Richtlijn 2021/338 - Wijziging van Richtlijn 2014/65/EU wat betreft informatievereisten, productgovernance en positielimieten, en Richtlijnen 2013/36/EU en (EU) 2019/878 wat betreft de toepassing daarvan op beleggingsondernemingen, om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19-crisis - Hoofdinhoud
26.2.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 68/14 |
RICHTLIJN (EU) 2021/338VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 16 februari 2021
tot wijziging van Richtlijn 2014/65/EU wat betreft informatievereisten, productgovernance en positielimieten, en Richtlijnen 2013/36/EU en (EU) 2019/878 wat betreft de toepassing daarvan op beleggingsondernemingen, om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19-crisis
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 53, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De COVID-19-pandemie heeft zware gevolgen voor mensen en bedrijven en voor de gezondheidszorgstelsels, economieën en financiële stelsels van de lidstaten. De Commissie heeft in haar mededeling van 27 mei 2020 met als titel “Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie” benadrukt dat liquiditeit en toegang tot financiering knelpunten zullen blijven. Het is daarom van cruciaal belang dat het herstel van de zware economische schok die door de COVID-19-pandemie is veroorzaakt, wordt ondersteund door in de bestaande Uniewetgeving inzake financiële diensten beperkte gerichte wijzigingen aan te brengen. Het algemene doel van die wijzigingen moet daarom zijn onnodige bureaucratie weg te nemen en weloverwogen maatregelen te treffen die effectief worden geacht om de economische onrust te verzachten. Hierbij moeten veranderingen worden voorkomen die de administratieve lasten voor de sector verhogen, terwijl complexe wetgevingskwesties tijdens de geplande evaluatie van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) moeten worden geregeld. Deze wijzigingen vormen een pakket maatregelen, dat wordt goedgekeurd onder het label “Herstelpakket voor de kapitaalmarkten”. |
(2) |
Richtlijn 2014/65/EU werd in 2014 vastgesteld als reactie op de financiële crisis die zich ontvouwde in 2007 en 2008. Die richtlijn heeft het financiële stelsel van de Unie aanzienlijk versterkt en garandeert een hoog niveau van beleggersbescherming in de gehele Unie. Verdere inspanningen om de complexiteit van de regelgeving en de nalevingskosten van de beleggingsondernemingen te verminderen en concurrentieverstoringen weg te nemen, kunnen in overweging worden genomen, mits tegelijkertijd voldoende rekening wordt gehouden met beleggersbescherming. |
(3) |
Wat de vereisten betreft die tot doel hadden de beleggers te beschermen, heeft Richtlijn 2014/65/EU zijn doelstelling om maatregelen vast te stellen die voldoende rekening houden met de bijzondere kenmerken van elke categorie beleggers, d.w.z. niet-professionele cliënten, professionele cliënten en in aanmerking komende tegenpartijen, niet volledig verwezenlijkt. Sommige van die vereisten hebben niet altijd de beleggersbescherming verbeterd, maar hebben soms de vlotte uitvoering van beleggingsbeslissingen belemmerd. Daarom moeten bepaalde vereisten van Richtlijn 2014/65/EU worden gewijzigd om de verlening van beleggingsdiensten en het verrichten van beleggingsactiviteiten te faciliteren, en deze wijzigingen moeten plaatsvinden op een evenwichtige manier die de beleggers volledig beschermt. |
(4) |
De uitgifte van obligaties is van cruciaal belang om kapitaal op te halen en de COVID-19-crisis te boven te komen. De vereisten inzake productgovernance kunnen de verkoop van obligaties beperken. Obligaties zonder andere ingebedde derivaten dan een make-whole-clausule worden doorgaans beschouwd als veilige en eenvoudige producten die geschikt zijn voor niet-professionele cliënten. Indien een obligatie waarin geen ander ingebed derivaat is opgenomen dan een make-whole-clausule, vervroegd wordt afgelost, biedt deze obligatie beleggers bescherming tegen verliezen door ervoor te zorgen dat die beleggers een betaling ontvangen die gelijk is aan de som van de netto contante waarde van de resterende couponbetalingen en de hoofdsom van de obligatie die zij zouden hebben ontvangen indien de obligatie niet vervroegd was afgelost. De vereisten inzake productgovernance moeten daarom niet langer van toepassing zijn op obligaties zonder andere ingebedde derivaten dan een make-whole-clausule. Daarnaast worden in aanmerking komende tegenpartijen geacht voldoende kennis van financiële instrumenten te hebben. Het is dan ook gerechtvaardigd in aanmerking komende tegenpartijen vrij te stellen van de vereisten inzake productgovernance die van toepassing zijn op financiële instrumenten die uitsluitend onder hen worden verhandeld of verspreid. |
(5) |
In de oproep tot het indienen van feitelijke gegevens over het effect van “inducements” en de vereisten inzake bekendmaking van kosten en lasten uit hoofde van Richtlijn 2014/65/EU, gelanceerd door de bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (4) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (de Europese Autoriteit voor effecten en markten) (ESMA), en in de door de Commissie gehouden openbare raadpleging is bevestigd dat professionele cliënten en in aanmerking komende tegenpartijen geen gestandaardiseerde en verplichte kosteninformatie nodig hebben omdat zij reeds de nodige informatie ontvangen wanneer zij met hun dienstverlener onderhandelen. De aan professionele cliënten en in aanmerking komende tegenpartijen verstrekte informatie is afgestemd op hun behoeften en is vaak gedetailleerder. Aan professionele cliënten en in aanmerking komende tegenpartijen verleende diensten moeten derhalve worden vrijgesteld van de vereisten inzake de bekendmaking van kosten en lasten, behalve met betrekking tot de diensten van beleggingsadvies en vermogensbeheer, omdat professionele cliënten die beleggingsadvies- of vermogensbeheerrelaties aangaan, niet noodzakelijkerwijs over voldoende deskundigheid of kennis beschikken om dergelijke diensten te kunnen vrijstellen van de bekendmakingen van kosten en lasten. |
(6) |
Beleggingsondernemingen zijn momenteel verplicht een kosten-batenanalyse te verrichten van bepaalde portefeuilleactiviteiten in het geval van doorlopende relaties met hun cliënten waarin financiële instrumenten worden gewisseld. Dit verplicht beleggingsondernemingen ertoe de nodige informatie bij hun cliënten in te winnen en te kunnen aantonen dat de baten van een dergelijke wissel opwegen tegen de kosten. Aangezien deze procedure te belastend is ten aanzien van professionele cliënten, die de neiging hebben om frequent om te wisselen, moeten de aan hen verleende diensten van die eis worden vrijgesteld. Professionele cliënten moeten echter de mogelijkheid behouden om er toch voor te kiezen. Aangezien niet-professionele cliënten een hoog niveau van bescherming nodig hebben, moet die vrijstelling worden beperkt tot professionele cliënten. |
(7) |
Cliënten die een doorlopende relatie met een beleggingsonderneming onderhouden, ontvangen periodiek of op basis van triggers verplichte dienstverslagen. Noch beleggingsondernemingen noch hun professionele cliënten of in aanmerking komende tegenpartijen vinden dergelijke dienstverslagen nuttig. Die verslagen zijn met name nutteloos gebleken voor professionele cliënten en in aanmerking komende tegenpartijen op uiterst volatiele markten, aangezien de verslagen zeer frequent en in grote aantallen worden verstrekt. Professionele cliënten en in aanmerking komende tegenpartijen reageren vaak op die verslagen hetzij door ze niet te lezen, hetzij door snelle beleggingsbeslissingen te nemen in plaats van door te gaan met een beleggingsstrategie op lange termijn. In aanmerking komende tegenpartijen zouden daarom niet langer verplichte dienstverslagen moeten ontvangen. Professionele cliënten zouden die dienstverslagen ook niet langer moeten ontvangen, maar zij moeten ervoor kunnen kiezen om ze toch te ontvangen. |
(8) |
In de onmiddellijke nasleep van de COVID-19-pandemie moeten emittenten, en met name small- en midcapbedrijven, worden ondersteund door sterke kapitaalmarkten. Onderzoek naar small- en midcapemittenten is van essentieel belang om emittenten te helpen contact te leggen met investeerders. Dat onderzoek vergroot de zichtbaarheid van emittenten en zorgt zo voor voldoende investeringen en liquiditeit. Beleggingsondernemingen moeten gezamenlijk kunnen betalen voor de verstrekking van onderzoek en de verstrekking van uitvoerende diensten, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Een van die voorwaarden moet zijn dat het onderzoek wordt verstrekt met betrekking tot emittenten van wie de marktkapitalisatie niet hoger was dan 1 miljard EUR, op basis van de eindejaarskoersen, gedurende de 36 maanden voorafgaand aan het verrichten van het onderzoek. Dat vereiste inzake marktkapitalisatie moet aldus worden opgevat dat het betrekking heeft op zowel beursgenoteerde ondernemingen als niet-beursgenoteerde ondernemingen, met dien verstande dat voor deze laatste de balanspost eigen vermogen niet hoger was dan de drempel van 1 miljard EUR. Er zij ook op gewezen dat recentelijk aan de beurs genoteerde ondernemingen en minder dan 36 maanden voordien opgerichte niet-beursgenoteerde ondernemingen onder het toepassingsgebied vallen zolang zij kunnen aantonen dat hun marktkapitalisatie op basis van de eindejaarskoersen sinds hun notering of uitgedrukt in eigen vermogen voor de boekjaren waarin zij niet genoteerd zijn of waren, niet hoger was dan de drempel van 1 miljard EUR. Om ervoor te zorgen dat pas opgerichte ondernemingen die minder dan twaalf maanden bestaan, evenzeer van de vrijstelling kunnen profiteren, is het voldoende dat zij sinds hun oprichting de drempel van 1 miljard EUR niet hebben overschreden. |
(9) |
Bij Richtlijn 2014/65/EU zijn voor handelsplatformen, beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling en andere plaatsen van uitvoering rapportagevereisten ingevoerd over de wijze waarop orders onder de voor de cliënt voordeligste voorwaarden werden uitgevoerd. De daaruit voortvloeiende technische rapporten bevatten grote hoeveelheden gedetailleerde kwantitatieve informatie over de plaats van uitvoering, het financiële instrument, de prijs, de kosten en de waarschijnlijkheid van uitvoering. Zoals blijkt uit het zeer lage aantal views op de websites van handelsplatformen, beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling en andere plaatsen van uitvoering, worden die verslagen zelden gelezen. Aangezien zij beleggers en andere gebruikers niet in staat stellen op basis van de informatie die zij bevatten zinvolle vergelijkingen te maken, moet de publicatie van die rapporten tijdelijk worden opgeschort. |
(10) |
Om communicatie tussen beleggingsondernemingen en hun cliënten te vergemakkelijken en dus het beleggingsproces zelf te vergemakkelijken, hoeft de informatie over beleggingen niet langer op papier te worden verstrekt, maar moet deze, als standaardoptie, elektronisch worden verstrekt. Niet-professionele cliënten moeten echter kunnen verzoeken om die informatie op papier te ontvangen. |
(11) |
Richtlijn 2014/65/EU voorziet erin dat personen die beroepsmatig handelen in grondstoffenderivaten of emissierechten of derivaten daarvan, kunnen gebruikmaken van een vrijstelling van de verplichting om een vergunning als beleggingsonderneming te verkrijgen wanneer hun handelsactiviteit een nevenactiviteit is van hun hoofdbedrijf. Personen die de vrijstelling voor nevenactiviteit aanvragen, zijn momenteel verplicht de betrokken bevoegde autoriteit jaarlijks in kennis te stellen van het feit dat zij van die vrijstelling gebruikmaken, en de benodigde gegevens te verstrekken om te voldoen aan de twee kwantitatieve toetsen die bepalen of hun handelsactiviteit een nevenactiviteit is van hun hoofdbedrijf. Bij de eerste toets wordt de omvang van de speculatieve handelsactiviteit van een entiteit vergeleken met de totale handelsactiviteit in de Unie op basis van de activaklasse. Bij de tweede toets wordt de omvang van de speculatieve handelsactiviteit, waarbij alle activaklassen in aanmerking worden genomen, vergeleken met de totale handelsactiviteit op het gebied van financiële instrumenten door de entiteit op groepsniveau. Er is een alternatieve vorm van de tweede toets, die erin bestaat het voor de speculatieve handelsactiviteit gebruikte geraamde kapitaal te vergelijken met de werkelijke hoeveelheid kapitaal die op groepsniveau voor de hoofdactiviteit wordt gebruikt. Om vast te stellen wanneer een activiteit als een nevenactiviteit wordt beschouwd, moeten de bevoegde autoriteiten onder duidelijk omschreven voorwaarden op een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve elementen kunnen steunen. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om toelichting te verstrekken over de omstandigheden waarin nationale autoriteiten een aanpak met een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve drempelcriteria kunnen toepassen, en om een gedelegeerde handeling inzake de criteria te ontwikkelen. Personen die voor de vrijstelling voor nevenactiviteit in aanmerking komen, met inbegrip van market makers, zijn zij die handelen voor eigen rekening of andere beleggingsdiensten verlenen dan handelen voor eigen rekening in grondstoffenderivaten of emissierechten of derivaten daarvan voor cliënten of leveranciers van hun hoofdbedrijf. De vrijstelling moet in elk van deze gevallen afzonderlijk en op geaggregeerde basis beschikbaar zijn wanneer de activiteit een nevenactiviteit van hun hoofdbedrijf is, op groepsbasis beschouwd. De vrijstelling voor nevenactiviteit mag niet worden verleend aan personen die een techniek van hoogfrequente algoritmische handel toepassen of behoren tot een groep waarvan het hoofdbedrijf bestaat in het verlenen van beleggingsdiensten of bankactiviteiten, of het optreden als market maker met betrekking tot grondstoffenderivaten. |
(12) |
De bevoegde autoriteiten moeten momenteel limieten vaststellen en toepassen ten aanzien van de omvang van een nettopositie die een persoon op elk moment kan aanhouden in grondstoffenderivaten die op handelsplatformen worden verhandeld en economisch gelijkwaardige OTC-contracten. Aangezien de regeling inzake positielimieten ongunstig is gebleken voor de ontwikkeling van nieuwe grondstoffenmarkten, moeten opkomende grondstoffenmarkten worden uitgesloten van de regeling inzake positielimieten. In plaats daarvan mogen positielimieten alleen van toepassing zijn op cruciale of significante grondstoffenderivaten die op handelsplatformen worden verhandeld, en op hun economisch gelijkwaardige OTC-contracten. Cruciale of significante derivaten zijn grondstoffenderivaten met een positie in openstaande contracten van gemiddeld ten minste 300 000 eenheden in een periode van één jaar. Vanwege het cruciale belang van landbouwgrondstoffen voor burgers zullen landbouwgrondstoffenderivaten en hun economisch gelijkwaardige OTC-contracten onder de huidige regeling inzake positielimieten blijven vallen. |
(13) |
Richtlijn 2014/65/EU staat geen vrijstelling voor afdekking voor financiële entiteiten toe. Verschillende overwegend commerciële groepen die een financiële entiteit voor hun handelsactiviteiten oprichtten, bevonden zich in een situatie waarin hun financiële entiteit niet alle transacties voor de groep kon uitvoeren, omdat de financiële entiteit niet in aanmerking kwam voor de vrijstelling voor afdekking. Daarom moet een strikt omschreven vrijstelling voor afdekking voor financiële entiteiten worden ingevoerd. Die vrijstelling voor afdekking moet beschikbaar zijn wanneer, binnen een overwegend commerciële groep, een persoon als beleggingsonderneming is ingeschreven en namens die commerciële groep handelt. Om de vrijstelling voor afdekking te beperken tot die financiële entiteiten die handeldrijven namens de niet-financiële entiteiten in een overwegend commerciële groep, mag die vrijstelling alleen van toepassing zijn op de door een dergelijke financiële entiteit aangehouden posities waarvan objectief kan worden aangetoond dat zij de risico’s verminderen die rechtstreeks verband houden met de commerciële bedrijvigheid van de niet-financiële entiteiten van de groep. |
(14) |
Zelfs in liquide contracten treedt doorgaans slechts een beperkt aantal marktdeelnemers op als market makers op grondstoffenmarkten. Wanneer die marktdeelnemers positielimieten moeten toepassen, kunnen zij als market makers niet even doeltreffend zijn. Daarom moet een vrijstelling van de regeling inzake positielimieten worden ingevoerd voor financiële en niet-financiële tegenpartijen voor posities die het gevolg zijn van transacties die worden aangegaan om te voldoen aan de verplichting een handelsplatform van liquiditeit te voorzien. |
(15) |
De wijzigingen met betrekking tot de regeling inzake positielimieten zijn bedoeld om de ontwikkeling van nieuwe energiecontracten te ondersteunen, en strekken er niet toe de regeling voor landbouwgrondstoffenderivaten te versoepelen. |
(16) |
De huidige regeling inzake positielimieten houdt ook geen rekening met de unieke kenmerken van gesecuritiseerde derivaten. Gesecuritiseerde derivaten zijn effecten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 44, onder c), van Richtlijn 2014/65/EU. De markt van gesecuritiseerde derivaten wordt gekenmerkt door een groot aantal verschillende uitgiften, waarvan elke bij de centrale effectenbewaarinstelling is geregistreerd voor een bepaalde omvang, en elke mogelijke toename volgt een specifieke procedure die naar behoren is goedgekeurd door de relevante bevoegde autoriteit. Dit staat in contrast met grondstoffenderivatencontracten, waarvoor het bedrag aan openstaande contracten, en daarmee de omvang van een positie, potentieel onbeperkt is. Op het moment van uitgifte houdt de emittent of de tussenpersoon die verantwoordelijk is voor de distributie van de uitgifte 100 % van de uitgifte onder zich, wat haaks staat op de toepassing van een regeling inzake positielimieten. Bovendien worden de meeste gesecuritiseerde derivaten uiteindelijk aangehouden door een groot aantal niet-professionele beleggers, wat niet hetzelfde risico op misbruik van een dominante positie of met betrekking tot ordelijke koersvormings- en afwikkelingsvoorwaarden oplevert als bij grondstoffenderivatencontracten. Voorts is het begrip spotmaand en andere maanden waarvoor positielimieten moeten worden vastgesteld op grond van artikel 57, lid 3, van Richtlijn 2014/65/EU, niet van toepassing op gesecuritiseerde derivaten. Gesecuritiseerde derivaten moeten daarom worden uitgesloten van de toepassing van de vereisten inzake positielimieten en rapportage. |
(17) |
Sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 2014/65/EU konden geen gelijkwaardige grondstoffenderivatencontracten worden vastgesteld. Door het concept van “hetzelfde grondstoffenderivaat” in die richtlijn is de berekeningsmethode voor het bepalen van de positielimiet van andere maanden nadelig voor het handelsplatform met de minder liquide markt wanneer handelsplatformen concurreren voor grondstoffenderivaten die gebaseerd zijn op dezelfde onderliggende waarde en dezelfde kenmerken hebben. Daarom moet de verwijzing naar “hetzelfde contract” in Richtlijn 2014/65/EU worden geschrapt. De bevoegde autoriteiten moeten kunnen overeenkomen dat de op hun respectieve handelsplatformen verhandelde grondstoffenderivaten gebaseerd zijn op dezelfde onderliggende waarde en dezelfde kenmerken hebben; in dat geval moet de centrale bevoegde autoriteit in de zin van artikel 57, lid 6, eerste alinea, van Richtlijn 2014/65/EU de positielimiet vaststellen. |
(18) |
Er bestaan aanzienlijke verschillen in de wijze waarop posities door handelsplatformen in de Unie worden beheerd. Daarom moeten de positiebeheerscontroles waar nodig worden versterkt. |
(19) |
Teneinde de verdere ontwikkeling van in euro luidende grondstoffenmarkten in de Unie te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van al het volgende: de procedure waarmee personen een vrijstelling kunnen aanvragen voor posities die het gevolg zijn van transacties die worden aangegaan om te voldoen aan de verplichting een handelsplatform van liquiditeit te voorzien; de procedure waarmee een financiële entiteit die behoort tot een overwegend commerciële groep, een vrijstelling voor afdekking kan aanvragen voor door die financiële entiteit aangehouden posities waarvan objectief kan worden aangetoond dat zij de risico’s verminderen die rechtstreeks verband houden met de commerciële bedrijvigheid van de niet-financiële entiteiten van die overwegend commerciële groep; de verduidelijking van de inhoud van de positiebeheerscontroles, en de ontwikkeling van criteria om uit te maken wanneer een activiteit moet worden aangemerkt als een nevenactiviteit van het hoofdbedrijf op groepsniveau. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (5). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. |
(20) |
Het EU-emissiehandelssysteem (ETS) is het vlaggenschipbeleid van de Unie om de economie koolstofarm te maken, in overeenstemming met de Europese Green Deal. De handel in emissierechten en derivaten daarvan is onderworpen aan Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad (6) en is een belangrijk onderdeel van de koolstofmarkt van de Unie. Dankzij de vrijstelling voor nevenactiviteit uit hoofde van Richtlijn 2014/65/EU kunnen bepaalde marktdeelnemers actief zijn op de markten voor emissierechten zonder over een vergunning als beleggingsonderneming te moeten beschikken, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Gezien het belang van ordelijke, goed gereguleerde en onder toezicht staande financiële markten, de aanzienlijke rol van het ETS bij de verwezenlijking van de duurzaamheidsdoelstellingen van de Unie en de rol die een goed functionerende secundaire markt voor emissierechten speelt bij de ondersteuning van de werking van het ETS, is het van essentieel belang dat de vrijstelling voor nevenactiviteit passend ontworpen is om bij te dragen aan die doelstellingen. Dat is bijzonder relevant wanneer de handel in emissierechten plaatsvindt op handelsplatformen in derde landen. Om de financiële stabiliteit, de marktintegriteit, de beleggersbescherming en het gelijke speelveld in de Unie te beschermen en ervoor te zorgen dat het ETS op een transparante en robuuste manier blijft functioneren om kosteneffectieve emissiereducties te verzekeren, moet de Commissie toezicht houden op de verdere ontwikkeling van de handel in emissierechten en derivaten daarvan in de Unie en in derde landen, het effect van de vrijstelling voor nevenactiviteit op het ETS beoordelen en, waar nodig, passende wijzigingen voorstellen met betrekking tot het toepassingsgebied en de toepassing van de vrijstelling voor nevenactiviteit. |
(21) |
Om voor meer juridische duidelijkheid te zorgen, onnodige administratieve lasten voor de lidstaten te vermijden en te zorgen voor een uniform rechtskader voor beleggingsondernemingen, die met ingang van 26 juni 2021 onder het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad (7) zullen vallen, is het passend de omzettingsdatum van Richtlijn (EU) 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad (8) uit te stellen wat betreft de maatregelen die van toepassing zijn op beleggingsondernemingen. Om te zorgen voor een consistente toepassing van het rechtskader dat van toepassing is op beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 67 van Richtlijn (EU) 2019/2034, moet de omzettingstermijn voor Richtlijn (EU) 2019/878 met betrekking tot beleggingsondernemingen derhalve worden verlengd tot 26 juni 2021. |
(22) |
Om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van de wijzigingen van de Richtlijnen 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (9) en (EU) 2019/878 worden bereikt, en met name om verstorende effecten voor de lidstaten te voorkomen, is het passend te bepalen dat die wijzigingen van toepassing worden met ingang van 28 december 2020. De toepassing met terugwerkende kracht van de wijzigingen doet echter geen afbreuk aan het gewettigd vertrouwen van de betrokken personen, omdat de wijzigingen geen inbreuk maken op de rechten en verplichtingen van economische actoren of natuurlijke personen. |
(23) |
Richtlijnen 2013/36/EU, 2014/65/EU en (EU) 2019/878 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(24) |
Deze wijzigingsrichtlijn heeft tot doel bestaand Unierecht aan te vullen en de doelstelling ervan kan dus het best op het niveau van de Unie worden bereikt, in plaats van door uiteenlopende nationale initiatieven. Financiële markten zijn per definitie grensoverschrijdend en worden dat steeds meer. Door deze integratie zou een geïsoleerde nationale interventie veel minder efficiënt zijn en tot versnippering van de markten leiden, met regelgevingsarbitrage en verstoring van de mededinging tot gevolg. |
(25) |
Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het verfijnen van bestaand Unierecht om te komen tot eenvormige en passende vereisten die van toepassing zijn op beleggingsondernemingen in de hele Unie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. |
(26) |
Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (10) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van een of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd. |
(27) |
Gezien de noodzaak gerichte maatregelen in te voeren om een zo snel mogelijk economisch herstel van de COVID-19-crisis te ondersteunen, moet deze richtlijn met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Richtlijn 2014/65/EU
Richtlijn 2014/65/EU wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Artikel 4, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: “Artikel 16 bis Vrijstellingen van de vereisten inzake productgovernance Een beleggingsonderneming wordt vrijgesteld van de vereisten van artikel 16, lid 3, tweede tot en met vijfde alinea, en artikel 24, lid 2, indien de beleggingsdienst die zij verleent betrekking heeft op obligaties zonder andere ingebedde derivaten dan een bepaling inzake vervroegde aflossing of indien de financiële instrumenten uitsluitend onder in aanmerking komende tegenpartijen worden verhandeld of verspreid.”. |
4) |
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
Aan artikel 25, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd: “Bij het verstrekken van beleggingsadvies of het verrichten van vermogensbeheer waarbij tussen financiële instrumenten wordt gewisseld, winnen beleggingsondernemingen de nodige informatie in met betrekking tot de investering van de cliënt en analyseren zij de kosten en baten van de wissel van financiële instrumenten. Bij het verstrekken van beleggingsadvies delen beleggingsondernemingen de cliënt mee of de baten van de wissel van financiële instrumenten al dan niet groter zijn dan de kosten daarvan.”. |
6) |
Aan artikel 27, lid 3, wordt de volgende alinea toegevoegd: “Het in dit lid vastgestelde vereiste inzake periodieke rapportage aan het publiek is niet van toepassing tot 28 februari 2023. De Commissie evalueert uitvoerig de toereikendheid van de in dit lid vastgestelde rapportagevereisten en dient uiterlijk op 28 februari 2022 een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad.”. |
7) |
Aan artikel 27, lid 6, wordt de volgende alinea toegevoegd: “De Commissie evalueert uitvoerig de toereikendheid van de in dit lid vastgestelde vereisten inzake periodieke rapportage en dient uiterlijk op 28 februari 2022 een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad.”. |
8) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: “Artikel 29 bis Aan professionele cliënten verleende diensten
|
9) |
In artikel 30, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door: “1. De lidstaten dragen er zorg voor dat beleggingsondernemingen met een vergunning om orders voor rekening van cliënten uit te voeren, en/of te handelen voor eigen rekening, en/of orders te ontvangen en door te geven, de mogelijkheid hebben transacties met in aanmerking komende tegenpartijen tot stand te brengen of te sluiten zonder dat zij ertoe gehouden zijn met betrekking tot deze transacties of met betrekking tot rechtstreeks met deze transacties verband houdende nevendiensten de verplichtingen van artikel 24, met uitzondering van lid 5 bis, artikel 25, artikel 27 en artikel 28, lid 1, na te komen.”. |
10) |
Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:
|
11) |
Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:
|
12) |
In artikel 73, wordt lid 2 vervangen door: “2. De lidstaten schrijven voor dat beleggingsondernemingen, marktexploitanten, APA’s en ARM’s waaraan overeenkomstig Verordening (EU) nr. 600/2014 een vergunning is verleend en die een vrijstelling genieten overeenkomstig artikel 2, lid 3, van die verordening, kredietinstellingen op het vlak van beleggingsdiensten of beleggingsactiviteiten en nevendiensten, en bijkantoren van ondernemingen in derde landen over passende procedures beschikken opdat hun werknemers in staat zijn potentiële of daadwerkelijke inbreuken intern via een specifiek kanaal te melden.”. |
13) |
In artikel 89 worden de leden 2 tot en met 5 vervangen door: “2. De in artikel 2, leden 3 en 4, artikel 4, lid 1, punt 2, tweede alinea, artikel 4, lid 2, artikel 13, lid 1, artikel 16, lid 12, artikel 23, lid 4, artikel 24, lid 13, artikel 25, lid 8, artikel 27, lid 9, artikel 28, lid 3, artikel 30, lid 5, artikel 31, lid 4, artikel 32, lid 4, artikel 33, lid 8, artikel 52, lid 4, artikel 54, lid 4, artikel 58, lid 6, artikel 64, lid 7, artikel 65, lid 7, en artikel 79, lid 8, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 2 juli 2014.
|
(14) |
In artikel 90 wordt het volgende lid ingevoegd: “1 bis. Uiterlijk op 31 december 2021 evalueert de Commissie de gevolgen van de in artikel 2, lid 1, onder j), vastgestelde vrijstelling met betrekking tot emissierechten of derivaten daarvan, en zij doet die evaluatie, zo nodig, vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van die vrijstelling. In dat verband beoordeelt de Commissie de handel in emissierechten en derivaten daarvan in de Unie en in derde landen, de gevolgen van de in artikel 2, lid 1, onder j), vastgestelde vrijstelling op de beleggersbescherming en de integriteit en transparantie van de markten voor emissierechten en derivaten daarvan, en of er maatregelen moeten worden vastgesteld met betrekking tot de handel die plaatsvindt op handelsplatformen in derde landen.”. |
Artikel 2
Wijzigingen van Richtlijn (EU) 2019/878
In artikel 2 wordt lid 1 vervangen door:
“1. De lidstaten dienen uiterlijk op 28 december 2020 de nodige bepalingen vast te stellen en bekend te maken om te voldoen aan:
a) |
de bepalingen van deze richtlijn voor zover deze betrekking hebben op kredietinstellingen; |
b) |
artikel 1, punten 1 en 9, van deze richtlijn wat betreft artikel 2, leden 5 en 6, en artikel 21 ter van Richtlijn 2013/36/EU, voor zover deze betrekking hebben op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen. |
Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Zij passen die bepalingen toe met ingang van 29 december 2020. De bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan de wijzigingen bedoeld in punt 21 en in punt 29, onder a), b) en c), van artikel 1 van deze richtlijn, die betrekking hebben op artikel 84 en artikel 98, leden 5 en 5 bis, van Richtlijn 2013/36/EU, zijn echter van toepassing met ingang van 28 juni 2021, en de bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan de wijzigingen bedoeld in de punten 52 en 53 van artikel 1 van deze richtlijn, die betrekking hebben op artikel 141 ter, artikel 141 quater en artikel 142, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU, zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2022.
De lidstaten dienen uiterlijk op 26 juni 2021 de nodige bepalingen vast te stellen, bekend te maken en toe te passen om aan de bepalingen van deze richtlijn te voldoen, voor zover deze betrekking hebben op beleggingsondernemingen, met uitzondering van de in de eerste alinea, onder b), bedoelde bepalingen.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.”.
Artikel 3
Wijzigingen van Richtlijn 2013/36/EU
In artikel 94, lid 2, worden de derde, vierde en vijfde alinea vervangen door:
“Voor het identificeren van personeelsleden wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de instelling wezenlijk beïnvloeden als bedoeld in artikel 92, lid 3, behalve wat betreft personeelsleden in beleggingsondernemingen, ontwikkelt de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen waarin de criteria worden uiteengezet om het volgende te definiëren:
a) |
leidinggevende verantwoordelijkheid en controlefuncties; |
b) |
essentiële bedrijfseenheid en aanzienlijke impact op het risicoprofiel van de betrokken bedrijfseenheid, en |
c) |
andere categorieën personeelsleden die niet uitdrukkelijk in artikel 92, lid 3, worden bedoeld, wier beroepswerkzaamheden het risicoprofiel van de instelling even wezenlijk beïnvloeden als die van de in dat lid bedoelde categorieën personeelsleden. |
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 december 2019 in bij de Commissie.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om deze richtlijn aan te vullen door de in dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Wat betreft technische reguleringsnormen die van toepassing zijn op beleggingsondernemingen, blijft de bevoegdheid als bedoeld in artikel 94, lid 2, van deze richtlijn, zoals gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad (*3), van toepassing tot 26 juni 2021.
Artikel 4
Omzetting
-
1.De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 28 november 2021 aan deze richtlijn te voldoen en maken deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.
De lidstaten passen die bepalingen toe met ingang van 28 februari 2022.
-
2.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
-
3.In afwijking van lid 1 zijn de wijzigingen van de Richtlijnen 2013/36/EU en (EU) 2019/878 van toepassing met ingang van 28 december 2020.
Artikel 5
Evaluatie
Uiterlijk op 31 juli 2021, en op basis van de resultaten van een door de Commissie gehouden openbare raadpleging, evalueert de Commissie onder meer a) de werking van de structuur van de effectenmarkten, waarbij rekening wordt gehouden met de nieuwe economische realiteit na 2020, kwesties met betrekking tot gegevens en de kwaliteit van gegevens in verband met de marktstructuur, en de transparantieregels, met inbegrip van kwesties in verband met derde landen, b) de regels inzake onderzoek, c) de regels inzake alle vormen van betalingen aan adviseurs en hun beroepskwalificatieniveau, d) de productgovernance, e) de verliesrapportage en f) de categorie-indeling van cliënten. In voorkomend geval dient de Commissie een wetgevingsvoorstel in bij het Europees Parlement en bij de Raad.
Artikel 6
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 7
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 16 februari 2021.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
D.M. SASSOLI
Voor de Raad
De voorzitter
A.P. ZACARIAS
-
Standpunt van het Europees Parlement van 11 februari 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 februari 2021.
-
Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).
-
Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).
-
Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84).
-
Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 64).
-
Richtlijn (EU) 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen (PB L 150 van 7.6.2019, blz. 253).
-
Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.