Richtlijn 2024/1174 - Wijziging van Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014 met betrekking tot bepaalde aspecten van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva - Hoofdinhoud
Publicatieblad van de Europese Unie |
NL L-serie |
2024/1174 |
22.4.2024 |
RICHTLIJN (EU) 2024/1174 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 april 2024
tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014 met betrekking tot bepaalde aspecten van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Richtlijn (EU) 2019/879 van het Europees Parlement en de Raad (4) en Verordening (EU) 2019/877 van het Europees Parlement en de Raad (5) zijn wijzigingen aangebracht in het kader voor het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (MREL), dat is vastgesteld bij Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (6) en Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad (7), en dat van toepassing is op in de Unie gevestigde kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (“instellingen”) en op alle andere entiteiten die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/59/EU of Verordening (EU) nr. 806/2014 vallen (“entiteiten”). Die wijzigingen hielden in dat aan het interne MREL, d.w.z. het MREL dat van toepassing is op instellingen en entiteiten die dochterondernemingen van afwikkelingsentiteiten zijn, maar zelf geen afwikkelingsentiteiten zijn, door die instellingen en entiteiten kan worden voldaan met behulp van instrumenten die zijn uitgegeven aan en gekocht door de afwikkelingsentiteit, hetzij direct, hetzij indirect via andere entiteiten binnen dezelfde afwikkelingsgroep. |
(2) |
Het Uniekader voor het MREL is verder gewijzigd bij Verordening (EU) 2022/2036 van het Europees Parlement en de Raad (8), waarbij specifieke aftrekregels zijn ingevoerd voor het geval van een indirecte plaatsing van instrumenten die in aanmerking komen om aan het interne MREL te voldoen. Bij die verordening werd in Richtlijn 2014/59/EU een vereiste voor de Commissie ingevoerd om het effect te evalueren van de indirecte plaatsing van instrumenten die in aanmerking komen om aan het MREL te voldoen op een gelijk speelveld tussen de verschillende typen bankgroepsstructuren, ook wanneer in bankgroepen een werkmaatschappij aanwezig is tussen de als afwikkelingsentiteit aangemerkte holding en haar dochterondernemingen. De Commissie werd verzocht te beoordelen of entiteiten die zelf geen afwikkelingsentiteiten zijn, moeten worden toegestaan om op geconsolideerde basis aan het MREL te voldoen. Voorts werd de Commissie verzocht de behandeling volgens de MREL-regels te evalueren van entiteiten waarvan het afwikkelingsplan bepaalt dat die entiteiten volgens een normale insolventieprocedure moeten worden geliquideerd. Tot slot werd de Commissie verzocht te evalueren of het passend is het bedrag van de op grond van artikel 72 sexies, lid 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9) voorgeschreven aftrekkingen te beperken. De nieuwe bepalingen moeten dan ook stroken met de beginselen van het oorspronkelijke evaluatiemandaat dat de Commissie van het Europees Parlement en de Raad heeft gekregen, om evenredigheid en een gelijk speelveld tussen verschillende typen bankgroepstructuren te waarborgen. |
(3) |
Uit de evaluatie van de Commissie is gebleken dat het passend en evenredig met de doelstellingen van de regels inzake interne MREL zou zijn om afwikkelingsautoriteiten toe te staan het interne MREL op geconsolideerde basis vast te stellen voor een reeks entiteiten die breder is dan het bereik dat voortvloeit uit de toepassing van Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014, wanneer een dergelijk breder bereik instellingen en entiteiten beslaat die zelf geen afwikkelingsentiteiten zijn, maar dochterondernemingen van afwikkelingsentiteiten, en zeggenschap hebben over andere dochterondernemingen (“intermediaire entiteiten”) binnen dezelfde afwikkelingsgroep. Dit zou met name het geval zijn voor bankgroepen waarbij een holding aan het hoofd staat. In dergelijke gevallen centraliseren de intermediaire entiteiten uiteraard intragroepblootstellingen en kanaliseren zij de voor het interne MREL in aanmerking komende middelen die door de afwikkelingsentiteit zijn voorgepositioneerd. Door die structuur zouden dergelijke intermediaire entiteiten onevenredig kunnen worden getroffen door de bestaande aftrekregels. De Commissie concludeerde ook dat het kader voor het MREL evenrediger zou kunnen worden gemaakt door de regels inzake het toepassingsgebied van blootstellingen die een intermediaire entiteit moet aftrekken, aan te passen indien het blootstellingen betreft aan een liquidatie-entiteit die niet aan een besluit tot vaststelling van het MREL onderworpen is. In die gevallen wordt niet verwacht dat ten aanzien van die liquidatie-entiteiten afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden moeten worden uitgeoefend. De resterende entiteiten van de afwikkelingsgroep zullen daarentegen in geval van moeilijkheden of een faillissement door de afwikkelingsentiteit moeten worden geherkapitaliseerd. De benodigde voor het MREL in aanmerking komende middelen moeten derhalve op alle niveaus van de afwikkelingsgroep aanwezig zijn en hun beschikbaarheid voor verliesabsorptie en herkapitalisatie moet door middel van het aftrekmechanisme worden gewaarborgd. In de evaluatie van de Commissie werd derhalve geconcludeerd dat intermediaire entiteiten het volledige bedrag van hun bezit aan voor het interne MREL in aanmerking komende middelen die zijn uitgegeven door andere niet-liquidatie-entiteiten in dezelfde afwikkelingsgroep, moeten blijven aftrekken. |
(4) |
Het is van essentieel belang dat er duidelijkheid bestaat over wat een liquidatie-entiteit is voor de goede werking van de aftrek- en consolidatiekaders en voor de berekening van het MREL voor specifieke entiteiten. Daarom moet een definitie voor de liquidatie-entiteit worden vastgelegd, waarbij de nadruk wordt gelegd op de identificatie van liquidatie-entiteiten in het stadium van de afwikkelingsplanning. Daarom moeten afwikkelingsautoriteiten bij het opstellen van afwikkelingsplannen een goede beoordeling maken van de instellingen en entiteiten die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014 vallen. Een centraal onderdeel van die beoordeling bestaat erin na te gaan of de instelling of entiteit kritieke functies vervult. Onverminderd de beoordeling van het belang van de instelling of entiteit op nationaal of regionaal niveau wordt ook verwacht dat er een grondige analyse van de relevantie van de potentiële liquidatie-entiteit binnen een afwikkelingsgroep wordt gemaakt. Een instelling of entiteit die een aanzienlijk deel van het totaal van de risicoposten, de blootstelling voor de berekening van de hefboomratio of de bedrijfsopbrengsten van een afwikkelingsgroep vertegenwoordigt, mag in beginsel niet als liquidatie-entiteit worden aangemerkt. |
(5) |
Op grond van artikel 45 septies van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 12 octies van Verordening (EU) nr. 806/2014 moeten instellingen en entiteiten op individuele basis aan het interne MREL voldoen. Naleving op geconsolideerde basis is slechts in twee specifieke gevallen toegestaan: voor EU-moederondernemingen die geen af te wikkelen entiteiten zijn en dochterondernemingen zijn van entiteiten uit derde landen, en voor moederondernemingen van instellingen of entiteiten waaraan ontheffing is verleend om het interne MREL na te leven. Op grond van artikel 72 sexies, lid 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013 is een intermediaire entiteit die op geconsolideerde basis aan haar interne MREL voldoet, niet verplicht het bezit van voor het interne MREL in aanmerking komende middelen van andere entiteiten die tot dezelfde afwikkelingsgroep behoren en in haar consolidatiekring zijn opgenomen, af te trekken, aangezien naleving van het interne MREL op geconsolideerde basis een soortgelijk effect heeft. Uit de door de Commissie uitgevoerde evaluatie is gebleken dat intermediaire entiteiten van bankgroepen waarbij een holding aan het hoofd staat ook toestemming moeten krijgen om op geconsolideerde basis aan het interne MREL te mogen voldoen. Met name moet het mogelijk zijn op geconsolideerde basis aan het interne MREL te voldoen indien de toepassing van de aftrekkingen het interne MREL op onevenredige wijze zou verhogen. Voorts is uit de evaluatie gebleken dat, wanneer een intermediaire entiteit onderworpen is aan eigenvermogensvereisten of aan een gecombineerd buffervereiste op geconsolideerde basis, naleving van het interne MREL op individuele basis het risico kan opleveren dat de voor het interne MREL in aanmerking komende middelen die zijn voorgepositioneerd op het niveau van de intermediaire entiteit, niet volstaan om de naleving te herstellen van het toepasselijke geconsolideerde eigenvermogensvereiste na de afschrijving en omzetting van die middelen. Bovendien zou een belangrijke input voor de berekening van het MREL voor de betrokken instelling of entiteit ontbreken indien het additioneel eigenvermogensvereiste of het gecombineerde buffervereiste op een ander consolidatieniveau werd vastgesteld, hetgeen de berekening van het vereiste zou bemoeilijken. Evenzo wordt de uitoefening van de bevoegdheid van afwikkelingsautoriteiten overeenkomstig artikel 16 bis van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 10 bis van Verordening (EU) nr. 806/2014 om bepaalde uitkeringen boven het maximaal uitkeerbare bedrag voor het MREL met betrekking tot de individuele dochteronderneming te verbieden, bemoeilijkt wanneer de belangrijkste maatstaf, namelijk het gecombineerde buffervereiste, niet op dezelfde basis wordt vastgesteld als het interne MREL. Om die redenen moet de mogelijkheid om aan het interne MREL op geconsolideerde basis te voldoen ook beschikbaar zijn voor andere typen bankgroepsstructuren, wanneer de intermediaire entiteit alleen op geconsolideerde basis onderworpen is aan additionele eigenvermogensvereisten. De mogelijkheid om op geconsolideerde basis aan het interne MREL te voldoen, zoals ingevoerd bij deze richtlijn, is bedoeld als aanvulling op de situaties waarin dat reeds mogelijk is op grond van Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014, en vervangt geenszins de relevante bepalingen in die wetgevingshandelingen. |
(6) |
Om ervoor te zorgen dat de mogelijkheid om op geconsolideerde basis aan het interne MREL te voldoen alleen beschikbaar is in de relevante gevallen en niet leidt tot een tekort aan voor het interne MREL in aanmerking komende middelen in de gehele afwikkelingsgroep, moet de bevoegdheid om het interne MREL op geconsolideerde basis voor intermediaire entiteiten vast te stellen een discretionaire bevoegdheid van de afwikkelingsautoriteit zijn en aan bepaalde voorwaarden worden onderworpen. De intermediaire entiteit moet een directe dochteronderneming zijn van een afwikkelingsentiteit die een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding is die in dezelfde lidstaat is gevestigd en deel uitmaakt van dezelfde afwikkelingsgroep. Die afwikkelingsentiteit mag, met uitzondering van de intermediaire entiteit, geen andere dochterondernemingen die instellingen zijn of aan het MREL onderworpen entiteiten zijn, direct in bezit hebben. De betrokken intermediaire entiteit moet daarentegen alleen op basis van haar geconsolideerde situatie voldoen aan het additioneel eigenvermogensvereiste. In beide gevallen echter mag de naleving van het interne MREL op geconsolideerde basis bij de beoordeling van de afwikkelingsautoriteit geen materiële belemmering vormen voor de geloofwaardigheid en haalbaarheid van de afwikkelingsstrategie van de groep, noch voor de toepassing door de afwikkelingsautoriteit van de bevoegdheid om relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva van de betrokken intermediaire entiteit of van andere entiteiten in haar afwikkelingsgroep af te schrijven of om te zetten. Een situatie waarin de vaststelling van het interne MREL op geconsolideerde basis nadelig zou zijn voor de afwikkelbaarheid van de afwikkelingsgroep, doet zich bijvoorbeeld voor indien het bedrag dat nodig is om te voldoen aan dat MREL niet volstaat om te voldoen aan de eigenvermogensvereisten die van toepassing zijn na de uitoefening van de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden. |
(7) |
Op grond van artikel 45 septies, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 12 octies, lid 2, van Verordening (EU) nr. 806/2014 kunnen intermediaire entiteiten aan het geconsolideerde interne MREL voldoen met behulp van eigen vermogen en in aanmerking komende passiva. Om volledig te kunnen voldoen aan de mogelijkheid om op geconsolideerde basis aan het MREL te voldoen, moet ervoor worden gezorgd dat de in aanmerking komende passiva van intermediaire entiteiten worden berekend op een wijze die vergelijkbaar is met de berekening van het eigen vermogen. De criteria voor het in aanmerking komen van passiva die kunnen worden gebruikt om aan het interne MREL op geconsolideerde basis te voldoen, moeten daarom rekening houden met de regels voor de berekening van het geconsolideerde eigen vermogen zoals neergelegd in Verordening (EU) nr. 575/2013. Omwille van de consistentie met de bestaande regels inzake het externe MREL, moet die afstemming ook de bestaande regels weerspiegelen die zijn neergelegd in artikel 45 ter, lid 3, van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 12 quinquies, lid 3, van Verordening (EU) nr. 806/2014 voor de berekening van in aanmerking komende passiva waarmee af te wikkelen entiteiten aan hun geconsolideerde interne MREL kunnen voldoen. Het is met name noodzakelijk om ervoor te zorgen dat in aanmerking komende passiva die zijn uitgegeven door de dochterondernemingen van de entiteit die aan het geconsolideerde interne MREL onderworpen is en die worden aangehouden door de afwikkelingsentiteit, hetzij direct, hetzij indirect via andere entiteiten binnen dezelfde afwikkelingsgroep, maar buiten de consolidatiekring, of door bestaande aandeelhouders die niet tot dezelfde afwikkelingsgroep behoren, meetellen voor het eigen vermogen en voor de in aanmerking komende passiva van de entiteit die onderworpen is aan het geconsolideerde interne MREL. |
(8) |
In het huidige kader, voor entiteiten die bestemd zijn voor liquidatie, wordt het MREL, in het merendeel van de gevallen, vastgelegd op het bedrag dat nodig is voor verliesabsorptie, hetgeen overeenstemt met de eigenvermogensvereisten. In dergelijke gevallen brengt het MREL geen aanvullende vereisten met zich mee die rechtstreeks verband houden met het afwikkelingskader voor de liquidatie-entiteit. Dat betekent dat een liquidatie-entiteit volledig aan het MREL kan voldoen door te voldoen aan de eigenvermogensvereisten en dat een specifiek besluit van de afwikkelingsautoriteit tot vaststelling van het MREL niet op zinvolle wijze bijdraagt aan de afwikkelbaarheid van die entiteit. Een dergelijk besluit brengt tal van procedurele verplichtingen voor de afwikkelingsautoriteit en liquidatie-entiteit met zich mee, zonder een overeenkomstig voordeel in termen van verbeterde afwikkelbaarheid. Daarom hoeven afwikkelingsautoriteiten geen MREL voor liquidatie-entiteiten vast te stellen. Het kader voor het MREL moet worden toegepast op basis van criteria die waarborgen dat een entiteit in de hele Unie consequent als liquidatie-entiteit wordt aangemerkt. Afwikkelingsautoriteiten moeten er dan ook voor zorgen dat de nieuwe bepalingen betreffende liquidatie-entiteiten consequent worden toegepast op entiteiten die behoren tot een grensoverschrijdende groep, met name indien de groep uit binnen en buiten de bankenunie gevestigde entiteiten bestaat. |
(9) |
Bij het opstellen van afwikkelingsplannen en het beoordelen van de afwikkelbaarheid van afwikkelingsgroepen kunnen afwikkelingsautoriteiten oordelen dat een dochterinstelling of -entiteit als liquidatie-entiteit kan worden aangemerkt indien het volgens het afwikkelingsplan haalbaar en geloofwaardig is dat de instelling of -entiteit volgens de gewone insolventieprocedure zou worden geliquideerd of indien dat afwikkelingsplan niet voorziet in de uitoefening van afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden ten aanzien van die instelling of -entiteit. Om rekening te houden met de specifieke kenmerken van entiteiten die blijvend bij een centraal orgaan zijn aangesloten, kan de afwikkelingsautoriteit oordelen dat een dergelijke entiteit als liquidatie-entiteit kan worden aangemerkt indien in het afwikkelingsplan geen andere maatregelen worden beoogd, zoals een fusie van aangesloten ondernemingen, die door het centrale orgaan of de afwikkelingsautoriteit ten aanzien van die entiteit moeten worden genomen. In die gevallen is het wellicht niet nodig dat een dochterinstelling of -entiteit meer eigen vermogen en in aanmerking komende passiva aanhoudt dan haar eigenvermogensvereisten. Teneinde de afwikkelbaarheid van de groep te waarborgen met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, moet in sommige gevallen, afhankelijk van het belang van het bezit van door liquidatie-entiteiten uitgegeven eigenvermogensinstrumenten ten opzichte van de verliesabsorptiecapaciteit van de intermediaire entiteit, bezit in de vorm van eigenvermogensinstrumenten worden afgetrokken. Om cliff-effecten te voorkomen, moet de verhouding tussen dat bezit en de verliesabsorptiecapaciteit van de intermediaire entiteit aan het einde van elk kalenderjaar worden berekend als een gemiddelde over de voorgaande twaalf maanden. Van de intermediaire entiteit mag echter niet worden verlangd dat zij passiva aftrekt die zouden voldoen aan de vereisten voor naleving van het interne MREL en die niet als eigenvermogensinstrumenten kunnen worden aangemerkt. In geval van faillissement van een liquidatie-entiteit, wordt in het afwikkelingsplan niet bepaald dat de liquidatie-entiteitdoor de afwikkelingsentiteit wordt geherkapitaliseerd. Dit betekent dat niet wordt verwacht dat verliezen die de bestaande eigenvermogensvereisten overschrijden, van de liquidatie-entiteit, via de intermediaire entiteit, naar de afwikkelingsentiteit worden geüpstreamd, noch dat er kapitaal in tegenovergestelde richting wordt gedownstreamd. Die aanpassing van de omvang van het bezit dat moet worden afgetrokken in het kader van de indirecte plaatsing van voor het interne MREL in aanmerking komende middelen, zou dus geen afbreuk doen aan de prudentiële soliditeit van het kader. |
(10) |
De hoofddoelstelling van de toestemmingsregeling voor de vermindering van in aanmerking komende passiva-instrumenten in artikel 77, lid 2, en artikel 78 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013, die ook van toepassing is op instellingen en entiteiten die onder het MREL vallen en op de passiva die worden uitgegeven om aan het MREL te voldoen, is om afwikkelingsautoriteiten in staat te stellen toezicht te houden op de maatregelen die leiden tot een vermindering van de in aanmerking komende passiva en elke maatregel te verbieden die zou neerkomen op een verlaging tot onder een niveau dat afwikkelingsautoriteiten passend achten. Wanneer de afwikkelingsautoriteit geen besluit tot vaststelling van het MREL met betrekking tot een instelling of entiteit heeft vastgesteld, is die doelstelling niet relevant. instellingen of entiteiten waarvoor geen besluiten tot vaststelling van het MREL zijn vastgesteld, mogen daarom niet worden verplicht om de voorafgaande toestemming van de afwikkelingsautoriteit te verkrijgen voor het opvragen, aflossen, terugbetalen of wederinkopen van passiva die zouden voldoen aan de vereisten om in aanmerking te komen voor het MREL. |
(11) |
Er zijn liquidatie-entiteiten waarvoor de afwikkelingsautoriteit mogelijk van oordeel is dat het MREL het bedrag voor verliesabsorptie moet overschrijden indien dat hogere bedrag nodig is om de financiële stabiliteit te waarborgen of het risico van besmetting van het financiële stelsel tegen te gaan, onder meer met betrekking tot de financieringscapaciteit van depositogarantiestelsels. Alleen in die situaties moet een afwikkelingsautoriteit voor de liquidatie-entiteit evenredig een MREL kunnen vaststellen dat moet bestaan uit een bedrag dat toereikend is om verliezen te absorberen, verhoogd met het bedrag dat absoluut noodzakelijk is om de door de afwikkelingsautoriteit vastgestelde potentiële risico’s naar behoren aan te pakken. De liquidatie-entiteit moet voldoen aan het MREL en mag niet worden vrijgesteld van de regeling voor voorafgaande toestemming in artikel 77, lid 2, en artikel 78 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013. Intermediaire entiteiten die tot dezelfde afwikkelingsgroep als de betrokken liquidatie-entiteit behoren, zouden verplicht moeten blijven hun bezit aan voor het interne MREL in aanmerking komende, door die liquidatie-entiteit uitgegeven middelen af te trekken van hun voor het interne MREL in aanmerking komende middelen. Aangezien liquidatieprocedures plaatsvinden op het niveau van de juridische entiteit, zouden liquidatie-entiteiten die nog steeds aan het MREL onderworpen zijn, bovendien alleen op individuele basis aan het vereiste moeten voldoen. Tot slot zijn bepaalde vereisten in verband met de eigendom van de betrokken passiva niet relevant, aangezien het zonder de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden niet nodig zou zijn om de controle van de afwikkelingsentiteit over de dochteronderneming te handhaven. Derhalve zouden die vereisten niet van toepassing moeten zijn. |
(12) |
Op grond van artikel 45 decies van Richtlijn 2014/59/EU moeten instellingen en entiteiten verslag uitbrengen aan hun bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten over de niveaus van de in aanmerking komende passiva en bail-inbare passiva en de samenstelling van die passiva, en deze informatie, samen met het niveau van hun MREL, regelmatig openbaar maken. Voor liquidatie-entiteiten is een dergelijke rapportage of openbaarmaking niet vereist. Om voor transparante toepassing van het MREL te zorgen, moeten die rapportage- en openbaarmakingsverplichtingen echter ook van toepassing zijn op liquidatie-entiteiten waarvoor de afwikkelingsautoriteit vaststelt dat het MREL hoger moet zijn dan het bedrag dat toereikend is om verliezen te absorberen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel moet de afwikkelingsautoriteit ervoor zorgen dat die verplichtingen niet verder gaan dan wat nodig is voor het toezicht op de naleving van het MREL. |
(13) |
Met het oog op de samenhang moeten de wijzigingen van Verordening (EU) nr. 806/2014 en de nationale maatregelen tot omzetting van de wijzigingen van Richtlijn 2014/59/EU met ingang van dezelfde datum van toepassing zijn. Het is echter passend te voorzien in een eerdere toepassingsdatum voor de wijzigingen van de bepalingen betreffende de mogelijkheid om te voldoen aan het geconsolideerde interne MREL teneinde tegemoet te komen aan de behoefte van afwikkelingsautoriteiten om nieuwe besluiten tot vaststelling van het MREL vast te stellen en de rechtszekerheid te vergroten voor de bankgroepen die aan die bepaling zouden worden onderworpen in het licht van de termijn van de algemene MREL-naleving, namelijk 1 januari 2024, zoals vastgelegd in Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014. Daarom moeten de nieuwe regels inzake de geconsolideerde interne MREL uit hoofde van Verordening (EU) nr. 806/2014 één dag na de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn van toepassing worden. Dat zou ook alle bankgroepen en afwikkelingsautoriteiten waarop Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014 van toepassing zijn, erop wijzen dat maatregelen nodig kunnen zijn om de periode van 1 januari 2024 tot de toepassingsdatum van de nationale maatregelen tot omzetting van de bepalingen van deze wijzigingsrichtlijn te overbruggen. |
(14) |
Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk aanpassing van de behandeling van liquidatie-entiteiten binnen het MREL-kader en van de mogelijkheid voor afwikkelingsautoriteiten om het interne MREL op geconsolideerde basis vast te stellen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege wijziging van reeds op Unieniveau vastgestelde regels beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken. |
(15) |
Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Richtlijn 2014/59/EU
Richtlijn 2014/59/EU wordt als volgt gewijzigd:
1) |
in artikel 2, lid 1, wordt het volgende punt ingevoegd:
; |
2) |
artikel 45 quater wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
artikel 45 septies wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
in artikel 45 decies wordt lid 4 vervangen door: “4. De leden 1 en 3 zijn niet van toepassing op een liquidatie-entiteit tenzij de afwikkelingsautoriteit het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor die entiteit heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 45 quater, lid 2 bis, tweede alinea. In dat geval bepaalt de afwikkelingsautoriteit de inhoud en frequentie van de in de leden 5 en 6 van dit artikel bedoelde rapportage- en openbaarmakingsverplichtingen voor die entiteit. De afwikkelingsautoriteit deelt die rapportage- en openbaarmakingsverplichtingen mee aan de betrokken liquidatie-entiteit. Die rapportage- en openbaarmakingsverplichtingen gaan niet verder dan wat nodig is voor het toezicht op de naleving van het op grond van artikel 45 quater, lid 2 bis, tweede alinea, vastgestelde vereiste.” ; |
5) |
in artikel 45 undecies wordt lid 1 vervangen door: “1. De afwikkelingsautoriteiten stellen de EBA in kennis van het overeenkomstig artikel 45 sexies of artikel 45 septies vastgestelde minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, met inbegrip van op grond van artikel 45 septies, lid 1, vierde alinea, genomen besluiten, voor elke entiteit in hun rechtsgebied.”. |
Artikel 2
Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 806/2014
Verordening (EU) nr. 806/2014 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
in artikel 3, lid 1, wordt het volgende punt ingevoegd:
; |
2) |
artikel 12 quinquies wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
artikel 12 octies wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 3
Omzetting
-
1.De lidstaten dienen vóór 13 november 2024 de bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan artikel 1 te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.
Zij passen die bepalingen toe met ingang van 14 november 2024.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
-
2.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder artikel 1 vallende gebied vaststellen.
Artikel 4
Inwerkingtreding en toepassing
-
1.Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
-
2.Artikel 2, punten 1 en 2, zijn van toepassing met ingang van 14 november 2024.
Artikel 2, punt 3, is van toepassing met ingang van 13 mei 2024.
-
3.Artikel 2 is verbindend in al zijn onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Artikel 5
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 11 april 2024.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
R.METSOLA
Voor de Raad
De voorzitter
-
H.LAHBIB
-
Standpunt van het Europees Parlement van 27 februari 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 26 maart 2024.
-
Richtlijn (EU) 2019/879 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU met betrekking tot de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en Richtlijn 98/26/EG (PB L 150 van 7.6.2019, blz. 296).
-
Verordening (EU) 2019/877 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 806/2014 met betrekking tot de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (PB L 150 van 7.6.2019, blz. 226).
-
Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).
-
Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).
-
Verordening (EU) 2022/2036 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2014/59/EU wat betreft de prudentiële behandeling van mondiaal systeemrelevante instellingen met een multiple-point-of-entry-afwikkelingsstrategie en methoden voor de indirecte plaatsing van instrumenten die in aanmerking komen voor de naleving van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (PB L 275 van 25.10.2022, blz. 1).
-
Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1174/oj
ISSN 1977-0758 (electronic edition)
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.