik demonstreren van reddingsvesten voor passagiers, dekbemanningsleden en het boordpersoneel, met inbegrip van specifieke individuele reddingsmiddelen voor personen die volgens de veiligheidsrol geen taak hebben; |
I |
3 |
1.1 |
het gebruik demonstreren van geschikte middelen voor evacuatie naar ondiep water, de oever of een ander vaartuig; |
I |
4 |
1.1 |
het gebruik demonstreren van bijboten, met inbegrip van de motor en verstelbare schijnwerper, of van het in artikel 19.15 van ES-TRIN 2017/1 bedoelde platform ter vervanging van de in artikel 19.09, lid 5 t.e.m. 7, van ES-TRIN 2017/1 bedoelde bijboten of collectieve reddingsmiddelen; |
I |
5 |
1.1 |
het gebruik van een geschikte draagbaar demonstreren; |
I |
6 |
1.1 |
het gebruik van verbandtrommels demonstreren; |
I |
7 |
1.1 |
het gebruik demonstreren van de in artikel 19.12, lid 10, van ES-TRIN 2017/1 bedoelde ademhalingsapparaten die onafhankelijk van de omgevingslucht werken, uitrustingspakketten en vluchtmaskers, of een combinatie daarvan; |
I |
8 |
2.1 |
de inspectiefrequentie van de onder nr. 1 t.e.m. 7 van deze tabel bedoelde middelen verifiëren en controleren; |
II |
9 |
2.1 |
controleren of de personen die gebruikmaken van verbandtrommels, ademhalingsapparaten die onafhankelijk van de omgevingslucht werken, uitrustingspakketten of vluchtmaskers, over de noodzakelijke kwalificatie beschikken; |
II |
10 |
2.1 |
reddingsmiddelen correct opbergen en verdelen; |
I |
11 |
2.3 |
zones identificeren die toegankelijk zijn voor passagiers met beperkte mobiliteit; |
II |
12 |
1.1 |
het gebruik demonstreren van reddingsmiddelen voor passagiers met beperkte mobiliteit; |
I |
13 |
2.1 |
onderdelen van de veiligheidsrol en het veiligheidsplan uitleggen; |
II |
14 |
2.1 |
taken toewijzen aan het boordpersoneel overeenkomstig de veiligheidsrol en het veiligheidsplan; |
II |
15 |
2.3 |
taken toewijzen aan het boordpersoneel met betrekking tot niet-discriminerende toegang en de planning van de veiligheidsrol voor passagiers met beperkte mobiliteit; |
II |
16 |
2.3 |
opleiding en instructies organiseren met betrekking tot personen met beperkte mobiliteit overeenkomstig bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 1177/2010; |
I |
17 |
2.2 |
de evacuatie van een passagiersruimte organiseren en uitleggen welke specifieke maatregelen er moeten worden genomen in geval van aanvaring, aan de grond lopen, rook en brand; |
I |
18 |
2.2 |
een beginnende brand bestrijden en omgaan met waterdichte en brandvertragende deuren; |
I |
19 |
2.2 |
noodzakelijke informatie verstrekken aan de schipper, passagiers en externe reddingsdiensten tijdens de simulatie van een noodsituatie; |
II |
20 |
3.1 |
Engelse basiswoordenschat en passende zinswendingen gebruiken voor het begeleiden van passagiers en boordpersoneel onder normale omstandigheden en om hen te waarschuwen en te begeleiden in noodgevallen; |
I |
21 |
4.1 |
uitleggen welke passagiersrechten van toepassing zijn; |
I |
22 |
4.1 |
toepasselijke procedures toepassen om toegang en professionele bijstand te verlenen aan passagiers overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1177/2010. |
II |
-
2.Technische vereisten voor het vaartuig en de walinstallatie die tijdens het praktijkexamen worden gebruikt
De plaats van het examen moet zijn uitgerust met de reddingsmiddelen voor passagiersschepen die noodzakelijk zijn om de in element nr. 2 genoemde vaardigheden aan te tonen, met inbegrip van de specifieke reddingsmiddelen voor hotelschepen overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van ES-TRIN 2017/1. Deze plaats moet ook beschikken over een veiligheidsrol en veiligheidsplan die aan ES-TRIN 2017/1 voldoen, en over geschikte ruimten en voorzieningen om te evalueren of de kandidaat in staat is een evacuatie te organiseren en in geval van brand deze te bestrijden en correct te reageren.
Een vaartuig dat voor een praktijkexamen wordt gebruikt, valt onder artikel 2 van Richtlijn (EU) 2017/2397.
III. Standaarden voor het praktijkexamen ter verkrijging van het kwalificatiecertificaat van deskundige op het gebied van vloeibaar aardgas (LNG)
-
1.Specifieke vaardigheden en beoordelingssituaties
Het staat de examinatoren vrij zelf de inhoud van de individuele examenonderdelen te bepalen. De examinatoren moeten 9 van de 11 onderdelen van categorie I testen.
De examinatoren moeten 5 van de 7 onderdelen van categorie II testen.
Kandidaten kunnen maximaal 10 punten behalen voor elk afzonderlijk onderdeel.
Voor categorie I moeten de kandidaten voor elk getest onderdeel minimaal 7 van 10 punten behalen. Voor categorie II moeten de kandidaten in totaal ten minste 30 punten behalen.
Nr. |
Competenties |
Examenonderdelen |
Categorie I-II |
||||||||
1 |
1.1 |
Instrueren en toezien op handelingen van bemanningsleden aan boord om te zorgen voor de naleving van de toepasselijke wetgeving en standaarden inzake vaartuigen die LNG als brandstof gebruiken, met name ten aanzien van de bunkerprocedure; |
II |
||||||||
2 |
1.2 |
instrueren en toezien op handelingen van bemanningsleden om te zorgen voor de naleving van andere relevante wetgeving op het gebied van de gezondheid en veiligheid; |
II |
||||||||
3 |
2.2 |
risicomanagement uitvoeren, de veiligheid aan boord documenteren (met inbegrip van een veiligheidsplan en veiligheidsinstructies), gevaarlijke plaatsen en brandveiligheid beoordelen en controleren en persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken; |
II |
||||||||
4 |
3.1 |
de werking van LNG verduidelijken; |
II |
||||||||
5 |
3.1 |
druk en temperaturen uitlezen, lens-, opslag-, gastoevoer-, ventilatie-, leiding- en veiligheidssystemen en afsluiters bedienen en de boil-off van LNG uitvoeren; |
I |
||||||||
6 |
4.1 |
dagelijks, wekelijks en regelmatig onderhoud uitvoeren; |
I |
||||||||
7 |
4.1 |
fouten en storingen die tijdens het onderhoud zijn vastgesteld, verhelpen; |
I |
||||||||
8 |
4.1 |
onderhoudswerkzaamheden documenteren; |
II |
||||||||
9 |
5.1 |
bunkerprocedures starten en monitoren, met inbegrip van maatregelen om veilig afmeren en de correcte positie van kabels en leidingen te waarborgen om lekkage te voorkomen, en in staat zijn om maatregelen te treffen om indien nodig de LNG- en bunkeraansluitingen op elk moment veilig te ontkoppelen; |
I |
||||||||
10 |
5.1 |
zorgen voor de naleving van de relevante voorschriften inzake veiligheidszones; |
II |
||||||||
11 |
5.1 |
de start van de bunkerprocedure melden; |
II |
||||||||
12 |
5.1 |
veilig bunkeren in overeenstemming met het handboek, met inbegrip van de vaardigheid om de druk, de temperatuur en het LNG-peil in tanks te monitoren; |
I |
||||||||
13 |
5.1 |
leidingsystemen purgeren, afsluiters sluiten en het vaartuig loskoppelen van de bunkerinstallatie en het einde van de procedure na het bunkeren melden; |
I |
||||||||
14 |
6.1 |
vaardigheid om:
|
I |
||||||||
15 |
7.1 |
adequaat reageren in noodsituaties, zoals:
|
I |
||||||||
16 |
7.1 |
adequaat reageren in geval van brand in de nabijheid van de opslagtanks voor LNG of in de machinekamers; |
I |
||||||||
17 |
7.1 |
adequaat reageren in geval van drukopbouw in de leidingsystemen na een inschakeling van het noodstopsysteem (ESD-systeem, Emergency Shut Down) of -inrichting in geval van dreigend vrijkomen of afblazen; |
I |
||||||||
18 |
7.1 |
noodmaatregelen treffen en noodmaatregelen voor monitoring op afstand nemen, zoals voor de beheersing van een LNG-brand en een plas-, fakkel- of wolkbrand met LNG. |
I |
-
2.Technische eisen inzake vaartuigen en faciliteiten aan wal die voor praktijkexamens worden gebruikt
Vaartuigen en faciliteiten aan wal moeten beschikken over:
1. |
documentatie waarvan gebruik wordt gemaakt voor de beoordeling, zoals:
|
2. |
bijzondere inrichtingen voor het gebruik van LNG:
|
3. |
een geschikte machinekamer:
|
Een vaartuig dat voor een praktijkexamen wordt gebruikt, valt onder artikel 2 van Richtlijn (EU) 2017/2397.
IV. Standaarden voor het praktijkexamen ter verkrijging van het kwalificatiecertificaat van schipper
-
1.Specifieke vaardigheden en beoordelingssituaties
Het examen bestaat uit twee delen: een deel betreffende de planning van de reis en een tweede deel betreffende de uitvoering van de reis. Het gedeelte uitvoering van de reis moet in een ononderbroken zitting worden beoordeeld. Elk gedeelte bestaat uit meerdere onderdelen.
Voor schippers die noch een goedgekeurd opleidingsprogramma hebben afgerond dat is gebaseerd op de competentiestandaarden voor het operationeel niveau, noch zijn geslaagd voor een competentiebeoordeling door een administratieve autoriteit waarbij wordt geverifieerd dat is voldaan aan de competentiestandaarden voor het operationeel niveau, worden de eisen aangevuld met de specifieke onderdelen die zijn vastgelegd in de in hoofdstuk 5 vermelde standaarden (extra module "toezicht" in het kader van het praktijkexamen ter verkrijging van het kwalificatiecertificaat van schipper).
Met betrekking tot de inhoud moet het examen aan de volgende eisen voldoen:
Planning van de reis
Het examengedeelte planning van de reis omvat de onderdelen die in de tabel in aanhangsel 1 zijn opgenomen. De onderdelen worden samengebracht in de categorieën I en II, afhankelijk van hun belang. Uit deze lijst moeten 10 onderdelen uit elke categorie worden geselecteerd en tijdens het examen worden getoetst.
Uitvoering van de reis
De kandidaten dienen aan te tonen dat zij in staat zijn een reis uit te voeren. Een onontbeerlijke voorwaarde daarvoor is dat de kandidaten het vaartuig zelf besturen. De individuele onderdelen die getoetst moeten worden, staan in de tabel in aanhangsel 2 en – in tegenstelling tot het gedeelte planning van de reis – moeten zij altijd allemaal worden getoetst.
Het staat de examinatoren vrij zelf de inhoud van de individuele examenonderdelen te bepalen.
Aanhangsel 1
Inhoud van het examengedeelte “planning van de reis”
In elke categorie moeten 10 onderdelen worden getest. De kandidaat kan maximaal 10 punten behalen voor elk afzonderlijk onderdeel.
Voor categorie I moeten de kandidaten voor elk getest onderdeel minimaal 7 van 10 punten behalen. Voor categorie II moeten de kandidaten in totaal ten minste 60 punten behalen.
Nr. |
Competenties |
Examenonderdelen |
Catego-rie I-II |
1 |
1.1.1 |
In overeenstemming met vervoersovereenkomsten navigeren op Europese binnenwateren, met inbegrip van sluizen en scheepsliften; |
I |
2 |
1.1.3 |
rekening houden met economische en ecologische aspecten van het gebruik van het vaartuig voor een efficiënt en milieuvriendelijk gebruik; |
II |
3 |
1.1.4 |
rekening houden met technische structuren en profielen van waterwegen en overeenkomstige voorzorgsmaatregelen treffen; |
I |
4 |
1.2.1 |
zorgen voor een toereikende bemanning van het vaartuig overeenkomstig de toepasselijke voorschriften; |
I |
5 |
1.3.3 |
veilige toegang tot het vaartuig verlenen; |
II |
6 |
2.1.1 |
de beginselen van scheepsbouw en constructiemethoden in de binnenvaart in acht nemen; |
II |
7 |
2.1.2 |
constructiemethoden van vaartuigen en hun vaareigenschappen onderscheiden, met name in termen van stabiliteit en sterkte; |
II |
8 |
2.1.3 |
structurele delen van vaartuigen en schadebeheersing en -beoordeling begrijpen; |
II |
9 |
2.1.4 |
actie ondernemen om de waterdichtheid van het vaartuig te beschermen; |
I |
10 |
2.2.1 |
de functionaliteiten van uitrustingen van vaartuigen begrijpen; |
II |
11 |
2.2.2 |
specifieke voorschriften inzake het vervoer van lading en passagiers in acht nemen; |
I |
12 |
3.1.1 |
relevante nationale, Europese en internationale regelgeving, codes en standaarden inzake het vervoer van lading begrijpen; |
II |
13 |
3.1.2 |
stuwplannen opstellen en daarbij rekening houden met de kennis over beladings- en ballastsystemen om de belasting van de scheepsromp binnen aanvaardbare grenzen te houden; |
I |
14 |
3.1.3 |
laad- en losprocedures controleren met het oog op een veilig vervoer; |
I |
15 |
3.1.4 |
onderscheid te maken tussen verschillende goederen en hun eigenschappen om toezicht te houden op het veilig en verantwoord laden van goederen in overeenstemming met het stuwplan, en dit te waarborgen; |
II |
16 |
3.2.1 |
het effect van lading en ladingoperaties op trim en stabiliteit in acht nemen; |
I |
17 |
3.2.2 |
de effectieve tonnage van het vaartuig beoordelen, stabiliteitsdiagrammen en trimtabellen alsook toestellen voor de berekening van de beladingstoestanden, met inbegrip van ADB (Automatic Data-Base), gebruiken om een stuwplan te beoordelen; |
I |
18 |
3.3.1 |
relevante nationale, Europese en internationale regelgeving, codes en standaarden inzake het vervoer van passagiers begrijpen; |
II |
19 |
3.3.2 |
veiligheidsoefeningen in overeenstemming met de (veiligheids)controlelijst en veiligheidsrol organiseren en toezicht hierop houden om in potentieel gevaarlijke situaties een veilig gedrag te waarborgen; |
II |
20 |
3.3.3 |
communiceren met passagiers in noodsituaties; |
I |
21 |
3.3.4 |
een risicoanalyse aan boord definiëren en daarop toezicht houden om de toegang van passagiers aan boord te beperken en een doeltreffend veiligheidssysteem aan boord tot stand te brengen om onbevoegden de toegang te verhinderen; |
II |
22 |
3.3.5 |
meldingen van passagiers (bijvoorbeeld over onvoorziene gebeurtenissen, beledigingen, vandalisme) analyseren om op gepaste wijze daarop te reageren; |
II |
23 |
4.4.1 |
mogelijke schade aan elektrische en elektronische apparaten aan boord voorkomen; |
II |
24 |
4.5.3 |
technische en interne documentatie evalueren; |
II |
25 |
5.1.1 |
veilige gedragingen van bemanningsleden met betrekking tot het gebruik van grond- en hulpstoffen waarborgen; |
II |
26 |
5.1.2 |
werkopdrachten zodanig definiëren, superviseren en waarborgen dat bemanningsleden in staat zijn zelfstandig onderhouds- en reparatiewerk uit te voeren; |
II |
27 |
5.1.3 |
materialen en werktuigen kopen en controleren met het oog op de bescherming van de gezondheid en het milieu; |
II |
28 |
5.1.4 |
zorgen dat touwen en draden overeenkomstig de specificaties van de fabrikant en het beoogde gebruik worden gebruikt; |
II |
29 |
6.3.2 |
nationale, Europese en internationale sociale wetgeving toepassen; |
II |
30 |
6.3.3 |
een strikt alcohol- en drugsverbod opleggen en adequaat reageren bij overtredingen, verantwoordelijkheid op zich nemen en de gevolgen van wangedrag uitleggen; |
II |
31 |
6.3.4 |
de inkopen voor en toebereiding van maaltijden aan boord organiseren; |
II |
32 |
7.1.1 |
nationale en internationale wetgeving toepassen en passende maatregelen nemen om de gezondheid te beschermen en ongevallen te voorkomen; |
II |
33 |
7.1.2 |
controle en toezicht uitoefenen op de geldigheid van het certificaat voor het vaartuig en andere relevante documenten voor het vaartuig en zijn gebruik; |
I |
34 |
7.1.3 |
de veiligheidsvoorschriften nakomen bij alle arbeidsprocessen door gebruik te maken van relevante veiligheidsmaatregelen om ongevallen te voorkomen; |
I |
35 |
7.1.4 |
controle en toezicht uitoefenen op alle veiligheidsmaatregelen die nodig zijn voor de reiniging van besloten ruimten alvorens iemand deze opent, betreedt en reinigt; |
II |
36 |
7.2.5 |
reddingsmiddelen en -voorzieningen en de correcte toepassing van persoonlijke beschermingsmiddelen controleren; |
II |
37 |
7.3.1 |
voorbereidingen voor reddingsplannen in verschillende soorten noodgevallen inleiden; |
II |
38 |
7.4.1 |
voorzorgsmaatregelen nemen ter voorkoming van milieuvervuiling en relevante uitrusting gebruiken; |
II |
39 |
7.4.2 |
milieuwetgeving toepassen; |
II |
40 |
7.4.3 |
uitrusting en materiaal op een spaarzame en milieuvriendelijke manier gebruiken. |
II |
Aanhangsel 2
Inhoud van het examengedeelte uitvoering van de reis
Alle in dit gedeelte van het examen opgenomen onderdelen moeten worden getest. Voor elk onderdeel moet de kandidaat minimaal 7 van het maximum van 10 punten behalen.
Nr. |
Competenties |
Examenonderdelen |
1 |
1.1.1 |
Het vaartuig besturen en manoeuvres uitvoeren op een wijze die aan de situatie is aangepast en in overeenstemming is met de wettelijke navigatievoorschriften (in functie van de snelheid en de richting van de stroming, de controle van de waterdiepte en de diepgang in beladen toestand, de kielvrijheid, de verkeersdichtheid, de interacties met andere vaartuigen enz.); |
2 |
1.1.4 |
binnenvaartuigen op een juiste en correcte wijze en in overeenstemming met de wettelijke en/of veiligheidsgerelateerde voorschriften afmeren en ontmeren; |
3 |
1.1.5 |
de navigatiehulpmiddelen indien nodig corrigeren of opnieuw afstellen; |
4 |
1.1.5 |
de voor de navigatie benodigde informatie verzamelen door gebruik te maken van de navigatiehulpmiddelen en op basis daarvan de besturing van het vaartuig aanpassen; |
5 |
1.1.6 |
de vereiste apparatuur in het stuurhuis (navigatiehulpmiddelen zoals Inland AIS en Inland ECDIS) inschakelen en goed afstellen; |
6 |
2.2.2 |
nagaan of het vaartuig klaar is voor vertrek in overeenstemming met de voorschriften en of de lading en andere voorwerpen in overeenstemming met de voorschriften en op een veilige manier zijn gestuwd; |
7 |
4.2.2 |
op gepaste wijze reageren op problemen (waar nodig simuleren) tijdens de navigatie (zoals de stijging van de temperatuur van het koelwater, de daling van de oliedruk in de motor, het uitvallen van de hoofdmotor(en), het uitvallen van het roer, verstoorde radiocommunicatie, het uitvallen van de marifooninstallatie of onduidelijke koersen van andere vaartuigen), beslissen over de volgende stappen en de nodige maatregelen voor onderhoudswerkzaamheden (laten) treffen om een veilige navigatie te garanderen; |
8 |
5.1.2 |
zodanig met het vaartuig omgaan dat geanticipeerd kan worden op mogelijke ongevallen en onnodige slijtage vermeden kan worden; een frequente controle uitvoeren van de beschikbare indicatoren; |
9 |
6.1.1 |
gericht communiceren met bemanningsleden (communicatie aan boord) met betrekking tot diverse manoeuvres en in het kader van werkoverleg (zoals briefings), of met personen met wie samenwerking nodig is (met gebruik van alle netwerken voor radiocommunicatie); |
10 |
6.2.2 |
tijdens deze activiteiten communiceren met betrokkenen (aan boord) en met anderen (verkeerscentrales, andere vaartuigen enz.) in overeenstemming met de voorschriften (kanalen, waterwegen op het afgelegde traject); gebruik van de marifoon, telefoon; |
11 |
7.3.3 |
omgaan met een noodsituatie (indien nodig simuleren – bijvoorbeeld man overboord, averij, brand aan boord, vrijkomen van gevaarlijke stoffen, lekken) door middel van snelle en voorzichtige reddings- en/of schadebeperkingsmanoeuvres of –maatregelen. Kennisgeving en informatieverstrekking aan de betrokken personen en bevoegde autoriteiten verzorgen in noodsituaties; |
12 |
7.3.4 |
communiceren met betrokkenen (aan boord) en met anderen (gebruik van de marifoon, telefoon) in geval van een defect om tot een oplossing voor het probleem te komen. |
-
2.Technische vereisten inzake vaartuigen die tijdens het praktijkexamen worden gebruikt
Een vaartuig dat voor een praktijkexamen wordt gebruikt, valt onder artikel 2 van Richtlijn (EU) 2017/2397.
-
V.Standaarden voor de extra module "toezicht" in het kader van het praktijkexamen ter verkrijging van het kwalificatiecertificaat van schipper
Kandidaten die noch een goedgekeurd opleidingsprogramma op basis van de competentiestandaarden voor het operationeel niveau hebben afgerond, noch zijn geslaagd voor een competentiebeoordeling door een administratieve autoriteit waarbij wordt geverifieerd dat is voldaan aan de competentiestandaarden voor het operationeel niveau, moeten voor deze module slagen.
Behalve aan de vereisten van de standaarden voor het praktijkexamen voor het verkrijgen van een vaarbewijs voor schippers moet ook worden voldaan aan de onderstaande vereisten.
-
1.Specifieke vaardigheden en beoordelingssituaties
Het staat de examinatoren vrij zelf de inhoud van de individuele examenonderdelen te bepalen. De examinatoren moeten 20 van de 25 onderdelen van categorie I testen.
De examinatoren moeten 8 van de 12 onderdelen van categorie II testen.
Kandidaten kunnen maximaal 10 punten behalen voor elk afzonderlijk onderdeel.
Voor categorie I moeten de kandidaten voor elk onderdeel minimaal 7 van de 10 punten behalen. Voor categorie II moeten de kandidaten in totaal ten minste 40 punten behalen.
Nr. |
Competenties |
Examenonderdelen |
Categorie I-II |
1 |
0.1.1 |
Beschikbare materialen aan boord, zoals lieren, bolders, touwen en draden, gebruiken en daarbij rekening houden met relevante veiligheidsmaatregelen, met inbegrip van het gebruik van persoonlijke beschermings- en reddingsmiddelen; |
I |
2 |
0.1.2 |
duwstellen/gekoppelde samenstellen koppelen en ontkoppelen met gebruik van de vereiste uitrusting en materialen; |
I |
3 |
0.1.2 |
uitrusting en materialen die aan boord beschikbaar zijn voor koppeloperaties gebruiken en daarbij rekening houden met relevante veiligheidsmaatregelen, met inbegrip van het gebruik van persoonlijke beschermings- en reddingsmiddelen; |
I |
4 |
0.1.3 |
ankermanoeuvres demonstreren; |
I |
5 |
0.1.3 |
uitrusting en materialen die beschikbaar zijn aan boord voor ankeroperaties gebruiken en daarbij rekening houden met relevante veiligheidsmaatregelen, met inbegrip van het gebruik van persoonlijke beschermings- en reddingsmiddelen; |
I |
6 |
0.1.4 |
zorgen voor de waterdichtheid van het vaartuig; |
I |
7 |
0.1.4 |
werk uitvoeren in overeenstemming met de controlelijst aan dek en in verblijfsruimten, zoals het waterdicht maken en het beveiligen van luiken en laadruimen; |
I |
8 |
0.1.5 |
aan dekbemanningsleden uitleggen welke procedures van toepassing zijn bij het passeren van sluizen, stuwen en bruggen en deze demonstreren; |
II |
9 |
0.1.6 |
met de dag- en nachttekens en de overige tekens en geluidsseinen van het vaartuig omgaan en deze onderhouden; |
I |
10 |
0.3.3 |
methoden gebruiken om de hoeveelheid geladen of geloste lading te bepalen; |
II |
11 |
0.3.3 |
de hoeveelheid vloeibare lading berekenen door gebruik te maken van peilingen en/of tanktabellen; |
II |
12 |
0.4.1 |
machines in de machinekamer bedienen en controleren overeenkomstig de procedures; |
I |
13 |
0.4.1 |
de veilige werking en bediening en het veilige onderhoud van het bilge- en ballastsysteem uitleggen, met inbegrip van de melding van incidenten bij overslagoperaties, en het correct aflezen en melden van het niveau in de tank; |
II |
14 |
0.4.1 |
na het gebruik van de motoren de uitschakeling van de motoren voorbereiden en uitvoeren; |
I |
15 |
0.4.1 |
de bilgepomp en pompsystemen voor ballast en lading bedienen; |
I |
16 |
0.4.1 |
hydraulische en pneumatische systemen gebruiken; |
I |
17 |
0.4.2 |
het schakelbord gebruiken; |
I |
18 |
0.4.2 |
de walaansluiting gebruiken; |
I |
19 |
0.4.3 |
veilige werkmethoden toepassen bij onderhoud en reparatie van motoren en uitrusting; |
I |
20 |
0.4.5 |
pompen, leidingsystemen en bilge- en ballastsystemen onderhouden en in goede staat houden; |
II |
21 |
0.5.1 |
alle verblijfsruimten en het stuurhuis reinigen en goed het huishouden doen in overeenstemming met de hygiënevoorschriften, met inbegrip van de verantwoordelijkheid voor de eigen verblijfsruimte; |
II |
22 |
0.5.1 |
de machinekamers en motoren reinigen met gebruik van de vereiste reinigingsmiddelen; |
I |
23 |
0.5.1 |
de buitendelen, romp en dekken van het vaartuig reinigen en in stand houden in de juiste volgorde en met gebruik van de vereiste materialen in overeenstemming met de milieuvoorschriften; |
II |
24 |
0.5.1 |
scheepsbedrijfsafval en huishoudelijk afval verwijderen in overeenstemming met de milieuvoorschriften; |
II |
25 |
0.5.2 |
alle technische uitrusting in overeenstemming met de technische instructies onderhouden en in goede staat houden en onderhoudsprogramma's (ook digitale) gebruiken; |
I |
26 |
0.5.3 |
touwen en draden gebruiken en opbergen in overeenstemming met veilige werkmethoden en regels; |
II |
27 |
0.5.4 |
draden en touwen splitsen, knopen toepassen in overeenstemming met hun gebruik en draden en touwen in goede toestand houden; |
I |
28 |
0.6.1 |
vereiste technische en nautische termen en termen die verband houden met sociale aspecten, gebruiken in standaardzinnen; |
I |
29 |
0.7.1 |
risico's in verband met de gevaren aan boord voorkomen; |
I |
30 |
0.7.1 |
activiteiten voorkomen die mogelijk gevaar opleveren voor het personeel of het vaartuig; |
I |
31 |
0.7.2 |
persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken; |
I |
32 |
0.7.3 |
zwemvaardigheden gebruiken voor reddingsoperaties; |
II |
33 |
0.7.3 |
in geval van een reddingsoperatie reddingsmiddelen gebruiken en een slachtoffer redden en transporteren; |
II |
34 |
0.7.4 |
vluchtwegen vrijhouden; |
II |
35 |
0.7.5 |
communicatie- en alarmsystemen en -uitrusting voor noodsituaties gebruiken; |
I |
36 |
0.7.6, 0.7.7 |
verschillende methoden voor brandbestrijding toepassen en verschillende soorten brandblustoestellen en vaste installaties gebruiken; |
I |
37 |
0.7.8 |
eerste medische hulp toedienen. |
I |
-
2.Minimumvereisten voor het vaartuig waarop het praktijkexamen zal plaatsvinden
Een vaartuig dat voor een praktijkexamen wordt gebruikt, valt onder artikel 2 van Richtlijn (EU) 2017/2397.
-
De Europese standaarden tot vaststelling van technische voorschriften voor binnenschepen zijn beschikbaar op https://www.cesni.eu
BIJLAGE III
STANDAARDEN VOOR DE GOEDKEURING VAN SIMULATOREN
-
I.Technische en functionele vereisten die van toepassing zijn op binnenvaartsimulatoren en radarsimulatoren
Nr. |
Onderwerp |
Kwaliteitsniveau van de technische vereisten |
Evaluatieprocedure |
Binnen-vaart-simulator |
Radar-simulator |
||||||||
1 |
Navigatieradar-installatie |
De simulator is uitgerust met ten minste één navigatieradarinstallatie voor de binnenvaart die over dezelfde functionaliteiten beschikt als een navigatieradarinstallatie met typegoedkeuring overeenkomstig ES-TRIN. |
Controleren of de installatie dezelfde functionaliteiten biedt als een navigatieradarinstallatie met typegoedkeuring. |
x |
x |
||||||||
2 |
Communicatie-systeem |
De simulator is uitgerust met een communicatiesysteem dat uit de volgende componenten bestaat:
|
Controleren of de simulator is voorzien van de vereiste communicatiesystemen. |
x |
x |
||||||||
3 |
Inland ECDIS |
De simulator is uitgerust met ten minste één Inland ECDIS-apparaat. |
Controleren of de installatie dezelfde functionaliteiten biedt als een Inland ECDIS-systeem. |
x |
|||||||||
4 |
Oefengebied |
Het oefengebied bevat ten minste één representatieve rivier met zijarmen of kanalen en havens. |
Zichtcontrole van het gebied. |
x |
x |
||||||||
5 |
Geluidsseinen |
De geluidsseinen kunnen worden bediend met voetpedalen of knoppen. |
Controleren of de voetpedalen of knoppen naar behoren functioneren. |
x |
x |
||||||||
6 |
Paneel met nachtnavigatielichten |
De simulator is uitgerust met een paneel met nachtnavigatielichten. |
Controleren of het paneel met nachtnavigatielichten naar behoren functioneert. |
x |
x |
||||||||
7 |
Wiskundige modellen voor vaartuigen |
De simulator is uitgerust met ten minste drie wiskundige modellen van representatieve soorten vaartuigen met verschillende voortstuwingssystemen en beladingstoestanden, waaronder een klein vaartuig (dit kan een sleepboot zijn), een middelgroot vaartuig (bijvoorbeeld met een lengte van 86 m) en een groot vaartuig (bijvoorbeeld met een lengte van 110 of 135 m). |
Controleren of de drie verplichte modellen beschikbaar zijn. |
x |
|||||||||
8 |
Wiskundige modellen voor vaartuigen |
De simulator is uitgerust met ten minste één wiskundig model van representatieve soorten vaartuigen (bijvoorbeeld met een lengte van 86 m). |
Controleren of het verplichte model beschikbaar is. |
x |
|||||||||
9 |
Aantal beschikbare doelvaartuigen (1) |
De simulator beschikt over doelvaartuigen uit ten minste 5 CEMT-klassen (Conférence européenne des ministres des transports). |
Controleren of het aantal en de verscheidenheid van de beschikbare doelvaartuigen overeenkomen met de vereisten. |
x |
x |
||||||||
10 |
Station van de operator |
De operator kan op alle VHF-kanalen (very high frequency) communiceren. De operator kan toezicht houden op het gebruik van de kanalen. |
Controleren of de operator op alle VHF-kanalen kan communiceren en toezicht kan houden op het gebruik van alle kanalen. |
x |
x |
||||||||
11 |
Diverse oefeningen |
Het moet mogelijk zijn om meerdere oefeningen in te voeren, op te slaan en te laten lopen, terwijl tijdens de oefening manipulaties mogelijk zijn. |
Er worden verschillende handelingen verricht. |
x |
x |
||||||||
12 |
Gescheiden oefeningen |
Indien meer dan één kandidaat geëxamineerd wordt, mag de oefening van de ene kandidaat niet met die van de andere kandidaat interfereren. |
De oefening moet voor elke kandidaat teruggespeeld kunnen worden. |
x |
x |
||||||||
13 |
Functies en inrichting van de brug van het vaartuig |
Het stuurhuisgedeelte moet ingericht zijn voor de radarvaart door één persoon als bedoeld in ES-TRIN 2017/1. |
Controleren of de inrichting en uitrustingsfuncties van de brug in overeenstemming zijn met de toepasselijke technische voorschriften voor binnenschepen. Controleren of het stuurhuis is ontworpen voor de besturing door één persoon. |
x |
x |
||||||||
14 |
Stuurstelling (brug/cabine) |
De stuurstellingen lijken qua vorm en afmetingen op de stuurstellingen van binnenschepen. |
Visueel inspecteren. |
x |
x |
||||||||
15 |
Operatorruimte |
|
Het station van de operator visueel inspecteren en de functionaliteiten controleren. |
x |
x |
||||||||
16 |
Briefing-/debriefing-ruimte |
Mogelijkheid voor een replay in de operatorruimte of een aparte ruimte voor de debriefing. |
Controleren van de evaluatiemogelijkheden. |
x |
x |
||||||||
Eigen vaartuig (2) |
|||||||||||||
17 |
Vrijheidsgraden |
De simulator biedt de mogelijkheid om de bewegingen in zes vrijheidsgraden weer te geven. |
De vrijheidsgraden die in de simulator zijn geïmplementeerd, kunnen worden beoordeeld met behulp van het visualisatiesysteem of de indicaties op de instrumenten. Voor deze evaluatie worden de volgende manoeuvres uitgevoerd met een klein vaartuig, dat in de regel wendbaarder en sneller is dan grotere eenheden:
|
x |
|||||||||
18 |
Vrijheidsgraden |
De simulator biedt de mogelijkheid om de bewegingen in drie vrijheidsgraden weer te geven. |
De vrijheidsgraden die in de simulator zijn geïmplementeerd, moeten worden beoordeeld. |
x |
|||||||||
19 |
Voortstuwingssysteem |
De simulatie van alle onderdelen van het voortstuwingssysteem wordt realistisch uitgevoerd en houdt rekening met alle relevante invloeden. |
Het voortstuwingssysteem evalueren door versnellings- en stopmanoeuvres uit te voeren waarbij de reacties van de motor (reactie op de versnellingshendel) en het vaartuig (maximumsnelheid en reactie in de tijd) kunnen worden waargenomen. |
x |
x |
||||||||
20 |
Besturing |
De besturing reageert realistisch op de roeruitslag en houdt rekening met de belangrijkste invloeden. |
De kwaliteit van de simulatie van de besturing kan worden beoordeeld door verschillende tests uit te voeren. Indien het gedrag niet kan worden beoordeeld zonder protocollen voor toestandsvariabelen, zijn de mogelijkheden hiervoor beperkt.
|
x |
x |
||||||||
21 |
Ondiepwatereffecten |
Het effect van een beperkte waterdiepte op het gewenste vermogen en het manoeuvreergedrag wordt kwalitatief gezien adequaat door het model weergegeven. |
De kwaliteit van de implementatie van de invloed van ondiep water kan worden beoordeeld aan de hand van twee soorten tests. In rechte lijn vooruit varen: bij verschillende waterdiepten de bereikte maximumsnelheid meten, met de snelheid in diep water als uitgangspunt en afgezet tegen de parameter diepgang voor verschillende waterdieptes (T/h). De vergelijking met bestaande gegevens uit modelproeven geeft aanwijzingen over de kwaliteit van de invloed van ondiep water in de simulatie. Draaicirkel: door een vaartuig met constant vermogen en een roerhoek van 20° op lateraal onbegrensd water te laten varen, kunnen de waarden van de snelheid, drifthoek, draaisnelheid en draaicirkeldiameter van een stationair draaiend vaartuig worden geregistreerd op waterdiepten die trapsgewijs verminderd worden. De variatie van de drifthoek, draaisnelheid, snelheid en diameter in functie van de waterdiepte kan worden bepaald door deze waarden uit te zetten tegen T/h. |
x |
|||||||||
22 |
Invloed van stroming |
Het vaartuig heeft ten minste twee meetpunten voor stroming om het giermoment ten gevolge van stroming te kunnen berekenen. |
De prestatiekenmerken en hun verwerking in de simulatie kunnen worden beoordeeld aan de hand van tests:
|
x |
x |
||||||||
23 |
Invloed van wind |
De invloed van de wind genereert krachten in het horizontale vlak in functie van de actuele windsnelheid en -richting. De wind genereert tevens gier- en slingermomenten. |
Het kwaliteitsniveau van de invloed van wind kan worden beoordeeld aan de hand van verschillende tests. Relatief hoge windsnelheden selecteren om deze effecten eenvoudig te kunnen waarnemen. De test als volgt uitvoeren: een test uitvoeren voor zowel tegenwind als zijwind bij twee verschillende windsnelheden in een zone waar geen andere invloed dan de wind bestaat. De windsimulatie aanzetten en het gedrag waarnemen. De windsimulatie stopzetten en het gedrag waarnemen. Met een stilliggend vaartuig beginnen. |
x |
|||||||||
24 |
Invloed van de oever |
De dwarskracht en het giermoment vertonen een variatie onder invloed van de afstand tot de oever en de snelheid. |
De controle van de invloed van de oever in de simulator vereist een oefenzone met een wal of een muur aan één zijde. De volgende tests uitvoeren:
|
x |
|||||||||
25 |
Vaartuig-vaartuig-interactie |
De vaartuigen beïnvloeden elkaar en de simulator berekent realistische effecten. |
Een volledige evaluatie van de wisselwerking tussen vaartuigen vereist een simulatoroefening met twee eigen vaartuigen in lateraal onbegrensd water. Indien dit niet mogelijk is, kan de proef ook worden uitgevoerd met een verkeersvaartuig als ander vaartuig. De vaartuigen parallelle koersen laten lopen met een relatief kleine zijdelingse afstand voor een goede beoordeling van de resultaten.
|
x |
|||||||||
26 |
Squat |
Zowel de dynamische inzinking als de trim zijn gemodelleerd in functie van de snelheid, waterdiepte en diepgang. |
Deze functie bij voorkeur evalueren in een zone met lateraal onbegrensd water en bij een constante waterdiepte.
|
x |
|||||||||
27 |
Kanaaleffect |
De retourstroom wordt in overweging genomen. De retourstroom is niet lineair aan de snelheid van het vaartuig. |
De retourstroom is een fysiek effect dat in de simulator wordt ingebracht als een weerstand die op het vaartuig wordt uitgeoefend. Dit effect evalueren door een vaartuig in een smal kanaal te brengen en regelmatig op constant vermogen te laten varen. De snelheid meten. Het vermogen verhogen en de snelheid meten. De test in open water herhalen met hetzelfde constante vermogen (twee niveaus). Het verwachte effect:
|
x |
|||||||||
28 |
Sluiseffect |
Het vaartuig ondergaat dezelfde effecten in een sluis als in een kanaal. De sluis veroorzaakt een aanvullend effect ten gevolge van een waterverplaatsing die wordt veroorzaakt door het vaartuig, met een brede blokfactor bij het invaren van de sluis (het piston-effect). |
De proef voor het kanaaleffect toont de retourstroom aan. Deze proef hoeft niet te worden herhaald. Het piston-effect kan als volgt worden aangetoond:
|
x |
|||||||||
29 |
Aan de grond lopen |
Het aan de grond lopen vertraagt het vaartuig en is hoorbaar, maar leidt niet in alle gevallen tot stilstand van het vaartuig. De operator wordt in kennis gesteld van het aan de grond lopen. |
De controle van het aan de grond lopen vereist een oefenzone met zowel een vlakke als een licht stijgende bodem. Deze proef betreft de beschikbaarheid van gepaste diepte-informatie in de simulator als zodanig en heeft geen betrekking op de weergave in het visualiseringssysteem. Controleren of het vaartuig werkelijk stopt en, zo ja, of het abrupt stopt of vertraagt wanneer het aan de grond loopt. De wijziging van het horizontale vlak van het vaartuig controleren aan de hand van het visualisatiesysteem tijdens het aan de grond lopen. Bij een vlakke bodem en extreem ondiep water controleren of het vaartuig aan de grond loopt ten gevolge van squat terwijl de snelheid continu toeneemt. In alle situaties van aan de grond lopen controleren of dit wordt aangegeven door geluid. |
x |
|||||||||
30 |
Aan de grond lopen Vaartuig-wal-aanvaring, vaartuig-vaartuig-aanvaring, vaartuig-brug-aanvaring |
Het aan de grond lopen, de vaartuig-wal-aanvaring, de vaartuig-vaartuig-aanvaring en de vaartuig-brug-aanvaring worden tijdens de simulatie aan de kandidaat en de operator gemeld. |
Visuele controle |
x |
|||||||||
31 |
Vaartuig-wal-aanvaring |
De aanvaringen tussen het vaartuig en de wal worden in de simulatie ten minste met geluid gemeld. De simulatie vertraagt het vaartuig. De berekening van de aanvaring wordt uitgevoerd met een tweedimensionale vorm van het vaartuig. |
De simulatie van de vaartuig-wal-aanvaring kan alleen worden beoordeeld voor oefenzones met verschillende objecten aan wal. De aanvaring met verschillende objecten maakt het mogelijk vast te stellen of de simulator deze detecteert en erop reageert. Voor verschillende objecten nagaan of voor bepaalde typen objecten geen reactie op de aanvaring plaatsvindt. Het geluid voor de aanvaring kan worden getest met het geluidssysteem van de simulator, indien beschikbaar. De waarneming van de aanvaring in het visualisatiesysteem laat zien of de aanvaring abrupt plaatsvindt of dat een schrapend effect wordt gesimuleerd. Een aanvaring met een vlakke hoek bij lage snelheid kan aantonen of een elastisch effect wordt berekend. |
x |
|||||||||
32 |
Vaartuig-vaartuig-aanvaring |
De aanvaringen tussen vaartuigen worden in de simulatie ten minste met geluid gemeld. De simulatie vertraagt het vaartuig. De berekening van de aanvaring wordt uitgevoerd met een tweedimensionale vorm van het vaartuig. |
Het is mogelijk verschillende aanvaringen uit te voeren op voorwaarde dat het voor het eigen vaartuig niet uitmaakt of het andere vaartuig waarmee het in aanvaring komt een ander eigen vaartuig of een verkeersvaartuig is. Nagaan welke reactie voor het eigen vaartuig in de simulator plaatsvindt tijdens een vaartuig-vaartuig-aanvaring en of een geluid wordt waargenomen. In het station voor de instructeur met voldoende vergroting controleren of de contouren van het vaartuig worden gebruikt voor de detectie van de aanvaring. Controleren of de aanvaring plaatsvindt precies op het moment dat de contouren elkaar raken. Controleren of een nauwkeurige detectie van de aanvaring plaatsvindt voor verschillende vaartuigen met verschillende vormen. |
x |
|||||||||
33 |
Vaartuig-brug-aanvaring |
De vaartuig-brug-aanvaringen worden gedetecteerd met behulp van een statische hoogtewaarde (die overeenkomt met een verlaagd stuurhuis en verlaagde mast). Aanvaringen worden in de simulatie ten minste met geluid gemeld. De simulatie vertraagt het vaartuig. |
Deze prestatie kan alleen worden beoordeeld als er een brug aanwezig is in de oefenzone en elektronische binnenvaartkaarten (Inland ENC) worden gebruikt. Controleren of tijdens het passeren van een brug met onvoldoende doorvaarthoogte een aanvaring plaatsvindt en de gevolgen voor de verdere simulatie nagaan. Controleren of een veilige passage mogelijk is met voldoende vermindering van de waterstand of voldoende verhoging van de diepgang. Dit aspect tevens controleren in het visualisatiesysteem. De bepaling van het aanvaringspunt, indien slechts één punt bestaat, vereist meerdere runs. In dit geval kan worden nagegaan of de brug een aanvaring veroorzaakt in de middenlijn of ter hoogte van de buitenste begrenzingswanden. |
x |
|||||||||
34 |
In hoogte verstelbaar stuurhuis |
De aanvaringshoogte en het gezichtsveld kunnen worden aangepast aan de positie van de brug. Een continue beweging van het in hoogte verstelbaar stuurhuis is voorhanden. |
Een voorwaarde voor de evaluatie van dit prestatiekenmerk is de beschikbaarheid van een typisch binnenschip, bijvoorbeeld een vaartuig met een lengte van 110 m. De algemene beschikbaarheid van deze functionaliteit kan worden nagegaan door de aanwezigheid van een bedieningsapparaat om de positie van de brug te wijzigen. De functie kan op de brug worden getest en de controle moet aantonen of willekeurige posities kunnen worden gekozen en of de beweging abrupt of met realistische snelheid verloopt. Door een ander eigen vaartuig in de nabijheid te plaatsen kan worden beoordeeld of deze functionaliteit ook voor andere vaartuigen in het visualisatiesysteem beschikbaar is. Tevens kan worden nagegaan of ook de navigatielichten en dagtekens synchroon meebewegen met het in hoogte verstelbaar stuurhuis van het tweede eigen vaartuig in het visualisatiesysteem. |
x |
|||||||||
35 |
Touwen |
Het visualisatiesysteem geeft de dynamiek weer van zowel het vaartuig als de touwen (zoals doorhangen, elasticiteit, gewicht, breuk en verbindingen met de afmeerpunten). |
Het afmeren met een touw beoordelen in een oefenzone met een kaaimuur. Bij gebruik van het touw controleren of het touw verbonden wordt met bepaalde afmeerpunten. De breuk van een touw controleren door te proberen het vaartuig op volle snelheid tot stilstand te brengen met het touw. Het doorhangen van een touw controleren door de kracht en de afstand te verminderen. |
x |
|||||||||
36 |
Ankers |
De ankers kunnen worden neergelaten of opgehaald. De waterdiepte en de dynamica van de ketting worden in overweging genomen. |
De ankerfunctie kan worden beoordeeld met een eigen vaartuig dat over één of meer ankers beschikt in een oefenzone met een beperkte waterdiepte. Het is aanvaardbaar indien bij een constante stroming de snelheid kan worden gevarieerd. Het anker kan alleen worden neergelaten en opgehaald indien geschikte bedieningselementen aanwezig zijn. Tevens controleren of instrumenten aanwezig zijn die de kettinglengte aangeven. Controleren of de snelheid verschilt bij het neerlaten en ophalen van het anker. Bovendien nagaan of een passend geluid wordt gegenereerd. Controleren of de waterdiepte van invloed is op de ankerfunctie door de waterdiepte te variëren. Controleren of het vaartuig schommelt en na het ankeren tot stilstand komt bij een lage stroomsnelheid. Controleren of het anker het vaartuig verankerd houdt terwijl de stroming continu toeneemt. Controleren of het vaartuig stopt met twee ankers wanneer twee ankers worden gebruikt omdat één enkel anker onvoldoende is. |
x |
|||||||||
37 |
Slepen (operatie tussen twee vaartuigen) |
Tijdens het slepen wordt rekening gehouden met de dynamica van beide vaartuigen en de sleeplijn. |
De oefenzone om de sleepfunctie te controleren kan een open zeegebied zijn. Naast het slepende of gesleepte eigen vaartuig is een ander vaartuig (een eigen vaartuig of verkeersvaartuig) noodzakelijk. De algemene voorwaarde voor het slepen beoordelen door een sleeplijn tussen een eigen vaartuig en het andere vaartuig aan te brengen. Indien dit niet mogelijk is, nagaan of ten minste één alternatieve methode beschikbaar is om een kracht te definiëren die van een virtuele sleepboot afkomstig is. Controleren of het slepende andere vaartuig het gesleepte eigen vaartuig kan versnellen en tevens een gierbeweging kan initiëren door een zijdelingse trekkracht. Controleren of het slepende eigen vaartuig het andere vaartuig door adequate manoeuvres kan verplaatsen en stoppen en of het andere vaartuig tevens in een draaiende beweging gebracht kan worden door een zijdelingse trekkracht. |
x |
|||||||||
Aan het verkeer deelnemende vaartuigen |
|||||||||||||
38 |
Aantal verkeersvaar-tuigen |
De simulator beschikt over ten minste tien verkeersvaartuigen. |
Controleren of het vereiste aantal in een oefening kan worden ingebracht. |
x |
x |
||||||||
39 |
Aansturing van aan het verkeer deelnemende vaartuigen |
De aan het verkeer deelnemende vaartuigen kunnen routes volgen met realistische wijzigingen van koers en snelheid. |
De beschikbaarheid van functionele aansturing controleren door een nieuwe oefening te starten met aan het verkeer deelnemende vaartuigen. |
x |
x |
||||||||
40 |
Bewegingsgedrag |
De simulator vertoont een redelijk vloeiend bewegingsgedrag. |
De procedure voor de aansturing van aan het verkeer deelnemende vaartuigen toepassen. |
x |
x |
||||||||
41 |
Invloed van wind |
De aan het verkeer deelnemende vaartuigen reageren op een gegeven wind door een afdrijvingshoek te vertonen. |
De toevoeging van wind bij een oefening moet bij de aan het verkeer deelnemende vaartuigen een drifthoek tot gevolg hebben die wisselt met de snelheid en de richting van de wind. |
x |
|||||||||
42 |
Invloed van stroming |
De aan het verkeer deelnemende vaartuigen reageren op een gegeven stroming door een afdrijvingshoek te vertonen. |
De toevoeging van stroming bij een oefening moet bij de aan het verkeer deelnemende vaartuigen een drifthoek tot gevolg hebben die wisselt met de snelheid en de richting van de stroming. |
x |
x |
||||||||
43 |
Beeldformaat en ‐grootte |
Het visualisatiesysteem maakt zicht rond de horizon mogelijk (360 graden). Het horizontale gezichtsveld kan worden verkregen door een vast uitzicht van ten minste 210 graden en één of meer schakelbare aanvullende uitzicht(en) voor de rest van de horizon. Het verticale gezichtsveld biedt zicht naar beneden tot aan het water en naar boven tot aan de lucht zoals vanuit een echte stuurstand in het stuurhuis. |
De simulator visueel inspecteren wanneer deze in werking is. |
x |
|||||||||
44 |
Resolutie per frame |
De resolutie bereikt deze van het menselijk oog. De rasterfrequentie (idealiter > 50 fps, in ieder geval met een realistisch vloeiende weergave) veroorzaakt geen schokkerig beeld. |
De resolutie controleren door een visuele inspectie. |
x |
|||||||||
45 |
Verdere detaillering en beeldkwaliteit |
Het detailniveau van het visualisatiesysteem is beter dan een vereenvoudigde weergave. Het toont onder alle omstandigheden een goed zicht op de navigatiezone. |
Het visuele model controleren door een visuele inspectie. |
x |
|||||||||
46 |
Wateroppervlakte |
De golven die door het vaartuig worden veroorzaakt variëren met de snelheid van het vaartuig. De waterdiepte wordt in overweging genomen. De golven die door de wind worden veroorzaakt komen overeen met de richting en de snelheid van de wind. |
De visuele inspectie moet uitwijzen of de door het vaartuig veroorzaakte golven veranderen met de snelheid van het vaartuig en of de door de wind veroorzaakte golven veranderen met de richting en de snelheid van de wind. |
x |
|||||||||
47 |
Zon, maan, hemellichamen |
De zon en de maan volgen een cyclus van 24 uur. De posities stemmen niet exact overeen met de locatie en de datum van de simulatie. Er kunnen willekeurige sterren zichtbaar zijn. |
De visuele inspectie moet uitwijzen of de zon, maan en hemellichamen gevarieerd kunnen worden in dag-, nacht- en schemersituaties. |
x |
|||||||||
48 |
Weersomstandig-heden |
De stationaire hoge wolkenlagen worden afgebeeld. Verder kunnen ook regenbuien, sluierbewolking en mist worden weergegeven. |
Het vereiste detailniveau aantonen door een visuele inspectie. |
x |
|||||||||
49 |
Omgevingsgeluiden |
De motorgeluiden worden op een realistische manier weergegeven. |
De motorgeluiden beoordelen bij rustig weer en kalm water door de geluiden voor alle toerentallen te evalueren. Vaststellen of het motorgeluid hoorbaar is en of het volume- en geluidsniveau adequaat zijn. |
x |
x |
||||||||
50 |
Externe geluidsbronnen (zoals motorgeluid, hoorbare alarmsignalen en anker). |
De afzonderlijke geluidsseinen worden realistisch weergegeven, maar kunnen niet akoestisch gelokaliseerd worden. |
In eerste instantie in het stuurhuis van het stilliggende eigen vaartuig alle beschikbare geluidsseinen na elkaar activeren. Beoordelen of de geluidsseinen realistisch zijn qua geluid en volume. In tweede instantie dezelfde geluidsseinen activeren op een ander vaartuig, waarbij de afstand tot dit vaartuig wordt gewijzigd. Controleren of de akoestische signalen adequaat worden weergegeven op het juiste volume. Alle hulpaggregaten (zoals ankers) die ingeschakeld kunnen worden op het stuurhuis afzonderlijk activeren. Controleren of de bedrijfsstatus akoestisch waargenomen kan worden. |
x |
|||||||||
51 |
Extern geluid (akoestische signalen) |
De akoestische signalen van aan het verkeer deelnemende vaartuigen zijn te horen. |
In het kader van een oefening wordt een akoestisch signaal van een aan het verkeer deelnemende vaartuig gegeven. |
x |
|||||||||
52 |
Interne akoestische informatie |
De akoestische signalen van bruginstrumenten worden realistisch gereproduceerd, maar komen uit luidsprekers op de simulatorconsole. |
Alle akoestische signalen van alle beschikbare apparaten in het stuurhuis na elkaar activeren. Controleren of de signalen uit de apparaten zelf of uit de luidsprekers van de simulator komen en beoordelen in hoeverre deze signalen realistisch zijn. |
x |
|||||||||
53 |
Luisteren |
De operator kan naar alle geluiden luisteren die afkomstig zijn uit het stuurhuis van het vaartuig. |
In het kader van een simulatie controleren of de geluiden uit het stuurhuis van het vaartuig duidelijk en begrijpelijk worden overgedragen en of het geluidsvolume kan worden ingesteld. |
x |
|||||||||
54 |
Opname |
De geluiden uit het stuurhuis van het vaartuig worden synchroon met de simulatie opgenomen. |
Een oefening uitvoeren met radiocommunicatie en geluiden. Tijdens de replay moet de opname goed hoorbaar zijn en synchroon verlopen met de replay van de simulatie. |
x |
|||||||||
55 |
Conformiteit van de radar |
De hoeknauwkeurigheid voor de horizontale peiling voldoet aan de vereisten van Europese technische specificatie (ETSI) EN 302 194 . De effecten door de verticaal beperkte openingshoek zijn herkenbaar, bijvoorbeeld bij het passeren van bruggen. |
"Verticale " overeenstemming: simulatie van de passage van een brug met inachtneming van het volgende:
|
x |
x |
||||||||
56 |
Resolutie |
Het radarbeeld wordt in de simulatie realistisch gereproduceerd. De radarsimulatie voldoet aan de eisen van ETSI EN 302194 [1]. |
De adequate resolutie aantonen op een afstand van 1 200 m: twee objecten met een onderlinge azimutale afstand van 30 m moeten worden waargenomen als twee afzonderlijke objecten. Twee objecten op een afstand van 1 200 m in dezelfde richting met een onderlinge afstand van 15 m moeten worden waargenomen als twee verschillende objecten. |
x |
x |
||||||||
57 |
Schaduwvorming door eigen of ander vaartuig |
De schaduweffecten komen overeen met de trigonometrische relaties, maar houden geen rekening met wijzigingen in de dynamische positie van het vaartuig. |
De schaduweffecten veroorzaakt door het eigen vaartuig moeten worden getest door een boei te naderen en de afstand te bepalen als de boei achter de boeg van het schip verscholen is. Deze afstand moet realistisch zijn. De schaduweffecten veroorzaakt door andere vaartuigen beoordelen door twee vaartuigen in dezelfde richting te plaatsen. Wanneer een kleiner vaartuig achter een groter vaartuig wordt geplaatst, mag het kleinere niet op het radarbeeld verschijnen. |
x |
x |
||||||||
58 |
Zee- en regenclutter |
De instellingen van de filters en de bijbehorende effecten komen overeen met de amplitude van werkelijk goedgekeurde apparatuur. |
Beoordelen door de filters in te schakelen en aan te passen. |
x |
x |
||||||||
59 |
Valse echo's |
De simulator genereert valse echo's. De frequentie van meervoudige echo's verandert bovendien op realistische wijze met de afstand. |
In een oefening met meerdere doelvaartuigen moeten valse echo's zichtbaar zijn. Tijdens de test moet de waarnemer attent zijn op interferentie en meervoudige echo's. |
x |
x |
||||||||
60 |
Waterdiepte |
De topografie van de bodem wordt gedetailleerd weergegeven door bathymetrische contouren en peilingen of op een andere wijze, maar met een hoge resolutie, voor zover gegevens beschikbaar zijn. |
Controleren of het echolood realistische waarden aangeeft terwijl door de zone wordt gevaren die gecontroleerd moet worden. |
x |
|||||||||
61 |
Stroming |
De stroming kan willekeurig worden gedefinieerd door ten minste tweedimensionale vectorvelden met een hoge resolutie die is afgestemd op de afmetingen van het vaartuig en de zone. |
Het effect van stroming moet worden getest door een eigen schip op de rivier te laten drijven. Het schip moet op een realistische manier door de stroming worden verplaatst. |
x |
x |
||||||||
62 |
Getijden |
De getijdentabellen worden ruimtelijk en in de tijd in een lage resolutie weergegeven. |
Het effect van getijden op drijvende objecten kan worden beoordeeld door een – bij voorkeur klein – drijvend object zonder voortstuwing of andere krachten (zoals van wind of touwen) te simuleren. Door het tijdstip van de dag te veranderen, kan worden gecontroleerd of de getijdenstroming en het waterpeil tijdafhankelijk en realistisch zijn. Het waterpeil kan direct worden afgelezen op het echolood en voor een volledige dag worden geregistreerd om te worden vergeleken met gemeten of berekende gegevens. |
x |
|||||||||
63 |
Wind |
De variaties en windvectorvelden kunnen worden gedefinieerd en plaatselijk worden gewijzigd. |
Wanneer een anemometer is "geïnstalleerd" aan boord moet het instrument op de brug de relatieve snelheid en richting van de wind geven. De invloed van verschillende windvelden op de dynamiek van het vaartuig moet worden beoordeeld. |
x |
|||||||||
64 |
2D-/3D-modellen van stationaire objecten |
De 2D-alternatieven voor objecten worden alleen gebruikt voor objecten die ver weg zijn en worden niet herkend. |
De vaste objecten waarnemen met een vaartuig dat door de hele simulatiezone beweegt die onderzocht moet worden. Er kan worden vastgesteld op welke afstand en op welke manier het detailniveau afneemt en of 2D-modellen worden gebruikt. |
x |
|||||||||
65 |
Detailniveau van stationaire objecten |
Het detailniveau voor een realistische weergave van objecten is goed, ook al zijn versimpelde vormen en oppervlakken herkenbaar. |
De te beoordelen oefenzone laden en een eigen vaartuig instellen. In eerste instantie nagaan of alle belangrijke objecten voor de navigatie worden geïdentificeerd. De omgeving moet op het eerste gezicht realistisch lijken. |
x |
|||||||||
66 |
Dag-/nachtmodellen van beweegbare objecten |
In het donker kan elk object worden verlicht. De lichtbronnen die belangrijk zijn voor de navigatie kunnen licht uitstralen met vooraf vastgestelde kenmerken. |
De te beoordelen oefenzone laden en een eigen vaartuig instellen. De simulatietijd instellen op middernacht. Controleren of alle objecten die van belang zijn voor de navigatie in de simulatie worden verlicht zoals in de werkelijkheid. In aanvulling hierop controleren of ook andere objecten worden verlicht. Indien de simulatorsoftware over deze functie beschikt, schakelt de instructeur de verlichting van deze objecten in en uit. |
x |
|||||||||
67 |
2D-/3D-modellen van beweegbare objecten |
De tweedimensionale objecten worden alleen gebruikt voor de achtergrond (op grote afstand), zodat deze nauwelijks zichtbaar zijn. In alle andere gevallen worden 3D-modellen ingezet. |
De te beoordelen oefenzone laden en een eigen vaartuig selecteren. De oefenzone volledig bevaren; tegelijk de beschikbare beweegbare objecten gebruiken, waarnemen en beoordelen om te bepalen of deze vlakke oppervlakken vertonen die naar de waarnemer draaien. |
x |
|||||||||
68 |
Detailniveau |
De objecten worden realistisch weergegeven als het detailniveau wordt verbeterd, ook al worden vormen en oppervlakten vereenvoudigd afgebeeld. |
Een eigen vaartuig gebruiken in een willekeurig gekozen vaarzone. Bewegende objecten gebruiken die kunnen worden beoordeeld. Deze moeten op een realistische manier worden weergegeven. |
x |
|||||||||
69 |
Instelling van navigatielichten en dagtekens |
De getoonde lichten en tekens kunnen afzonderlijk worden geschakeld, dat wil zeggen alle lichten en tekens worden afzonderlijk in de database opgeslagen en geplaatst volgens de eisen voor echte vaartuigen en de geldende voorschriften voor de gebruikte vaartuigen. |
In de onmiddellijke nabijheid van een verkeersvaartuig een eigen vaartuig gebruiken in een willekeurige oefenzone. De operator activeert voor zover mogelijk de uiteenlopende dagtekens en navigatielichten aan boord van het verkeersvaartuig. Indien de simulator dit toelaat, een tweede eigen vaartuig gebruiken in plaats van het verkeersvaartuig. Ook op het tweede eigen vaartuig de uiteenlopende navigatielichten en dagtekens activeren. Bij de stuurstand van het eerste eigen vaartuig controleren welke navigatielichten en dagtekens zichtbaar zijn op beide andere vaartuigen. |
x |
|||||||||
70 |
Modellen voor overdag en 's nachts |
Lichtbronnen kunnen volgens bepaalde kenmerken knipperen. |
Een eigen vaartuig gebruiken in een vaarzone. De simulatietijd instellen op 24.00 uur. Alle bewegende objecten gebruiken die beoordeeld kunnen worden. De operator activeert voor zover mogelijk alle beschikbare lichtbronnen die op de objecten zijn geïnstalleerd voor een visuele inspectie. |
x |
|||||||||
71 |
Radarreflectiviteit |
De radarecho op het radarbeeld moet realistisch en afhankelijk van de kijkhoek zijn. |
Er moet worden gecontroleerd of reflecterende objecten een realistische echo veroorzaken. |
x |
x |
||||||||
72 |
Echo's veroorzaakt door golven en neerslag |
De echo's van de zeegang zijn opgeslagen voor typische golfpatronen met inbegrip van verschillende golfhoogtes. De echo's van neerslag worden op realistische wijze weergegeven. |
De echo's van de zeegang beoordelen door verschillende golfhoogten en -richtingen te activeren. De echo's van neerslag worden beoordeeld. |
x |
x |
||||||||
73 |
Golven |
De zeegang en golfrichting kunnen worden aangepast; het vaartuig beweegt realistisch. |
Controleren of de beweging van het vaartuig varieert afhankelijk van de zeegang. De richting en de hoogte van de golven moeten zichtbaar zijn. |
x |
|||||||||
74 |
Neerslag |
Alle weersomstandigheden (beperkt zicht, neerslag, maar met uitzondering van bliksem en wolkenformaties) zijn beschikbaar en leiden tot een coherent beeld. |
Visueel inspecteren om vast te stellen of het zicht kan worden beperkt. |
x |
|||||||||
75 |
Weergave van kaarten |
Het Inland ECDIS in de informatiemodus moet voldoen aan de eisen van recentste door de Europese Unie of de Centrale Commissie voor de Rijnvaart gepubliceerde standaard (Uitvoeringsverordening (EU) nr. 909/2013 van de Commissie, of editie 2.3 of geactualiseerde versie van de Inland ECDIS-standaard (CCR)). |
Controleren of de ECDIS-software is gecertificeerd en of elektronische binnenvaartkaarten (Inland ENC) worden gebruikt. |
x |
|||||||||
76 |
Meeteenheden |
De simulator gebruikt de eenheden voor de Europese binnenvaart (km, km/h). |
De weergegeven eenheden beoordelen. |
x |
x |
||||||||
77 |
Taalopties |
De gebruikte talen zijn de taal van het examen en/of het Engels. |
De taal van de instrumenten controleren. |
x |
x |
||||||||
78 |
Aantal oefeningen |
Het moet mogelijk zijn om meerdere oefeningen in te voeren, op te slaan en te laten lopen, terwijl tijdens de oefening manipulaties mogelijk moeten zijn. |
Er worden verschillende handelingen verricht. |
x |
x |
||||||||
79 |
Aantal eigen vaartuigen |
Voor elke brug kan een verschillend eigen vaartuig worden geladen. |
Gescheiden oefeningen op meerdere bruggen (indien van toepassing) aantonen. |
x |
|||||||||
80 |
Gegevensopslag |
Alle simulatiewaarden die nodig zijn voor de replay van de simulatie, met inbegrip van het beeld en het geluid van de prestaties van de kandidaat, moeten worden opgeslagen. |
Een simulatie starten en zorgen voor de opname. De simulatie opnieuw laden en bekijken om te bepalen of alle relevante gegevens van de opgenomen simulatie beschikbaar zijn. |
x |
x |
||||||||
81 |
Opname van het examen aan de simulator |
In de operatorruimte of ruimte voor de debriefing moet een replay mogelijk zijn. Radiocommunicatie moet opgenomen kunnen worden. |
Replay van de oefening. |
x |
x |
II. Standaarden voor de administratieve procedure voor de goedkeuring van binnenvaartsimulatoren en radarsimulatoren
-
I.Procedure voor de goedkeuring van simulatoren die gebruikt worden voor examens zoals bedoeld in artikel 17, lid 3, onder a) en b), van Richtlijn (EU) 2017/2397
1. |
De instantie die gebruik maakt van simulatoren om de competenties te beoordelen, moet bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat een goedkeuringsverzoek indienen:
|
2. |
De bevoegde autoriteit dient ervoor te zorgen dat overeenkomstig de desbetreffende testprocedures wordt gecontroleerd of de simulatoren voldoen aan de technische en functionele minimumvereisten voor simulatoren zoals vastgelegd in de standaard. De bevoegde autoriteit zet hiervoor deskundigen in die onafhankelijk zijn van de instelling die verantwoordelijk is voor het opleidingsprogramma. De deskundigen moeten voor elke vereiste de naleving schriftelijk documenteren. Indien op grond van de testprocedures wordt vastgesteld dat aan de vereisten is voldaan, keurt de bevoegde autoriteit de simulator goed. In de goedkeuring wordt vermeld voor welke specifieke competentiebeoordeling de simulator toegelaten is. |
II. Bekendmaking van de goedkeuring en het stelsel van kwaliteitsnormen
1. |
De autoriteit die bevoegd is voor de goedkeuring van de simulatoren stelt de Europese Commissie en alle andere betrokken internationale organisaties in kennis van de goedkeuring van een simulator, waarbij op zijn minst het volgende moet worden vermeld:
|
2. |
Met het oog op de kwaliteitsbeoordeling en het stelsel van kwaliteitsnormen zoals bedoeld in artikel 27 van Richtlijn (EU) 2017/2397, dienen de bevoegde autoriteiten de in onderdeel I.1.a) bedoelde verzoeken en in onderdeel 1.2 bedoelde documentatie te bewaren. |
-
Een doelvaartuig moet volledig door de simulator aangestuurd kunnen worden, maar kan een eenvoudiger vaargedrag tonen dan het eigen vaartuig.
-
Een eigen vaartuig is een object in de simulator dat volledig door een persoon kan worden gecontroleerd en dat een visuele representatie van het scenario levert.
BIJLAGE IV
STANDAARDEN INZAKE DE MEDISCHE GESCHIKTHEID
VEREISTEN INZAKE DE MEDISCHE GESCHIKTHEID VOOR MEDISCHE AANDOENINGEN (ALGEMENE CONDITIE, GEZICHTSVERMOGEN EN GEHOOR)
Inleiding
De keuringsarts moet zich realiseren dat het onmogelijk is om een allesomvattende lijst van geschiktheidscriteria op te stellen die alle mogelijke aandoeningen en hun variaties in voorkomen en prognose dekt. De beginselen die ten grondslag liggen aan de aanpak in de tabel kunnen vaak worden geëxtrapoleerd naar aandoeningen die niet worden gedekt. De beslissing over de geschiktheid van een individu met een medische aandoening is afhankelijk van een zorgvuldige klinische afweging en analyse, waarbij de volgende punten in overweging moeten worden genomen om tot een oordeel over de geschiktheid te komen:
• |
Onder medische geschiktheid, d.w.z. zowel de lichamelijke als geestelijke geschiktheid, wordt verstaan dat de persoon die aan boord van een binnenschip werkzaam is geen aandoening of handicap heeft die het hem of haar onmogelijk maakt:
|
• |
De genoemde medische aandoeningen zijn veelvoorkomende voorbeelden van aandoeningen die kunnen leiden tot ongeschiktheid van bemanningsleden. De lijst kan ook worden gebruikt om passende beperkingen met betrekking tot de geschiktheid vast te stellen. De gegeven criteria kunnen slechts als leidraad dienen voor artsen en mogen een gedegen medisch oordeel niet vervangen. |
• |
De gevolgen voor het werken en wonen op binnenwateren lopen sterk uiteen, afhankelijk van de natuurlijke geschiedenis van elke aandoening en de mogelijkheden voor behandeling. De beslissing over de geschiktheid moet gebaseerd zijn op de kennis over de aandoening en een beoordeling van het onderzochte individu. |
• |
Indien de medische geschiktheid niet volledig kan worden aangetoond, kunnen risicobeperkende maatregelen en beperkingen worden opgelegd, op voorwaarde dat een gelijkwaardige navigatieveiligheid wordt bereikt. Een lijst van risicobeperkende maatregelen en beperkingen is toegevoegd aan de voetnoten bij deze tekst. Waar nodig worden verwijzingen naar die risicobeperkende maatregelen en beperkingen gemaakt in de beschrijvingen van de criteria inzake de medische geschiktheid. |
De tabel is als volgt ingedeeld:
Kolom 1: internationale classificatie van ziekten van de WHO, 10e herziening (ICD-10). De codes zijn bedoeld als hulpmiddel voor de keuring en zijn met name gestoeld op een internationale compilatie van gegevens.
Kolom 2: gangbare naam van de aandoening of groep van aandoeningen, met een korte toelichting op de relevantie voor het werk op de binnenwateren.
Kolom 3: criteria inzake de medische geschiktheid die leiden tot de volgende beslissing: ongeschikt.
Kolom 4: criteria inzake de medische geschiktheid die leiden tot de volgende beslissing: geschikt om op elk moment toegewezen taken uit te voeren.
Het document heeft twee aanhangsels:
Aanhangsel 1: relevante eisen inzake het gezichtsvermogen (diagnosecodes H 00 - H 59);
Aanhangsel 2: relevante eisen inzake het gehoor (diagnosecodes H 68 - H 95).
ICD 10 Diagnose-codes |
Aandoening Rechtvaardiging van de criteria |
Onverenigbaarheid met het op enig moment uitvoeren van toegewezen taken
|
Geschikt om op elk moment toegewezen taken uit te voeren |
||||||
A 00 – B 99 |
INFECTIEZIEKTEN |
||||||||
A 00 – 09 |
Gastro-intestinale infecties Overdracht op anderen, recidief |
T – Bij detectie aan wal (manifeste symptomen of in afwachting van testresultaten met betrekking tot het dragerschap) of bevestigde dragerschapstatus tot aangetoonde genezing |
Geen symptomen die de veilige uitvoering van taken beïnvloeden |
||||||
A 15 – 16 |
Tuberculose van ademhalingsstelsel Overdracht op anderen, recidief |
T – Bij positieve test of klinische anamnese, tot onderzocht. Bij infectie, tot gestabiliseerd door behandeling en bevestigde afwezigheid van infectiviteit. P – Bij terugval of ernstig restletsel |
Succesvolle voltooide behandeling |
||||||
A 50 – 64 |
Infecties met seksuele overdracht Acute beperking, recidief |
T – Bij detectie aan wal: tot bevestigde diagnose, gestarte behandeling en met goed gevolg doorlopen behandeltraject P – Bij onbehandelbare beperkende late complicaties |
Geen symptomen die de veilige uitvoering van taken beïnvloeden |
||||||
B 15 |
Hepatitis A Overdraagbaar door besmet voedsel of water |
T – Tot verdwenen geelzucht of herstelde inspanningstolerantie |
Geen symptomen die de veilige uitvoering van taken beïnvloeden |
||||||
B 16 – 19 |
Hepatitis B Overdraagbaar door contact met bloed of andere lichaamsvloeistoffen. Mogelijke blijvende leverstoornis en leverkanker. |
T – Tot verdwenen geelzucht of herstelde inspanningstolerantie P – Bij blijvende leverstoornis met symptomen die veilig werken beïnvloeden of met waarschijnlijke complicaties |
Geen symptomen die de veilige uitvoering van taken beïnvloeden.Geschikt met een beperking van de geldigheidsduur van maximaal twee jaar. |
||||||
Hepatitis C Overdraagbaar door contact met bloed of andere lichaamsvloeistoffen. Mogelijke blijvende leverstoornis |
T – Tot verdwenen geelzucht of herstelde inspanningstolerantie P – Bij blijvende leverstoornis met symptomen die veilig werken beïnvloeden of met waarschijnlijke complicaties |
Geen symptomen die de veilige uitvoering van taken beïnvloeden |
|||||||
B 20 – 24 |
HIV+ Overdraagbaar door contact met bloed of andere lichaamsvloeistoffen. Progressie naar HIV-geassocieerde ziekten of aids. |
T – Goed bewustzijn van de aandoening en volledige naleving van de behandeladviezen P – Bij onomkeerbare beperkende HIV-geassocieerde ziekten. Aanhoudende beperkende effecten van medicatie. |
Geen symptomen die de veilige uitvoering van taken beïnvloeden. Geschikt met een beperking van de geldigheidsduur van maximaal twee jaar. |
||||||
A 00 – B 99 Niet elders opgevoerd |
Overige infectieziekten Persoonlijke beperking, infectie van anderen |
T – Bij een ernstige infectie en een hoog risico voor overdracht P – Bij aanhoudende waarschijnlijkheid van beperkende of besmettelijke recidieven |
Geen symptomen die de veilige uitvoering van taken beïnvloeden |
||||||
C 00 – 48 |
KANKER |
||||||||
C 00 – 48 |
Maligne neoplasmata – met inbegrip van lymfoom, leukemie en gerelateerde aandoeningen Recidief – met name acute complicaties, zoals risico voor eigen persoon door bloeden |
T – Tot onderzocht, behandeld en prognose geëvalueerd P – Bij blijvende beperking met symptomen die veilig werken beïnvloeden of met een hoge waarschijnlijkheid van herhaling |
Geen symptomen die de veilige uitvoering van taken beïnvloeden Moet worden bevestigd door een specialistisch rapport met een medisch onderbouwd advies |
||||||
D 50 – 89 |
BLOEDZIEK-TEN |
||||||||
D 50 – 59 |
Anemieën / hemoglobino-pathieën Verminderde inspanningstoleran-tie. Episodische abnormaliteiten van rode bloedcellen. |
T – Tot hemoglobine weer normaal of stabiel P – Bij ernstige terugkerende of aanhoudende anemieën of beperkende symptomen door afbraak van rode bloedcellen |
Geen symptomen die de veilige uitvoering van taken beïnvloeden |
||||||
D 73 |
Splenectomie (chirurgische anamnese) Verhoogde gevoeligheid voor bepaalde infecties |
T – Tot afgesloten klinische behandeling en herstelde inspanningstolerantie |
Geen symptomen die de veilige uitvoering van taken beïnvloeden |
||||||
D 50 – 89 Niet elders opgevoerd |
Overige ziekten van bloed en bloedvormende organen Variabel – herhaalde abnormale bloeding, mogelijke beperkte inspanningstolerantie of lage weerstand tegen infecties |
T – Tijdens lopend onderzoek P – Bij chronische bloedstollingsstoornissen |
Beoordeling per geval |
||||||
E 00 – E 90 |
ENDOCRIENE ZIEKTEN EN STOFWISSELING-STOORNISSEN |
||||||||
E 10 |
Diabetes
Acute beperking door hypoglykemie. Complicaties door ontbrekende bloedglucose-regulatie. Verhoogde waarschijnlijkheid van visuele, neurologische en cardiale problemen. |
T – Bij gebrek aan:
P – Bij slechte regulatie of niet naleven van de behandeling. Hypoglykemie of verlies van hypoglykemiebewustzijn in de anamnese. Beperkende complicaties van diabetes. |
Beoordeling per geval met een maximale beperking van de geldigheidsduur van vijf jaar. Bij een aangetoonde goede regulatie, volledige naleving van de behandeladviezen en een goed hypoglykemiebewustzijn. Beperking 04*** kan aangewezen zijn. |
||||||
E 11 – E 14 |
Diabetes – niet-insuline-afhankelijk Behandeld met andere medicatie Progressie naar insulinegebruik, verhoogde waarschijnlijkheid van visuele, neurologische en cardiale problemen |
T – Bij gebrek aan:
|
Indien gestabiliseerd en zonder beperkende complicaties: geschikt met een beperking van de geldigheidsduur van maximaal vijf jaar |
||||||
Diabetes – niet-insuline-afhankelijk Uitsluitend behandeld door een dieet Progressie naar insulinegebruik, verhoogde waarschijnlijkheid van visuele, neurologische en cardiale problemen |
T – Bij gebrek aan:
|
Indien gestabiliseerd en zonder beperkende complicaties: geschikt met een beperking van de geldigheidsduur van maximaal vijf jaar |
|||||||
E 65 – 68 |
Obesitas / abnormale lichaamsmassa – hoog of laag Risico van ongevallen voor eigen persoon, beperkte mobiliteit en inspanningstoleran-tie voor taken onder normale omstandigheden en in noodsituaties. Verhoogde waarschijnlijkheid van diabetes, vaatziekte en artritis. |
T – Bij onvermogen om veiligheidskritieke taken uit te voeren, lage prestatie op de lichamelijke geschiktheidstest of inspanningstest, body mass index (BMI) ≥ 40 (obesitas van niveau 3) P – Bij onvermogen om veiligheidskritieke taken uit te voeren; lage prestatie op de lichamelijke geschiktheidstest of inspanningstest met onvermogen om tot verbeteringen te komen |
Kan toegewezen veiligheidskritieke taken uitvoeren onder normale omstandigheden en in noodsituaties. Beperkingen 07*** en/of 09*** kunnen aangewezen zijn. |
||||||
E 00 – 90 Niet elders opgevoerd |
Overige endocriene ziekten en stofwisselings-stoornissen (schildklier, bijnier met inbegrip van de ziekte van Addison, hypofyse, eierstokken, testes) Recidiefkans of complicaties |
T – Tot onderzocht, goede controle en naleving van de behandeling. Tot één jaar na de aanvankelijke diagnose of terugval waarin een regelmatige evaluatie heeft plaatsgevonden. P – Bij blijvende beperking, noodzaak van frequente aanpassing van medicatie of verhoogde waarschijnlijkheid van ernstige complicaties |
Beoordeling per geval: bij stabilisatie door medicatie en monitoring van de toestand met een lage frequentie, geen beperking en zeer lage waarschijnlijkheid van complicaties |
||||||
F 00 – 99 |
PSYCHISCHE STOORNISSEN EN GEDRAGSSTOORNISSEN |
||||||||
F 10 |
Alcoholmisbruik (afhankelijkheid) Recidief, ongevallen, grillig gedrag / onregelmatige veiligheidsprestaties |
T – Tot onderzocht, goede controle en naleving van de behandeling. Tot één jaar na de aanvankelijke diagnose of terugval waarin een regelmatige evaluatie heeft plaatsgevonden. P – Indien blijvend of met comorbiditeit en waarschijnlijke progressie of recidief op het werk |
Voor drie opeenvolgende jaren: geschikt met een beperking van de geldigheidsduur van één jaar, met beperkingen 04*** en 05***. Daarna: geschikt voor een periode van drie jaar, met beperkingen 04*** en 05***. Daarna: geschikt zonder beperkingen voor opeenvolgende perioden van twee, drie en vijf jaar, zonder terugval en comorbiditeit, op voorwaarde dat het bloedonderzoek aan het einde van elke periode de afwezigheid van problemen heeft aangetoond. |
||||||
F 11 – 19 |
Afhankelijkheid van drugs / persistent middelenmisbruik, omvat zowel illegaal drugsgebruik als afhankelijkheid van voorgeschreven medicatie Recidief, ongevallen, grillig gedrag / onregelmatige veiligheidspres-taties |
T – Tot onderzocht, goede controle en naleving van de behandeling. Tot één jaar na de aanvankelijke diagnose of terugval waarin een regelmatige evaluatie heeft plaatsgevonden. P – Indien blijvend of met comorbiditeit en waarschijnlijke progressie of recidief op het werk |
Voor drie opeenvolgende jaren: geschikt met een beperking van de geldigheidsduur van één jaar, met beperkingen 04*** en 05***. Daarna: geschikt voor een periode van drie jaar, met beperkingen 04*** en 05***. Daarna: geschikt zonder beperkingen voor opeenvolgende perioden van twee, drie en vijf jaar, zonder terugval en comorbiditeit, op voorwaarde dat het bloedonderzoek aan het einde van elke periode de afwezigheid van problemen heeft aangetoond. |
||||||
F 20 – 31 |
Psychose (acute)
Bipolaire stoornis (manisch depressieve stoornissen). Recidief dat leidt tot wijzigingen in perceptie / cognitie, ongevallen, grillig of onveilig gedrag. |
Na eenmalige episode met provocerende factoren: T – Tot onderzocht, goede controle en naleving van de behandeling. Tot drie maanden na de aanvankelijke diagnose. |
Indien het dekbemanningslid inzicht heeft, de behandeling naleeft en geen bijwerkingen heeft van medicatie: geschikt met beperking 04***. Beperking 05*** kan aangewezen zijn. Geschikt zonder beperking: één jaar na episode op voorwaarde dat provocerende factoren vermeden kunnen worden en altijd zullen worden. Beperking van de geldigheidsduur: tijdens de eerste twee jaren, zes maanden. Tijdens de daaropvolgende vijf jaren, één jaar. |
||||||
Na eenmalige episode zonder provocerende factoren of meer dan één episode met of zonder provocerende factoren: T – Tot onderzocht, goede controle en naleving van de behandeling. Tot twee jaar sinds de laatste episode. P – Bij meer dan één episode of aanhoudende waarschijnlijkheid van een recidief. Aan de geschiktheidscriteria (met of zonder beperkingen) wordt niet voldaan. |
Zonder terugval en zonder gebruik van medicatie gedurende een periode van twee jaar: geschikt indien een medisch specialist heeft vastgesteld dat de oorzaak ondubbelzinnig beschouwd kan worden als voorbijgaand en een terugval zeer onwaarschijnlijk is. |
||||||||
F 32 – 38 |
Stemmings-stoornissen / affectieve stoornissen Ernstige angsttoestand, depressie of andere geestelijke stoornis met waarschijnlijke beperking van de prestaties. Recidief, verminderde prestaties, met name in noodsituaties |
T – Bij acute verschijnselen, tijdens onderzoek of bij aanwezigheid van beperkende symptomen of bijwerkingen van medicatie P – Bij blijvende of terugkerende beperkende symptomen |
Na volledig herstel en volledig onderzoek van het individuele geval. Een geschiktheidsbeoordeling kan aangewezen zijn afhankelijk van de kenmerken en ernst van de stemmingsstoornis. Beperking van de geldigheidsduur: tijdens de eerste twee jaren, zes maanden. Beperkingen 04*** en/of 07*** kunnen aangewezen zijn. Tijdens de daaropvolgende vijf jaren, één jaar. |
||||||
Stemmingsstoor-nissen / affectieve stoornissen Ondergeschikte of reactieve symptomen van angst / depressie Recidief, verminderde prestaties, met name in noodsituaties |
T – Tot symptoom- en medicatievrij P – Bij blijvende of terugkerende beperkende symptomen |
Indien vrij van beperkende symptomen of beperkende bijwerkingen van medicatie. Beperkingen 04*** en/of 07*** kunnen aangewezen zijn. |
|||||||
F 00 – 99 Niet elders opgevoerd |
Overige stoornissen Bijvoorbeeld persoonlijkheidsstoornissen, aandachtstekort (ADHD), ontwikkelingsstoornissen (zoals autisme) Beperking van prestaties en betrouwbaarheid en invloed op relaties |
P – Bij symptomen met aannemelijke veiligheidskritieke gevolgen |
Geen verwachte nadelige effecten op het werk. Incidenten tijdens voorgaande dienstperioden. Beperkingen 04*** en/of 07*** kunnen aangewezen zijn. |
||||||
G 00 – 99 |
ZIEKTEN VAN ZENUWSTELSEL |
||||||||
G 40 – 41 |
Eenmalige aanval Risico voor vaartuig, anderen en eigen persoon door aanvallen |
Eenmalige aanval T — Tijdens lopend onderzoek en gedurende één jaar na aanval |
Eén jaar na de aanval en met gestabiliseerde medicatie: geschikt met beperking 04***. Geschikt zonder beperkingen: één jaar na de aanval en één jaar na de beëindiging van de behandeling. |
||||||
Epilepsie – zonder provocerende factoren (meerdere aanvallen) Risico voor vaartuig, anderen en eigen persoon door aanvallen |
T – Tijdens lopend onderzoek en gedurende twee jaar na de laatste aanval P – Bij terugkerende aanvallen, niet onder controle gehouden door medicatie |
Medicatievrij of gestabiliseerd door medicatie met een goede naleving: geschikt met beperking 04***. Geschikt zonder beperkingen indien aanval- en medicatievrij sinds minimaal tien jaar. |
|||||||
Epilepsie – veroorzaakt door alcohol, medicatie, hoofdletsel (meerdere aanvallen) Risico voor vaartuig, anderen en eigen persoon door aanvallen |
T – Tijdens lopend onderzoek en gedurende twee jaar na de laatste aanval P – Bij terugkerende aanvallen, niet onder controle gehouden door medicatie |
Medicatievrij of gestabiliseerd door medicatie met een goede naleving: geschikt met beperking 04***. Geschikt zonder beperkingen indien aanval- en medicatievrij sinds minimaal vijf jaar. |
|||||||
G 43 |
Migraine (frequente aanvallen die tot ongeschiktheid leiden) Waarschijnlijkheid van recidieven die tot ongeschiktheid leiden |
P – Bij frequente aanvallen die tot ongeschiktheid leiden. |
Geen verwachte negatieve effecten die tot ongeschiktheid leiden op het werk. Geen incidenten tijdens voorgaande dienstperioden. |
||||||
G 47 |
Slaapapneu Vermoeidheid en slaapaanvallen op het werk |
T – Tot gestarte en succesvolle behandeling gedurende drie maanden P – Bij niet succesvolle of niet nageleefde behandeling |
Bij aangetoonde effectiviteit van de behandeling sinds drie maanden. Halfjaarlijkse beoordelingen van de naleving. Beperking 05*** kan aangewezen zijn |
||||||
Narcolepsie Vermoeidheid en slaapaanvallen op het werk |
T – Tot onder controle door behandeling gedurende minimaal twee jaar P – Bij niet succesvolle of niet nageleefde behandeling |
Indien het volledig onder controle zijn door behandeling sinds minimaal twee jaar wordt bevestigd door specialist: geschikt met beperking 04*** |
|||||||
G 00 – 99 Niet elders opgevoerd |
Overige organische zenuwziekten zoals multiple sclerose, ziekte van Parkinson Recidief / progressie. Beperkingen van spierkracht, evenwicht, coördinatie en mobiliteit. |
T – Tot onderzocht, goede controle en naleving van de behandeling P – Bij beperkingen die het veilig werken beïnvloeden of bij onvermogen te voldoen aan de lichamelijke geschiktheidscriteria |
Beoordeling per geval op basis van de vereisten voor het werk en in noodsituaties, op specialistisch neurologisch-psychiatrisch advies |
||||||
R 55 |
Syncope en andere bewustzijnsstoor-nissen Recidief dat letsel of verlies van controle veroorzaakt |
T – Tot onderzocht om de oorzaak vast te stellen en aangetoonde beheersing van een onderliggende aandoening Voorval is: |
|||||||
|
Beoordeling per geval. Beperking 04*** kan aangewezen zijn |
||||||||
T – Vier weken. |
Beoordeling per geval. Beperking 04*** kan aangewezen zijn. |
||||||||
(c)Stoornis: terugkerend of met mogelijke onderliggende cardiale, metabolische of neurologische oorzaak. T – Met mogelijke onderliggende oorzaak die niet geïdentificeerd of onbehandelbaar is: gedurende zes maanden na de episode indien geen recidief optreedt T – Met mogelijke onderliggende oorzaak of gevonden en behandelde oorzaak: gedurende één maand na succesvolle behandeling (d)Bewustzijnsstoornis met kenmerken die op een aanval wijzen. Zie onder G 40 – 41. P – Voor alle bovenstaande stoornissen met aanhoudende incidenten ondanks grondig onderzoek en adequate behandeling. |
|||||||||
T 90 |
Intracraniële chirurgie / intracranieel letsel, met inbegrip van de behandeling van vaatafwijkingen of ernstig hoofdletsel met hersenbeschadiging Risico voor vaartuig, anderen en eigen persoon door aanvallen. Stoornissen van de cognitieve, zintuiglijke of motorische functies. Recidief of complicaties door een onderliggende aandoening. |
T – Voor één jaar of langer tot lage* waarschijnlijkheid van aanvallen op basis van specialistisch advies P – Bij blijvende beperking door onderliggende aandoening of letsel of terugkerende aanvallen |
Na minimaal één jaar, bij lage* waarschijnlijkheid van aanvallen en bij afwezige beperking door onderliggende aandoening of letsel: geschikt met beperking 04*** Geschikt zonder beperkingen bij afwezige beperking door onderliggende aandoening of letsel en bij afwezige behandeling met anti-epileptica. Zeer lage* waarschijnlijkheid van aanvallen. |
||||||
H 00 – 99 |
ZIEKTEN VAN OOG EN OOR |
||||||||
H 00 – 59 |
Oogaandoeningen: progressief of terugkerend (zoals glaucoom, maculopathie, diabetische retinopathie, retinitis pigmentosa, keratoconus, diplopie, blefarospasme, uveïtis, ulceratie van de cornea, netvliesloslating) Toekomstig onvermogen om te voldoen aan gezichtscriteria, risico van recidief |
T – Bij tijdelijk onvermogen om te voldoen aan de gezichtscriteria (zie aanhangsel 1) en lage waarschijnlijkheid van verdere verslechtering of recidiveren na behandeling of herstel P – Bij onvermogen om te voldoen aan de gezichtscriteria (zie bijlage 1) of met een behandeling bij een verhoogde waarschijnlijkheid van verdere verslechtering of recidief |
Zeer lage recidiefkans. Zeer onwaarschijnlijke progressie naar een niveau waarop gedurende de geldigheidsduur van de verklaring niet wordt voldaan aan de gezichtscriteria. |
||||||
H 65 – 67 |
Otitis – externa of media Recidief, mogelijke infectiebron bij personen die met voedsel omgaan, problemen bij het gebruik van gehoorbescherming |
T – Bij symptomen die de veilige uitvoering van taken beïnvloeden P – Bij chronische afscheiding uit het oor voor personen die met voedsel omgaan |
Effectieve behandeling en geen waarschijnlijkheid van recidief |
||||||
H 68 – 95 |
Aandoeningen van oor: progressief (zoals otosclerose) |
T – Bij tijdelijk onvermogen om te voldoen aan de relevante gehoorcriteria (zie aanhangsel 2) en lage waarschijnlijkheid van verdere verslechtering of recidief na behandeling of herstel P – Bij onvermogen om te voldoen aan de relevante gehoorcriteria (zie aanhangsel 2) of met een behandeling bij een verhoogde waarschijnlijkheid van verdere verslechtering of recidief |
Zeer lage recidiefkans*. Zeer onwaarschijnlijke progressie naar een niveau waarop gedurende de geldigheidsduur van de verklaring niet wordt voldaan aan de gehoorcriteria. |
||||||
H 81 |
Ziekte van Ménière en andere vormen van chronische of terugkerende vertigo die tot ongeschiktheid leiden Onvermogen om het evenwicht te behouden gepaard met mobiliteitsverlies en misselijkheid |
T – Tijdens acute fase P – Bij frequente aanvallen die tot ongeschiktheid leiden |
Lage* waarschijnlijkheid van beperkende effecten op het werk |
||||||
I 00 – 99 |
ZIEKTEN VAN HART EN VAATSTELSEL |
||||||||
I 05 – 08 I 34 – 39 |
Aangeboren hartziekten en klepaandoeningen (met inbegrip van chirurgie voor deze aandoeningen) Hartgeruis dat niet eerder is onderzocht Waarschijnlijkheid van progressie, beperkingen bij inspanning |
T – Tot onderzocht en indien nodig met gunstig resultaat behandeld P – Bij beperkte inspanningstolerantie, episoden die tot ongeschiktheid leiden, behandeling met anticoagulantia of blijvende hoge waarschijnlijkheid van beperkende voorvallen |
Beoordeling per geval op basis van cardiologisch advies |
||||||
I 10 – 15 |
Hypertensie Verhoogde waarschijnlijkheid van ischemische hartziekten, oog- en nierschade en beroerte. Mogelijke acute hypertensieve episode. |
T – Gewoonlijk bij systolische druk >160 of diastolische druk >100 mm Hg tot onderzocht en indien nodig met gunstig resultaat behandeld P – Bij aanhoudende systolische druk >160 of diastolische druk >100 mm Hg met of zonder behandeling |
Met behandeling en vrij van beperkende effecten van aandoening of medicatie |
||||||
I 20 – 25 |
Cardiaal voorval, zoals myocardinfarct, ECG-bewijs van vroeger myocardinfarct of recent geconstateerd linker bundeltakblok, angina, hartstilstand, coronaire bypassoperatie, coronaire angioplastiek Plotseling verlies van geschiktheid, inspanningsbeper-king. Problemen bij de omgang met terugkerende cardiale voorvallen op het werk. |
T – Gedurende drie maanden na aanvankelijk onderzoek en behandeling, langer bij aanhoudende symptomen en bij verhoogde recidiefkans door pathologische bevindingen P – Bij niet voldoen aan de criteria voor de afgifte van een verklaring en onaannemelijke verdere vermindering van de recidiefkans |
Bij zeer lage recidiefkans*, volledige naleving van de risicobeperkende aanbevelingen en afwezige relevante comorbiditeit. Afgifte van een aanvankelijke verklaring voor zes maanden en vervolgens een jaarlijkse verklaring. Bij lage recidiefkans*: geschikt met beperking 04*** Geschikt met een tijdsbeperking van één jaar |
||||||
I 44 – 49 |
Hartritmestoornis-sen en geleidingsstoornis-sen (met inbegrip van pacemakers en implanteerbare cardioverter defibrillatoren (ICD's)) Waarschijnlijkheid van beperking door een recidief, plotseling verlies van geschiktheid, inspanningsbeperking, werking van pacemaker/ ICD mogelijk beïnvloed door sterke elektrische velden |
T – Tot onderzocht, behandeld en bevestigde geschiktheid van behandeling P – Bij aanhoudende aanwezigheid van symptomen die tot ongeschiktheid leiden of verhoogde waarschijnlijkheid van beperkingen door een recidief, met inbegrip van ICD-implantaat |
Bij lage recidiefkans*: geschikt met beperking 04*** Geschikt met een tijdsbeperking van één jaar |
||||||
I 61 – 69 G 46 |
Ischemische cerebrovasculaire ziekte (beroerte of voorbijgaande ischemische aanval) Verhoogde recidiefkans, plotseling verlies van geschiktheid, mobiliteitsbeperking. Mogelijke ontwikkeling van andere vaatziekten die tot plotseling verlies van geschiktheid leiden. |
T – Tot onderzocht, goede controle en naleving van de behandeling. Tot drie maanden na de aanvankelijke diagnose. P – Bij residuele symptomen die de uitvoering van taken belemmeren of met een significante verhoogde recidiefkans |
Beoordeling per geval van de geschiktheid om taken uit te voeren; beperking 04*** is aangewezen. Beoordeling moet de waarschijnlijkheid van toekomstige cardiale voorvallen in overweging nemen. Kan toegewezen veiligheidskritieke taken uitvoeren onder normale omstandigheden en in noodsituaties. Geschikt met een tijdsbeperking van één jaar. |
||||||
I 73 |
Arterieel vaatlijden (claudicatio) Waarschijnlijkheid van andere vaatziekten die tot plotseling verlies van geschiktheid leiden. Inspanningsbeper-kingen. |
T – Tot beoordeeld P – Bij ongeschiktheid om taken uit te voeren |
Geschikt met beperking 04*** met milde symptomen die geen beperking van de essentiële taken inhouden of die zijn verholpen door chirurgie of andere behandeling. Beoordeling van de waarschijnlijkheid van toekomstige cardiale voorvallen. Geschikt met een tijdsbeperking van één jaar. |
||||||
I 83 |
Spataderen Mogelijk bloeden bij letsel, huidveranderingen en ulceratie |
T – Tot behandeld bij beperkende symptomen. Postoperatief tot één maand. |
Geen beperkende symptomen of complicaties |
||||||
I 80.2 – 3 |
Diep-veneuze trombose/ longembolie Recidiefkans en ernstige longembolie Waarschijnlijkheid van bloeding door antistollingsbehan-deling |
T – Tot onderzocht en behandeld en gewoonlijk tijdens tijdelijke behandeling met anticoagulantia P – Overwegen bij terugkerende voorvallen of permanente behandeling met anticoagulantia |
Kan als geschikt voor het werk worden beschouwd met een lage waarschijnlijkheid van letsel na stabilisatie door behandeling met anticoagulantia en een regelmatige monitoring van het stollingsniveau |
||||||
I 00 – 99 Niet elders opgevoerd |
Overige hartziekten, zoals cardiomyopathie, pericarditis, hartfalen Recidiefkans, plotseling verlies van geschiktheid, inspanningsbeper king |
T – Tot onderzocht, behandeld en bevestigde geschiktheid van behandeling P – Bij beperkende symptomen of waarschijnlijkheid van beperking door een recidief |
Beoordeling per geval op basis van specialistische rapporten |
||||||
J 00 – 99 |
ZIEKTEN VAN ADEMHALINGS-STELSEL |
||||||||
J 02 – 04 J 30 – 39 |
Aandoeningen van neus, keel en sinussen Beperkend voor individu. Overdracht van infectie naar voedsel / op andere bemanningsleden in sommige omstandigheden |
T – Tot geen symptomen meer bestaan die de veilige uitvoering van taken beïnvloeden P – Bij beperking en recidiveren |
Na afgesloten behandeling bij afwezigheid van tot recidiveren predisponerende factoren |
||||||
J 40 – 44 |
Chronische bronchitis en/of emfyseem Verminderde inspanningstolerantie en beperkende symptomen |
T – Tijdens acute episode P – Bij herhaald optredende ernstige recidieven, indien niet aan de maatstaven voor algemene conditie kan worden voldaan of bij beperkende kortademigheid |
Geschiktheid beoordelen voor noodsituaties. Kan toegewezen veiligheidskritieke taken uitvoeren onder normale omstandigheden en in noodsituaties. Geschikt met een tijdsbeperking van één jaar |
||||||
J 45 – 46 |
Astma (gedetailleerde beoordeling met informatie van specialist voor alle nieuwe kandidaten) Onvoorzienbare episoden van ernstige kortademigheid |
T – Tot verholpen episode, onderzochte oorzaak b.v. met inbegrip van een eventuele samenhang met het beroep en tot stand gekomen effectieve behandeling Voor personen onder 20 jaar met ziekenhuisopname of gebruik van orale steroïden in de afgelopen drie jaar P – Bij voorzienbare waarschijnlijkheid van snelle levensbedreigende astma-aanval op het werk of met niet onder controle gehouden astma in de anamnese (meerdere ziekenhuisopnamen) |
Geschikt voor werk bij astma op volwassen leeftijd** in de anamnese, met een goede controle door inhalatoren en zonder episoden die een ziekenhuisopname of het gebruik van orale steroïden hebben gerechtvaardigd in de laatste twee jaren, of bij astma of door inspanningen geïnduceerd astma in de anamnese dat regelmatige behandeling vereist |
||||||
J 93 |
Pneumothorax (spontaan of traumatisch). Acute beperking door recidief |
T – Gewoonlijk voor 12 maanden na aanvankelijke episode P – Na terugkerende episoden tenzij uitgevoerde pleurectomie of pleurodese |
Gewoonlijk 12 maanden na episode of korter op specialistisch advies |
||||||
K 00 – 99 |
ZIEKTEN VAN SPIJSVERTE-RINGSSTELSEL |
||||||||
K 01 – 06 |
Ziekten van mondholte Acute kiespijn. Terugkerende infecties van mond en tandvlees. |
T – Tot geen symptomen meer bestaan die de veilige uitvoering van taken beïnvloeden |
Indien tanden en tandvlees (of alleen tandvlees van tandeloze en met goed passend en onderhouden kunstgebit) goed lijken te zijn op visuele beoordeling. Geen complexe prothese; bij tandheelkundige controle in het afgelopen jaar, na afgesloten nabehandeling en probleemvrij sindsdien. |
||||||
K 25 – 28 |
Maagzweer Herhaling met pijn, bloeding of perforatie |
T – Tot genezing, chirurgische ingreep, onderdrukking van helicobacter en op normale voeding sinds drie maanden P – Bij aanhoudende maagzweer ondanks chirurgie en medicatie |
Indien genezen en op normale voeding sinds drie maanden |
||||||
K 40 – 41 |
Hernia – inguinatis en femoralis Mogelijke inklemming |
T – Tot onderzocht om onwaarschijnlijkheid van inklemming te bevestigen en indien nodig behandeld |
Indien bevredigend behandeld of indien door de chirurg wordt bevestigd dat geen waarschijnlijkheid van inklemming bestaat |
||||||
K 42 – 43 |
Hernia – umbilicalis, ventralis Instabiliteit van de buikwand bij bukken en tillen |
Beoordeling per geval afhankelijk van de ernst van de symptomen of beperking. Implicaties overwegen van regelmatige zware lichamelijke inspanning van het hele lichaam. |
Beoordeling per geval afhankelijk van de ernst van de symptomen of beperking. Implicaties overwegen van regelmatige zware lichamelijke inspanning van het hele lichaam. |
||||||
K 44 |
Hernia – diaphragma-tica (hiatus) Terugvloeien van maaginhoud en zuur dat maagzuur en dergelijke veroorzaakt |
Beoordeling per geval op basis van de ernst van de symptomen in liggende positie en van eventuele resulterende slaapstoornissen |
Beoordeling per geval op basis van de ernst van de symptomen in liggende positie en van eventuele resulterende slaapstoornissen |
||||||
K 50, 51, 57, 58, 90 |
Niet-infectieuze enteritis en colitis, ziekte van Crohn, diverticulitis enz. Beperking en pijn |
T – Tot onderzocht en behandeld P – Bij ernstige of terugkerende verschijnselen |
Beoordeling per geval door specialist. Lage recidiefkans. |
||||||
K 60 I 84 |
Anale aandoeningen: hemorroïden, fissuur en fistel Waarschijnlijke episoden die pijn en beperking van de activiteit veroorzaken |
T – Bij symptomen die de veilige uitvoering van taken beïnvloeden P – Overwegen bij onbehandelbare of terugkerende verschijnselen |
Beoordeling per geval |
||||||
K 70, K 72 |
Levercirrose Leverinsuffi-ciëntie. Slokdarm-varices met bloeding. |
T – Tot volledig onderzocht P – Bij ernstige verschijnselen of met complicaties door ascites of slokdarmvarices |
Per geval op basis van een beoordeling door de specialist. Geschikt met een tijdsbeperking van één jaar. |
||||||
K 80 – K 83 |
Galweg-ziekte Biliaire koliek door galstenen, geelzucht, leverinsufficiëntie. |
T – Bilaire koliek tot definitief behandeld P - Bij geavanceerde leverziekte, terugkerende of aanhoudende beperkende symptomen |
Beoordeling per geval door specialist. Plotseling begin van biliaire koliek onwaarschijnlijk. |
||||||
K 85 – 86 |
Pancreatitis Recidiefkans |
T – Tot verholpen P – Indien terugkerend of alcohol gerelateerd, tenzij bevestigde onthouding |
Beoordeling per geval op basis van specialistische rapporten |
||||||
Y 83 |
Stoma (ileostomie, colostomie) Beperking bij verlies van controle - gebruik van zakjes bijvoorbeeld Mogelijke problemen tijdens langdurige noodsituatie |
T – Tot onderzocht, goede controle en naleving van de behandeling P – Bij een slechte controle |
Beoordeling per geval |
||||||
N 00 – 99 |
ZIEKTEN VAN HET UROGENITAAL STELSEL |
||||||||
N 00, N 17 |
Acuut nefritisch syndroom Nierinsufficiëntie, hypertensie |
P – Tot verholpen |
Beoordeling per geval bij residuele effecten |
||||||
N 03 – 05 N 18 – 19 |
Subacuut of chronisch nefritisch syndroom of nefrotisch syndroom Nierinsufficiëntie, hypertensie |
T – Tot onderzocht |
Beoordeling per geval door een specialist op basis van de nierfunctie en de waarschijnlijkheid van complicaties |
||||||
N 20 – 23 |
Nier- en uretersteen Pijn door nierkoliek |
T – Tot onderzocht met bevestiging dat geen waarschijnlijkheid bestaat van symptomen die de veilige uitvoering van taken beïnvloeden P – In ernstige gevallen of bij terugkerende steenvorming |
Beoordeling per geval |
||||||
N 33, N 40 |
Prostaatvergro-ting/ urinaire obstructie Acute urineretentie |
T – Tot onderzocht en behandeld P – Bij ongeneeslijkheid |
Beoordeling per geval |
||||||
N 70 – 98 |
Gynaecologische aandoeningen – Zware vaginale bloedingen, ernstige menstruatiepijn, endometriose, verzakking van geslachtsorganen of overige Beperking door pijn of bloedingen |
T – Bij beperking of vereist onderzoek om oorzaak te bepalen en te verhelpen |
Beoordeling per geval bij aandoeningen die waarschijnlijk een behandeling nodig maken tijdens de reis of de geschiktheid voor het werk beïnvloeden |
||||||
R 31, 80, 81 82 |
Proteïnurie, hematurie, glucosurie of overige urineafwijkingen Indicator van nier- of andere ziekten |
T – Bij klinisch significante aanvankelijke bevindingen P – Bij ernstige en ongeneeslijke onderliggende oorzaak – bijvoorbeeld beperking van de nierfunctie |
Zeer lage waarschijnlijkheid van ernstige onderliggende aandoening |
||||||
Z 90.5 |
Verwijdering van een nier of één niet-functionerende nier Beperkte vochtregulatie onder extreme omstandigheden met niet volledig functionele resterende nier |
P – Bij elke verminderde functie in de resterende nier voor nieuwe dekbemanningsleden. Significante dysfunctie in de resterende nier van dienstdoende dekbemanningsleden. |
Resterende nier moet volledig functioneel zijn en mag geen waarschijnlijkheid van progressieve ziekte vertonen op basis van nieronderzoek en specialistisch rapport |
||||||
O 00 – 99 |
ZWANGERSCHAP |
||||||||
O 00 – 99 |
Zwangerschap Complicaties, late mobiliteitsbeper-kingen. Potentieel risico voor moeder en kind in geval van voortijdige bevalling op het werk. |
T – Beslissing in overeenstemming met nationale wetgeving Abnormaal verlopende zwangerschap met intensieve monitoring |
Ongecompliceerde zwangerschap zonder beperkende effecten: beslissing conform nationale praktijk en wetgeving |
||||||
L 00 – 99 |
ZIEKTEN VAN DE HUID |
||||||||
L 00 – 08 |
Huidinfecties Recidief, overdracht op anderen |
T – Bij symptomen die de veilige uitvoering van taken beïnvloeden P – Overwegen voor leden van de dekbemanning met terugkerende problemen |
Op basis van de aard en ernst van de infectie |
||||||
L 10 – 99 |
Overige huidziekten, zoals eczeem, dermatitis, psoriasis Recidief, soms beroepsmatige oorzaak |
T – Bij symptomen die de veilige uitvoering van taken beïnvloeden |
Beslissing per geval, beperking indien nodig bij verergering door warmte of stoffen op het werk |
||||||
M 00 – 99 |
ZIEKTEN VAN BOTSPIER-STELSEL EN BINDWEEF-SEL |
||||||||
M 10 – 23 |
Osteoartrose, overige gewrichtsaandoeningen en daaropvolgende gewrichtsvervanging Pijn en mobiliteitsbeperking met nadelige effecten onder normale omstandigheden en in noodsituaties. Mogelijkheid van infectie of dislocatie en beperkte levensduur van vervangende gewrichten. |
T – Tot volledig herstel van functie en bevestiging door het oordeel van een specialist alvorens het werk te hervatten na een heup- of knievervanging P – Bij vergevorderde en ernstige gevallen |
Beoordeling per geval. Kan volledig aan de vereiste taken tegemoetkomen onder normale omstandigheden en in noodsituaties met een zeer lage waarschijnlijkheid van verslechtering waardoor taken niet uitgevoerd kunnen worden. |
||||||
M 24.4 |
Terugkerende instabiliteit van schouder- of kniegewrichten Plotselinge mobiliteitsbeperking, met pijn |
T – Tot voldoende hersteld en stabiele gewrichtsfunctie |
Beoordeling per geval van occasionele instabiliteit |
||||||
M 54.5 |
Rugpijn Pijn en mobiliteitsbeperking met nadelige effecten voor taken onder normale omstandigheden en in noodsituaties. Verergering van de beperking. |
T – Tijdens acute fase P – Bij verschijnselen die terugkeren of tot ongeschiktheid leiden |
Beoordeling per geval |
||||||
Y 83.4 Z 97.1 |
Arm- of beenprothese Mobiliteitsbeperking die de taken onder normale omstandigheden en in noodsituaties beïnvloeden |
P – Bij onvermogen om essentiële taken uit te voeren |
Indien taken onder normale omstandigheden en in noodsituaties uitgevoerd kunnen worden, zijn beperkingen toegestaan voor specifieke niet-essentiële activiteiten Beperking 03*** kan aangewezen zijn |
||||||
ALGEMEEN |
|||||||||
R 47, F 80 |
Spraakstoornissen Beperkingen van de communicatievaar-digheid |
P – Bij onverenigbaarheid met betrouwbare veilige en effectieve uitoefening van taken onder normale omstandigheden en in noodsituaties |
Geen beperking van essentiële gesproken communicatie |
||||||
T 78 Z 88 |
Allergieën (met uitzondering van allergische dermatitis en astma) Recidiefkans en toenemende ernst van de reactie. Beperkte vaardigheid om taken uit te voeren. |
T – Tot geen symptomen meer bestaan die de veilige uitvoering van taken beïnvloeden P – Bij redelijkerwijs te verwachten levensbedreigende reacties |
Met een reactie die eerder beperkend dan levensbedreigend is en effecten die volledig onder controle gehouden kunnen worden door niet-steroïdale zelfmedicatie op lange termijn of wijzigingen in de levensstijl die geen veiligheidskritieke nadelige effecten op het werk hebben |
||||||
Z 94 |
Transplantaten – Nier, hart, longen, lever (voor prothesen, zoals gewrichten, ledematen, lenzen, gehoorapparaten, hartkleppen, zie onder de secties voor specifieke aandoeningen) Mogelijkheid van afstoting. Bijwerkingen van medicatie. |
T – Tot stabiele effecten van chirurgie en anti-afstotingsmedicatie P – Beoordeling per geval bevestiging door het oordeel van een specialist |
Beoordeling per geval met specialistisch advies Geschikt met een tijdsbeperking van één jaar |
||||||
Classifica-tie naar aandoe-ning |
Progressieve aandoeningen binnen criteria, zoals chorea van Huntington (met inbegrip van familieanamnese), keratoconus |
T – Tot onderzocht en behandeld op indicatie P – Bij waarschijnlijke negatieve progressie |
Beoordeling per geval met specialistisch advies Deze aandoeningen zijn aanvaardbaar met een onwaarschijnlijk geachte negatieve progressie vóór de volgende medische keuring |
||||||
Classifica-tie naar aandoe-ning |
Niet specifiek genoemde aandoeningen |
T – Tot onderzocht en behandeld op indicatie P – Bij blijvende beperking |
Analogie met gerelateerde aandoeningen als leidraad gebruiken. Verhoogde kans op plotselinge ongeschiktheid, recidief, progressie en beperkingen van de uitoefening van taken onder normale omstandigheden en in noodsituaties beoordelen. Bij twijfel advies inwinnen of een beperking en verwijzing naar een scheidsrechter in overweging nemen. |
Aanhangsel 1
Relevante eisen inzake het gezichtsvermogen (diagnosecodes H 00 – H 59)
Minimale eisen inzake het gezichtsvermogen:
-
1.Gezichtsscherpte bij daglicht:
De gezichtsscherpte bedraagt, met of zonder optische hulpmiddelen, ten minste 0,8 met beide ogen gezamenlijk of met het beste oog. Met één oog zien is toegestaan.
Manifest dubbelzien (motiliteit) die niet kan worden gecorrigeerd is niet toegestaan. Bij eenogigheid: normale beweeglijkheid van het goed functionerende oog.
Beperking 01*** kan aangewezen zijn.
-
2.Nachtblindheid:
Te onderzoeken bij glaucoom, retinale aandoeningen of media-opaciteit (zoals cataract). Contrastgevoeligheid bij 0,032 cd/m2 zonder verblinding; testresultaat 1:2,7 of beter getest met de Mesotest.
-
3.Gezichtsveld:
Het horizontale gezichtsveld moet ten minste 120 graden bedragen. Het gezichtsbereik moet ten minste 50 graden links en rechts en 20 graden naar boven en beneden bedragen. Binnen een straal van 20 graden vanuit het centrum van het gezichtsveld mogen zich geen gebreken voordoen.
Ten minste één oog moet voldoen aan de maatstaf inzake de gezichtsscherpte en het gezichtsveld zonder pathologische scotomen hebben. Formeel onderzoek door een oogarts is verplicht indien afwijkingen zijn gevonden tijdens het eerste onderzoek of in geval van glaucoom of retinale dystrofie.
-
4.Kleurenonderscheidingsvermogen voor dekbemanningsleden met navigatietaken:
Het kleurenonderscheidingsvermogen wordt als voldoende beschouwd indien de kandidaat voldoet aan de Ishiharatest, editie met 24 platen, met ten hoogste twee fouten. Indien de kandidaat niet voldoet aan deze test, moet een van de genoemde goedgekeurde alternatieve tests worden uitgevoerd. In geval van twijfel moet een onderzoek met een anomaloscoop worden uitgevoerd. De anomaal-quotiënt moet tussen 0,7 en 1,4 liggen en op deze wijze een normale trichromasie vertonen.
De goedgekeurde alternatieve tests voor de Ishihara-platen zijn:
a) |
Velhagen/Broschmann (resultaat met ten hoogste twee fouten); |
b) |
Kuchenbecker-Broschmann (ten hoogste twee fouten); |
c) |
HRR (resultaat ten minste "mild"); |
d) |
TMC (resultaat ten minste "second degree"); |
e) |
Holmes-Wright B (resultaat met ten hoogste 8 fouten bij "small"); |
f) |
Farnsworth Panel D-15-test (minimumresultaat: ten hoogste één diametrale inversie in de geklasseerde kleurenrangschikking); |
g) |
CAD-test (Colour Assessment and Diagnosis test) (resultaat met ten hoogste vier CAD-eenheden). |
Houders van vaarbewijzen die zijn afgegeven overeenkomstig Richtlijn 96/50/EG van de Raad (1) met een anomaal-quotiënt voor het kleurenonderscheidingsvermogen tussen 0,7 en 3,0 worden geacht geschikt te zijn indien hun vaarbewijs is afgegeven vóór 1 april 2004.
Het gebruik van optische correctie voor het kleurenonderscheidingsvermogen door filterglas, zoals getinte contactlenzen en een getinte bril, is niet toegestaan.
Aanhangsel 2
Relevante eisen inzake het gehoor (diagnosecodes H 68 – H 95)
Minimale eisen inzake het gehoor:
Het gehoor is als voldoende te beschouwen indien het gemiddeld gehoorverlies van beide oren, met of zonder gehoorapparaat, bij de frequenties 500, 1 000, 2 000 en 3 000 Hz de waarde van 40 dB niet overschrijdt. Indien de waarde van 40 dB wordt overschreden, is het gehoorvermogen toch als voldoende aan te merken indien wordt voldaan aan een gehoortest met een audiometer die voldoet aan ISO 8253-1:2010 of gelijkwaardig.
Beperking 02*** kan aangewezen zijn.
Opmerkingen bij de tabel en de aanhangsels:
-
*Recidiefkans:
De aanduidingen “zeer laag” en “laag” worden gebruikt om de verhoogde recidiefkans in te delen. Het gaat voornamelijk om klinische beoordelingen, maar voor bepaalde aandoeningen bestaan kwantitatieve gegevens over de recidiefkans. Indien deze gegevens beschikbaar zijn, zoals voor aanvallen en cardiale voorvallen, kunnen deze een indicatie zijn voor aanvullend onderzoek om de individuele verhoogde recidiefkans vast te stellen. De kwantitatieve recidiefkansen worden als volgt ingedeeld:
zeer laag: recidiefkans van minder dan 2 procent per jaar;
laag: recidiefkans van 2 tot 5 procent per jaar.
** Astma bij volwassenen:
Astma kan uit de kindertijd stammen of beginnen na 16 jaar. Het ontstaan van astma op volwassen leeftijd heeft een breed scala van intrinsieke en externe oorzaken. Voor oudere instromers met astma die op volwassen leeftijd is begonnen, moet de rol van specifieke allergenen, met inbegrip van allergenen die beroepsastma veroorzaken, worden onderzocht. Ook minder specifieke inductoren, zoals kou, inspanning en luchtweginfectie, moeten in overweging worden genomen. Al deze factoren kunnen de geschiktheid voor werk op binnenwateren beïnvloeden.
Mild intermitterend astma: niet-frequente episoden van milde piepende ademhaling die minder dan eenmaal per twee weken optreden en die gemakkelijk en snel worden verlicht door inhalatie van bèta-agonisten.
Mild astma: frequente episoden van piepende ademhaling die de inhalatie van bèta-agonisten of de introductie van geïnhaleerde corticosteroïden vereisen. De regelmatige inhalatie van steroïden (of steroïden/ langwerkende bèta-agonisten) kan de symptomen en noodzaak voor het gebruik van bèta-agonisten effectief verhelpen.
Inspanningsastma: episoden van piepende ademhaling en kortademigheid veroorzaakt door inspanning, met name bij kou. Episoden kunnen effectief worden behandeld door geïnhaleerde steroïden (of steroïden/ langwerkende bèta-agonisten) of andere orale medicatie.
Matig astma: frequente episoden van piepende ademhaling ondanks het regelmatig gebruik van geïnhaleerde steroïden (of steroïden/ langwerkende bèta-agonisten) die het continu of regelmatig gebruik van de bèta-agonisteninhalator of aanvullende andere medicatie vereisen, met occasionele noodzaak van orale steroïden.
Ernstig astma: frequente episoden van piepende ademhaling en kortademigheid, frequente ziekenhuisopnamen, frequent gebruik van orale steroïden.
*** Risico beperkende maatregelen en beperkingen:
01 Optische correctie (bril en/of contactlenzen) vereist
02 Gehoorapparaat vereist
03 Ledemaatprothese vereist
04 Alleen werken in het stuurhuis niet toegestaan
05 Alleen bij daglicht
06 Geen navigatietaken toegestaan
07 Beperkt tot het volgende vaartuig: ...
08 Beperkt tot het volgende vaargebied: ...
09 Beperkt tot de volgende taak: ...
De risicobeperkende maatregelen en beperkingen kunnen worden gecombineerd. Zij moeten indien nodig worden gecombineerd.
-
Richtlijn 96/50/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnenvaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 31).
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.