Besluit 2021/1765 - Standpunt dat namens de EU voor de periode 2021-2026 moet worden ingenomen in het Gespecialiseerd Comité voor de visserij dat is opgericht bij de Handels- en samenwerkingsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk

1.

Wettekst

7.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 355/135

 

BESLUIT (EU) 2021/1765 VAN DE RAAD

van 5 oktober 2021

betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie voor de periode 2021-2026 moet worden ingenomen in het Gespecialiseerd Comité voor de visserij dat is opgericht bij de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Op 29 april 2021 heeft de Raad Besluit (EU) 2021/689 (1) betreffende de sluiting van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (2) (“de handels- en samenwerkingsovereenkomst”) vastgesteld. De handels- en samenwerkingsovereenkomst is op 1 mei 2021 in werking getreden.

 

(2)

Bij artikel 8, lid 1, punt q), van de handels- en samenwerkingsovereenkomst is het Gespecialiseerd Comité voor de visserij opgericht. Zijn bevoegdheden zijn vastgelegd in artikel 8, lid 4, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

 

(3)

Op grond van artikel 8, lid 4, punt f), van de handels- en samenwerkingsovereenkomst is het Gespecialiseerd Comité voor de visserij bevoegd om werkgroepen op te richten, te superviseren, te coördineren en op te heffen.

 

(4)

Overeenkomstig artikel 8, lid 10, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst en in afwijking van artikel 8, lid 9, kan het Gespecialiseerd Comité voor de visserij zijn eigen reglement van orde vaststellen en dat nadien wijzigen.

 

(5)

Artikel 508 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bevat een niet-uitputtende opsomming van de taken en bevoegdheidsgebieden van het Gespecialiseerd Comité voor de visserij.

 

(6)

Het Gespecialiseerd Comité voor de visserij is verantwoordelijk voor de vaststelling van maatregelen, met inbegrip van besluiten en aanbevelingen, ter ondersteuning van de doelstellingen van artikel 494 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, en met name de doelstelling om te waarborgen dat visserijactiviteiten voor gedeelde bestanden in de wateren van de Partijen uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op lange termijn en bijdragen aan de totstandbrenging van economische en sociale voordelen, waarbij de rechten en verplichtingen van onafhankelijke kuststaten zoals uitgeoefend door de Partijen ten volle worden geëerbiedigd, en ter ondersteuning van de doelstelling om gedeelde bestanden te exploiteren op niveaus die gericht zijn op het geleidelijke herstel en behoud van populaties van gevangen soorten boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren. Dergelijke maatregelen kunnen voor de Unie bindend worden.

 

(7)

In Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) is bepaald dat de Unie er borg voor moet staan dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt duurzaam op lange termijn zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden. In die verordening is bepaald dat de Unie een ecosysteemgerichte benadering moet volgen, beheers- en instandhoudingsmaatregelen moet nemen op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies, steun moet verlenen aan de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies, teruggooi geleidelijk moet uitbannen en vangstmethoden moet bevorderen die bijdragen tot selectievere visserij, tot het zoveel mogelijk voorkomen en beperken van ongewenste vangsten en tot visserij met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visbestanden. In Verordening (EU) nr. 1380/2013 is specifiek bepaald dat de Unie die doelstellingen en beginselen moet toepassen bij haar externe betrekkingen op visserijgebied, onverminderd specifieke bepalingen uit hoofde van artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De verordening bevat tevens de beginselen en doelstellingen van het beheer van bestanden van gemeenschappelijk belang voor de Unie en derde landen en bepalingen betreffende overeenkomsten inzake uitwisseling en gezamenlijk beheer.

 

(8)

Het is passend om het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gespecialiseerd Comité voor de visserij met betrekking tot handelingen van het Gespecialiseerd Comité voor de visserij met rechtsgevolgen.

 

(9)

Dat standpunt en de nadere bepaling ervan moeten door de Raad worden vastgesteld overeenkomstig de relevante bepalingen van de verdragen, Besluit (EU) 2021/689 en het onderhavige besluit. Dit besluit moet gaan over het standpunt van de Unie in het Gespecialiseerd Comité voor de visserij voor de periode 2021-2026, met uitzondering van de oprichting of opheffing van werkgroepen op visserijgebied en het jaarlijks overleg over de vangstmogelijkheden, waarvoor afzonderlijk besluiten uit hoofde van artikel 218, lid 9, VWEU zullen worden vastgesteld. Dit besluit sluit niet uit dat er ook voor andere kwesties van bijzonder belang afzonderlijke besluiten uit hoofde van artikel 218, lid 9, VWEU worden vastgesteld.

 

(10)

Het Europees Parlement moet onverwijld en ten volle worden geïnformeerd krachtens artikel 218, lid 10, VWEU.

 

(11)

In het licht van de steeds veranderende aard van de onder de handels- en samenwerkingsovereenkomst vallende visbestanden en de daaruit volgende noodzaak voor de Unie om in haar standpunt rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen zoals nieuwe wetenschappelijke en andere relevante informatie die voor of tijdens de vergaderingen van het Gespecialiseerd Comité voor de visserij wordt gepresenteerd, moeten voor de nadere bepaling van het standpunt van de Unie voor de periode 2021-2026 bepalingen worden vastgesteld voor samenwerking en coördinatie, overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen van de Unie zoals dat in artikel 13, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie is neergelegd. Deze bepalingen voor samenwerking en coördinatie moeten, voortbouwend op de praktijk die is ontstaan met betrekking tot het overleg over de vangstmogelijkheden voor 2021, waarborgen dat de Raad en zijn voorbereidende instanties regelmatig en ten volle betrokken worden bij het overleg, in lijn met de in Besluit (EU) 2021/689 van de Raad vastgelegde procedures,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het bij artikel 8, lid 1, punt q), van de handels- en samenwerkingsovereenkomst opgerichte Gespecialiseerd Comité voor de visserij is opgenomen in de bijlagen I en II bij dit besluit.

Artikel 2

Het in artikel 1 bedoelde standpunt van de Unie wordt nader bepaald overeenkomstig bijlage III.

Artikel 3

Dit besluit is van toepassing tot en met 31 december 2026. Het wordt zo nodig door de Raad beoordeeld en, in voorkomend geval, op voorstel van de Commissie door hem herzien. Er zal in ieder geval uiterlijk 31 december 2022 een evaluatie plaatsvinden.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 5 oktober 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

  • A. 
    ŠIRCELJ
 

  • (3) 
    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
 

BIJLAGE I

Beginselen

Voor het standpunt van de Unie in het bij artikel 8, lid 1, punt q), van de handels- en samenwerkingsovereenkomst opgerichte Gespecialiseerd Comité voor de visserij in het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst worden de volgende beginselen in acht genomen:

 

a)

De Unie moet handelen in overeenstemming met de doelstellingen en beginselen die zij in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) nastreeft, om ervoor te zorgen dat de visserij op lange termijn ecologisch duurzaam is en wordt beheerd op een wijze die strookt met de doelstellingen om er economische, sociale en werkgelegenheidsvoordelen uit te halen, met name door middel van de doelstellingen in verband met de MDO, zoals neergelegd in artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en de toepasselijke meerjarenplannen, en in lijn met de voorzorgsbenadering, om de toepassing van een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer te bevorderen, om ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken en teruggooi geleidelijk uit te bannen, om de gevolgen van visserijactiviteiten op mariene ecosystemen en hun habitats zo veel mogelijk te beperken en om door het bevorderen van een rendabele en concurrerende visserijsector in de Unie te zorgen voor een redelijke levensstandaard voor degenen die van visserijactiviteiten afhankelijk zijn, en daarbij rekening te houden met de belangen van de consumenten; en handelen in overeenstemming met de artikelen 28 en 33 van die verordening inzake het beheer van bestanden van gemeenschappelijk belang;

 

b)

De Unie moet zorgen voor de operationalisering van het Gespecialiseerd Comité voor de visserij, met inbegrip van de opstelling of wijziging van zijn reglement van orde;

 

c)

De Unie moet ernaar streven dat de door het Gespecialiseerd Comité voor de visserij aangenomen handelingen of maatregelen met rechtsgevolgen in overeenstemming zijn met het internationaal recht, waaronder het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, de Overeenkomst van de Verenigde Naties inzake de grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden en de FAO-overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen, en met de internationale verplichtingen van de Unie;

 

d)

De Unie moet ervoor zorgen dat de door het Gespecialiseerd Comité voor de visserij aangenomen handelingen of maatregelen met rechtsgevolgen in overeenstemming zijn met artikel 494 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, met inbegrip van de bevordering van duurzaamheid op lange termijn en een optimale benutting van gedeelde bestanden, het gebruik van het beste beschikbare wetenschappelijke advies, voornamelijk van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES), als basis voor instandhoudings- en beheersbesluiten, en de toepassing van evenredige en niet-discriminerende maatregelen met het oog op de instandhouding van de mariene biologische rijkdommen en het beheer van de visbestanden, en daarbij de autonomie van de Partijen op het gebied van regelgeving eerbiedigen en streven naar een gelijk speelveld voor de vloten uit de EU en het Verenigd Koninkrijk en een gezamenlijke aanpak wat betreft de regels van de Partijen;

 

e)

De Unie moet ijveren voor standpunten die in overeenstemming zijn met de beste praktijken en met standpunten die in andere fora en in multilateraal en bilateraal overleg in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan zijn ingenomen, en de coördinatie met andere partijen en met de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (North East Atlantic Fisheries Commission – NEAFC) bevorderen;

 

f)

De Unie moet handelen in overeenstemming met de conclusies van de Raad van 19 maart 2012 over de mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid;

 

g)

De Unie moet ernaar streven dat de Partijen de in het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst aangenomen maatregelen tijdig implementeren in hun respectieve rechtskader, rekening houdend met hun respectieve interne procedures.

 

BIJLAGE II

Beleidslijnen voor het standpunt van de Unie

1.   

De Unie moet zich in het Gespecialiseerd Comité voor de visserij inzetten voor:

a)

discussie en samenwerking op het gebied van duurzaam visserijbeheer;

 

b)

het onderzoeken van maatregelen inzake visserijbeheer en instandhouding, met inbegrip van noodmaatregelen en maatregelen ter waarborging van de selectiviteit van vangstactiviteiten. Dit omvat het streven naar een gezamenlijke aanpak voor technische maatregelen en, in voorkomend geval, overleg over maatregelen waarvan de ene partij de andere partij in kennis stelt;

 

c)

het onderzoeken van methoden voor het verzamelen van gegevens voor wetenschappelijke doeleinden en doeleinden op het gebied van visserijbeheer, voor het uitwisselen van deze gegevens (met inbegrip van informatie die relevant is voor monitoring, controle en handhaving van de naleving) en voor het raadplegen van wetenschappelijke organen over het beste beschikbare wetenschappelijke advies;

 

d)

het onderzoeken van maatregelen ter waarborging van de naleving van de toepasselijke regels, waaronder gezamenlijke programma’s voor controle, monitoring en toezicht en de uitwisseling van gegevens die het monitoren van de benutting van de vangstmogelijkheden en controle en handhaving gemakkelijker maken;

 

e)

de opstelling en goedkeuring van richtsnoeren voor de vaststelling van de voorlopige totale toegestane vangsten (total allowable catches – TAC’s) voor bijzondere bestanden zoals vermeld in artikel 499, lid 6, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, inzake voorlopige TAC’s, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat het bij gemengde visserij moeilijk is alle bestanden tegelijkertijd op niveau van de MDO te bevissen, in het bijzonder wanneer het heel moeilijk is het fenomeen van knelsoorten of verstikkingssoorten te vermijden, en, in voorkomend geval, moet worden nagegaan of er een specifieke aanpak moet worden ontwikkeld om resultaten te boeken die bijdragen tot de algemene doelstelling van een duurzaam beheer van de visserij en de mariene biologische rijkdommen in de drie dimensies ervan, in lijn met de doelstellingen van het GVB, met inbegrip van de flexibiliteit die bij de meerjarenplannen mogelijk is;

 

f)

het onderzoeken van kwesties met betrekking tot de aanwijzing van aanlandingshavens, met inbegrip van het faciliteren van de tijdige kennisgeving door de Partijen van dergelijke aanwijzingen en van alle wijzigingen in die aanwijzingen;

 

g)

de vaststelling van tijdschema’s voor de kennisgeving van de in artikel 496, lid 3, bedoelde maatregelen, de mededeling van de in artikel 497, lid 1, bedoelde lijsten van vaartuigen en de in artikel 498, lid 7, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bedoelde kennisgeving;

 

h)

het bieden van een forum voor overleg uit hoofde van artikel 501, lid 2, en artikel 506, lid 4, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

 

i)

de ontwikkeling en vaststelling van een mechanisme voor vrijwillige overdrachten van vangstmogelijkheden tussen de Partijen binnen het jaar zelf, zoals opgenomen in artikel 498, lid 8, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, op basis van vrijwillige bijdragen van de lidstaten, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de lidstaten die bijdragen aan de overdrachten er ook naar evenredigheid profijt van trekken;

 

j)

een reflectie over de toepassing en uitvoering van de artikelen 502 en 503 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

 

k)

het toezicht houden op en coördineren van werkgroepen overeenkomstig artikel 8, punt f), van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, die worden opgericht en opgeheven door middel van een afzonderlijk besluit uit hoofde van artikel 218, lid 9, VWEU;

 

l)

het streven naar overeenstemming over de kwesties die het Gespecialiseerd Comité voor de visserij worden voorgelegd in schriftelijke verslagen naar aanleiding van het jaarlijks overleg over de vangstmogelijkheden, op basis van het voor dat overleg vastgestelde standpunt van de Unie, zoals nader bepaald op grond van dit besluit, met inbegrip van dat ondertekend door de Partijen op 11 juni 2021;

 

m)

het streven naar overeenstemming over de modaliteiten van een herziening uit hoofde van artikel 510 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

2.   

De Unie kan in het Gespecialiseerd Comité voor de visserij de volgende acties ondernemen:

a)

overwegen om meerjarenstrategieën voor instandhouding en beheer te ontwikkelen die dienen als basis voor de vaststelling van TAC’s en andere beheersmaatregelen;

 

b)

meerjarenstrategieën ontwikkelen voor de instandhouding en het beheer van quotumvrije bestanden zoals opgenomen in de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

 

c)

zaken vastleggen die door de Partijen zijn overeengekomen na overleg uit hoofde van artikel 498 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

 

d)

wijzigen van de lijst van reeds bestaande internationale verplichtingen, zoals bedoeld in artikel 496, lid 2, derde alinea, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

 

e)

behandelen van enig ander aspect van de samenwerking op het gebied van duurzaam visserijbeheer uit hoofde van de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

3.   

De Unie moet er, waar passend, steun voor verlenen dat het Gespecialiseerd Comité voor de visserij besluiten of aanbevelingen met rechtsgevolgen vaststelt met betrekking tot de in bijlage II, punten 1) en 2), van deze bijlage bedoelde aangelegenheden.

 

BIJLAGE III

Nadere bepaling van het standpunt dat de Unie moet innemen in het Gespecialiseerd Comité voor de visserij

Voordat het Gespecialiseerd Comité voor de visserij handelingen of maatregelen met rechtsgevolgen vaststelt, moeten de nodige stappen worden gezet om ervoor te zorgen dat in het standpunt dat namens de Unie moet worden uitgedrukt, rekening wordt gehouden met de aan de Commissie meegedeelde recentste wetenschappelijke en andere relevante informatie, overeenkomstig de beginselen en beleidslijnen van de bijlagen I en II.

Daartoe moet de Commissie tijdig vóór elke vergadering van het Gespecialiseerd Comité voor de visserij of een schriftelijke procedure in het Gespecialiseerd Comité voor de visserij, en in elk geval niet later dan acht werkdagen vóór de aanvang van de desbetreffende vergadering of schriftelijke procedure, een op bovengenoemde informatie gebaseerd schriftelijk document met de voorgestelde nadere bepaling van het namens de Unie uit te drukken standpunt toezenden aan de Raad, teneinde deze in staat te stellen de bijzonderheden van dit standpunt te bespreken en te bekrachtigen.

Het Europees Parlement wordt overeenkomstig artikel 218, lid 10, VWEU geïnformeerd.

De Commissie moet zich bij haar werkzaamheden tijdens de vergaderingen van het Gespecialiseerd Comité voor de visserij laten blijven leiden door de beginselen in deze bijlage.

Indien tijdens een vergadering van het Gespecialiseerd Comité voor de visserij geen overeenstemming kan worden bereikt over het verwerken van nieuwe elementen in het door de Unie in te nemen standpunt, moet de zaak worden voorgelegd aan de Raad, overeenkomstig de procedure in deze bijlage.

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.