Verordening 2024/3015 - Verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten op de markt van de Unie - Hoofdinhoud
Publicatieblad van de Europese Unie |
NL L-serie |
2024/3015 |
12.12.2024 |
VERORDENING (EU) 2024/3015 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 27 november 2024
inzake een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten op de markt van de Unie en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 114 en 207,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Zoals erkend in de preambule van het Protocol van 2014 bij Verdrag nr. 29 betreffende dwangarbeid (“IAO-Verdrag nr. 29”) van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) vormt dwangarbeid een ernstige schending van de menselijke waardigheid en de fundamentele mensenrechten, draagt hij bij aan de instandhouding van armoede en vormt hij een belemmering om iedereen waardig werk te bieden. De IAO heeft verklaard dat het uitbannen van alle vormen van gedwongen of verplichte arbeid een grondrechtelijk beginsel is. De IAO deelt IAO-Verdrag nr. 29, inclusief het aanvullende Protocol van 2014 bij Verdrag nr. 29, en IAO-Verdrag nr. 105 betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid (“IAO-Verdrag nr. 105”) in bij de fundamentele IAO-verdragen en formuleert aanbevelingen om dwangarbeid te voorkomen, uit te bannen en aan te pakken, zoals Aanbeveling nr. 203 inzake dwangarbeid (aanvullende maatregelen). De IAO heeft verschillende indicatoren ontwikkeld die worden gebruikt om gevallen van dwangarbeid vast te stellen en aan te duiden, zoals bedreiging en daadwerkelijk fysiek en seksueel geweld, misbruik van kwetsbaarheid, misbruik van arbeids- en levensomstandigheden en buitensporig overwerk, misleiding, beperking van bewegingsvrijheid of opsluiting op de werkplek of binnen een beperkt gebied, isolatie, schuldhorigheid, achterhouden van loon of buitensporige loonverlagingen, inhouding van paspoorten en identiteitsdocumenten of het dreigen met aangifte bij de autoriteiten wanneer de werknemer een irreguliere immigratiestatus heeft. Dwangarbeid houdt vaak verband met armoede en discriminatie. Het manipuleren van krediet en schuld, hetzij door werkgevers hetzij door aanwervingsagenten, draagt er nog steeds in belangrijke mate toe bij dat kwetsbare werknemers in de val worden gelokt en in dwangarbeid terechtkomen. Volgens de toezichthoudende organen van de IAO vormt gevangenisarbeid, ook wanneer deze wordt verricht voor particuliere ondernemingen, op zich geen dwangarbeid, zolang deze plaatsvindt op vrijwillige basis, ten behoeve van de gevangene, en onder voorwaarden die vergelijkbaar zijn met die van een vrije arbeidsverhouding. Taakstraffen als alternatief voor gevangenisstraf moeten altijd in het algemeen belang zijn en mogen in geen geval door staten worden misbruikt om veroordeelden te degraderen of hun waardigheid te ontnemen. In gevallen waarin arbeid of dienstverlening wordt opgelegd door misbruik te maken van de zwakke positie van een werknemer onder bedreiging met een sanctie, hoeft die sanctie geen straf te behelzen, maar kan zij ook de vorm aannemen van een verlies van rechten of voordelen. |
(2) |
Het gebruik van dwangarbeid is wijdverbreid in de wereld. In 2021 bevonden naar schatting ongeveer 27,6 miljoen mensen zich in situaties van gedwongen arbeid. Kwetsbare en gemarginaliseerde groepen in een samenleving lopen een bijzonder risico om tot arbeid gedwongen te worden. Die groepen omvatten vrouwen, kinderen, etnische minderheden, personen met een handicap, personen uit een lagere kaste, inheemse en in stamverband levende mensen, en migranten, met name migranten zonder papieren, die een onzekere status hebben en in de informele economie werken. Ook wanneer dwangarbeid niet door de staat wordt opgelegd, is deze vaak een gevolg van een volkomen of gedeeltelijk gebrek aan goed toezicht op het bestuur van bepaalde marktdeelnemers en een blijk van het onvermogen van de staat om sociale en arbeidsrechten te doen naleven, met name voor kwetsbare en gemarginaliseerde groepen. Dwangarbeid kan ook plaatsvinden met de stilzwijgende toestemming van de autoriteiten. 86 % van alle gevallen van dwangarbeid komt voor in de particuliere sector, met name in de vorm van uitbuiting door middel van dwangarbeid van 17,3 miljoen mensen. De in deze verordening vermelde verplichtingen van marktdeelnemers moeten voorspelbaar en duidelijk zijn om volledige en daadwerkelijke naleving te waarborgen en ertoe bij te dragen dat dwangarbeid een halt wordt toegeroepen. |
(3) |
De uitbanning van dwangarbeid in al zijn vormen, met inbegrip van door de staat opgelegde dwangarbeid, is een prioriteit voor de Unie. De eerbiediging van de menselijke waardigheid en de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten zijn stevig verankerd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Om doelstelling 8.7 van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties te verwezenlijken, moet de Unie haar waarden handhaven en bevorderen en bijdragen tot de bescherming van de mensenrechten, in het bijzonder de rechten van het kind. Artikel 5 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) verbiedt uitdrukkelijk slavernij, dienstbaarheid, dwangarbeid en verplichte arbeid en mensenhandel, en artikel 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens bepaalt dat van niemand mag worden verlangd gedwongen of verplichte arbeid te verrichten. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft artikel 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens herhaaldelijk uitgelegd als een verplichting voor de lidstaten om elke handeling waarbij een persoon in de in dat artikel beschreven situaties wordt gehouden, te bestraffen en doeltreffend te vervolgen. Het recht op doeltreffende voorziening in rechte voor schendingen van grondrechten is een mensenrecht, en een fundamenteel element in het proces van doeltreffende vervolging van misdrijven. Het bestaande Unierecht, de leidende beginselen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en de mensenrechten (United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights — UNGP’s), de aanbeveling van de Raad van Europa over mensenrechten en het bedrijfsleven en de richtsnoeren van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), zoals de richtsnoeren voor multinationale ondernemingen inzake verantwoord ondernemerschap van de bevestigen dat slachtoffers recht hebben op doeltreffende voorziening in rechte tegen bedrijfsgerelateerde schendingen van of inbreuken op de mensenrechten, met inbegrip van dwangarbeid. |
(4) |
Alle lidstaten hebben de fundamentele IAO-verdragen op het gebied van dwangarbeid geratificeerd, namelijk IAO-Verdrag nr. 29 en IAO-Verdrag nr. 105, en IAO-Verdrag nr. 182 betreffende de ergste vormen van kinderarbeid (IAO-Verdrag nr. 182). Zij zijn daarom wettelijk verplicht het gebruik van dwangarbeid te voorkomen en uit te bannen en regelmatig verslag uit te brengen aan de IAO. |
(5) |
De Unie streeft er met haar beleid en wetgevingsinitiatieven naar om gebruikmaking van dwangarbeid uit te bannen en waardig werk en waardige arbeidsrechten wereldwijd te bevorderen. De Unie bevordert passende zorgvuldigheid in overeenstemming met internationale richtsnoeren en beginselen die zijn vastgesteld door internationale organisaties, waaronder de IAO, de OESO en de Verenigde Naties, om ervoor te zorgen dat dwangarbeid geen plaats heeft in de toeleveringsketens van in de Unie gevestigde ondernemingen. |
(6) |
Het handelsbeleid van de Unie ondersteunt de bestrijding van dwangarbeid in zowel unilaterale als bilaterale handelsbetrekkingen. De hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling van de handelsovereenkomsten van de Unie bevatten een verbintenis om de fundamentele IAO-verdragen, waaronder IAO-Verdrag nr. 29 en IAO-Verdrag nr. 105, te ratificeren en daadwerkelijk uit te voeren, terwijl de bepalingen over handel en gender voor een genderperspectief zorgen dat essentieel is voor de economische emancipatie van vrouwen met het oog op de bestrijding van gendergerelateerde dwangarbeid. Bovendien kunnen unilaterale tariefpreferenties in het kader van het stelsel van algemene preferenties van de Unie worden ingetrokken wegens ernstige en systematische schendingen van IAO-Verdrag nr. 29 en IAO-Verdrag nr. 105. |
(7) |
Dwangarbeid heeft een duidelijke uitwerking op kwetsbare en gemarginaliseerde groepen, zoals kinderen, vrouwen, migranten, vluchtelingen of inheemse volken, en daarom is een intersectionele en genderbewuste benadering essentieel om dwangarbeid doeltreffend te bestrijden. Deze verordening zal bijgevolg naar verwachting bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van relevante internationale overeenkomsten en verdragen, zoals IAO-Verdrag nr. 182, het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, de verklaring van Peking van september 1995, het mondiaal pact inzake veilige, ordelijke en reguliere migratie, het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen, de Verklaring van de Verenigde Naties over de rechten van inheemse volken en IAO-Verdrag nr. 169 betreffende inheemse en in stamverband levende volken. |
(8) |
Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) harmoniseert de definitie van mensenhandel, met inbegrip van gedwongen arbeid of dienstverlening, en stelt voorschriften voor minimumstraffen vast. Eventueel ingestelde voorschriften inzake een verbod op het in de Unie in de handel brengen en op de markt aanbieden van in de Unie vervaardigde of ingevoerde producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd, of het uitvoeren van die producten, en de verplichting om ervoor te zorgen dat die producten van de markt van de Unie worden verwijderd (verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten), mogen geen afbreuk doen aan die richtlijn, en met name niet aan de bevoegdheid van rechtshandhavings- en justitiële autoriteiten om strafbare feiten met betrekking tot mensenhandel, met inbegrip van arbeidsuitbuiting, te onderzoeken en te vervolgen. |
(9) |
Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad (4) schrijft voor dat importeurs van mineralen of metalen in de Unie die onder de werkingssfeer van die verordening vallen, zorgvuldigheidsverplichtingen moeten nakomen die in overeenstemming zijn met bijlage II bij de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid voor verantwoorde toeleveringsketens van mineralen uit conflict- en hoogrisicogebieden, en met de daarin opgenomen aanbevelingen inzake passende zorgvuldigheid. Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad (5) bevat verplichtingen voor marktdeelnemers om passende zorgvuldigheid in hun toeleveringsketens te betrachten, onder meer met betrekking tot arbeidsrechten. Verordening (EU) 2023/1115 van het Europees Parlement en de Raad (6) vereist passende zorgvuldigheid met betrekking tot bepaalde grondstoffen en producten die verband houden met ontbossing en bosdegradatie, onder meer met betrekking tot de mensenrechten. |
(10) |
Op grond van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (7) moeten de lidstaten ervoor zorgen dat bepaalde marktdeelnemers jaarlijks niet-financiële verklaringen publiceren waarin zij verslag uitbrengen over de gevolgen van hun activiteiten voor milieu-, sociale en personeelsaangelegenheden en over de eerbiediging van de mensenrechten, inclusief over kwesties in verband met dwangarbeid en de bestrijding van corruptie en omkoping. Verder zorgt Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad (8) inzake duurzaamheidsrapportage door ondernemingen voor een wijziging van dat vereiste door gedetailleerde rapportageverplichtingen te introduceren voor ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van die richtlijn vallen met betrekking tot de eerbiediging van de mensenrechten, ook in mondiale toeleveringsketens. De informatie die ondernemingen openbaar maken over mensenrechten moet, in voorkomend geval, informatie over dwangarbeid in hun waardeketens omvatten. |
(11) |
Als lid van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) verbindt de Unie zich ertoe een op regels gebaseerd, open, multilateraal handelssysteem te bevorderen. Alle door de Unie ingevoerde maatregelen die van invloed zijn op de handel moeten in overeenstemming zijn met de WTO-regels. |
(12) |
In juli 2021 hebben de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden richtsnoeren inzake passende zorgvuldigheid voor EU-ondernemingen bekendgemaakt om het risico op dwangarbeid in hun activiteiten en toeleveringsketens aan te pakken. |
(13) |
Zoals wordt erkend in de mededeling van de Commissie van 23 februari 2022 over waardig werk wereldwijd voor een mondiale rechtvaardige transitie en een duurzaam herstel, zijn — niettegenstaande het huidige beleid en het huidige wetgevingskader — verdere maatregelen nodig om de doelstellingen te verwezenlijken om met dwangarbeid vervaardigde producten van de markt van de Unie uit te bannen en aldus wereldwijd verder bij te dragen aan de bestrijding van dwangarbeid. |
(14) |
Tot de kernprioriteiten van de Unie, zoals verankerd in het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024, behoren het bevorderen van waardig werk en een mensgerichte toekomst op het gebied van arbeid waarbij de eerbiediging van de fundamentele beginselen en mensenrechten wordt gegarandeerd, het bevorderen van sociale dialoog en de ratificatie en doeltreffende uitvoering van de relevante verdragen en protocollen van de IAO, en het versterken van verantwoordelijk beheer in de mondiale toeleveringsketens en toegang tot sociale bescherming. |
(15) |
In zijn resoluties van 9 juni 2022 over een nieuw handelsinstrument om producten die met behulp van dwangarbeid zijn vervaardigd te verbieden (9), van 17 december 2020 over dwangarbeid en de situatie van de Oeigoeren in de Oeigoerse autonome regio Xinjiang (10) en van 16 december 2021 over dwangarbeid in de Linglongfabriek en milieuprotesten in Servië (11), heeft het Europees Parlement dwangarbeid krachtig veroordeeld en opgeroepen tot een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten. Het is daarom een kwestie van publieke morele zorg dat met dwangarbeid vervaardigde producten beschikbaar zouden kunnen zijn op de markt van de Unie of naar derde landen zouden kunnen worden uitgevoerd zonder een doeltreffend mechanisme om die producten te verbieden of uit de handel te nemen. |
(16) |
Om het wetgevings- en beleidskader van de Unie inzake dwangarbeid te vervolledigen, moet het in de Unie in de handel brengen en op de markt aanbieden van met dwangarbeid vervaardigde producten of het uitvoeren van in de Unie geproduceerde of ingevoerde producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd, worden verboden en moet ervoor worden gezorgd dat die producten van de markt van de Unie worden verwijderd. |
(17) |
Momenteel bestaat er geen Unierecht dat de autoriteiten van de lidstaten machtigt om een product rechtstreeks in bewaring te houden, in beslag te nemen of uit de handel te nemen op basis van de vaststelling dat het geheel of gedeeltelijk met dwangarbeid is vervaardigd. |
(18) |
Om de doeltreffendheid van deze verordening te waarborgen, moet het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten van toepassing zijn op producten waarvoor dwangarbeid is gebruikt in enig stadium van de productie, vervaardiging, oogst of winning van die producten, met inbegrip van de bewerkings- of verwerkingshandelingen in verband met die producten. Het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten moet van toepassing zijn op alle producten, ongeacht het type, met inbegrip van de onderdelen ervan, en moet van toepassing zijn op producten ongeacht de sector, de herkomst, of ze afkomstig zijn uit de Unie of ingevoerd, dan wel in de Unie in de handel zijn gebracht en op de markt van de Unie zijn aangeboden, of zijn uitgevoerd. Deze verordening is niet van toepassing op de verlening van vervoersdiensten. |
(19) |
Het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten moet een bijdrage leveren aan de internationale inspanningen om dwangarbeid uit te bannen. De definitie van “dwangarbeid” moet daarom worden afgestemd op de definitie in IAO-Verdrag nr. 29, waarin dwangarbeid of verplichte arbeid wordt omschreven als elke vorm van werk of dienstverlening die van een persoon wordt gevergd onder bedreiging met een straf en waarvoor hij of zij zich niet vrijwillig heeft aangemeld, met uitzondering van elke arbeid of dienst welke gevorderd wordt krachtens wetten op de verplichte militaire dienst en aangewend wordt voor werken die een zuiver militair karakter dragen; elke arbeid of dienst welke deel uitmaakt van de normale burgerlijke verplichtingen van de burgers van een land dat volledig zelfbestuur heeft; elke arbeid of dienst van een persoon, gevorderd als gevolg van een veroordeling, uitgesproken bij een rechterlijke beslissing, op voorwaarde dat die arbeid of dienst ten uitvoer gelegd wordt onder opzicht en toezicht van de openbare machten, en dat de bedoelde persoon niet afgestaan wordt aan of ter beschikking gesteld wordt van particulieren, maatschappijen of private rechtspersonen; elke arbeid of dienst, gevorderd in gevallen van overmacht, d.w.z. in geval van oorlog, onheil of dreigend onheil, zoals branden, overstromingen, hongersnoden, aardbevingen, hevige epidemieën onder mensen of dieren, invallen van schadelijke dieren, insecten of plantaardige parasieten en in het algemeen alle omstandigheden welke het leven of de normale bestaansvoorwaarden van de gehele bevolking of een deel daarvan in gevaar brengen of in gevaar kunnen brengen; en kleine dorpsdiensten, d.w.z. diensten uitgevoerd in het onmiddellijk belang van de gemeenschap door de leden daarvan, diensten die uit dien hoofde beschouwd kunnen worden als normale burgerlijke verplichtingen, rustende op de leden van de gemeenschap, op voorwaarde dat de bevolking zelf of haar rechtstreekse vertegenwoordigers het recht hebben zich uit te spreken over de noodzakelijkheid van die diensten. |
(20) |
Op basis van de definitie van dwangarbeid in IAO-Verdrag nr. 29, die wordt gebruikt in deze verordening, stellen de IAO-indicatoren voor dwangarbeid en de IAO-richtsnoeren getiteld “Hard to See, Harder to Count” de meest voorkomende tekenen vast die wijzen op het mogelijke bestaan van dwangarbeid; zij moeten in aanmerking worden genomen bij de uitvoering van deze verordening. Die indicatoren kunnen echter ontoereikend zijn voor de identificatie van door de overheid opgelegde dwangarbeid, die gebaseerd is op systematisch en algemeen repressief beleid waarvoor aanvullende, specifiek ontworpen indicatoren zijn vereist. |
(21) |
De definitie van “door de overheid opgelegde dwangarbeid” moet worden afgestemd op IAO-Verdrag nr. 105, waarin specifiek wordt verboden om gebruik te maken van dwangarbeid of verplichte arbeid als een middel tot politieke dwang of opvoeding of als een straf voor het uiten van politieke opvattingen of van opvattingen die ideologisch gezien in strijd zijn met de gevestigde politieke, sociale of economische orde. In dat verdrag wordt ook verboden om dwangarbeid te gebruiken als een methode om arbeidskrachten te mobiliseren en te gebruiken voor economische ontwikkeling, als een middel tot arbeidsdiscipline, als een straf voor deelname aan stakingen, of als een middel tot raciale, sociale, nationale of religieuze discriminatie. |
(22) |
Verkoop op afstand, met inbegrip van onlineverkoop, moet ook binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen. In het geval van een product dat online of via andere vormen van verkoop op afstand te koop wordt aangeboden, moet het product als op de markt aangeboden worden beschouwd indien het verkoopaanbod op eindgebruikers in de Unie is gericht. In overeenstemming met het toepasselijke Unierecht inzake internationaal privaatrecht moet een analyse per geval worden verricht om vast te stellen of een aanbod op eindgebruikers in de Unie is gericht. Een verkoopaanbod moet als aan eindgebruikers in de Unie gericht worden beschouwd indien de betrokken marktdeelnemer zijn activiteiten op enigerlei wijze richt op een lidstaat. Voor de analyses per geval moet in dit verband rekening worden gehouden met relevante factoren, zoals de geografische gebieden waarnaar verzending mogelijk is, de beschikbare talen die voor het aanbod of de bestelling worden gebruikt, betaalmiddelen, het gebruik van de munt van de lidstaat of een domeinnaam die in een van de lidstaten is geregistreerd. In geval van onlineverkopen is het loutere feit dat de interface van de marktdeelnemers of de interface van de aanbieders van onlinemarktplaatsen toegankelijk is in de lidstaat waarin de eindgebruiker gevestigd is of zijn woonplaats heeft onvoldoende. Het feit dat online of via andere vormen van verkoop op afstand aangeboden producten als op de markt aangeboden worden beschouwd indien het verkoopaanbod op eindgebruikers in de Unie is gericht, machtigt de bevoegde autoriteiten om op grond van deze verordening die producten te controleren en de nodige maatregelen te nemen, ook al zijn zij op het moment dat zij online of via andere vormen van verkoop op afstand te koop worden aangeboden nog niet daadwerkelijk in de Unie in de handel gebracht. Die producten moeten voldoen aan het relevante Unierecht dat van kracht is op het moment dat zij daadwerkelijk in de Unie in de handel worden gebracht en, in het geval van producten die de Unie binnenkomen, wanneer zij onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” worden geplaatst. Het feit dat online of via andere vormen van verkoop op afstand aangeboden producten als op de markt aangeboden worden beschouwd indien het verkoopaanbod op eindgebruikers in de Unie is gericht, mag geen afbreuk doen aan de regels voor producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten. |
(23) |
Tussenhandelsdiensten, met name onlinemarktplaatsen, worden steeds vaker gebruikt voor de verkoop van producten. In dit verband moet alle informatie met betrekking tot de verkoop van producten die in strijd is met het bij deze verordening vastgestelde verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten, worden beschouwd als illegale inhoud in de zin van artikel 3, punt h), van Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad (12) en onderworpen zijn aan de verplichtingen en maatregelen waarin die verordening voorziet. |
(24) |
De Commissie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten schendingen van het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten opsporen. Bij de aanwijzing van die bevoegde autoriteiten moeten de lidstaten ervoor zorgen dat die autoriteiten over voldoende personele en financiële middelen beschikken en dat hun personeel over de nodige competenties en kennis beschikt, met name met betrekking tot de mensenrechten, arbeidsrechten, gendergelijkheid, het beheer van toeleveringsketens en zorgvuldigheidsprocedures. De bevoegde autoriteiten moeten nauw samenwerken met de nationale arbeidsinspectieautoriteiten en de justitiële en rechtshandhavingsautoriteiten, met inbegrip van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van mensenhandel, op een wijze die het onderzoek van die autoriteiten niet in gevaar brengt. |
(25) |
Met het oog op de doeltreffende uitvoering van haar taken uit hoofde van deze verordening, met name inzake het verrichten van onderzoeken, moet de Commissie de mogelijkheid hebben om andere organen of instanties van de Unie met een passend mandaat om bijstand te verzoeken. Die taken kunnen het volgende omvatten: het verwerken van ingediende informatie, het ondersteunen van de toewijzing van onderzoeken, het verrichten van (inleidende) onderzoeken, het faciliteren van de samenwerking met en tussen de autoriteiten van de lidstaten, het faciliteren van internationale samenwerking, het helpen bij de ontwikkeling van ondersteunende instrumenten en, indien wenselijk, het ondersteunen van de uitvoering door de douaneautoriteiten en het ondersteunen van de Commissie bij het voorbereiden van besluiten om met dwangarbeid vervaardigde producten te verbieden. Dit doet geen afbreuk aan de taak van de Commissie om als een leidende bevoegde autoriteit besluiten te nemen om het in de handel brengen van met dwangarbeid vervaardigde producten in bepaalde gevallen te verbieden. In haar rol als leidende bevoegde autoriteit moet de Commissie haar bevoegdheden onpartijdig, transparant en met inachtneming van het beroepsgeheim uitoefenen en moet zij over de nodige deskundigheid beschikken. De Commissie moet over de middelen beschikken om het nodige personeel en de daarmee samenhangende kosten te financieren om de haar uit hoofde van deze verordening toevertrouwde taken uit te voeren en de vereiste deskundigheid op te bouwen. |
(26) |
De bevoegde autoriteiten en de Commissie moeten zich bij de uitvoering van deze verordening laten leiden door het evenredigheidsbeginsel. De bevoegde autoriteiten en de Commissie moeten er met name voor zorgen dat alle maatregelen en acties die tijdens de inleidende fase van het onderzoek en tijdens het onderzoek worden uitgevoerd en die welke in het besluit zijn uiteengezet, geschikt en noodzakelijk zijn om het beoogde doel te bereiken en de marktdeelnemers niet opzadelen met buitensporige lasten. |
(27) |
Om de samenwerking te waarborgen tussen de Commissie en de uit hoofde van deze verordening aangewezen bevoegde autoriteiten en uit hoofde van ander relevant Unie- en nationaal recht aangewezen autoriteiten en te zorgen voor samenhang in hun acties en besluiten, moeten de Commissie en de uit hoofde van deze verordening aangewezen bevoegde autoriteiten, indien nodig, andere relevante autoriteiten om informatie verzoeken over de vraag of op de te beoordelen marktdeelnemers een verplichting tot passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid rust en of zij deze naleven overeenkomstig het toepasselijke Unie- of nationale recht waarin zorgvuldigheids- en transparantievereisten met betrekking tot dwangarbeid zijn vastgelegd. Wanneer de bevoegde autoriteiten marktdeelnemers om informatie verzoeken, moeten zij indien mogelijk het eenmaligheidsbeginsel van de Commissie volgen, door middel van intensievere samenwerking en dialoog tussen autoriteiten die toezicht houden op productregelgeving. Voor dezelfde doeleinden moeten de uit hoofde van deze verordening aangewezen bevoegde autoriteiten in voorkomend geval andere relevante autoriteiten, zoals markttoezichtautoriteiten, in kennis stellen van hun acties en besluiten. |
(28) |
De uniforme handhaving van het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, kan alleen worden bereikt door een systematische informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten, de douaneautoriteiten en de Commissie. Die informatie-uitwisseling en samenwerking moeten door de Commissie worden ondersteund. |
(29) |
Voor het verzamelen, verwerken en opslaan van informatie, in gestructureerde vorm, over kwesties in verband met de onderzoeken, het besluitvormingsproces en de handhaving van het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten, moeten de bevoegde autoriteiten gebruikmaken van het informatie- en communicatiesysteem voor markttoezicht als bedoeld in artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad (13), in overeenstemming met de uitvoeringshandeling die de Commissie uit hoofde van deze verordening moet kunnen vaststellen (het “ICSMS”). De Commissie, de bevoegde autoriteiten en de douaneautoriteiten moeten toegang hebben tot dat systeem om hun respectieve taken uit hoofde van deze verordening uit te voeren. De bevoegde autoriteiten kunnen om te communiceren met andere autoriteiten in hun eigen lidstaat ook andere bestaande communicatiesystemen gebruiken, zolang dat geen afbreuk doet aan de verplichting om het ICSMS te gebruiken voor de uitvoering en handhaving van deze verordening. |
(30) |
Om het proces ter controle van producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten te optimaliseren en te verlichten, moet worden voorzien in een geautomatiseerde gegevensoverdracht tussen het ICSMS en de douanesystemen. Er moeten drie verschillende gegevensoverdrachten worden onderscheiden met het oog op hun respectieve doeleinden. Ten eerste moeten besluiten waarbij een schending van het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten wordt vastgesteld, via het ICSMS worden doorgestuurd naar het in artikel 36 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (14) bedoelde elektronische douanerisicobeheersysteem (Customs Risk Management System) — onverminderd eventuele toekomstige ontwikkelingen van de omgeving voor douanerisicobeheer — zodat de douaneautoriteiten de producten waarop dat besluit van toepassing kan zijn, kunnen identificeren. Voor die eerste gegevensoverdrachten moeten de beschikbare interfaces van de douaneomgeving worden gebruikt. Ten tweede zal, wanneer de douaneautoriteiten dat product identificeren, dossierbeheer onder meer nodig zijn om de kennisgeving van de schorsing, de conclusie van de bevoegde autoriteiten en het resultaat van de door de douaneautoriteiten genomen maatregelen over te dragen. Het éénloketsysteem van de EU voor de douane moet deze tweede soort gegevensoverdrachten tussen het ICSMS en de nationale douanesystemen ondersteunen. Ten derde bevatten douanesystemen informatie over producten die de markt van de Unie binnenkomen en verlaten die relevant zou zijn voor de bevoegde autoriteiten bij de uitoefening van hun taken, maar die voor hen niet toegankelijk is. De relevante informatie moet daarom worden geëxtraheerd en naar het ICSMS worden doorgestuurd. De drie onderlinge verbindingen moeten sterk geautomatiseerd en gebruiksvriendelijk zijn om eventuele extra lasten voor de douaneautoriteiten te beperken. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om, in samenwerking met de douaneautoriteiten en de bevoegde autoriteiten, de uitvoeringshandelingen vast te stellen die nodig zijn om de procedureregels, praktische regelingen en gegevenselementen vast te stellen die moeten worden overgedragen tussen het ICSMS en de douanesystemen, naast eventuele andere aanvullende vereisten. |
(31) |
De Commissie moet een indicatieve en niet-uitputtende databank van risico’s op het bestaan van dwangarbeid opzetten om het werk van de bevoegde autoriteiten bij de beoordeling van potentiële schendingen van het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten te ondersteunen en marktdeelnemers te helpen mogelijke risico’s op dwangarbeid in hun toeleveringsketens in kaart te brengen. De Commissie moet een beroep kunnen doen op externe expertise om de databank te ontwikkelen. De databank moet risico’s op dwangarbeid in specifieke geografische gebieden of met betrekking tot specifieke producten of productgroepen identificeren, met bijzondere aandacht voor wijdverbreide en ernstige risico’s op dwangarbeid, op basis van betrouwbare en verifieerbare informatie van internationale instellingen, zoals de IAO en de VN, en academische of onderzoeksinstellingen. Die databank moet beschikbaar worden gesteld voor het publiek via het centraal portaal dwangarbeid. Waar sprake is van betrouwbaar en verifieerbaar bewijs dat er een hoog risico bestaat dat producten die door specifieke economische sectoren in specifieke geografische gebieden zijn geproduceerd, zijn vervaardigd met door de overheid opgelegde dwangarbeid, moeten die sectoren in die gebieden worden aangeduid in de op grond van deze verordening opgezette databank. |
(32) |
Micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) beschikken soms over beperkte middelen en capaciteit om ervoor te zorgen dat de producten die zij in de Unie in de handel brengen of op de markt aanbieden, vrij zijn van dwangarbeid. Daarom moet de Commissie richtsnoeren opstellen inzake passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de omvang en de economische middelen van de marktdeelnemers. Daarnaast moet de Commissie richtsnoeren opstellen over risico-indicatoren voor dwangarbeid, met inbegrip van manieren om deze te identificeren, die gebaseerd moeten zijn op onafhankelijke en verifieerbare informatie, waaronder verslagen van internationale organisaties, in het bijzonder de IAO. |
(33) |
De Commissie moet ook onnodige administratieve lasten voor kmo’s voorkomen. De Commissie moet daarnaast begeleidende maatregelen ontwikkelen om de inspanningen van de marktdeelnemers en hun zakenpartners in dezelfde toeleveringsketen, in het bijzonder kmo’s, te ondersteunen. De lidstaten moeten voor de toepassing van deze verordening contactpunten voor kmo’s aanwijzen, die bestaande helpdesks voor het bedrijfsleven of voor de mensenrechten of contactpunten voor passende zorgvuldigheid kunnen zijn. Kmo’s moeten met behulp van de informatie die op het centraal portaal dwangarbeid wordt verstrekt contact kunnen opnemen met de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij gevestigd zijn. Zij moeten met name overleg kunnen plegen met een bevoegde autoriteit zodat zij tijdens alle stadia van een onderzoek kunnen worden ondersteund. Er moeten ook voldoende ondersteunende middelen online beschikbaar worden gesteld die duidelijk en begrijpelijk zijn voor kmo’s. |
(34) |
De Commissie moet richtsnoeren opstellen over manieren om een dialoog aan te gaan met de bevoegde autoriteiten om marktdeelnemers, in het bijzonder kmo’s, en andere belanghebbenden te helpen het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten na te leven. Voorts moet de Commissie richtsnoeren opstellen om alle personen of verenigingen te helpen om informatie in te dienen. |
(35) |
Rekening houdend met de verscheidenheid van het Unierecht op het gebied van dwangarbeid, moet de Commissie richtsnoeren verstrekken aan marktdeelnemers, in het bijzonder kmo’s, over de manier waarop zij de verschillende uit het Unierecht voortvloeiende verplichtingen moeten toepassen. |
(36) |
De Commissie moet richtsnoeren opstellen om de toepassing van deze verordening door marktdeelnemers en bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken. Richtsnoeren voor marktdeelnemers moeten adviezen bevatten over passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid, onder meer voor verschillende soorten leveranciers en sectoren, over beste praktijken voor het beëindigen van dwangarbeid en het voorzien in herstel daarvoor, en over verantwoorde terugtrekking. Onder “herstel” wordt verstaan terugkeer van de getroffen persoon of personen of gemeenschappen naar een situatie die gelijkwaardig is aan of zo dicht mogelijk aansluit bij de situatie waarin zij zich zouden bevinden indien de dwangarbeid zich niet had voorgedaan, in verhouding tot de betrokkenheid van de onderneming bij de dwangarbeid, met inbegrip van financiële of niet-financiële compensatie door de onderneming aan een of meer personen die door de dwangarbeid zijn getroffen en, in voorkomend geval, terugbetaling van de door overheidsinstanties voor alle noodzakelijke herstelmaatregelen gemaakte kosten. Richtsnoeren voor bevoegde autoriteiten moeten gericht zijn op informatie die relevant is voor de praktische uitvoering van deze verordening. De richtsnoeren inzake passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid moeten voortbouwen op de Richtsnoeren inzake passende zorgvuldigheid voor Unieondernemingen om het risico op dwangarbeid bij hun activiteiten en in hun toeleveringsketens aan te pakken, die de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden in juli 2021 hebben gepubliceerd. De richtsnoeren moeten in overeenstemming zijn met andere richtsnoeren van de Commissie op dit gebied en met de richtsnoeren van relevante internationale organisaties. De richtsnoeren moeten worden ontwikkeld in overleg met de relevante belanghebbenden en gebaseerd zijn op de ervaring en beste praktijken van de relevante autoriteiten van de lidstaten. Bij de vaststelling van de risico-indicatoren moeten de verslagen van internationale organisaties, met name de IAO, en andere onafhankelijke en verifieerbare informatiebronnen in aanmerking worden genomen. |
(37) |
Aangezien dwangarbeid een wereldwijd probleem is en gezien de onderlinge verwevenheid van mondiale toeleveringsketens, moet de internationale samenwerking tegen dwangarbeid worden bevorderd, wat ook de doeltreffendheid van de uitvoering van deze verordening ten goede zou komen. De Commissie moet op passende wijze samenwerken en informatie uitwisselen met autoriteiten van derde landen, internationale organisaties en andere relevante belanghebbenden om de doeltreffende uitvoering van deze verordening te verbeteren. De internationale samenwerking met de autoriteiten van derde landen, ook met landen die over soortgelijke wetgeving beschikken, moet op gestructureerde wijze plaatsvinden in het kader van de bestaande dialoogstructuren met die landen of, indien nodig, van specifieke dialoogstructuren die op ad-hocbasis zullen worden opgezet. Deze samenwerking moet onder meer kunnen bestaan uit de uitwisseling van informatie over risico’s op dwangarbeid, zoals die welke in de databank zijn vastgesteld, en over besluiten om producten te verbieden, maar mag geen informatie over lopende onderzoeken omvatten. Delegaties van de Unie kunnen bijdragen tot de verspreiding van informatie over deze verordening en tot het vergemakkelijken van de indiening van informatie over risico’s op dwangarbeid door relevante belanghebbenden. Internationale samenwerking kan ook de ontwikkeling van samenwerkingsinitiatieven en begeleidende maatregelen omvatten om relevante belanghebbenden te ondersteunen bij hun inspanningen om dwangarbeid uit wereldwijde toeleveringsketens te bannen, evenals het scheppen van een gunstig klimaat in derde landen om de mensenrechten te bevorderen en te beschermen. |
(38) |
Elke natuurlijke of rechtspersoon of vereniging zonder rechtspersoonlijkheid moet de mogelijkheid hebben om de bevoegde autoriteiten informatie voor te leggen wanneer hij of zij van oordeel is dat met dwangarbeid vervaardigde producten in de Unie in de handel worden gebracht en op de markt van de Unie worden aangeboden, en moet in kennis worden gesteld van het resultaat van de beoordeling van de ingediende informatie. Informatie over vermeende schendingen moet worden ingediend via een centraal punt voor het indienen van informatie dat is opgezet door de Commissie en beschikbaar wordt gesteld op het centraal portaal dwangarbeid. Om het gebruiksgemak voor de indiening van informatie en de standaardisering van de verstrekte informatie te waarborgen, moet de Commissie richtsnoeren verstrekken voor het gebruik van het centraal punt voor het indienen van informatie en moet zij uitvoeringshandelingen kunnen vaststellen om de procedureregels, templates en details in verband met de indiening van informatie te specificeren. Indien de ingediende informatie kennelijk onvolledig of ongegrond is of de indiening te kwader trouw is gebeurd, moet die indiening worden afgewezen. Er moeten adequate maatregelen worden genomen om de bescherming te waarborgen van iedere persoon die betrokken is bij de indiening van stukken of de daarin vervatte informatie, ook tegen represailles. |
(39) |
Klokkenluiders kunnen nieuwe informatie onder de aandacht van bevoegde autoriteiten brengen om deze te helpen inbreuken op deze verordening aan het licht te brengen en in staat te stellen daartegen op te treden. Om ervoor te zorgen dat er passende regelingen bestaan om klokkenluiders in staat stellen de bevoegde autoriteiten attent te maken op daadwerkelijke of potentiële inbreuken op deze verordening en om klokkenluiders te beschermen tegen represailles, moet in deze verordening worden bepaald dat Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad (15) van toepassing is op de melding van inbreuken op deze verordening en op de bescherming van personen die die inbreuken melden, voor zover deze binnen de personele werkingssfeer van die richtlijn vallen. |
(40) |
Om de rechtszekerheid te vergroten, moet de toepasselijkheid, op grond van deze verordening, van Richtlijn (EU) 2019/1937 met betrekking tot meldingen van inbreuken op deze verordening en de bescherming van personen die die inbreuken melden, in die richtlijn worden weergegeven. De bijlage bij Richtlijn (EU) 2019/1937 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. Het is aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat die wijziging vanaf de datum van toepassing van deze verordening wordt weergegeven in de overeenkomstig die Richtlijn vastgestelde omzettingsmaatregelen. De vaststelling van nationale omzettingsmaatregelen is evenwel geen voorwaarde voor de toepasselijkheid van die richtlijn met betrekking tot het melden van inbreuken op deze verordening of de bescherming van personen die die inbreuken melden. |
(41) |
Om de toegang tot relevante informatie met betrekking tot deze verordening te vergemakkelijken, moet de Commissie op het niveau van de Unie een centraal webportaal opzetten dat in alle officiële talen van de instellingen van de Unie voor het publiek beschikbaar is. |
(42) |
Wanneer zij zoeken naar mogelijke schendingen van het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten, moeten de Commissie of de bevoegde autoriteiten een risicogebaseerde aanpak volgen en alle informatie waarover zij beschikken beoordelen. Teneinde de risicogebaseerde aanpak toe te passen bij de bepaling van onderzoeksprioriteiten, moeten de Commissie en de bevoegde autoriteiten rekening houden met het aandeel van het vermoedelijk met dwangarbeid vervaardigde productonderdeel in het eindproduct, de hoeveelheid en het volume van betrokken producten, en de omvang en ernst van de vermoedelijke dwangarbeid, met inbegrip van de vraag of er sprake kan zijn van door de overheid opgelegde dwangarbeid. De Commissie en de bevoegde autoriteiten moeten ook rekening houden met de omvang en de economische middelen van de marktdeelnemers en de complexiteit van de toeleveringsketen, en zich zo veel mogelijk richten op de marktdeelnemers en, in voorkomend geval, de leveranciers van een product die zich het dichtst bevinden bij de stap waar het risico op dwangarbeid zich voordoet en die het best geplaatst zijn om het gebruik van dwangarbeid te voorkomen, te beperken en te beëindigen. |
(43) |
Alvorens een onderzoek in te stellen, moet de leidende bevoegde autoriteit informatie kunnen opvragen bij de te beoordelen marktdeelnemers en ook bij andere relevante belanghebbenden, met inbegrip van de personen of verenigingen die relevante informatie bij de bevoegde autoriteiten hebben ingediend. De leidende bevoegde autoriteit moet ervoor kunnen kiezen geen aanvullende informatie van marktdeelnemers te vragen als zij oordeelt dat die marktdeelnemers naar aanleiding van dat informatieverzoek zou kunnen pogen een situatie van dwangarbeid te verhullen en dit het onderzoek in gevaar zou brengen. De leidende bevoegde autoriteit moet een onderzoek instellen wanneer zij op basis van haar beoordeling van alle beschikbare informatie, of op basis van eventuele andere beschikbare feiten wanneer het niet mogelijk was informatie en bewijsmateriaal te verzamelen tijdens de inleidende fase van het onderzoek, vaststelt dat er sprake is van een gegrond vermoeden dat het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten is geschonden. |
(44) |
Om de doeltreffendheid van het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten te vergroten, moeten de bevoegde autoriteiten marktdeelnemers een redelijke termijn geven om het risico op dwangarbeid te identificeren, te beperken, te voorkomen en te verhelpen, rekening houdend met onder meer de complexiteit van het proces en het aantal betrokken belanghebbenden. |
(45) |
Voordat zij een onderzoek instelt, moet de leidende bevoegde autoriteit aan de te beoordelen marktdeelnemers vragen om informatie te verstrekken over de maatregelen die zijn genomen om de risico’s van dwangarbeid in hun activiteiten en toeleveringsketens met betrekking tot de te beoordelen producten te beperken, te voorkomen of te verhelpen, of te voorzien in herstel voor gevallen van dwangarbeid. Te werk gaan met passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid moet ertoe bijdragen de marktdeelnemer te helpen een lager risico te lopen op dwangarbeid in zijn activiteiten en toeleveringsketens. Passende zorgvuldigheid in overeenstemming met het relevante Unierecht en de relevante internationale normen kan dwangarbeid in de toeleveringsketen helpen identificeren en aanpakken. Dat houdt in dat geen onderzoek dient te worden geopend wanneer de leidende bevoegde autoriteit van oordeel is dat er geen gegrond vermoeden van een schending van het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten bestaat, of dat de redenen voor het bestaan van een gegrond vermoeden zijn weggenomen, bijvoorbeeld als gevolg van, maar niet beperkt tot, het feit dat de toepasselijke wetgeving, richtsnoeren, aanbevelingen of andere passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid zodanig worden toegepast dat het risico op dwangarbeid wordt beperkt, voorkomen en verholpen. |
(46) |
Wanneer de leidende bevoegde autoriteit tijdens het onderzoek om informatie verzoekt, moet zij, voor zover mogelijk en in overeenstemming met de doeltreffende uitvoering van het onderzoek, voorrang geven aan de onderzochte marktdeelnemers die betrokken zijn bij de stappen van de toeleveringsketen die het dichtst liggen bij de plaats waar het risico van dwangarbeid te verwachten is, en rekening houden met de omvang en de economische middelen van de marktdeelnemers en de hoeveelheid betrokken producten alsook de omvang van de vermeende dwangarbeid. |
(47) |
Het moet de taak van de leidende bevoegde autoriteiten zijn om op basis van alle informatie en bewijsmateriaal die tijdens het onderzoek, met inbegrip van de voorbereidende fase, zijn verzameld, vast te stellen of in enig stadium van de productie, vervaardiging, oogst of winning van een product dat in de handel is gebracht of op de markt is aangeboden of bestemd is voor uitvoer, met inbegrip van bewerkings- of verwerkingshandelingen in verband met het product, sprake is geweest van dwangarbeid. Om hun recht op een eerlijke rechtsgang te waarborgen, moeten marktdeelnemers tijdens het onderzoek de mogelijkheid hebben om de bevoegde autoriteiten informatie te hunner verdediging te verstrekken. Wanneer een marktdeelnemer of een overheidsinstantie naar aanleiding van een verzoek om informatie van een leidende bevoegde autoriteit zonder geldige motivering weigert of nalaat de gevraagde informatie te verstrekken, onvolledige of onjuiste informatie verstrekt met als doel het onderzoek te blokkeren, misleidende informatie verstrekt of anderszins het onderzoek belemmert, ook wanneer een risico op door de overheid opgelegde dwangarbeid wordt vastgesteld, moet de leidende bevoegde autoriteit op basis van andere relevante en verifieerbare informatie die tijdens de inleidende fase van het onderzoek of tijdens het onderzoek is verzameld kunnen vaststellen dat het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten is geschonden. De leidende bevoegde autoriteit moet ook met die factoren rekening houden bij de herziening van een op die basis genomen besluit. |
(48) |
Wanneer de leidende bevoegde autoriteit vaststelt dat marktdeelnemers het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten hebben geschonden, moet zij onverwijld het in de Unie in de handel brengen en op de markt aanbieden van die producten en de uitvoer ervan uit de Unie verbieden, en van de marktdeelnemers die zijn onderzocht, verlangen dat zij de betrokken producten die reeds op de markt van de Unie zijn aangeboden uit de handel nemen en bederfelijke producten schenken voor liefdadigheidsdoeleinden of doeleinden van algemeen belang. Indien die producten niet bederfelijk zijn, moeten marktdeelnemers die producten recyclen, en indien dat niet mogelijk is, moeten zij de producten laten vernietigen, onbruikbaar maken of anderszins verwijderen overeenkomstig het nationale recht dat in overeenstemming is met het Unierecht, met inbegrip van het Unierecht inzake afvalbeheer. Niettemin moet bijzondere aandacht worden besteed aan het voorkomen van verstoringen van toeleveringsketens die van strategisch of kritiek belang zijn voor de Unie en, in dit verband, aan producten waarvan de verwijdering de goede werking van de interne markt en van die toeleveringsketens zou wijzigen. In die gevallen moet de leidende bevoegde autoriteit, in afwijking van de verplichting om een bevel tot verwijdering van het betrokken product op te leggen, in voorkomend geval kunnen gelasten dat het betrokken product gedurende een bepaalde periode op kosten van de marktdeelnemers wordt vastgehouden. Bij de beoordeling van het strategische of kritieke belang van een product voor de Unie moet de leidende bevoegde autoriteit met name rekening houden met de lijst van sectoren die is vastgesteld in Verordening (EU) 2024/1735 van het Europees Parlement en de Raad (16) en Aanbeveling (EU) 2023/2113 van de Commissie (17), alsook met de producten die zijn opgenomen in Verordening (EU) 2024/1252 van het Europees Parlement en de Raad (18). Bij de beoordeling of een afwijking van de verplichting om een verwijderingsbevel op te leggen passend is, moet de leidende bevoegde autoriteit rekening houden met de waarschijnlijkheid dat de betrokken marktdeelnemers binnen de door de leidende bevoegde autoriteit vastgestelde termijn aan de voorwaarden voor de herziening van het besluit tot vaststelling van een schending van het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten zullen voldoen. De door de leidende bevoegde autoriteit vastgestelde termijn zou de betrokken marktdeelnemers in staat stellen aan te tonen dat zij dwangarbeid met betrekking tot het betrokken product hebben uitgebannen door deze in hun toeleveringsketen te beëindigen. Het veranderen van een toeleveringsketen door een beroep te doen op andere leveranciers, kan niet worden beschouwd als een methode om dwangarbeid met betrekking tot het product waarop dat besluit betrekking heeft, uit te bannen, aangezien dit tot een ander product zou leiden. Indien de betrokken marktdeelnemers bewijs leveren om aan te tonen dat zij dwangarbeid met betrekking tot het betrokken product hebben uitgebannen, moet de leidende bevoegde autoriteit haar besluit om het in de Unie in de handel brengen en het op de markt aanbieden van die producten te verbieden, herzien en dit besluit intrekken, en derhalve de betrokken producten niet langer vasthouden. Indien de betrokken marktdeelnemers dat bewijs niet leveren, moeten ze het bevel opvolgen om de betrokken producten te verwijderen na het verstrijken van de periode die is opgenomen in het besluit waarbij het in de Unie in de handel brengen en op de markt aanbieden van die producten wordt verboden en waarbij wordt gelast de producten gedurende een bepaalde periode vast te houden. |
(49) |
In een besluit tot vaststelling van een schending van het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten moet de leidende bevoegde autoriteit vermelden wat de bevindingen zijn van het onderzoek en welke informatie aan de bevindingen ten grondslag ligt, en een redelijke termijn vaststellen waarbinnen de marktdeelnemers dat besluit moeten naleven, alsmede informatie aan de hand waarvan kan worden vastgesteld op welk product het besluit van toepassing is. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om de uitvoeringshandelingen vast te stellen waarin in detail wordt vastgelegd welke informatie in die besluiten moet worden opgenomen. De besluiten van de leidende bevoegde autoriteit moeten openbaar worden gemaakt. |
(50) |
Bij het vaststellen van een redelijke termijn om te voldoen aan de instructies die zijn vervat in een besluit tot vaststelling van een schending van het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten moet de leidende bevoegde autoriteit rekening houden met de omvang en de economische middelen van de betrokken marktdeelnemers. |
(51) |
Om een doeltreffende handhaving te waarborgen, moeten besluiten die door een leidende bevoegde autoriteit in een lidstaat zijn genomen door de bevoegde autoriteiten in de andere lidstaten worden erkend en uitgevoerd met betrekking tot producten met dezelfde identificatie-informatie en uit dezelfde toeleveringsketen als waarvoor dwangarbeid is vastgesteld. |
(52) |
Marktdeelnemers moeten kunnen vragen de besluiten van leidende bevoegde autoriteiten op grond van deze verordening te herzien, wanneer zij nieuwe wezenlijke informatie hebben verstrekt waaruit blijkt dat de producten die in de Unie in de handel worden gebracht, op de markt van de Unie worden aangeboden of bestemd zijn voor de uitvoer vanuit de Unie, in overeenstemming zijn met het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten. De leidende bevoegde autoriteit moet haar besluit voor de toekomst intrekken wanneer de marktdeelnemers aantonen dat zij dat besluit hebben nageleefd en dwangarbeid met betrekking tot de betrokken producten uit hun activiteiten of toeleveringsketen hebben geweerd. Besluiten van de leidende bevoegde autoriteiten op grond van deze verordening moeten aan rechterlijke toetsing worden onderworpen overeenkomstig het toepasselijke Unierecht en nationaal recht. |
(53) |
Als de marktdeelnemers niet binnen de vastgestelde termijn aan het besluit van de leidende bevoegde autoriteit voldoen, moeten de bevoegde autoriteiten ervoor zorgen dat het verboden wordt de desbetreffende producten in de Unie in de handel te brengen of op de markt aan te bieden of vanuit de markt van de Unie uit te voeren dan wel dat zij uit de handel worden genomen en dat alle bederfelijke producten van de betrokken marktdeelnemers worden geschonken voor liefdadigheidsdoeleinden of doeleinden van algemeen belang. De bevoegde autoriteiten moeten ervoor zorgen dat niet-bederfelijke producten worden gerecycled of — indien dat niet mogelijk is dat zij — worden vernietigd, onbruikbaar worden gemaakt of op een andere wijze worden verwijderd overeenkomstig het nationale recht dat in overeenstemming is met het Unierecht, met inbegrip van het Unierecht inzake afvalbeheer en ecologisch ontwerp voor duurzame producten, op kosten van de marktdeelnemers. Waar mogelijk moeten de bevoegde autoriteiten ervoor zorgen dat de van alle beschikbare opties gekozen verwijderings- of vernietigingsmethode het kleinst mogelijke milieueffect heeft. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de besluiten, met inbegrip van besluiten van de Commissie, op hun eigen grondgebied. Nadat een besluit via het ICSMS is meegedeeld, moeten alle bij dat besluit betrokken bevoegde autoriteiten overgaan tot de relevante handhavingsmaatregelen waarin deze verordening voorziet. |
(54) |
Het effect op het dierenwelzijn moet in aanmerking worden genomen bij de handhaving van het verbod op het in de handel brengen en het op de markt aanbieden of uitvoeren van producten die met dwangarbeid zijn vervaardigd, teneinde de betrokken dieren iedere vermijdbare vorm van pijn, angst of lijden te besparen. Bovendien mag deze verordening geen afbreuk doen aan het Unierecht inzake dierenwelzijn, zoals de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 (19) en (EG) nr. 1099/2009 (20) van de Raad. |
(55) |
Besluiten van de leidende bevoegde autoriteiten waarin een schending van het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten wordt vastgesteld, moeten worden meegedeeld aan de douaneautoriteiten, die ernaar moeten streven het betrokken product te identificeren tussen de producten die voor het vrije verkeer of voor uitvoer worden aangegeven. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten verantwoordelijk zijn voor de algemene handhaving van het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten met betrekking tot de interne markt van de Unie en tevens ten aanzien van producten die die markt binnenkomen of verlaten. Aangezien dwangarbeid onderdeel is van het productieproces en geen sporen achterlaat op het product, en aangezien Verordening (EU) 2019/1020 alleen betrekking heeft op vervaardigde producten en de werkingssfeer ervan beperkt is tot het in het vrije verkeer brengen, biedt Verordening (EU) 2019/1020 de douaneautoriteiten niet de mogelijkheid om autonoom op te treden voor het toepassen en handhaven van het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten. De specifieke organisatie van de controles in elke lidstaat mag geen afbreuk doen aan Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (21) en de algemene bepalingen daarvan inzake de controle- en toezichtbevoegdheden van de douaneautoriteiten. |
(56) |
De informatie die momenteel door marktdeelnemers aan de douaneautoriteiten wordt verstrekt of ter beschikking wordt gesteld, omvat alleen algemene informatie over de producten, maar bevat geen informatie over de fabrikant of producent en de leveranciers van een product, noch specifieke informatie over producten. Om de douaneautoriteiten in staat te stellen producten op te sporen die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten en die in strijd zijn met deze verordening en derhalve aan de buitengrenzen van de Unie moeten worden tegengehouden, moeten de marktdeelnemers aan de douaneautoriteiten informatie verstrekken ter identificatie van de producten waarop een besluit van de leidende bevoegde autoriteit betrekking heeft. Dit moet informatie omvatten over de fabrikant of producent en de leveranciers van het product, alsmede eventuele andere informatie over het product zelf. Daartoe moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de producten waarvoor die informatie moet worden verstrekt, onder meer met gebruikmaking van de bij deze verordening opgezette databank en de informatie en besluiten van de leidende bevoegde autoriteiten die zijn geregistreerd in het ICSMS. De Commissie moet bovendien de bevoegdheid krijgen om uitvoeringshandelingen vast te stellen waarin in detail wordt vastgelegd welke informatie de marktdeelnemers aan de douaneautoriteiten moeten verstrekken of ter beschikking moeten stellen. Die informatie moet de beschrijving, de naam of het merk van het product omvatten, de specifieke vereisten uit hoofde van het Unierecht voor de identificatie van het product, zoals een type-, referentie-, model-, partij- of serienummer dat op het product is aangebracht of op de verpakking of in een bij het product gevoegd document wordt vermeld, of de unieke identificatiecode van het digitale productpaspoort, alsook details over de fabrikant of producent en de leveranciers van het product, met inbegrip van, voor elk van hen, hun naam, handelsnaam of geregistreerd handelsmerk, hun contactgegevens, hun unieke identificatienummer in het land van vestiging en, indien beschikbaar, het registratie- en identificatienummer van de marktdeelnemer (Economic Operators Registration and Identification number). Bij de herziening van het douanewetboek van de Unie zal worden overwogen om in de douanewetgeving de informatie op te nemen die de marktdeelnemers aan de douaneautoriteiten moeten verstrekken of ter beschikking moeten stellen met het oog op de handhaving van deze verordening en meer in het algemeen om de transparantie van de toeleveringsketens te versterken. De Commissie moet richtsnoeren en ondersteuning verstrekken aan marktdeelnemers, met name kmo’s, over de wijze waarop de vereiste informatie kan worden verzameld. |
(57) |
Als douaneautoriteiten een product herkennen dat kan vallen onder een besluit van de leidende bevoegde autoriteit waarin een schending van het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten wordt vastgesteld, moeten zij de vrijgave van dat product opschorten en de leidende bevoegde autoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis stellen. De bevoegde autoriteiten moeten binnen een redelijke termijn tot een conclusie komen over de zaak die hun door de douaneautoriteiten ter kennis is gebracht, door te bevestigen of te ontkennen dat het betrokken product onder een besluit valt. Indien nodig en naar behoren gemotiveerd, moeten de bevoegde autoriteiten kunnen eisen dat de opschorting van de vrijgave van het betrokken product wordt gehandhaafd, met inachtneming van de potentiële schade voor de marktdeelnemer. Indien de bevoegde autoriteiten niet binnen de gestelde termijn tot een conclusie komen, moeten de douaneautoriteiten de producten vrijgeven indien aan alle andere toepasselijke eisen en formaliteiten is voldaan. In het algemeen mag de vrijgave van een product voor het in het vrije verkeer brengen of uitvoer niet als bewijs van naleving van het Unierecht worden beschouwd, daar die vrijgave niet noodzakelijk een volledige beoordeling van die naleving inhoudt. |
(58) |
Wanneer de bevoegde autoriteiten concluderen dat een product valt onder een besluit waarin een schending van het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten is vastgesteld, moeten zij dit onmiddellijk melden aan de douaneautoriteiten, die het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer ervan moeten weigeren. Indien een bevoegde autoriteit daarom verzoekt, moeten de douaneautoriteiten ook de mogelijkheid hebben om het product namens en onder de verantwoordelijkheid van die bevoegde autoriteit in beslag te nemen en het ter beschikking en onder het gezag van die bevoegde autoriteit te stellen. In dergelijke gevallen moet de bevoegde autoriteit in kwestie de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het betrokken product op passende wijze wordt verwijderd, inclusief door het te schenken voor liefdadigheidsdoeleinden of doeleinden van algemeen belang, het te recyclen of het anders te verwijderen overeenkomstig het met het Unierecht strokende nationale recht, op kosten van de betrokken marktdeelnemer. |
(59) |
De leidende bevoegde autoriteit moet terdege rekening houden met het risico van terugtrekking door marktdeelnemers die hetzij verbonden zijn aan producten of regio’s in de databank, hetzij hun product van de markt van de Unie hebben laten halen, alsook met de gevolgen voor de getroffen werknemers. Daarom moet de leidende bevoegde autoriteit, in voorkomend geval, marktdeelnemers ondersteunen bij het vaststellen en uitvoeren van maatregelen die geschikt en doeltreffend zijn om een einde te maken aan dwangarbeid. Een verantwoorde terugtrekking houdt onder meer in dat collectieve arbeidsovereenkomsten worden geëerbiedigd en dat escalatiemaatregelen worden geformuleerd. |
(60) |
De voorwaarden die op producten van toepassing zijn zolang zij vallen onder een schorsing van het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer ervan, met inbegrip van de opslag of vernietiging en verwijdering ervan indien het in het vrije verkeer brengen van die producten wordt geweigerd, moeten, indien van toepassing, door de douaneautoriteiten worden vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 952/2013. Als producten verdere verwerking moeten ondergaan nadat ze de markt van de Unie zijn binnengekomen, moeten ze onder de geschikte douaneregeling worden geplaatst die die verwerking mogelijk maakt overeenkomstig de artikelen 220, 254, 256, 257 en 258 van Verordening (EU) nr. 952/2013. |
(61) |
Indien het voor de tenuitvoerlegging van het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten nodig is persoonsgegevens te verwerken op grond van deze verordening, moet die verwerking gebeuren overeenkomstig het recht van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens. De verwerking van persoonsgegevens uit hoofde van het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten moet onderworpen zijn aan Verordeningen (EU) 2016/679 (22) en (EU) 2018/1725 (23) van het Europees Parlement en de Raad. |
(62) |
Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor de procedureregels en de details van de regelingen voor het gebruik van het ICSMS; de procedureregels, modellen en details voor de indiening van informatie over vermeende schendingen van het verbod op het in de handel brengen of aanbieden van met dwangarbeid vervaardigde producten op de markt van de Unie, of het uitvoeren ervan; de besluiten van de Commissie waarbij wordt vastgesteld dat het verbod op het in de handel brengen of aanbieden van met dwangarbeid vervaardigde producten op de markt van de Unie, of het uitvoeren ervan, is geschonden; de intrekking van die besluiten; de details van de inhoud van die besluiten en van de gelijkwaardige besluiten van de leidende bevoegde autoriteiten; en de regelingen en details voor het aan de douaneautoriteiten verstrekken of ter beschikking stellen van bepaalde informatie over specifieke producten of productgroepen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (24). |
(63) |
De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen indien dit, in naar behoren gemotiveerde gevallen in verband met de intrekking van de besluiten waarbij wordt vastgesteld dat het verbod op het in de handel brengen, aanbieden of uitvoeren van met dwangarbeid vervaardigde producten is geschonden, om dwingende redenen van urgentie vereist is. |
(64) |
Ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg voert, onder meer op deskundigenniveau en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (25). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. |
(65) |
Om ervoor te zorgen dat de douaneautoriteiten doeltreffend kunnen optreden, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de nadere bepaling van de aanvullende informatie ter identificatie van het product die marktdeelnemers aan de douaneautoriteiten beschikbaar moeten stellen of verstrekken met betrekking tot producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten. Die informatie moet informatie ter identificatie van het betrokken product, informatie over de fabrikant of de producent en informatie over de leveranciers van het product zijn. De douaneautoriteiten moeten in staat worden gesteld snel informatie te verkrijgen over specifieke producten, die in de besluiten van de leidende bevoegde autoriteit zijn geïdentificeerd, zodat zij doeltreffend en snel maatregelen kunnen nemen. In dergelijke gevallen moeten gedelegeerde handelingen volgens een spoedprocedure worden vastgesteld. |
(66) |
De lidstaten moeten hun bevoegde autoriteiten de bevoegdheid verlenen om doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties op te leggen en toe te passen in gevallen waarin de marktdeelnemer zich niet heeft gehouden aan een besluit waarbij het in de handel brengen van met dwangarbeid vervaardigde producten wordt verboden. De regels voor sancties die van toepassing zijn bij niet-naleving van een besluit moeten door de lidstaten worden vastgesteld, waarbij terdege rekening wordt gehouden met aspecten als de ernst en de duur van de inbreuk, eerdere inbreuken die gepleegd zijn door de marktdeelnemer, de mate van samenwerking met de bevoegde autoriteiten en elke andere op de omstandigheden van de zaak toepasselijke verzwarende of verzachtende factor. De Commissie moet de lidstaten richtsnoeren verstrekken over de methode voor de berekening van financiële sancties en de toepasselijke drempels, en het Unienetwerk tegen met dwangarbeid vervaardigde producten moet beste praktijken bij de toepassing van die sancties bevorderen. |
(67) |
De Commissie moet de uitvoering en handhaving van deze verordening evalueren en daarover een verslag indienen bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité. In het verslag moet worden beoordeeld in hoeverre deze verordening bijdraagt aan het weren van met dwangarbeid vervaardigde producten van de markt van de Unie en aan de bestrijding van dwangarbeid, alsook aan de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en aan de internationale samenwerking om dwangarbeid uit te bannen. In het verslag moeten ook de effecten van deze verordening op bedrijven, met name kmo’s, en op slachtoffers worden beoordeeld, evenals de totale kosten en baten van het verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten. In het verslag moet verder worden beoordeeld of deze verordening in overeenstemming is met ander relevant Unierecht. |
(68) |
Deze verordening is in overeenstemming met het in artikel 41 van het Handvest verankerde recht op behoorlijk bestuur, dat onder meer het recht van iedere persoon omvat om te worden gehoord voorafgaand aan een individuele maatregel die hem of haar nadelig zou raken. In dit verband moet de leidende bevoegde autoriteit die het onderzoek uitvoert, de betrokken marktdeelnemers in kennis stellen van de opening van het onderzoek en de mogelijke gevolgen daarvan. Om hun recht op een eerlijke rechtsgang te waarborgen, moeten marktdeelnemers tijdens het onderzoek op hun verzoek de mogelijkheid hebben om de bevoegde autoriteiten informatie te hunner verdediging te verstrekken. Marktdeelnemers moeten de mogelijkheid hebben om de leidende bevoegde autoriteit te verzoeken het besluit dat op hen van invloed is, te herzien door nieuwe wezenlijke informatie te verstrekken. De besluiten van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten onderworpen zijn aan rechterlijke toetsing overeenkomstig het toepasselijke nationale recht. De besluiten die de Commissie uit hoofde van deze verordening neemt, zijn overeenkomstig artikel 263 VWEU onderworpen aan toetsing door het Hof van Justitie van de Europese Unie. |
(69) |
Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk marktdeelnemers verbieden met dwangarbeid vervaardigde producten in de Unie in de handel te brengen en op de markt van de Unie aan te bieden of uit de markt van de Unie uit te voeren, teneinde de werking van de interne markt te verbeteren en tegelijkertijd bij te dragen aan de bestrijding van dwangarbeid, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. |
(70) |
Om een snelle toepassing van de in deze verordening opgenomen maatregelen mogelijk te maken, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp, doelstelling en toepassingsgebied
-
1.Deze verordening stelt regels vast die marktdeelnemers verbieden met dwangarbeid vervaardigde producten in de Unie in de handel te brengen en op de markt van de Unie aan te bieden of uit de markt van de Unie uit te voeren, teneinde de werking van de interne markt te verbeteren en tegelijkertijd bij te dragen aan de bestrijding van dwangarbeid.
-
2.Deze verordening heeft geen betrekking op het uit de handel nemen van producten die de eindgebruikers op de markt van de Unie hebben bereikt.
-
3.Deze verordening schept voor marktdeelnemers geen aanvullende passende zorgvuldigheidsverplichtingen naast die waarin het Unierecht of het nationale recht reeds voorziet.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) |
“dwangarbeid”: dwangarbeid of verplichte arbeid zoals gedefinieerd in artikel 2 van IAO-Verdrag nr. 29, met inbegrip van gedwongen kinderarbeid; |
2) |
“door de overheid opgelegde dwangarbeid”: de gebruikmaking van dwangarbeid zoals beschreven in artikel 1 van IAO-Verdrag nr. 105; |
3) |
“passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid”: de inspanningen van marktdeelnemers om verplichte eisen, vrijwillige richtsnoeren, aanbevelingen of praktijken toe te passen om het gebruik van dwangarbeid te identificeren, te voorkomen, te beperken of te beëindigen met betrekking tot producten die in de Unie in de handel zullen worden gebracht, op de markt van de Unie zullen worden aangeboden of zullen worden uitgevoerd; |
4) |
“op de markt aanbieden”: het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een product met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie; |
5) |
“in de handel brengen”: een product voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden; |
6) |
“product”: een goed dat in geld kan worden gewaardeerd en als zodanig het voorwerp van handelstransacties kan vormen, ongeacht of het wordt gewonnen, geoogst, geproduceerd of vervaardigd; |
7) |
“met dwangarbeid vervaardigd product”: een product waarvoor in enig stadium van de winning, oogst, productie of vervaardiging geheel of gedeeltelijk dwangarbeid is gebruikt, met inbegrip van de bewerking of verwerking in verband met een product in enig stadium van de toeleveringsketen; |
8) |
“toeleveringsketen”: het systeem van activiteiten, processen en actoren die betrokken zijn bij alle stadia voorafgaand aan het op de markt aanbieden van het product, namelijk de winning, oogst, productie en vervaardiging van een product, geheel of gedeeltelijk, met inbegrip van bewerkingen of verwerkingen in verband met het product in een van deze stadia; |
9) |
“marktdeelnemer”: een natuurlijke of rechtspersoon of vereniging van personen die producten in de Unie in de handel brengt of op de markt aanbiedt of producten uitvoert; |
10) |
“fabrikant”: een natuurlijke of rechtspersoon die een product vervaardigt of laat ontwerpen of vervaardigen en het onder zijn naam of handelsmerk verhandelt; |
11) |
“producent”: de producent van landbouwproducten als bedoeld in artikel 38, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, of de producent van grondstoffen; |
12) |
“leverancier van een product”: een natuurlijke of rechtspersoon of vereniging van personen in de toeleveringsketen die een product geheel of gedeeltelijk wint, oogst, produceert of vervaardigt, of betrokken is bij de bewerking of verwerking in verband met een product in enig stadium van de toeleveringsketen, hetzij als fabrikant, hetzij in enige andere hoedanigheid; |
13) |
“eindgebruiker”: een in de Unie verblijvende of gevestigde natuurlijke of rechtspersoon aan wie hetzij als consument, buiten het handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsleven, hetzij als professionele eindgebruiker in het kader van zijn industriële activiteiten of beroepsactiviteiten, een product ter beschikking is gesteld; |
14) |
“importeur”: een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon of vereniging van personen die een product uit een derde land in de Unie in de handel brengt; |
15) |
“exporteur”: een exporteur zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 19, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie (26); |
16) |
“gegrond vermoeden”: een op objectieve, feitelijke en verifieerbare informatie gebaseerde redelijke indicatie voor de Commissie of bevoegde autoriteiten om te vermoeden dat een product waarschijnlijk met dwangarbeid is vervaardigd; |
17) |
“leidende bevoegde autoriteit”: de autoriteit die op grond van artikel 15 verantwoordelijk is voor het beoordelen van ingediende informatie, het uitvoeren van onderzoeken en het nemen van besluiten, namelijk een bevoegde autoriteit van een lidstaat of de Commissie; |
18) |
“douaneautoriteiten”; douaneautoriteiten zoals gedefinieerd in artikel 5, punt 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013; |
19) |
“producten die de markt van de Unie binnenkomen”: producten uit derde landen die bestemd zijn om in de Unie in de handel te worden gebracht of die bestemd zijn voor particulier gebruik of consumptie binnen het douanegebied van de Unie en die onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” moeten worden geplaatst; |
20) |
“producten die de markt van de Unie verlaten”: producten die onder de douaneregeling “uitvoer” moeten worden geplaatst; |
21) |
“in het vrije verkeer brengen”: de procedure van artikel 201 van Verordening (EU) nr. 952/2013; |
22) |
“uitvoer”: de procedure van artikel 269 van Verordening (EU) nr. 952/2013. |
Artikel 3
Verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten
Marktdeelnemers mogen met dwangarbeid vervaardigde producten in de Unie niet in de handel brengen of op de markt aanbieden, noch die producten uitvoeren.
Artikel 4
Verkoop op afstand
Producten die online of via andere vormen van verkoop op afstand te koop worden aangeboden, worden geacht op de markt te zijn aangeboden indien het aanbod gericht is op eindgebruikers in de Unie. Een verkoopaanbod wordt geacht te zijn gericht op eindgebruikers in de Unie indien de betrokken marktdeelnemer zijn activiteiten op enigerlei wijze richt op een lidstaat.
Artikel 5
Bevoegde autoriteiten
-
1.Elke lidstaat wijst één of meerdere bevoegde autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor het nakomen van de in deze verordening neergelegde verplichtingen. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie werken nauw samen en zijn verantwoordelijk voor het waarborgen van de doeltreffende en uniforme uitvoering van deze verordening in de gehele Unie.
-
2.Wanneer een lidstaat meer dan één bevoegde autoriteit heeft aangewezen, bakent hij hun respectieve taken duidelijk af en stelt hij communicatie- en coördinatiemechanismen in die deze autoriteiten in staat stellen nauw samen te werken en hun taken doeltreffend uit te voeren.
-
3.Uiterlijk op 14 december 2025 verstrekken de lidstaten via het in artikel 7, lid 1, bedoelde informatie- en communicatiesysteem de Commissie en de andere lidstaten de volgende informatie:
a) |
de namen, adressen en contactgegevens van de bevoegde autoriteit of autoriteiten, en |
b) |
de bevoegdheidssfeer van de bevoegde autoriteit of autoriteiten. |
De lidstaten werken de in de punten a) en b) bedoelde informatie regelmatig bij.
-
4.De Commissie maakt de lijst van de bevoegde autoriteiten openbaar op het in artikel 12 bedoelde centraal portaal dwangarbeid en werkt die lijst regelmatig bij op basis van de van de lidstaten ontvangen actualiseringen.
-
5.De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten hun bevoegdheden onpartijdig, transparant en met inachtneming van het beroepsgeheim uitoefenen. De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten over de nodige bevoegdheden, expertise en middelen beschikken om onderzoeken uit te voeren, waaronder voldoende budgettaire middelen.
-
6.De lidstaten zien erop toe dat hun bevoegde autoriteiten nauw overleg plegen en informatie uitwisselen met de relevante nationale autoriteiten, zoals de arbeidsinspectieautoriteiten en de justitiële en rechtshandhavingsautoriteiten, met inbegrip van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van mensenhandel, en de autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen uit hoofde van Richtlijn (EU) 2019/1937.
-
7.De lidstaten verlenen hun bevoegde autoriteiten de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 37 sancties op te leggen, hetzij rechtstreeks, hetzij in samenwerking met andere autoriteiten, hetzij door middel van een verzoek aan de bevoegde justitiële autoriteiten.
HOOFDSTUK II
GOVERNANCE
Artikel 6
Unienetwerk tegen met dwangarbeid vervaardigde producten
-
1.Hierbij wordt een Unienetwerk tegen met dwangarbeid vervaardigde producten (het netwerk) opgericht.
-
2.Het netwerk dient als platform voor de gestructureerde coördinatie en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de Commissie, en om de handhaving van deze verordening in de Unie te stroomlijnen teneinde die handhaving doeltreffender en coherenter te maken.
-
3.Het netwerk bestaat uit vertegenwoordigers van elke lidstaat, vertegenwoordigers van de Commissie en, in voorkomend geval, vertegenwoordigers van de douaneautoriteiten.
-
4.De Commissie coördineert de werkzaamheden van het netwerk. De vergaderingen van het netwerk worden voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.
-
5.Het secretariaat van het netwerk wordt door de Commissie ter beschikking gesteld. Het secretariaat organiseert de vergaderingen van het netwerk en biedt het netwerk technische en logistieke ondersteuning.
-
6.De leden van het netwerk leveren een actieve bijdrage met het oog op efficiënte coördinatie en samenwerking en om bij te dragen tot de uniforme uitvoering van deze verordening.
-
7.Het netwerk heeft tot taak:
a) |
de vaststelling te vergemakkelijken van gemeenschappelijke handhavingsprioriteiten ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening, zoals uiteengezet in artikel 1; |
b) |
de coördinatie van onderzoeken te vergemakkelijken; |
c) |
follow-up te doen van de handhaving van in artikel 20 bedoelde besluiten; |
d) |
op verzoek van de Commissie bij te dragen tot de ontwikkeling van de in artikel 11 bedoelde richtsnoeren; |
e) |
het verzamelen en uitwisselen van informatie, expertise en beste praktijken met betrekking tot de uitvoering van deze verordening te vergemakkelijken en te coördineren; |
f) |
bij te dragen aan uniforme risicogebaseerde benaderingen en administratieve praktijken voor de uitvoering van deze verordening; |
g) |
beste praktijken te bevorderen bij de oplegging van de in artikel 37 bedoelde sancties; |
h) |
in voorkomend geval samen te werken met de relevante diensten van de Commissie, de organen en instanties van de Unie en de autoriteiten van de lidstaten in verband met de uitvoering van deze verordening; |
i) |
de samenwerking, uitwisseling van personeel en bezoekprogramma’s te bevorderen tussen bevoegde autoriteiten en douaneautoriteiten, alsook tussen die bevoegde autoriteiten en bevoegde autoriteiten van derde landen en internationale organisaties; |
j) |
de organisatie van opleidingen en capaciteitsopbouwende werkzaamheden met betrekking tot de uitvoering van deze verordening te vergemakkelijken voor de Commissie en de delegaties van de Unie in derde landen en bevoegde autoriteiten, douaneautoriteiten en andere relevante autoriteiten van de lidstaten; |
k) |
op verzoek van de Commissie bijstand te verlenen aan de Commissie bij de ontwikkeling van een gecoördineerde aanpak voor het aangaan van betrekkingen en het samenwerken met derde landen overeenkomstig artikel 13; |
l) |
toezicht te houden op situaties van systematisch gebruik van dwangarbeid; |
m) |
bijstand te verlenen bij de organisatie van voorlichtings- en bewustmakingscampagnes over deze verordening; |
n) |
samenwerking te bevorderen en te vergemakkelijken met betrekking tot het verkennen van mogelijkheden voor het gebruik van nieuwe technologieën voor de handhaving van deze verordening en de traceerbaarheid van producten; |
o) |
gegevens te verzamelen over herstelmaatregelen gekoppeld aan de besluiten en de evaluatie van de doeltreffendheid ervan. |
-
8.Andere relevante autoriteiten van de lidstaten kunnen vergaderingen van het netwerk op ad-hocbasis bijwonen. Deskundigen en belanghebbenden, met inbegrip van vertegenwoordigers van vakbonden en andere werknemersorganisaties, het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenorganisaties, bedrijfsorganisaties, internationale organisaties, relevante autoriteiten van derde landen, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Europese Arbeidsautoriteit, de relevante diensten van de Commissie, delegaties van de Unie en organen en instanties van de Unie met deskundigheid op de onder deze verordening vallende gebieden, kunnen worden uitgenodigd om vergaderingen van het netwerk bij te wonen of schriftelijke bijdragen te leveren.
-
9.Het netwerk vergadert regelmatig en, indien noodzakelijk, op naar behoren gemotiveerd verzoek van de Commissie of een lidstaat.
-
10.De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat het netwerk over de nodige middelen beschikt om de in lid 7 bedoelde taken uit te voeren, met inbegrip van voldoende budgettaire middelen.
-
11.Het netwerk stelt zijn reglement van orde vast.
Artikel 7
Informatie- en communicatiesystemen
-
1.Voor de toepassing van de hoofdstukken I, III, IV en V van deze verordening maken de Commissie en de bevoegde autoriteiten gebruik van het in artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1020 bedoelde informatie- en communicatiesysteem, in overeenstemming met de in lid 7, punt a), van dit artikel bedoelde uitvoeringshandeling. Voor de toepassing van deze verordening hebben de Commissie, de bevoegde autoriteiten en de douaneautoriteiten toegang tot dat systeem.
-
2.De op grond van artikel 26, lid 3, meegedeelde besluiten worden opgenomen in de desbetreffende omgeving voor douanerisicobeheer.
-
3.De Commissie ontwikkelt een interconnectie om de geautomatiseerde mededeling van de in artikel 26, lid 3, bedoelde besluiten uit het in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie- en communicatiesysteem aan de in lid 2 van dit artikel bedoelde omgeving mogelijk te maken. Die interconnectie wordt uiterlijk twee jaar na de datum van vaststelling van de in lid 7, punt b), van dit artikel bedoelde uitvoeringshandeling operationeel.
-
4.Verzoeken en kennisgevingen tussen bevoegde autoriteiten en douaneautoriteiten op grond van hoofdstuk V, afdeling II, en de daaruit voortvloeiende berichten, worden uitgewisseld via het in lid 1 bedoelde informatie- en communicatiesysteem.
-
5.Overeenkomstig Verordening (EU) 2022/2399 wordt een interconnectie tot stand gebracht tussen het in lid 1 bedoelde informatie- en communicatiesysteem en de EU-éénloketomgeving voor de douane met het oog op de uitwisseling van verzoeken en kennisgevingen tussen de douane en de bevoegde autoriteiten op grond van hoofdstuk V, afdeling II, van deze verordening. Die interconnectie moet uiterlijk vier jaar na de datum van vaststelling van de in lid 7, punt a), bedoelde uitvoeringshandeling tot stand gebracht zijn. De in lid 4 bedoelde verzoeken, kennisgevingen en daaruit voortvloeiende berichten worden via die interconnectie uitgewisseld zodra deze operationeel is.
-
6.De Commissie kan uit het in artikel 56, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 bedoelde toezichtsysteem met de uitvoering van deze verordening verband houdende informatie putten over producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, en deze doorsturen naar het in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie- en communicatiesysteem.
-
7.De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen tot nadere bepaling van de procedureregels en de details van de uitvoeringsregelingen voor dit artikel, met inbegrip van:
a) |
de functies, gegevenselementen en gegevensverwerking, alsmede de regels inzake de verwerking van persoonsgegevens, vertrouwelijkheid en verwerkingsverantwoordelijkheid, van het in lid 1 bedoelde informatie- en communicatiesysteem; |
b) |
de functies, gegevenselementen en gegevensverwerking, alsmede de regels inzake de verwerking van persoonsgegevens, vertrouwelijkheid en verwerkingsverantwoordelijkheid, van de in lid 3 bedoelde interconnectie; |
c) |
de door te geven gegevens, alsmede de regels inzake de vertrouwelijkheid en de verantwoordelijkheid voor de verwerking ervan, overeenkomstig lid 6. |
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 35, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 8
Databank van gebieden of producten waarvoor het risico op dwangarbeid bestaat
-
1.De Commissie zet, indien nodig met de hulp van externe deskundigen, een databank op. Deze databank verschaft indicatieve, niet-uitputtende, op bewijsmateriaal gebaseerde, verifieerbare en regelmatig bijgewerkte informatie over risico’s inzake het bestaan van dwangarbeid in specifieke geografische gebieden of met betrekking tot specifieke producten of productgroepen, onder meer met betrekking tot door de overheid opgelegde dwangarbeid. In de databank wordt prioriteit gegeven aan de identificatie van wijdverbreide en ernstige risico’s op dwangarbeid.
-
2.De in lid 1 bedoelde databank is gebaseerd op onafhankelijke en verifieerbare informatie van internationale organisaties, met name de IAO en de VN, of institutionele, onderzoeks- of academische organisaties.
De databank maakt geen informatie openbaar waarin marktdeelnemers rechtstreeks bij naam worden genoemd.
In de databank worden specifieke economische sectoren in specifieke geografische gebieden aangeduid waarvoor betrouwbaar en verifieerbaar bewijs bestaat dat er sprake is van door de overheid opgelegde dwangarbeid.
-
3.De Commissie zorgt ervoor dat de databank eenvoudig toegankelijk is, ook voor personen met een handicap, en uiterlijk op 14 juni 2026 in alle officiële talen van de instellingen van de Unie openbaar wordt gemaakt.
Artikel 9
Centraal punt voor het indienen van informatie
-
1.De Commissie zet een specifiek gecentraliseerd mechanisme op voor het indienen van informatie (centraal punt voor het indienen van informatie). Het centraal punt voor het indienen van informatie is beschikbaar in alle officiële talen van de instellingen van de Unie, en is gebruiksvriendelijk en wordt kosteloos beschikbaar gesteld.
-
2.Informatie over vermeende schendingen van artikel 3 wordt door natuurlijke of rechtspersonen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid ingediend via het centraal punt voor het indienen van informatie. De ingediende informatie bevat informatie over de betrokken marktdeelnemers of producten, vermeldt de redenen en het bewijs voor de vermeende schendingen en, indien mogelijk, stavende documenten. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen tot nadere bepaling van de procedureregels, templates en details in verband met de indiening van informatie. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 35, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
-
3.De Commissie houdt geen rekening met bij het centraal punt voor het indienen van informatie ingediende informatie die kennelijk onvolledig of ongegrond is of te kwader trouw is ingediend, en verdeelt de behouden ingediende informatie, met het oog op de beoordeling ervan door de leidende bevoegde autoriteit, volgens de in artikel 15 beschreven methode voor de toewijzing van onderzoeken.
-
4.De leidende bevoegde autoriteit die belast is met de in lid 3 bedoelde beoordeling bevestigt de ontvangst van de ingediende informatie, beoordeelt de informatie zorgvuldig en onpartijdig, en stelt de betrokken natuurlijke of rechtspersoon of vereniging zo spoedig mogelijk in kennis van het resultaat van de beoordeling van de door hem of haar ingediende informatie.
-
5.De leidende bevoegde autoriteit kan de in lid 2 bedoelde persoon of vereniging om aanvullende informatie verzoeken.
-
6.Wanneer er geruime tijd verstrijkt tussen het indienen van de informatie bij het centraal punt voor het indienen van informatie en een besluit om een onderzoek in te stellen op grond van hoofdstuk III, raadpleegt de leidende bevoegde autoriteit, in de mate van het mogelijke, de persoon of vereniging die de informatie heeft ingediend, teneinde na te gaan of de situatie, voor zover hun bekend, aanzienlijk is gewijzigd.
-
7.Richtlijn (EU) 2019/1937 is van toepassing op de melding van inbreuken op deze verordening en op de bescherming van personen die die inbreuken melden.
Artikel 10
Steunmaatregelen voor kmo’s
De Commissie ontwikkelt begeleidende maatregelen om de inspanningen van marktdeelnemers en hun zakenpartners, met name kmo’s, in dezelfde toeleveringsketen te ondersteunen. In voorkomend geval wordt informatie over die maatregelen beschikbaar gesteld via het in artikel 12 bedoelde centraal portaal dwangarbeid.
De bevoegde autoriteiten wijzen contactpunten aan om kmo’s informatie te verstrekken over aangelegenheden die verband houden met de toepassing van deze verordening. Die contactpunten kunnen kmo’s ook ondersteuning bieden ter zake.
Voor marktdeelnemers kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten tevens opleidingssessies organiseren over risico-indicatoren voor dwangarbeid en over de wijze waarop zij tijdens een onderzoek een dialoog kunnen aangaan met die bevoegde autoriteiten.
Artikel 11
Richtsnoeren
Uiterlijk op 14 juni 2026 stelt de Commissie in overleg met relevante belanghebbenden richtsnoeren beschikbaar, die zij regelmatig bijwerkt en die het volgende omvatten:
a) |
richtsnoeren voor marktdeelnemers inzake passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid, met inbegrip van gedwongen kinderarbeid, waarbij rekening wordt gehouden met het toepasselijke Unie- en nationale recht tot vaststelling van zorgvuldigheidsvereisten met betrekking tot dwangarbeid, richtsnoeren en aanbevelingen van internationale organisaties, alsook met de omvang en de economische middelen van de marktdeelnemers, de verschillende soorten leveranciers in de toeleveringsketen en de verschillende sectoren; |
b) |
richtsnoeren voor marktdeelnemers inzake beste praktijken voor het beëindigen en verhelpen van verschillende soorten dwangarbeid; |
c) |
richtsnoeren voor bevoegde autoriteiten inzake de praktische uitvoering van deze verordening, met name de artikelen 8, 17 en 18, met inbegrip van benchmarks om bevoegde autoriteiten bij te staan bij hun risicogebaseerde beoordelingen in het kader van onderzoeken en richtsnoeren inzake de toepasselijke bewijsstandaard; |
d) |
richtsnoeren voor douaneautoriteiten en marktdeelnemers inzake de praktische uitvoering van artikel 27 en, in voorkomend geval, andere bepalingen van hoofdstuk V, afdeling II; |
e) |
informatie over de risico-indicatoren voor dwangarbeid, onder meer over manieren om die indicatoren te identificeren, die gebaseerd zijn op onafhankelijke en verifieerbare informatie, waaronder verslagen van internationale organisaties, met name de IAO, het maatschappelijk middenveld, bedrijfsorganisaties en vakbonden, en op de ervaring met de uitvoering van het Unierecht tot vaststelling van zorgvuldigheidsvereisten met betrekking tot dwangarbeid; |
f) |
richtsnoeren voor marktdeelnemers inzake passende zorgvuldigheid met betrekking tot door de overheid opgelegde dwangarbeid; |
g) |
richtsnoeren voor marktdeelnemers en leveranciers van een product inzake de wijze waarop zij de dialoog kunnen aangaan met bevoegde autoriteiten op grond van hoofdstuk III, met name inzake het soort informatie dat moet worden ingediend; |
h) |
richtsnoeren inzake de manier waarop informatie moet worden ingediend op grond van artikel 9; |
i) |
richtsnoeren voor de lidstaten inzake de methode voor het berekenen van financiële sancties en de toepasselijke drempels; |
j) |
nadere informatie om de uitvoering van deze verordening door de bevoegde autoriteiten en de naleving ervan door de marktdeelnemer te vergemakkelijken. |
De in de punten a), b) en f) bedoelde richtsnoeren zijn met name gericht op ondersteuning van kmo’s bij de naleving van deze verordening.
De in de eerste alinea bedoelde richtsnoeren stroken met de richtsnoeren die zijn verstrekt overeenkomstig ander relevant Unierecht.
Artikel 12
Centraal portaal dwangarbeid
De Commissie zet een centrale website (centraal portaal dwangarbeid) op die regelmatig wordt bijgewerkt en waarop het publiek op één en dezelfde plaats en in alle officiële talen van de instellingen van de Unie de volgende informatie kan vinden:
a) |
de namen, adressen en contactgegevens van de bevoegde autoriteiten; |
b) |
de richtsnoeren; |
c) |
de databank; |
d) |
een lijst van openbaar toegankelijke informatiebronnen die relevant zijn voor de uitvoering van deze verordening, met inbegrip van bronnen die uitgesplitste gegevens beschikbaar stellen over de gevolgen en de slachtoffers van dwangarbeid, zoals naar gender uitgesplitste gegevens of gegevens over gedwongen kinderarbeid, op basis waarvan leeftijds- en genderspecifieke trends kunnen worden vastgesteld; |
e) |
het centraal punt voor het indienen van informatie; |
f) |
elk besluit om een product te verbieden; |
g) |
elke intrekking van een verbod; |
h) |
het resultaat van herzieningen. |
Artikel 13
Internationale samenwerking
-
1.Om de doeltreffende uitvoering en handhaving van deze verordening te vergemakkelijken, werkt de Commissie in voorkomend geval samen en wisselt zij informatie uit met de autoriteiten van derde landen, internationale organisaties, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, vakbonden, bedrijfsorganisaties en andere relevante belanghebbenden.
-
2.Internationale samenwerking met de autoriteiten van derde landen vindt op gestructureerde wijze plaats, bijvoorbeeld in het kader van bestaande dialogen met derde landen, zoals mensenrechten- en politieke dialogen, dialogen over de nakoming van de verbintenissen op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling die zijn aangegaan in handelsovereenkomsten of in het kader van het stelsel van algemene preferenties, en initiatieven van de Unie op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Indien nodig kunnen specifieke dialogen tot stand worden gebracht op ad-hocbasis. Internationale samenwerking kan bestaan uit de uitwisseling van informatie over gebieden of producten die risico lopen op dwangarbeid, van beste praktijken om een einde te maken aan dwangarbeid, en van informatie over besluiten om producten te verbieden, met inbegrip van de redenen en bewijzen daarvoor, in het bijzonder met derde landen die over soortgelijke wetgeving beschikken.
-
3.Voor de toepassing van lid 2 kunnen de Commissie en de lidstaten overwegen samenwerkingsinitiatieven en begeleidende maatregelen te ontwikkelen ter ondersteuning van de inspanningen van marktdeelnemers, met name kmo’s, alsook van maatschappelijke organisaties, sociale partners en derde landen, om dwangarbeid en de onderliggende oorzaken ervan aan te pakken.
HOOFDSTUK III
ONDERZOEKEN
Artikel 14
Risicogebaseerde aanpak
-
1.Bij de beoordeling of het waarschijnlijk is dat artikel 3 is geschonden, het opstarten en uitvoeren van de inleidende fase van het onderzoek en het identificeren van de betrokken producten en marktdeelnemers, volgen de Commissie en de bevoegde autoriteiten een risicogebaseerde aanpak.
-
2.Bij hun beoordeling van de waarschijnlijkheid van een schending van artikel 3 hanteren de Commissie en de bevoegde autoriteiten, in voorkomend geval, de volgende criteria om de producten waarvan wordt vermoed dat ze met dwangarbeid zijn vervaardigd, als prioritair aan te merken:
a) |
de omvang en ernst van de vermoedelijke dwangarbeid, met inbegrip van de vraag of door de overheid opgelegde dwangarbeid een reden tot bezorgdheid zou kunnen zijn; |
b) |
de hoeveelheid of het volume van de producten die in de Unie in de handel zijn gebracht of op de markt zijn aangeboden; |
c) |
het aandeel van het vermoedelijk met dwangarbeid vervaardigde productonderdeel in het eindproduct. |
-
3.De beoordeling van de waarschijnlijkheid van een schending van artikel 3 wordt gebaseerd op alle relevante, feitelijke en verifieerbare informatie waarover de Commissie en de bevoegde autoriteiten beschikken, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, het volgende:
a) |
informatie en besluiten die zijn ingevoerd in het in artikel 7, lid 1, bedoelde informatie- en communicatiesysteem, met inbegrip van eerdere gevallen van naleving of niet-naleving van artikel 3 door een marktdeelnemer; |
b) |
de in artikel 8 bedoelde databank; |
c) |
de risico-indicatoren en andere informatie op grond van artikel 11, punt e); |
d) |
informatie die is ingediend op grond van artikel 9; |
e) |
informatie over de te beoordelen producten en marktdeelnemers die de Commissie of de bevoegde autoriteit heeft ontvangen van andere autoriteiten die relevant zijn voor de uitvoering van deze verordening, zoals de zorgvuldigheids-, arbeids-, gezondheids- of belastingautoriteiten van de lidstaten; |
f) |
alle kwesties die naar voren komen uit zinvol overleg met relevante belanghebbenden, zoals maatschappelijke organisaties en vakbonden. |
-
4.Bij het instellen van een inleidend onderzoek op grond van artikel 17 richt de leidende bevoegde autoriteit zich zo veel mogelijk op de marktdeelnemers en, in voorkomend geval, de leveranciers van een product die betrokken zijn bij de stappen van de toeleveringsketen die zo dicht mogelijk aansluiten bij de schakel waar de dwangarbeid zich waarschijnlijk voordoet, en waar de beste mogelijkheden liggen om het gebruik van dwangarbeid te voorkomen, te beperken of te beëindigen. De leidende bevoegde autoriteit houdt ook rekening met de omvang en de economische middelen van de betrokken marktdeelnemers, met name of de marktdeelnemer een kmo is, en met de complexiteit van de toeleveringsketen.
Artikel 15
Toewijzing van onderzoeken
-
1.Wanneer de vermoedelijke dwangarbeid plaatsvindt buiten het grondgebied van de Unie, treedt de Commissie op als de leidende bevoegde autoriteit.
-
2.Wanneer de vermoedelijke dwangarbeid plaatsvindt op het grondgebied van een lidstaat, treedt een bevoegde autoriteit van die lidstaat op als de leidende bevoegde autoriteit.
Artikel 16
Coördinatie van onderzoeken en wederzijdse bijstand
-
1.De Commissie en de bevoegde autoriteiten werken nauw samen en verstrekken elkaar wederzijdse bijstand teneinde deze verordening op een consistente en efficiënte wijze uit te voeren.
-
2.De leidende bevoegde autoriteit eerbiedigt het recht van de marktdeelnemer om in alle stadia van het proces te worden gehoord.
-
3.De leidende bevoegde autoriteit communiceert te allen tijde en zonder onnodige vertraging via het in artikel 7, lid 1, bedoelde informatie- en communicatiesysteem ingeval zij nieuwe informatie ontdekt over vermoedelijke dwangarbeid die plaatsvindt op een grondgebied waarvoor zij niet bevoegd is op grond van artikel 15.
-
4.De leidende bevoegde autoriteit kan de hulp van andere relevante bevoegde autoriteiten inroepen. Dit kan inhouden dat steun wordt aangevraagd om contact op te nemen met marktdeelnemers van wie de plaats van vestiging zich op het grondgebied van die lidstaat bevindt of van wie de werktaal die van een lidstaat is. Andere bevoegde autoriteiten die belang hebben bij het onderzoek, kunnen verzoeken om nauw bij het onderzoek te worden betrokken.
-
5.Een bevoegde autoriteit die via het in artikel 7, lid 1, bedoelde informatie- en communicatiesysteem van een andere bevoegde autoriteit een verzoek om informatie heeft ontvangen, verstrekt een antwoord binnen 20 werkdagen na de datum van ontvangst van het verzoek.
-
6.De bevoegde autoriteit die het verzoek om informatie heeft ontvangen, kan de verzoekende bevoegde autoriteit vragen om de in het verzoek vervatte informatie aan te vullen indien zij tot de conclusie komt dat de in eerste instantie verstrekte informatie ontoereikend is.
-
7.De bevoegde autoriteit die het verzoek om informatie heeft ontvangen, kan alleen weigeren om aan dat verzoek te voldoen indien zij aantoont dat zij door aan het verzoek te voldoen aanzienlijk in de uitoefening van haar eigen werkzaamheden zou worden gehinderd.
Artikel 17
Inleidende fase van onderzoeken
-
1.Alvorens overeenkomstig artikel 18, lid 1, een onderzoek in te stellen, verzoekt de leidende bevoegde autoriteit de te beoordelen marktdeelnemers en, in voorkomend geval, andere leveranciers van producten, om informatie over de relevante maatregelen die zij hebben genomen om de risico’s van dwangarbeid in hun activiteiten en toeleveringsketens met betrekking tot de te beoordelen producten in kaart te brengen, te voorkomen, te beperken, te verhelpen of daaraan een einde te maken, onder meer op basis van een van de onderstaande elementen, tenzij dit het resultaat van de beoordeling in gevaar zou brengen:
a) |
het toepasselijke Unie- of nationale recht waarin zorgvuldigheids- en transparantievereisten met betrekking tot dwangarbeid zijn vastgesteld; |
b) |
de door de Commissie vastgestelde richtsnoeren; |
c) |
richtsnoeren of aanbevelingen inzake passende zorgvuldigheid van de VN, de IAO, de OESO of andere relevante internationale organisaties, met name richtsnoeren en aanbevelingen die betrekking hebben op geografische gebieden, productielocaties en economische activiteiten in bepaalde sectoren waar systematische en wijdverspreide praktijken van dwangarbeid voorkomen; |
d) |
alle andere betekenisvolle eisen inzake passende zorgvuldigheid of andere informatie met betrekking tot dwangarbeid in hun toeleveringsketen. |
De leidende bevoegde autoriteit kan informatie over die maatregelen opvragen bij andere relevante belanghebbenden, met inbegrip van de personen of verenigingen die op grond van artikel 9 relevante, feitelijke en verifieerbare informatie hebben verstrekt en alle andere natuurlijke of rechtspersonen die betrokken zijn bij de te beoordelen producten en geografische gebieden, alsmede bij de Europese Dienst voor extern optreden en de delegaties van de Unie in betrokken derde landen.
-
2.De marktdeelnemers moeten binnen 30 werkdagen na ontvangst van het in lid 1 van dit artikel bedoelde verzoek op het verzoek reageren. De marktdeelnemers kunnen alle andere informatie verstrekken die zij voor de toepassing van dit artikel nuttig achten. Indien nodig kunnen marktdeelnemers bij een contactpunt als bedoeld in artikel 10 ondersteuning vragen over de wijze waarop zij contact kunnen opnemen met de leidende bevoegde autoriteit.
-
3.Binnen 30 werkdagen na de datum van ontvangst van de door de marktdeelnemers op grond van lid 2 van dit artikel verstrekte informatie sluit de leidende bevoegde autoriteit de inleidende fase van haar onderzoek naar de vraag of er sprake is van een gegrond vermoeden van schending van artikel 3 af op basis van de in artikel 14, lid 3, bedoelde beoordeling en de door de marktdeelnemers overeenkomstig lid 2 van dit artikel verstrekte informatie.
-
4.Niettegenstaande lid 3 van dit artikel kan de leidende bevoegde autoriteit op basis van andere beschikbare gegevens concluderen dat er sprake is van een gegrond vermoeden van schending van artikel 3, indien een leidende bevoegde autoriteit ervan heeft afgezien overeenkomstig lid 1 van dit artikel of in de in artikel 20, lid 2, punten a) tot en met e), bedoelde situaties informatie op te vragen.
-
5.De leidende bevoegde autoriteit opent geen onderzoek op grond van artikel 18 en stelt de te beoordelen marktdeelnemers daarvan in kennis, indien zij op basis van de in artikel 14, lid 3, bedoelde beoordeling en, in voorkomend geval, de door de marktdeelnemers op grond van lid 2 van dit artikel ingediende informatie, van oordeel is dat er geen gegrond vermoeden van schending van artikel 3 bestaat of dat de redenen voor het gegronde vermoeden niet meer bestaan, bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, omdat de in lid 1 van dit artikel bedoelde toepasselijke wetgeving, richtsnoeren, aanbevelingen of andere eisen inzake passende zorgvuldigheid met betrekking tot dwangarbeid op zodanige wijze worden toegepast dat het risico op dwangarbeid wordt beperkt, voorkomen en beëindigd.
-
6.De leidende bevoegde autoriteit deelt het resultaat van haar beoordeling op grond van lid 5 van dit artikel mee via het in artikel 7, lid 1, bedoelde informatie- en communicatiesysteem.
Artikel 18
Onderzoeken
-
1.De leidende bevoegde autoriteit die op grond van artikel 17, lid 3 of 4, vaststelt dat er sprake is van een gegrond vermoeden van schending van artikel 3, openen een onderzoek naar de betrokken producten en marktdeelnemers, en stellen de marktdeelnemers waarop het onderzoek betrekking heeft binnen drie werkdagen na de datum van het besluit om dat onderzoek te openen, in kennis van:
a) |
de opening van het onderzoek en de mogelijke gevolgen daarvan; |
b) |
de producten waarop het onderzoek betrekking heeft; |
c) |
de redenen voor de opening van het onderzoek, tenzij dit de uitkomst van het onderzoek in gevaar zou brengen; |
d) |
het recht van de marktdeelnemers om andere documenten of informatie bij de leidende bevoegde autoriteit in te dienen, en de uiterste datum daarvoor. |
-
2.De leidende bevoegde autoriteit deelt via het in artikel 7, lid 1, bedoelde informatie- en communicatiesysteem mee dat op grond van lid 1 van dit artikel een onderzoek is geopend.
-
3.Op verzoek van de leidende bevoegde autoriteit verstrekken de onderzochte marktdeelnemers alle informatie die relevant en noodzakelijk is voor het onderzoek, waaronder informatie ter identificatie van de onderzochte producten, en, in voorkomend geval, ter identificatie van het onderdeel van het product waartoe het onderzoek moet worden beperkt, alsook de fabrikant, producent, leverancier, de importeur of de exporteur van die producten of onderdelen daarvan. Bij het opvragen van die informatie geeft de leidende bevoegde autoriteit zo veel mogelijk prioriteit aan de onderzochte marktdeelnemers die betrokken zijn bij de stappen van de toeleveringsketen die zo dicht mogelijk aansluiten bij de schakel waar de dwangarbeid zich waarschijnlijk voordoet, en houdt zij rekening met de omvang en de economische middelen van de marktdeelnemers, met name met het feit of de marktdeelnemer een kmo is, de hoeveelheid betrokken producten, de complexiteit van de toeleveringsketen en de omvang van de vermoedelijke dwangarbeid. Indien nodig kunnen marktdeelnemers bij een contactpunt als bedoeld in artikel 10 ondersteuning vragen over de wijze waarop zij contact kunnen opnemen met de leidende bevoegde autoriteit.
-
4.De leidende bevoegde autoriteit stelt voor marktdeelnemers een termijn van ten minste 30 en ten hoogste 60 werkdagen vast voor de indiening van de in lid 3 bedoelde informatie. Marktdeelnemers kunnen een gemotiveerd verzoek indienen om die termijn te verlengen. Bij het nemen van de beslissing om die verlenging al dan niet toe te kennen, houdt de leidende bevoegde autoriteit rekening met de omvang en de economische middelen van de betrokken marktdeelnemers, onder meer met het feit of de marktdeelnemer een kmo is.
-
5.De leidende bevoegde autoriteit kan, met het oog op het verzamelen van informatie in verband met het voorwerp van het onderzoek, informatie verzamelen van of gesprekken voeren met elke relevante natuurlijke of rechtspersoon die daarin toestemt, met inbegrip van relevante marktdeelnemers of andere belanghebbenden.
-
6.De leidende bevoegde autoriteit kan zo nodig alle nodige controles en inspecties overeenkomstig artikel 19 verrichten.
Artikel 19
Inspecties ter plaatse
-
1.In uitzonderlijke situaties waarin de leidende bevoegde autoriteit het nodig acht om inspecties ter plaatse uit te voeren, houdt zij rekening met de plaats waar het risico op dwangarbeid zich voordoet.
-
2.Wanneer het risico op dwangarbeid zich voordoet op het grondgebied van de lidstaat, kan de leidende bevoegde autoriteit haar eigen inspecties uitvoeren, overeenkomstig het nationale recht en met inachtneming van het recht van de Unie. Indien nodig kan de leidende bevoegde autoriteit de medewerking vragen van andere nationale autoriteiten die relevant zijn voor de uitvoering van deze verordening, zoals arbeids-, gezondheids- of belastingautoriteiten.
-
3.Wanneer het risico op dwangarbeid zich voordoet buiten het grondgebied van de Unie, kan de Commissie, die optreedt als de leidende bevoegde autoriteit, alle nodige controles en inspecties uitvoeren, mits de betrokken marktdeelnemers daarmee instemmen en de regering van het derde land waar de inspecties moeten plaatsvinden, officieel in kennis is gesteld en geen bezwaar maakt. Indien passend kan de Commissie de Europese Dienst voor extern optreden om bijstand verzoeken teneinde die contacten te vergemakkelijken.
HOOFDSTUK IV
BESLUITEN
Artikel 20
Besluiten betreffende de schending van artikel 3
-
1.De leidende bevoegde autoriteit beoordeelt alle op grond van hoofdstuk III verzamelde informatie en bewijsmateriaal en bepaalt op basis daarvan of de producten die in de handel zijn gebracht, op de markt zijn aangeboden of zijn uitgevoerd, in strijd zijn met artikel 3, binnen een redelijke termijn vanaf de datum waarop zij het onderzoek op grond van artikel 18, lid 1, heeft geopend. De leidende bevoegde autoriteit streeft ernaar het in lid 4 van dit artikel bedoelde besluit vast te stellen of het onderzoek af te sluiten binnen negen maanden vanaf de datum waarop zij het onderzoek heeft geopend.
-
2.Niettegenstaande lid 1 van dit artikel kan de leidende bevoegde autoriteit op basis van andere beschikbare gegevens vaststellen dat artikel 3 is geschonden wanneer het niet mogelijk was op grond van artikel 17, lid 1, en artikel 18, lid 3, informatie en bewijsmateriaal te verzamelen, met name wanneer, in antwoord op een verzoek om informatie, een marktdeelnemer of een overheidsinstantie:
a) |
zonder geldige reden weigert de gevraagde informatie te verstrekken; |
b) |
zonder geldige reden de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn verstrekt; |
c) |
onvolledige of onjuiste informatie verstrekt met als doel het onderzoek te hinderen; |
d) |
misleidende informatie verstrekt, of |
e) |
het onderzoek anderszins belemmert, inclusief wanneer een risico op door de overheid opgelegde dwangarbeid wordt vastgesteld tijdens de inleidende fase van het onderzoek of tijdens het onderzoek zelf. |
-
3.Wanneer de leidende bevoegde autoriteit niet kan vaststellen dat de betrokken producten in strijd met artikel 3 in de handel zijn gebracht, op de markt zijn aangeboden of zijn uitgevoerd, sluit zij het onderzoek af en stelt zij de marktdeelnemers waarop het onderzoek betrekking heeft, daarvan in kennis. Zij informeert ook alle andere bevoegde autoriteiten via het in artikel 7, lid 1, bedoelde informatie- en communicatiesysteem. De afsluiting van het onderzoek belet niet dat een nieuw onderzoek naar hetzelfde product en dezelfde marktdeelnemer kan worden geopend in geval van nieuwe relevante informatie.
-
4.Wanneer de leidende bevoegde autoriteit vaststelt dat de betrokken producten in strijd met artikel 3 in de handel zijn gebracht, op de markt zijn aangeboden of zijn uitgevoerd, stelt zij onverwijld een besluit vast met de volgende inhoud:
a) |
een verbod om de betrokken producten in de Unie in de handel te brengen of op de markt aan te bieden en die uit te voeren; |
b) |
een tot de marktdeelnemers waarop het onderzoek betrekking heeft gericht bevel om de producten die reeds in de handel zijn gebracht of zijn aangeboden op de markt van de Unie, uit de handel te nemen, of om inhoud van een online-interface waarmee wordt verwezen naar de betrokken producten of naar een assortiment waarin de betrokken producten zijn opgenomen, te verwijderen; |
c) |
een tot de marktdeelnemers waarop het onderzoek betrekking heeft gericht bevel om de betrokken producten te verwijderen overeenkomstig artikel 25 of, indien onderdelen van het product die in strijd met artikel 3 blijken te zijn, vervangbaar zijn, een tot die marktdeelnemers gericht bevel om die onderdelen van dat product te verwijderen. |
In voorkomend geval wordt in het in de eerste alinea, punt a), bedoelde verbod en het in de eerste alinea, punt c), bedoelde bevel aangegeven welke onderdelen van het product die in strijd met artikel 3 blijken te zijn, moeten worden vervangen voordat het product in de handel mag worden gebracht of op de markt mag worden aangeboden of mag worden uitgevoerd.
-
5.In afwijking van lid 4, eerste alinea, punt c), en, indien nodig, om verstoringen van een toeleveringsketen van strategisch of kritiek belang voor de Unie te voorkomen, kan de leidende bevoegde autoriteit ervan afzien om een bevel tot verwijdering van het betrokken product op te leggen op grond van lid 4. De leidende bevoegde autoriteit kan in plaats daarvan gelasten dat het betrokken product op kosten van de marktdeelnemers gedurende een bepaalde periode, die niet langer mag zijn dan de tijd die nodig is om dwangarbeid met betrekking tot het betrokken product uit te bannen, wordt geblokkeerd.
Indien marktdeelnemers gedurende die periode aantonen dat zij dwangarbeid hebben uitgebannen uit de toeleveringsketen met betrekking tot het betrokken product, zonder het product te wijzigen en door een einde te hebben gemaakt aan de dwangarbeid als omschreven in het in lid 4 van dit artikel bedoelde besluit, herziet de leidende bevoegde autoriteit haar besluit overeenkomstig artikel 21.
Indien marktdeelnemers gedurende die termijn niet aantonen dat zij dwangarbeid hebben uitgebannen uit de toeleveringsketen met betrekking tot het betrokken product, zonder het product te wijzigen en door een einde te hebben gemaakt aan de dwangarbeid als omschreven in het in lid 4 bedoelde besluit, is lid 4, punt c), van toepassing.
-
6.Wanneer de Commissie optreedt als de leidende bevoegde autoriteit, worden de in lid 4 van dit artikel bedoelde besluiten vastgesteld door middel van een uitvoeringshandeling. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 35, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
-
7.De leidende bevoegde autoriteit stelt alle marktdeelnemers tot wie het in lid 4 van dit artikel bedoelde besluit is gericht, in kennis van dat besluit en deelt het aan alle bevoegde autoriteiten en, indien van toepassing, aan de Commissie mee via het in artikel 7, lid 1, bedoelde informatie- en communicatiesysteem.
-
8.De op grond van lid 4 door een leidende bevoegde autoriteit van een lidstaat genomen besluiten worden door de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten erkend en gehandhaafd voor zover zij betrekking hebben op producten met dezelfde identificatie-informatie en uit dezelfde toeleveringsketen waarin dwangarbeid is vastgesteld.
Artikel 21
Herziening van besluiten betreffende de schending van artikel 3
-
1.De leidende bevoegde autoriteit biedt marktdeelnemers waarop een in artikel 20 bedoeld besluit betrekking heeft, de mogelijkheid om te allen tijde om herziening van dat besluit te verzoeken. Het verzoek om een herziening bevat informatie waaruit blijkt dat de producten in de handel worden gebracht, op de markt worden aangeboden of zullen worden uitgevoerd in overeenstemming met artikel 3. Die informatie bevat nieuwe wezenlijke gegevens die tijdens het onderzoek niet onder de aandacht van de leidende bevoegde autoriteit waren gebracht.
-
2.De leidende bevoegde autoriteit neemt binnen 30 werkdagen na de datum van ontvangst van het in lid 1 bedoelde verzoek om herziening een besluit over dat verzoek.
-
3.Wanneer marktdeelnemers hebben aangetoond dat zij het in artikel 20 bedoelde besluit hebben nageleefd en dat zij wat de betrokken producten betreft dwangarbeid hebben uitgebannen uit hun activiteiten of toeleveringsketen, trekt de leidende bevoegde autoriteit haar besluit voor de toekomst in, stelt zij de marktdeelnemers daarvan in kennis en verwijdert zij dit besluit van het centraal portaal dwangarbeid.
-
4.Wanneer de Commissie optreedt als de leidende bevoegde autoriteit, gebeurt de in lid 3 van dit artikel bedoelde intrekking door middel van een uitvoeringshandeling. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 35, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met de bescherming van de rechten van verdediging en van eigendom van de betrokken marktdeelnemers, stelt de Commissie overeenkomstig de in artikel 35, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast. Die uitvoeringshandelingen blijven voor een termijn van ten hoogste twaalf maanden van kracht.
-
5.De marktdeelnemers op wie een in artikel 20 bedoeld besluit van een leidende bevoegde autoriteit van een lidstaat betrekking heeft, hebben toegang tot een rechterlijke instantie om de formele en materiële rechtmatigheid van het besluit te toetsen.
-
6.Lid 5 laat de bepalingen van nationaal recht volgens welke de administratieve beroepsprocedures moeten zijn uitgeput alvorens een gerechtelijke procedure kan worden ingeleid, onverlet.
-
7.De in artikel 20 bedoelde besluiten van een leidende bevoegde autoriteit van een lidstaat doen geen afbreuk aan de beslissingen van gerechtelijke aard die door de nationale rechterlijke instanties van de lidstaten ten aanzien van dezelfde marktdeelnemers of producten zijn genomen.
Artikel 22
Inhoud van besluiten
-
1.Het in artikel 20 bedoelde besluit bevat:
a) |
de bevindingen van het onderzoek en de informatie die en het bewijs dat aan die bevindingen ten grondslag ligt; |
b) |
redelijke termijnen voor de marktdeelnemers om aan de bevelen te voldoen, die niet korter mogen zijn dan 30 werkdagen; in het geval van bederfelijke goederen, dieren en planten mag de termijn niet minder dan tien werkdagen bedragen; bij het vaststellen van de termijnen houdt de leidende bevoegde autoriteit rekening met de omvang en de economische middelen van de marktdeelnemer, met name of de marktdeelnemer een kmo is, het aandeel van het onderdeel van het product en of het vervangbaar is; de termijnen staan in verhouding tot de tijd die nodig is om aan de verschillende bevelen te voldoen en zijn niet langer dan nodig is; |
c) |
alle relevante informatie, met name de gegevens aan de hand waarvan het product waarop het besluit van toepassing is, kan worden geïdentificeerd, waaronder gegevens over de fabrikant, de producent, de leveranciers van het product, de importeur, de exporteur, en, in voorkomend geval, de productielocatie; |
d) |
indien beschikbaar en van toepassing, informatie die vereist is krachtens de douanewetgeving zoals gedefinieerd in artikel 5, punt 2, van Verordening (EU) nr. 952/2013; |
e) |
informatie over het instellen van een rechtsmiddel tegen een besluit. |
-
2.De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de informatie die in het in artikel 20 bedoelde besluit moet worden opgenomen nader wordt bepaald. Dit omvat ten minste bijzonderheden over de informatie die overeenkomstig artikel 27, lid 3, aan de douaneautoriteiten moet worden verstrekt of te hunner beschikking moet worden gesteld om krachtens artikel 26, lid 4, producten te kunnen identificeren. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 35, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
HOOFDSTUK V
HANDHAVING
Afdeling I
Bevoegde autoriteiten
Artikel 23
Handhaving van besluiten
-
1.Wanneer een marktdeelnemer niet binnen de in artikel 22, lid 1, punt b), bedoelde redelijke termijn gevolg heeft gegeven aan het in artikel 20 bedoelde besluit, zijn de bevoegde autoriteiten verantwoordelijk voor de handhaving van dat besluit en zien zij erop toe:
a) |
dat het verboden is de betrokken producten in de Unie in de handel te brengen of op de markt van de Unie aan te bieden en uit te voeren; |
b) |
dat producten die reeds in de handel zijn gebracht of op de markt worden aangeboden, door de bevoegde autoriteiten uit de handel van de Unie worden genomen overeenkomstig het Unie- en nationaal recht; |
c) |
dat uit de handel genomen producten en producten die bij de marktdeelnemer blijven, overeenkomstig artikel 25 op kosten van die marktdeelnemer worden verwijderd; |
d) |
dat de toegang tot de betrokken producten en tot assortimenten waarin naar die producten wordt verwezen, wordt beperkt door de betrokken derde partij te verzoeken die beperking ten uitvoer te leggen. |
-
2.Indien de marktdeelnemer het in artikel 20 bedoelde besluit niet naleeft, legt de bevoegde autoriteit de betrokken marktdeelnemer rechtstreeks, in samenwerking met andere instanties of door een verzoek te richten aan de bevoegde justitiële autoriteiten, sancties op krachtens artikel 37.
Artikel 24
Het uit de handel nemen en verwijderen van met dwangarbeid vervaardigde producten
-
1.Een bevel om producten die in de Unie in de handel zijn gebracht of op de markt zijn aangeboden, uit de handel te nemen en te verwijderen, op grond van artikel 20, lid 4, van deze verordening wordt via het in artikel 7, lid 1, van deze verordening bedoelde informatie- en communicatiesysteem meegedeeld aan de in artikel 10 van Verordening (EU) 2019/1020 bedoelde markttoezichtautoriteiten en aan alle andere autoriteiten die relevant zijn voor de betrokken producten.
-
2.De handhaving van het uit de handel nemen en de verwijdering van de in lid 1 bedoelde producten valt onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit, in coördinatie met alle andere autoriteiten die relevant zijn voor de betrokken producten.
Artikel 25
Wijze van verwijdering van met dwangarbeid vervaardigde producten
Overeenkomstig de afvalhiërarchie van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (27) verwijderen de marktdeelnemers en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de verwijdering van producten zoals vereist in artikel 20, lid 4, punt c), respectievelijk artikel 23, lid 1, punt c), van deze verordening die producten door ze te recycleren of, wanneer dat niet mogelijk is, door ze onbruikbaar te maken. Bederfelijke producten worden geschonken voor liefdadigheidsdoeleinden of doeleinden van algemeen belang of, wanneer dat niet mogelijk is, onbruikbaar gemaakt.
Afdeling II
Douaneautoriteiten
Artikel 26
Controles door douaneautoriteiten
-
1.Producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, worden onderworpen aan de in deze afdeling vastgestelde controles en maatregelen.
-
2.De toepassing van deze afdeling doet geen afbreuk aan andere rechtshandelingen van de Unie inzake douanerisicobeheer, douanecontroles en het in het vrije verkeer brengen en uitvoeren van goederen, met name Verordening (EU) nr. 952/2013.
-
3.De leidende bevoegde autoriteit stelt de douaneautoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis van in artikel 20 bedoelde besluiten om het in de Unie in de handel brengen of het op de markt aanbieden van producten en de uitvoer ervan te verbieden.
-
4.De douaneautoriteiten baseren zich op de krachtens lid 3 van dit artikel meegedeelde besluiten om producten te identificeren die mogelijk niet aan het verbod van artikel 3 van deze verordening voldoen. Daartoe voeren zij op basis van risicobeheer zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 952/2013 controles uit op producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten.
-
5.De leidende bevoegde autoriteit stelt de douaneautoriteiten van de lidstaten onverwijld in kennis van elke intrekking van, alsook van elke wijziging van een besluit op grond van een herziening overeenkomstig artikel 21.
Artikel 27
Aanvullende informatie die moet worden verstrekt aan of ter beschikking moet worden gesteld van de douaneautoriteiten
-
1.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 33 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen door te bepalen voor welke producten of productgroepen de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie aan de douaneautoriteiten moet worden verstrekt. De betrokken producten of productgroep worden gekozen volgens een evenredige aanpak, waarbij onder andere wordt uitgegaan van de informatie die beschikbaar is in de databank, de informatie die is vermeld in het in artikel 7, lid 1, bedoelde informatie- en communicatiesysteem, en onderbouwde informatie die wordt uitgewisseld in het netwerk.
-
2.De persoon die voornemens is een product dat onder een op grond van lid 1 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling valt, onder de douaneregelingen “in het vrije verkeer brengen” of “uitvoer” te plaatsen, verstrekt de douaneautoriteiten informatie ter identificatie van het product, informatie over de fabrikant of de producent en informatie over de leveranciers van een product of stelt deze informatie ter beschikking van de douaneautoriteiten, tenzij het verstrekken van die informatie reeds vereist is op grond van de in artikel 5, punt 2, van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde douanewetgeving.
-
3.De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin de gedetailleerde regelingen voor de uitvoering van de leden 1 en 2 van dit artikel worden gespecificeerd, en de op grond van lid 1 van dit artikel aan de douaneautoriteiten te verstrekken of beschikbaar te stellen informatie nader wordt bepaald. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 35, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
-
4.Indien een specifiek product is geïdentificeerd in een in artikel 20 bedoeld besluit, is, om de douaneautoriteiten in staat te stellen onmiddellijk op te treden met betrekking tot dat specifieke product, de procedure van artikel 34 van toepassing op op grond van lid 1 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.
Artikel 28
Schorsing
Wanneer de douaneautoriteiten via hun relevante risicobeheersysteem vaststellen dat een product dat de markt van de Unie binnenkomt of verlaat, volgens een op grond van artikel 26, lid 3, meegedeeld besluit in strijd zou kunnen zijn met artikel 3, schorsen zij het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van dat product. De douaneautoriteiten stellen de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat onmiddellijk in kennis van die schorsing en verstrekken alle relevante informatie aan de hand waarvan zij kunnen vaststellen of het product onder een op grond van artikel 26, lid 3, meegedeeld besluit valt.
Artikel 29
In het vrije verkeer brengen of uitvoer
-
1.Wanneer het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van een product overeenkomstig artikel 28 is geschorst, wordt dat product weer vrijgegeven voor het vrije verkeer of uitgevoerd als alle andere aan het vrijgeven of de uitvoer verbonden voorschriften en formaliteiten zijn vervuld en aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
a) |
binnen vier werkdagen na de schorsing, indien de bevoegde autoriteiten de douaneautoriteiten niet hebben verzocht de schorsing te handhaven; voor bederfelijke producten, dieren en planten bedraagt deze termijn twee werkdagen; |
b) |
de bevoegde autoriteiten hebben de douaneautoriteiten in kennis gesteld van hun goedkeuring voor het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer op grond van deze verordening. |
-
2.Het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer op grond van lid 1 wordt niet beschouwd als bewijs van overeenstemming met het Unierecht en met name met deze verordening.
Artikel 30
Weigering van het in het vrije verkeer brengen of van uitvoer
-
1.Wanneer de bevoegde autoriteiten concluderen dat een product waarvan hun overeenkomstig artikel 28 kennis is gegeven, een product is dat volgens een in artikel 20 bedoeld besluit met dwangarbeid is vervaardigd, verlangen zij van de douaneautoriteiten dat zij het product niet in het vrije verkeer laten brengen noch de uitvoer ervan toestaan.
-
2.De bevoegde autoriteiten voeren de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie onmiddellijk in het in artikel 7, lid 1, bedoelde informatie- en communicatiesysteem in en stellen de douaneautoriteiten daarvan in kennis. Na ontvangst van die kennisgeving staan de douaneautoriteiten het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van dat product niet toe en brengen zij in het gegevensverwerkingssysteem van de douane en, indien mogelijk, op de handelsfactuur die het product vergezelt en op elk ander relevant begeleidend document ook de volgende vermelding aan:
“Product vervaardigd met dwangarbeid — in het vrije verkeer brengen/uitvoer niet toegestaan — Verordening (EU) 2024/3015”.
-
3.Wanneer het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van een product overeenkomstig lid 1 is geweigerd, verwijderen de douaneautoriteiten dat product overeenkomstig het nationale recht met inachtneming van het Unierecht.
-
4.Op verzoek van een bevoegde autoriteit en namens en onder de verantwoordelijkheid van die bevoegde autoriteit kunnen de douaneautoriteiten, bij wijze van alternatief, het product waarvan het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer is geweigerd ook in beslag nemen en het ter beschikking stellen van en onder het gezag stellen van die bevoegde autoriteit. In dergelijke gevallen neemt die bevoegde autoriteit de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het betrokken product overeenkomstig artikel 25 wordt verwijderd.
Artikel 31
Informatie-uitwisseling en samenwerking
-
1.Om een risicogebaseerde analyse mogelijk te maken van producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten en om ervoor te zorgen dat de controles doeltreffend zijn en overeenkomstig de voorschriften van deze verordening worden uitgevoerd, werken de Commissie, de bevoegde autoriteiten en de douaneautoriteiten nauw samen en wisselen zij risicogerelateerde informatie uit. Daartoe neemt de Commissie een coördinerende rol op zich.
-
2.De samenwerking tussen de autoriteiten en de uitwisseling van risicogerelateerde informatie die nodig is voor de vervulling van hun taken uit hoofde van deze verordening, onder meer langs elektronische weg, vinden plaats in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 952/2013:
a) |
tussen de douaneautoriteiten; |
b) |
tussen de bevoegde autoriteiten en de douaneautoriteiten. |
HOOFDSTUK VI
SLOTBEPALINGEN
Artikel 32
Vertrouwelijkheid
-
1.De bevoegde autoriteiten gebruiken de op grond van deze verordening ontvangen informatie alleen voor de toepassing van deze verordening, tenzij anders is bepaald in het Unierecht of in het nationale recht in overeenstemming met het Unierecht.
-
2.De Commissie, de lidstaten en de bevoegde autoriteiten behandelen de identiteit van degenen die informatie verstrekken, of de verstrekte informatie, als vertrouwelijk, overeenkomstig het Unierecht of het nationale recht in overeenstemming met het Unierecht, tenzij anders aangegeven door degenen die de informatie hebben verstrekt.
-
3.Lid 2 belet de Commissie niet algemene informatie in beknopte vorm bekend te maken, mits die algemene informatie geen informatie bevat aan de hand waarvan de verstrekker van de informatie kan worden geïdentificeerd. Bij een dergelijke openbaarmaking van algemene informatie in beknopte vorm wordt rekening gehouden met het rechtmatige belang van de betrokkenen om de openbaarmaking van vertrouwelijke informatie te voorkomen.
Artikel 33
Uitoefening van de delegatie
-
1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
-
2.De in artikel 27, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 13 december 2024.
-
3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 27, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
-
4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
-
5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
-
6.Een overeenkomstig artikel 27, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 34
Spoedprocedure
-
1.Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
-
2.Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 33, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
Artikel 35
Comitéprocedure
-
1.De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
-
2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
-
3.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.
Artikel 36
Wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937
Aan deel I.C.1 van de bijlage bij Richtlijn (EU) 2019/1937 wordt het volgende punt toegevoegd:
“iv) |
Verordening (EU) 2024/3015 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2024 inzake een verbod op met dwangarbeid vervaardigde producten op de markt van de Unie en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 (PB L, 2024/3015, 12.12.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/3015/oj).”. |
Artikel 37
Sancties
-
1.Lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op marktdeelnemers bij niet-naleving van een in artikel 20 bedoeld besluit en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties overeenkomstig het nationale recht worden toegepast.
-
2.De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat bij de in lid 1 bedoelde sancties, waar van toepassing, naar behoren rekening wordt gehouden met het volgende:
a) |
de ernst en de duur van de niet-naleving van een in artikel 20 bedoeld besluit; |
b) |
eventuele relevante eerdere gevallen van niet-naleving van een in artikel 20 bedoelde besluit door de marktdeelnemer; |
c) |
de mate waarin medewerking aan de bevoegde autoriteiten wordt verleend; |
d) |
elke andere op de omstandigheden van de zaak toepasselijke verzachtende of verzwarende factor, zoals gemaakte financiële voordelen, winsten of vermeden verliezen, die al dan niet rechtstreeks voortvloeien uit de niet-naleving van een in artikel 20 bedoelde besluit. |
-
3.De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 14 december 2026 in kennis van die regels en maatregelen, en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mee.
-
4.Bij het vaststellen van regels voor toepasselijke sancties overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel, houden de lidstaten zo veel mogelijk rekening met de in artikel 11, punt i), bedoelde richtsnoeren.
Artikel 38
Evaluatie en herziening
-
1.Uiterlijk 14 december 2029 en vervolgens om de vijf jaar evalueert de Commissie de handhaving en uitvoering van deze verordening. De Commissie dient bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de belangrijkste bevindingen. De evaluatie omvat met name een beoordeling van:
a) |
de vraag of het bestaande mechanisme daadwerkelijk bijdraagt tot de verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen van deze verordening; |
b) |
de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten, ook binnen het netwerk, en alle andere relevante autoriteiten bij de toepassing van deze verordening; |
c) |
de doeltreffendheid van internationale samenwerking om bij te dragen tot de uitbanning van dwangarbeid uit mondiale toeleveringsketens; |
d) |
de gevolgen van de procedures betreffende de onderzoeken en besluiten voor het bedrijfsleven, met name voor kmo’s, en voor hun concurrentievermogen; |
e) |
de nalevingskosten voor marktdeelnemers, met name voor kmo’s; |
f) |
de totale kosten en baten en de doeltreffendheid van het verbod. |
Indien de Commissie dit passend acht, gaat het verslag vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van de desbetreffende bepalingen van deze verordening.
-
2.In het verslag wordt ook geëvalueerd of het toepassingsgebied moet worden uitgebreid teneinde ook diensten die samenhangen met de winning, oogst, productie of vervaardiging van producten erin op te nemen.
-
3.In het kader van de in lid 1, punt a), bedoelde evaluatie wordt in het verslag aandacht besteed aan de gevolgen van deze verordening voor de slachtoffers van dwangarbeid, met bijzondere aandacht voor de situatie van vrouwen en kinderen. De evaluatie van deze gevolgen wordt gebaseerd op regelmatige toetsing van informatie afkomstig van internationale organisaties en relevante belanghebbenden.
-
4.In haar verslag beoordeelt de Commissie verder de noodzaak van een specifiek mechanisme om dwangarbeid aan te pakken en te verhelpen, met inbegrip van een effectbeoordeling voor de totstandbrenging van dat mechanisme.
Artikel 39
Inwerkingtreding en toepassingsdatum
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 14 december 2027.
Artikel 5, lid 3, de artikelen 7 en 8, artikel 9, lid 2, de artikelen 11, 33 en 35, en artikel 37, lid 3, zijn evenwel van toepassing met ingang van 13 december 2024.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg, 27 november 2024.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
R.METSOLA
Voor de Raad
De voorzitter
BÓKA J.
-
Standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2024 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 19 november 2024.
-
Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).
-
Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1).
-
Verordening (EU) 2023/1542 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2023 inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG en Verordening (EU) 2019/1020 en tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG (PB L 191 van 28.7.2023, blz. 1).
-
Verordening (EU) 2023/1115 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 995/2010 (PB L 150 van 9.6.2023, blz. 206).
-
Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
-
Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 537/2014, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2006/43/EG en Richtlijn 2013/34/EU, met betrekking tot duurzaamheidsrapportering door ondernemingen (PB L 322 van 16.12.2022, blz. 15).
-
Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (digitaledienstenverordening) (PB L 277 van 27.10.2022, blz. 1).
-
Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 1).
-
Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).
-
Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).
-
Verordening (EU) 2024/1735 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 tot vaststelling van een kader van maatregelen ter versterking van het Europese ecosysteem voor de productie van nettonultechnologie en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1724 (PB L, 2024/1735, 28.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1735/oj).
-
Aanbeveling (EU) 2023/2113 van de Commissie van 3 oktober 2023 over technologiegebieden die kritiek zijn voor de economische veiligheid van de EU met het oog op nadere risicobeoordeling met de lidstaten (PB L, 2023/2113, 11.10.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reco/2023/2113/oj).
-
Verordening (EU) 2024/1252 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 tot vaststelling van een kader om een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen te waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 168/2013, (EU) 2018/858, (EU) 2018/1724 en (EU) 2019/1020 (PB L, 2024/1252, 3.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1252/oj).
-
Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (PB L 3 van 5.1.2005, blz. 1).
-
Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (PB L 303 van 18.11.2009, blz. 1).
-
Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).
-
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
-
Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
-
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
-
PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/agree_interinstit/2016/512/oj.
-
Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 1).
-
Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/3015/oj
ISSN 1977-0758 (electronic edition)
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.