Verordening 2024/3115 - Wijziging van Verordening (EU) 2016/2031 wat betreft meerjarige onderzoeksprogramma’s, kennisgevingen inzake de aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen, tijdelijke afwijkingen van invoerverboden en bijzondere invoervoorschriften en de vaststelling van procedures voor het toekennen daarvan, tijdelijke invoervoorschriften voor planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico, de vaststelling van procedures voor het in een lijst opnemen van planten met een hoog risico, de inhoud van fytosanitaire certificaten en het gebruik van plantenpaspoorten, en wat betreft bepaalde rapportagevereisten voor afgebakende gebieden en onderzoeken met betrekking tot plaagorganismen, en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/625 wat betreft bepaalde kennisgevingen van niet-naleving - Hoofdinhoud
NL
L-serie
Publicatieblad van de Europese Unie
2024/3115 16.12.2024
van 27 november 2024
tot wijziging van Verordening (EU) 2016/2031 wat betreft meerjarige onderzoeksprogramma's, kennisgevingen inzake de aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen, tijdelijke afwijkingen van invoerverboden en bijzondere invoervoorschriften en de vaststelling van procedures voor het toekennen daarvan, tijdelijke invoervoorschriften voor planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico, de vaststelling van procedures voor het in een lijst opnemen van planten met een hoog risico, de inhoud van fytosanitaire certificaten en het gebruik van plantenpaspoorten, en wat betreft bepaalde rapportagevereisten voor afgebakende gebieden en onderzoeken met betrekking tot plaagorganismen, en tot wijziging van Verordening
(EU) 2017/625 wat betreft bepaalde kennisgevingen van niet-naleving
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comite (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
-
De duidelijkheid, transparantie en samenhang van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad (3) moeten worden verbeterd om een goede uitvoering van die verordening te waarborgen; gezonde planten zijn immers van vitaal belang voor een duurzame land- en tuinbouwproductie en dragen bij aan de voedselzekerheid en -veiligheid en aan de bescherming van het milieu tegen plaagorganismen.
-
(2)Verordening (EU) 2016/2031 bevat regels betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten. Die regels omvatten het indelen en het in een lijst opnemen van gereglementeerde plaagorganismen, voorschriften voor het binnenbrengen in en het verkeer binnen het grondgebied van de Unie van bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen, onderzoeken, kennisgevingen van uitbraken, maatregelen om plaagorganismen uit te roeien indien zij op het grondgebied van de Unie worden aangetroffen, en certificering.
-
(3)Bovendien bevat Verordening (EU) 2016/2031 een aantal rapportagevereisten wat betreft het instellen van afgebakende gebieden en wat betreft onderzoeken naar EU-quarantaineorganismen, prioritaire plaagorganismen en ZP-quarantaineorganismen. Die rapportagevereisten zijn van essentieel belang voor een goede monitoring en correcte handhaving van wetgeving. Het is echter van belang om die rapportagevereisten te stroomlijnen en te vereenvoudigen in overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 16 maart 2023 getiteld “Concurrentievermogen van de EU op lange termijn: blik op de periode na 2030” en om geharmoniseerde, gestandaardiseerde en gedigitaliseerde procedures te bevorderen om ervoor te zorgen dat die rapportagevereisten beantwoorden aan het beoogde doel, en om de bureaucratie te verminderen en daarmee ook de administratieve en financiele lasten te beperken.
-
(4)Overeenkomstig artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) 2016/2031 moeten de lidstaten de Commissie en de overige lidstaten uiterlijk op 30 april van elk jaar in kennis stellen van het aantal en de locaties van de ingestelde afgebakende gebieden, de betrokken plaagorganismen en de gedurende het voorgaande kalenderjaar genomen bijbehorende maatregelen.
-
Standpunt van het Europees Parlement van 24 april 2024 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 18 november 2024.
-
Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4).
-
Uit de ervaring met de toepassing van Verordening (EU) 2016/2031 is gebleken dat het met het oog op de coordinatie van het fytosanitaire beleid op het niveau van de Unie doeltreffender is om de afgebakende gebieden onmiddellijk na de instelling ervan mee te delen. Wanneer een lidstaat de afgebakende gebieden onmiddellijk meedeelt, helpt dat de overige lidstaten, de Commissie en professionele marktdeelnemers om zich bewust te worden van de aanwezigheid en verspreiding van het betrokken plaagorganisme en om een besluit te nemen over de volgende maatregelen die moeten worden getroffen. Daarom is het passend in artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) 2016/2031 een verplichting in te voeren voor de lidstaten om onmiddellijk na de instelling van afgebakende gebieden de Commissie en de overige lidstaten in kennis te stellen van die gebieden en van de betrokken plaagorganismen en de respectieve maatregelen die zijn genomen. Een dergelijke verplichting zou geen nieuwe administratieve lasten met zich meebrengen, aangezien zij reeds is vastgesteld in punt 7.1 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 (4) van de Commissie en door alle lidstaten wordt toegepast. Door die verplichting in artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) 2016/2031 vast te leggen, zou er meer duidelijkheid worden verschaft over de toepasselijke regels voor afgebakende gebieden, met dien verstande dat de overeenkomstige verplichting in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 moet worden geschrapt om overlappingen van de betrokken bepalingen te voorkomen.
-
(6)Zoals ook is gebleken uit de ervaring die is opgedaan met de toepassing van artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) 2016/2031, zorgt de verplichting van de lidstaten om de Commissie en de overige lidstaten uiterlijk op 30 april van elk jaar in kennis te stellen van het aantal en de locaties van de ingestelde afgebakende gebieden, de betrokken plaagorganismen en de respectieve maatregelen die in het voorgaande kalenderjaar zijn genomen, bovendien alleen maar voor administratieve lasten en heeft zij geen praktische waarde, gezien de verplichting tot onmiddellijke kennisgeving van afgebakende gebieden. Daarom moet de overeenkomstige bepaling uit dat artikel worden geschrapt.
-
(7)Teneinde de rapportageverplichtingen te rationaliseren en de digitalisering van de rapportage te verbeteren, moet de onmiddellijke kennisgeving van afgebakende gebieden gebeuren via het in artikel 103 van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde elektronische kennisgevingssysteem. Om redenen van consistentie moeten de kennisgevingen na de in artikel 19, lid 2, van die verordening bedoelde vaststelling van de aanwezigheid van het betrokken plaagorganisme in de bufferzone en de in artikel 19, lid 4, van die verordening bedoelde opheffing van de afgebakende gebieden ook gedaan worden via dat elektronische kennisgevingssysteem.
-
(8)Uit ervaring is gebleken dat de lidstaten in sommige gevallen de hulp van deskundigen nodig hebben om snel op te kunnen treden tegen nieuwe uitbraken van bepaalde plaagorganismen op hun grondgebied. Daarom moet op het niveau van de Unie een Team voor noodsituaties inzake plantgezondheid (het “Team”) in het leven worden geroepen dat tot taak krijgt de lidstaten, op hun verzoek, urgent hulp te bieden met betrekking tot de maatregelen die op grond van de artikelen 10 tot en met 19, 27 en 28 van Verordening (EU) 2016/2031 moeten worden genomen in verband met EU-quarantaineorganismen, alsook met betrekking tot de maatregelen die op grond van artikel 30 van die verordening moeten worden genomen. Teneinde het grondgebied van de Unie te beschermen tegen mogelijke uitbraken in derde landen die aan het grondgebied van de Unie grenzen, of die een onmiddellijk fytosanitair gevaar voor dat grondgebied opleveren, zou het Team, op verzoek van een of meer lidstaten en van het betrokken derde land, ook urgente hulp kunnen bieden aan derde landen die op hun grondgebied worden geconfronteerd met de uitbraken van EU-quarantaineorganismen en plaagorganismen waarop de op grond van artikel 30 van die verordening genomen maatregelen van toepassing zijn.
-
(9)Teneinde de passende werking van het Team te waarborgen, moeten regels worden vastgesteld voor de oprichting, samenstelling en financiering ervan door de Commissie. Teneinde een betere coordinatie en doeltreffendheid te waarborgen, moeten de leden van het Team worden benoemd door de Commissie, in overleg met de betrokken lidstaten of derde landen, uit door de lidstaten voorgedragen deskundigen, en moeten die deskundigen over uiteenlopende specialistische kennis met betrekking tot de gezondheid van planten beschikken.
-
(10)Overeenkomstig artikel 22, lid 3, artikel 24, lid 2, en artikel 34, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 moeten de lidstaten uiterlijk op 30 april van elk jaar aan de Commissie en de overige lidstaten de resultaten meedelen van de in het voorgaande kalenderjaar uitgevoerde onderzoeken naar de aanwezigheid van bepaalde plaagorganismen op het grondgebied van de Unie, met name van EU-quarantaineorganismen, plaagorganismen waarop de op grond van de artikelen 29 en 30 van die verordening genomen maatregelen van toepassing zijn, prioritaire plaagorganismen en ZP-quarantaineorganismen. Bovendien is in artikel 23, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 bepaald dat de lidstaten de Commissie en de overige lidstaten op verzoek in kennis stellen van hun meerjarige onderzoekspro-gramma’s zodra die zijn opgesteld. Teneinde de rapportageverplichtingen te rationaliseren en de digitalisering van de rapportage te verbeteren, moeten de desbetreffende artikelen worden gewijzigd door te specificeren dat die kennisgevingen dienen te worden gedaan via het in artikel 103 van die verordening bedoelde elektronische kennisgevingssysteem.
-
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 van de Commissie van 30 september 2019 tot vaststelling van regels inzake de werking
van het informatiemanagementsysteem voor officiele controles en de systeemcomponenten ervan (“de Imsoc-verordening”) (PB L 261 van 14.10.2019, blz. 37).
-
(11)Overeenkomstig artikel 23, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU) 2016/2031 worden de meerjarige onderzoeksprogramma’s vastgesteld voor een periode van vijf tot zeven jaar. Teneinde om te gaan met de uitdagingen van de uitvoering van de meerjarige onderzoekprogramma’s en om de administratieve lasten voor de bevoegde autoriteiten te verminderen, moet die termijn tot tien jaar worden verlengd, en moeten die programma’s worden herzien en geactualiseerd.
-
(12)In artikel 30, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) 2016/2031 is bepaald dat wanneer de Commissie concludeert dat een plaagorganisme voldoet aan de criteria betreffende plaagorganismen die niet in de lijst van EU-quarantaineorganismen zijn opgenomen, zoals vastgesteld in deel 3, subdeel 2, van bijlage I bij die verordening, zij onmiddellijk door uitvoeringshandelingen tijdelijke maatregelen vaststelt met betrekking tot de door dat plaagorganisme veroorzaakte risico’s.
-
(13)In de loop van de uitvoering van die bepaling hebben bepaalde lidstaten hun twijfels geuit over de precieze draagwijdte van de term “maatregelen”, en met name over de vraag of die acties omvat die in het kader van de invoer of het interne verkeer van goederen zijn ondernomen om het binnenbrengen en de verspreiding van het betrokken plaagorganisme op het grondgebied van de Unie te voorkomen. Daarom, en omwille van de juridische duidelijkheid en volledigheid, moet artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 worden gewijzigd om specifiek aan te geven dat die maatregelen onder meer kunnen bestaan uit het verbod op het binnenbrengen van het betrokken plaagorganisme in, het verkeer ervan binnen, of het houden, vermeerderen of vrijlaten ervan op het grondgebied van de Unie, en uit voorschriften betreffende het binnenbrengen van planten, plantaardige producten en andere materialen op, en het verkeer daarvan binnen, het grondgebied van de Unie. Op grond van de artikelen 8 en 48 van die verordening blijft het echter mogelijk om indien nodig afwijkingen van die verbodsbepalingen toe te staan, bijvoorbeeld voor relevante onderzoeks- of kweekactiviteiten met betrekking tot resistentie of toleranties.
-
(14)In artikel 41 van Verordening (EU) 2016/2031 is bepaald dat de aanwezigheid van EU-quarantaineorganismen op planten, plantaardige producten of andere materialen moet worden voorkomen. In lid 4 van dat artikel is bepaald dat wanneer planten, plantaardige producten of andere materialen in strijd met lid 1 van dat artikel het grondgebied van de Unie zijn binnengebracht of daarop zijn vervoerd, de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen als bedoeld in de wetgeving van de Unie inzake officiele controles, en dat zij de Commissie en de overige lidstaten via het in artikel 103 van die verordening bedoelde elektronische kennisgevingssysteem daarvan in kennis moeten stellen.
-
(15)Er bestaat echter geen verplichting om een kennisgeving te doen van de niet-naleving van de regels die zijn neergelegd in artikel 37 van Verordening (EU) 2016/2031, dat betrekking heeft op maatregelen ter voorkoming van de aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen op voor opplant bestemde planten boven de specifieke drempels bij het binnenbrengen in of het verkeer binnen het grondgebied van de Unie. Daarom moet dat artikel worden gewijzigd en moet daarin worden bepaald dat de lidstaten in geval van niet-naleving van de voorschriften inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen de nodige maatregelen moeten nemen en de Commissie, de overige lidstaten en het betrokken derde land in kennis moeten stellen via het in artikel 103 van die verordening bedoelde elektronische kennisgevingssysteem.
-
(16)Bijgevolg moet in artikel 104 van Verordening (EU) 2016/2031, dat betrekking heeft op kennisgevingen in geval van de aanwezigheid van plaagorganismen, ook een verwijzing naar artikel 37, lid 10, van die verordening worden opgenomen.
-
Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde Verordening (EU) 2016/2031 aan te vullen door de procedure vast te stellen voor het in een lijst opnemen van planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico op grond van artikel 42, lid 1, van die verordening. Die procedure moet de volgende elementen omvatten: de samenstelling van het bewijs voor de beoordeling van de planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico; de acties die naar aanleiding van de ontvangst van dat bewijs moeten worden ondernomen; de procedures voor die beoordeling; en de behandeling van dossiers betreffende vertrouwelijkheid en gegevensbescherming. Dat is noodzakelijk omdat uit ervaring is gebleken dat een specifieke procedure voor het in een lijst opnemen van planten met een hoog risico transparantie en consistentie voor de lidstaten, derde landen en de betrokken professionele marktdeelnemers zou kunnen waarborgen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (5). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
-
PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/agree_interinstit/2016/512/oj.
-
In sommige gevallen is het passend het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van bepaalde planten, plantaardige producten of andere materialen uit bepaalde derde landen toe te staan, in afwijking van het verbod dat is vastgesteld op grond van artikel 40, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031, of van de bijzondere en gelijkwaardige voorschriften die zijn vastgesteld bij de overeenkomstig artikel 41, lid 2, van die verordening vastgestelde uitvoeringshandeling. De betrokken planten, plantaardige producten en andere materialen zijn momenteel opgenomen in de bijlagen VI en VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie (6). Het gaat daarbij om gevallen waarin de Commissie bewijs heeft ontvangen dat de vaststelling rechtvaardigt van tijdelijke afwijkingen met voorschriften die gelijkwaardig zijn aan of strenger zijn dan de voorschriften bedoeld in artikel 41 van Verordening (EU) 2016/2031, of om gevallen waarin een derde land een verzoek om een afwijking heeft ingediend en schriftelijke garanties heeft gegeven dat de maatregelen die het op zijn grondgebied toepast het betreffende risico van die planten, plantaardige producten of andere materialen doeltreffend terugbrengen en waarin uit een beoordeling is gebleken dat het risico voor het grondgebied van de Unie tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht door bepaalde tijdelijke maatregelen als vastgesteld in deel 1, punten 2 en 3, van bijlage II bij Verordening (EU) 2016/2031 toe te passen.
-
Met het oog op duidelijkheid, consistentie en transparantie moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om uitvoeringshandelingen vast te stellen die in dergelijke afwijkingen voorzien. Omwille van de volledigheid moeten in die handelingen ook de tijdelijke en evenredige maatregelen worden uiteengezet die nodig zijn om het betrokken fytosanitaire risico tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (7).
-
(20)Om ervoor te zorgen dat zij tijdig worden herzien, mag geen van die uitvoeringshandelingen een toepassingsperiode hebben van langer dan vijf jaar. In uitzonderlijke gevallen, indien dat op basis van een geactualiseerde beoordeling gerechtvaardigd is, moet het mogelijk zijn die periode te verlengen en ten aanzien van de betrokken afwijking gewijzigde vereisten te laten gelden, om eventuele fytosanitaire risico’s aan te pakken.
-
(21)Bovendien moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde Verordening (EU) 2016/2031 aan te vullen met elementen betreffende de procedure die moet worden gevolgd om tijdelijke afwijkingen van artikel 40, lid 2, en artikel 41, lid 2, van die verordening te verlenen. Dat is noodzakelijk omdat op grond van ervaring die is opgedaan sinds de vaststelling van Verordening (EU) 2016/2031, is gebleken dat een gestandaardiseerde procedure voor het verlenen van dergelijke tijdelijke afwijkingen noodzakelijk is om transparantie en consistentie voor de lidstaten, derde landen en de betrokken professionele marktdeelnemers te waarborgen.
-
(22)Overeenkomstig artikel 42, lid 4, van Verordening (EU) 2016/2031 moet een plant, plantaardig product of ander materiaal van de lijst van planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico worden geschrapt indien op basis van een risicobeoordeling wordt geconcludeerd dat het binnenbrengen ervan op het grondgebied van de Unie onderworpen moet worden aan verbodsbepalingen, bijzondere voorschriften of helemaal geen voorschriften. Uit de opgedane ervaring met de toepassing van dat artikel is echter gebleken dat het binnenbrengen van die goederen op het grondgebied van de Unie in bepaalde gevallen kan worden onderworpen aan bijzondere maatregelen waarmee het betrokken fytosanitaire risico tot een aanvaardbaar niveau wordt teruggebracht, terwijl er voor sommige van de desbetreffende plaagorganismen nog een volledige beoordeling moet worden uitgevoerd. Om die reden moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om planten, plantaardige producten of andere materialen te schrappen van de op grond van artikel 42, lid 3, van Verordening (EU) 2016/2031 vastgestelde lijst van planten, plantaardige producten of andere materialen met een hoog risico, indien zij een fytosanitair risico met zich meebrengen dat nog niet volledig is beoordeeld en daarvoor nog geen uitvoeringshandeling op grond van artikel 42, lid 4, van die verordening is vastgesteld. Om elk fytosanitair risico tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen, moeten op grond van die bevoegdheden vastgestelde uitvoeringshandelingen tijdelijke maatregelen betreffende het binnenbrengen van die planten, plantaardige producten en andere materialen op het grondgebied van de Unie bevatten die beperkt moeten blijven tot het passende en redelijke tijdsbestek dat nodig is om de volledige beoordeling te verrichten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.
-
(23)Overeenkomstig artikel 44, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2016/2031 moet de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen gelijkwaardige voorschriften vaststellen op verzoek van een bepaald derde land, indien het betrokken derde land door de toepassing in het kader van zijn officiele controle van een of meer specifieke maatregelen een niveau van fytosanitaire bescherming waarborgt dat gelijkwaardig is aan dat van de bijzondere voorschriften ten aanzien van het verkeer van de betrokken planten, plantaardige producten en andere materialen binnen het grondgebied van de Unie.
-
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 690/2008 van de Commissie en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie (PB L 319 van 10.12.2019, blz. 1).
-
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2011/182/oj).
-
(24)Uit de ervaring met de uitvoering van die bepaling is gebleken dat het vaststellen van voorschriften die alleen gelijkwaardig zijn aan de bijzondere voorschriften ten aanzien van het verkeer van planten, plantaardige producten en andere materialen binnen het grondgebied van de Unie, niet passend of mogelijk is wanneer die voorschriften inzake verkeer niet bestaan. Dat is vaak het geval wanneer voorschriften van de Unie betrekking hebben op plaagorganismen die alleen in derde landen en niet op het grondgebied van de Unie voorkomen en wanneer alleen voorschriften voor het binnenbrengen van goederen op het grondgebied van de Unie zijn vastgesteld.
-
(25)Daarom moet het vereiste niveau van fytosanitaire bescherming door het betrokken derde land ook gelijkwaardig zijn aan dat van de toepasselijke bijzondere voorschriften voor het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van de betrokken planten, plantaardige producten en andere materialen uit alle of bepaalde derde landen.
-
(26)Overeenkomstig artikel 71, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 moet in het fytosanitair certificaat onder de rubriek “Aanvullende verklaring” worden vermeld aan welk specifiek voorschrift wordt voldaan wanneer de respectieve, op grond van artikel 28, leden 1 en 2, artikel 30, leden 1 en 3, artikel 37, lid 2, artikel 41, leden 2 en 3, en artikel 54, leden 2 en 3, van die verordening vastgestelde uitvoeringshandeling verschillende keuzemogelijkheden voor dergelijke voorschriften biedt. Die vermelding moet de volledige tekst van de betreffende bepaling bevatten.
-
(27)Uit de praktijk bij de toepassing van Verordening (EU) 2016/2031 is gebleken dat in de fytosanitaire certificaten ook moet worden verwezen naar de op grond van artikel 37, lid 4, van die verordening vastgestelde voorschriften, namelijk maatregelen om de aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen op de betrokken voor opplant bestemde planten, als bedoeld in artikel 36, punt f), van die verordening, te voorkomen indien de desbetreffende bepaling voorziet in verschillende keuzemogelijkheden voor dergelijke voorschriften. Dat is in overeenstemming met de aanpak van EU-quarantaineorganismen, aangezien in artikel 71, lid 2, van die verordening wordt verwezen naar de op grond van artikel 41, leden 2 en 3, vastgestelde uitvoeringshandeling. Daardoor zou ook meer duidelijkheid en zekerheid worden geboden aan de bevoegde autoriteiten, professionele marktdeelnemers en derde landen wat betreft de toepassing van de regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen en de betrokken voor opplant bestemde planten.
-
(28)Daarom moet in artikel 71, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 worden verwezen naar de op grond van artikel 37, lid 4, van die verordening vastgestelde uitvoeringshandelingen. Bovendien moet de verwijzing naar artikel 37, lid 2, van die verordening worden geschrapt, aangezien die niet relevant is voor de inhoud van de aanvullende verklaring van een fytosanitair certificaat. De Commissie moet ervoor zorgen dat uiterlijk op de datum van toepassing van die wijzigingen de regels betreffende de aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorga-nismen op voor opplant bestemde planten geactualiseerd worden door de desbetreffende voorschriften van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 aan te passen.
-
(29)In artikel 81, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 is bepaald dat er geen plantenpaspoort vereist is voor het verkeer van rechtstreeks aan een eindgebruiker, waaronder hobbytuinders, geleverde planten, plantaardige producten of andere materialen. Die uitzondering geldt evenwel niet voor eindgebruikers die de betrokken planten, plantaardige producten of andere materialen ontvangen via verkoop door middel van op afstand gesloten overeenkomsten.
-
(30)Op grond van ervaring die is opgedaan sinds Verordening (EU) 2016/2031 werd vastgesteld, is gebleken dat in bepaalde gevallen bepaalde planten, plantaardige producten of andere materialen niet vergezeld hoeven te gaan van een plantenpaspoort, zelfs als zij door middel van verkoop op afstand worden gedistribueerd. Daarom moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend die haar in staat stellen te bepalen dat artikel 81, lid 1, punt a), onder bepaalde voorwaarden niet van toepassing is op specifieke planten, plantaardige producten of andere materialen die door middel van op afstand gesloten overeenkomsten worden verkocht. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.
-
(31)Overeenkomstig artikel 88 van Verordening (EU) 2016/2031 moeten plantenpaspoorten door de betrokken professionele marktdeelnemers worden aangebracht op de handelseenheid van de betrokken planten, plantaardige producten en andere materialen voordat zij op grond van artikel 79 in het verkeer zijn binnen het grondgebied van de Unie of op grond van artikel 80 van die verordening worden overgebracht naar of in het verkeer zijn binnen een beschermd gebied. Wanneer dergelijke planten, plantaardige producten of andere materialen in een verpakking, bundel of container worden vervoerd, moet het plantenpaspoort worden aangebracht op die verpakking, bundel of container.
-
(32)Uit de op Verordening (EU) 2016/2031 gebaseerde handelspraktijken is gebleken dat het in bepaalde gevallen praktisch niet haalbaar is plantenpaspoorten aan te brengen op de handelseenheden van bepaalde planten, plantaardige producten of andere materialen, vanwege hun omvang, vorm of andere specifieke kenmerken. In plaats daarvan moet het worden toegestaan dat de handelseenheden van die planten, plantaardige producten of andere materialen binnen het grondgebied van de Unie worden vervoerd met een plantenpaspoort dat er op een andere manier dan door fysieke bevestiging mee is verbonden. De voorschriften van Verordening (EU) 2016/2031 voor de afgifte van plantenpaspoorten voor de betrokken planten, plantaardige producten en andere materialen moeten ongewijzigd blijven.
-
(33)Daarom moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend op grond waarvan kan worden toegestaan dat bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen kunnen worden vervoerd zonder dat een plantenpaspoort op hun handelseenheden is aangebracht, vanwege hun omvang, hun vorm, de wijze waarop zij worden verpakt of andere specifieke kenmerken waardoor het aanbrengen onpraktisch wordt. In dat verband moeten de regelingen worden vastgesteld waarmee wordt gewaarborgd dat het plantenpaspoort in gebruik blijft, hoewel het niet is aangebracht, en nog steeds verwijst naar de respectieve planten, plantaardige producten en andere materialen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.
-
(34)Artikel 94 van Verordening (EU) 2016/2031 voorziet in de afgifte van plantenpaspoorten aan grenscontroleposten ter vervanging van de fytosanitaire certificaten van planten, plantaardige producten of andere materialen die op het grondgebied van de Unie worden binnengebracht. In plaats van plantenpaspoorten af te geven aan de grenscontroleposten, mogen de lidstaten het fytosanitaire certificaat reeds vervangen door een gewaarmerkte kopie van het originele fytosanitaire certificaat dat de verplaatsing van de plant, het plantaardige product of het andere materiaal vergezelt tot het moment waarop het plantenpaspoort wordt afgegeven. Om bij te dragen tot het proces van digitalisering, de administratieve lasten te verminderen en verder gebruik te maken van het in artikel 103 van die verordening bedoelde elektronische kennisgevingssysteem, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om in dergelijke gevallen de informatie uit dat systeem te gebruiken, mits het elektronische fytosanitaire certificaat of een digitale kopie van het fytosanitaire certificaat in dat systeem toegankelijk is en op verzoek van de bevoegde autoriteiten beschikbaar wordt gesteld. Rekening houdend met de via het elektronische kennisgevingssysteem geboden garanties met betrekking tot beveiligde toegang tot documenten, mag die mogelijkheid niet langer beperkt blijven tot het grondgebied van de lidstaat waar de fytosanitaire invoercontroles werden uitgevoerd. Om soortgelijke redenen mag die beperking tot het grondgebied van de lidstaat niet langer toepasselijk zijn op het gebruik van gewaarmerkte kopieen.
-
(35)Overeenkomstig artikel 99, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 is de Commissie bevoegd gedelegeerde handelingen tot aanvulling van die verordening vast te stellen door de elementen vast te stellen die moeten worden opgenomen in officiele verklaringen die specifiek zijn voor planten, plantaardige producten of andere materialen, met uitzondering van houten verpakkingsmateriaal, die op grond van de toepasselijke internationale normen zijn vereist. Sinds de vaststelling van Verordening (EU) 2016/2031 zijn dergelijke internationale normen niet vastgesteld, en er zijn momenteel geen internationale organisaties bezig met het verrichten van voorbereidende werkzaamheden om dergelijke normen op te stellen. Bijgevolg is het niet mogelijk om die gedelegeerde handelingen vast te stellen en zodoende kunnen planten, plantaardige producten of andere materialen niet op het grondgebied van de Unie worden binnengebracht met dergelijke officiele verklaringen als alternatieven voor fytosanitaire certificaten.
-
Bovendien worden, overeenkomstig bepaalde op grond van de Richtlijnen 77/93/EEG (8) en 2000/29/EG (9) van de Raad vastgestelde uitvoeringshandelingen, planten, plantaardige producten en andere materialen nog steeds op het grondgebied van de Unie binnengebracht, vergezeld van officiele verklaringen, andere dan fytosanitaire certificaten, die in verschillende derde landen zijn afgegeven. Die handelingen zijn onder meer de Beschikkingen 93/365/EEG (10), 93/422/EEG (11) en 93/423/EEG (12) van de Commissie en Uitvoeringsbesluit 2013/780/EU van de Commissie (13). Die beschikkingen en dat uitvoeringsbesluit zijn vastgesteld bij gebrek aan relevante internationale normen en zijn nog steeds van kracht.
-
(37)Uit de ervaring die is opgedaan met de toepassing van Verordening (EU) 2016/2031, Beschikkingen 93/365/EEG, 93/422/EEG en 93/423/EEG en Uitvoeringsbesluit 2013/780/EU blijkt dat de officiele verklaringen waarnaar zij verwijzen voldoende garanties bieden voor de fytosanitaire bescherming van het grondgebied van de Unie, ondanks het feit dat er nooit relevante internationale normen hebben bestaan. Om die reden, en om ervoor te zorgen dat officiele verklaringen uit hoofde van Verordening (EU) 2016/2031 ook in de toekomst worden gebruikt, moet de voorwaarde dat de elementen van de betrokken gedelegeerde handeling op grond van de toepasselijke internationale normen vereist zijn, uit artikel 99, lid 1, van die verordening worden geschrapt.
-
Richtlijn 77/93/EEG van de Raad van 21 december 1976 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen op het grondgebied van de lidstaten van voor planten of voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB L 26 van 31.1.1977, blz. 20).
-
Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1).
-
Beschikking 93/365/EEG van de Commissie van 2 juni 1993 tot machtiging van de lidstaten afwijkingen van sommige bepalingen van Richtlijn 77/93/EEG van de Raad toe te staan voor naaldhout dat een warmtebehandeling heeft ondergaan, van oorsprong uit Canada, en tot vaststelling van nadere bepalingen inzake het merken van dergelijk hout (PB L 151 van 23.6.1993, blz. 38).
-
Beschikking 93/422/EEG van de Commissie van 22 juni 1993 tot machtiging van de lidstaten om afwijkingen van sommige bepalingen van Richtlijn 77/93/EEG van de Raad toe te staan voor kunstmatig gedroogd naaldhout, van oorsprong uit Canada, en tot vaststelling van nadere bepalingen inzake het merken van dergelijk hout (PB L 195 van 4.8.1993, blz. 51).
-
Beschikking 93/423/EEG van de Commissie van 22 juni 1993 tot machtiging van de lidstaten om afwijkingen van sommige bepalingen van Richtlijn 77/93/EEG van de Raad toe te staan voor kunstmatig gedroogd naaldhout, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, en tot vaststelling van nadere bepalingen inzake het merken van dergelijk hout (PB L 195 van 4.8.1993, blz. 55).
-
Uitvoeringsbesluit 2013/780/EU van de Commissie van 18 december 2013 houdende afwijking van artikel 13, lid 1, ii), van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad ten aanzien van gezaagd hout van Quercus L., Platanus L. en Acer saccharum Marsh. dat vrij is van bast, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (PB L 346 van 20.12.2013, blz. 61).
-
(38)Overeenkomstig artikel 103 van Verordening (EU) 2016/2031 moet de Commissie een elektronisch systeem voor het indienen van kennisgevingen door de lidstaten instellen. Om ervoor te zorgen dat een dergelijk elektronisch systeem ook kan worden gebruikt voor het indienen van verslagen, zoals de verslagen van onderzoeken naar EU-quarantaineorganismen, prioritaire plaagorganismen, plaagorganismen waarop de op grond van de artikelen 29 en 30 van die verordening vastgestelde maatregelen van toepassing zijn en ZP-quarantaineorganismen, moet de eerste alinea van artikel 103 van die verordening worden gewijzigd zodat het indienen van verslagen door de lidstaten er ook in wordt opgenomen. Dat is nodig om het rapportagesysteem te rationaliseren en het proces van digitalisering van fytosanitaire maatregelen te versterken.
-
(39)Verordening (EU) 2016/2031 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.
-
Uit de ervaring sinds de toepassing van Verordening (EU) 2016/2031 en Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad (14) is gebleken dat de kennisgeving van het ontbreken van het fytosanitair certificaat of andere officiele verklaringen in het geval van planten, plantaardige producten of andere materialen die in de Unie worden binnengebracht als onderdeel van de persoonlijke bagage van passagiers of via postdiensten en die bestemd zijn voor persoonlijke consumptie of persoonlijk gebruik, de administratieve lasten voor de bevoegde autoriteiten onevenredig verhoogt in verhouding tot het betrokken fytosanitaire risico. De kennisgeving van die zendingen, indien de in artikel 1, lid 2, punt g), van Verordening (EU) 2017/625 bedoelde maatregelen daarvoor gelden, moet daarom worden vrijgesteld van artikel 66, lid 5, van die verordening indien de niet-naleving betrekking heeft op het ontbreken van het fytosanitair certificaat of andere officiele verklaringen als bedoeld in artikel 99, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031. Om echter een doeltreffend overzicht van de oorsprong en de aard van de gevallen van niet-naleving in elke lidstaat te waarborgen, moeten de bevoegde autoriteiten een register van die gevallen van niet-naleving bijhouden en de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten jaarlijks een verslag bezorgen met een samenvatting van die gegevens. Teneinde de rapportageverplichtingen te rationaliseren en de digitalisering van de rapportage te verbeteren, moeten die verslagen worden ingediend via het informatie-managementsysteem voor officiele controles (IMSOC) als bedoeld in artikel 131 van Verordening (EU) 2017/625.
-
(41)Om derde landen en hun professionele marktdeelnemers in staat te stellen zich aan te passen aan de nieuwe regels voor de afgifte van fytosanitaire certificaten betreffende de naleving van de respectieve regels inzake gereguleerde niet-quarantaineorganismen, moet de wijziging van artikel 71, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 van toepassing zijn met ingang van 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Verordening (EU) 2016/2031
Verordening (EU) 2016/2031 wordt als volgt gewijzigd:
-
1)in artikel 18, lid 6, wordt de eerste alinea vervangen door:
“De lidstaten stellen de Commissie en de overige lidstaten onmiddellijk na de instelling van afgebakende gebieden in kennis van die gebieden, alsook van de betrokken plaagorganismen en de respectieve maatregelen die zijn genomen. Die kennisgevingen worden gedaan via het in artikel 103 bedoelde elektronische kennisgevingssysteem.”;
-
2)aan artikel 19 wordt het volgende lid toegevoegd:
“8. Voor de in lid 2 van dit artikel bedoelde vaststelling van een aanwezigheid van het betrokken plaagorganisme in de bufferzone en de in lid 4 van dit artikel bedoelde opheffing van de afgebakende gebieden gebeurt de kennisgeving via het in artikel 103 bedoelde elektronische kennisgevingssysteem.”;
-
3)het volgende artikel wordt ingevoegd:
-
Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiele controles en andere
officiele activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiele controles) (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).
“Artikel 19 bis
Team van de Unie voor noodsituaties inzake plantgezondheid
-
1.Op het niveau van de Unie wordt een uit deskundigen samengesteld Team voor noodsituaties inzake plantgezondheid (het “Team”) in het leven geroepen om de lidstaten, op hun verzoek, urgent hulp te bieden met betrekking tot de maatregelen die op grond van de artikelen 10 tot en met 19, 27 en 28 moeten worden genomen in het geval van nieuwe uitbraken van EU-quarantaineorganismen en plaagorganismen waarop de op grond van artikel 30 genomen maatregelen van toepassing zijn. In gemotiveerde gevallen kan het Team bovendien aan derde landen die aan het grondgebied van de Unie grenzen of die een onmiddellijk fytosanitair gevaar voor dat grondgebied opleveren, op verzoek van een of meer lidstaten en het betrokken derde land urgente hulp bieden in verband met de uitbraken op hun grondgebied van EU-quarantaineorganismen en plaagorganismen waarop de op grond van artikel 30 genomen maatregelen van toepassing zijn.
Voor elk geval van hulp wijst de Commissie specifieke leden van het Team aan, op basis van hun deskundigheid, en in overleg met de lidstaat of het betrokken derde land.
Die hulp kan met name bestaan in:
-
a)wetenschappelijke, technische en managementbijstand ter plaatse of op afstand met betrekking tot de uitroeiing van de plaagorganismen in kwestie, de preventie van de verspreiding daarvan en andere maatregelen, in nauwe samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of het derde land waar het plaagorganisme is uitgebroken of een uitbraak daarvan wordt vermoed;
-
b)specifiek wetenschappelijk advies over de passende diagnostische methoden, waar passend in coordinatie met de relevante referentielaboratoria van de Europese Unie bedoeld in artikel 94 van Verordening (EU) 2017/625 en andere referentielaboratoria, naargelang het geval;
-
c)specifieke hulp, waar passend, om de coordinatie tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of derde landen en met die laboratoria te ondersteunen.
De inhoud, voorwaarden en timing van die hulp worden door de Commissie bepaald in overleg met de betrokken lidstaat of het betrokken derde land, en met de respectieve lidstaten die de deskundigen leveren.
-
2.De lidstaten kunnen bij de Commissie een lijst van deskundigen indienen die zij voorstellen als lid van het Team, en zij houden die up-to-date. De lidstaten verstrekken daarbij alle relevante informatie over het beroepsprofiel en het expertisegebied van iedere voorgedragen deskundige.
-
3.De leden van het Team hebben recht op een vergoeding voor hun participatie in de activiteiten ter plaatse van het Team en, indien toepasselijk, voor het vervullen van de rol van leider of rapporteur van het Team in het kader van een specifieke hulpmissie.
Die vergoeding, en de terugbetaling van de reis- en verblijfkosten, wordt betaald door de Commissie overeenkomstig de regels voor de vergoeding van reis- en verblijfkosten en andere uitgaven van deskundigen.”;
-
4)in artikel 22, lid 3, wordt de eerste alinea vervangen door:
“De lidstaten brengen elk jaar uiterlijk op 30 april aan de Commissie en de overige lidstaten verslag uit over de resultaten van de in lid 1 bedoelde onderzoeken die in het voorgaande kalenderjaar werden uitgevoerd. Die verslagen bevatten informatie over de plaats en het tijdstip van de onderzoeken, de plaagorganismen en de betrokken planten, plantaardige producten of andere materialen, het aantal inspecties en de genomen monsters, en de bevindingen voor elk betrokken plaagorganisme. Die verslagen worden ingediend via het in artikel 103 bedoelde elektronische kennisgevingssysteem.”;
-
5)artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
-
a)in lid 1 wordt de derde alinea vervangen door:
“De meerjarige onderzoeksprogramma’s worden opgesteld voor een periode van vijf tot tien jaar. Die programma’s worden herzien en geactualiseerd op basis van de toepasselijke regels en de fytosanitaire situatie op het grondgebied in kwestie.”;
-
b)lid 2 wordt vervangen door:
“2. Op verzoek van de Commissie delen de lidstaten hun meerjarige onderzoeksprogramma’s mee aan de Commissie en de andere lidstaten. Die kennisgevingen worden ingediend via het in artikel 103 bedoelde elektronische kennisgevingssysteem.”;
-
6)in artikel 24 wordt lid 2 vervangen door:
“2. De lidstaten brengen elk jaar uiterlijk op 30 april aan de Commissie en de overige lidstaten verslag uit over de resultaten van de in lid 1 bedoelde onderzoeken die in het voorgaande kalenderjaar werden uitgevoerd. Die verslagen worden ingediend via het in artikel 103 bedoelde elektronische kennisgevingssysteem.”;
-
7)in artikel 25 wordt lid 3 vervangen door:
“3. De noodplannen kunnen worden gecombineerd voor meerdere prioritaire plaagorganismen met vergelijkbare biologische eigenschappen en een vergelijkbare reeks waardsoorten. In die gevallen omvat het noodplan enerzijds een algemeen deel dat gemeenschappelijk is voor alle prioritaire plaagorganismen die eronder vallen en anderzijds specifieke delen voor elk afzonderlijk betrokken prioritair plaagorganisme. Evenzo kunnen de lidstaten samenwerken om hun noodplannen voor bepaalde soorten op elkaar af te stemmen, wanneer dat passend is voor soorten prioritaire plaagorganismen met vergelijkbare biologische eigenschappen en overlappende of aangrenzende reeksen waar-dsoorten.”;
-
8)in artikel 30, lid 1, wordt de derde alinea vervangen door:
“Door die maatregelen wordt indien passend specifiek voor elk van de betrokken plaagorganismen uitvoering gegeven aan een of meer van de in artikel 28, lid 1, eerste alinea, punten a) tot en met g), bedoelde bepalingen. Zij kunnen het verbod omvatten op het binnenbrengen van het plaagorganisme op, het verplaatsen ervan binnen, of het houden, vermeerderen of vrijlaten ervan op het grondgebied van de Unie, evenals voorschriften betreffende het binnenbrengen op en het verplaatsen binnen het grondgebied van de Unie van planten, plantaardige producten en andere materialen.”;
-
9)in artikel 34 wordt lid 2 vervangen door:
“2. De lidstaten stellen elk jaar uiterlijk op 30 april de Commissie en de overige lidstaten in kennis van de resultaten van de in lid 1 bedoelde onderzoeken die in het voorgaande kalenderjaar zijn uitgevoerd. Die kennisgevingen worden ingediend via het in artikel 103 bedoelde elektronische kennisgevingssysteem.”;
-
10)aan artikel 37 wordt het volgende lid toegevoegd:
“10. Wanneer voor opplant bestemde planten in strijd met lid 1 van dit artikel het grondgebied van de Unie zijn binnengebracht of daarop zijn vervoerd, nemen de lidstaten de nodige maatregelen en stellen zij de Commissie en de overige lidstaten door middel van het in artikel 103 bedoelde elektronische kennisgevingssysteem in kennis van die strijdigheid met lid 1 en van die maatregelen.
De lidstaten stellen het derde land van waaruit de voor opplant bestemde planten op het grondgebied van de Unie zijn binnengebracht, ook in kennis van die maatregelen.”;
-
11)in artikel 42 wordt het volgende lid ingevoegd:
“1 bis. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 105 een gedelegeerde handeling vast te stellen ter aanvulling van deze verordening door de procedure vast te stellen voor het in een lijst opnemen van planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico.
Die gedelegeerde handeling omvat alle volgende elementen:
-
a)het samenstellen van het bewijs voor de beoordeling van de planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico;
-
b)de acties die naar aanleiding van de ontvangst van dat bewijs moeten worden ondernomen;
-
c)de procedures voor die beoordeling;
-
d)de behandeling van dossiers betreffende vertrouwelijkheid en gegevensbescherming.”;
-
12)het volgende artikel wordt ingevoegd:
“Artikel 42 bis
Tijdelijke afwijkingen van de verbodsbepalingen van de artikelen 40 en 42 en van de in artikel 41 bedoelde voorschriften
-
1.In afwijking van artikel 40, lid 1, en artikel 41, lid 1, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen tijdelijke afwijkingen vaststellen van het in artikel 40, lid 1, neergelegde verbod en van de in artikel 41, lid 2, bedoelde bijzondere en gelijkwaardige voorschriften betreffende het binnenbrengen op het grondgebied van de Unie van specifieke planten, plantaardige producten en andere materialen van oorsprong uit een of meer derde landen die een fytosanitair risico met zich meebrengen dat nog niet volledig is beoordeeld.
In die uitvoeringshandelingen:
-
a)worden tijdelijke maatregelen vastgesteld betreffende het binnenbrengen van die planten, plantaardige producten en andere materialen op het grondgebied van de Unie, overeenkomstig de beginselen van bijlage II, deel 2, en
-
b)worden de relevante delen van de in artikel 40, lid 2, en artikel 41, lid 2, bedoelde uitvoeringshandelingen gewijzigd door een verwijzing naar de afwijking betreffende de betrokken plant, het betrokken plantaardige product of het betrokken ander materiaal op te nemen.
-
2.De in lid 1 bedoelde tijdelijke afwijkingen kunnen alleen worden vastgesteld indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
-
a)i) de Commissie heeft bewijs ontvangen dat de vaststelling rechtvaardigt van tijdelijke afwijkingen met
voorschriften die gelijkwaardig zijn aan of strenger zijn dan de voorschriften bedoeld in artikel 41, of
-
ii)het betrokken derde land heeft bij de Commissie een verzoek met officiele schriftelijke garanties ingediend voor de toepassing op zijn grondgebied, voor en op het moment van de indiening van het verzoek, van de maatregelen die nodig zijn om het betrokken fytosanitaire risico aan te pakken, en
-
b)uit een beoordeling is gebleken dat die planten, plantaardige producten of andere materialen een risico vormen dat tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht door de maatregelen toe te passen die noodzakelijk zijn om het fytosanitaire risico aan te pakken.
-
3.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 105 een gedelegeerde handeling vast te stellen ter aanvulling van deze verordening wat betreft de procedure die moet worden gevolgd om de in lid 1 van dit artikel bedoelde tijdelijke afwijkingen toe te staan. Die gedelegeerde handeling voorziet in de volgende elementen van de procedure:
-
a)de opstelling, inhoud en indiening van de verzoeken en dossiers door de betrokken derde landen;
-
b)de acties die naar aanleiding van de ontvangst van die verzoeken en dossiers moeten worden ondernomen, waaronder, indien passend, het raadplegen van wetenschappelijke instanties of de overweging van wetenschappe-lijke adviezen of studies;
-
c)de behandeling van de verzoeken en dossiers betreffende vertrouwelijkheid en gegevensbescherming.
-
4.In afwijking van artikel 42, lid 2, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen tijdelijke afwijkingen van de in artikel 42, lid 3, bedoelde handelingen vaststellen, indien aan alle van de volgende voorwaarden is voldaan:
-
a)het fytosanitaire risico van de betrokken planten, plantaardige producten of andere materialen met een hoog risico is nog niet volledig beoordeeld;
-
b)uit een voorlopige beoordeling is gebleken dat die planten, plantaardige producten of andere materialen een risico vormen dat tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht door de maatregelen toe te passen die noodzakelijk zijn om het betrokken fytosanitaire risico aan te pakken;
-
c)wat betreft de betrokken planten, plantaardige producten of andere materialen is nog geen uitvoeringshandeling op grond van artikel 42, lid 4, vastgesteld.
In die uitvoeringshandelingen worden tijdelijke maatregelen vastgesteld die het binnenbrengen van die planten, plantaardige producten en andere materialen in de Unie betreffen en nodig zijn om het respectieve fytosanitaire risico tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen.
-
5.De in de leden 1 en 4 bedoelde uitvoeringshandelingen voorzien in jaarlijkse rapportage door het betrokken derde land over de toepassing van de respectieve tijdelijke maatregelen. Wanneer een verslag tot de conclusie leidt dat het betrokken risico niet op passende wijze wordt aangepakt door de maatregelen waarover verslag is uitgebracht, wordt de handeling waarbij in die maatregelen is voorzien, zo nodig onmiddellijk ingetrokken of gewijzigd.
-
6.De toepassingsperiode van de in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen duurt ten hoogste vijf jaar. Die periode kan echter worden verlengd en ten aanzien van de desbetreffende afwijking kunnen gewijzigde voorschriften gelden, indien dat op grond van een geactualiseerde beoordeling gerechtvaardigd is.
-
7.De in de leden 1 en 4 bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”;
-
13)in artikel 44, lid 1, wordt punt a) vervangen door:
“a) het betrokken derde land waarborgt, door de toepassing — in het kader van zijn officiele controle — van een of meer specifieke maatregelen een niveau van fytosanitaire bescherming dat gelijkwaardig is aan dat van de bijzondere voorschriften ten aanzien van het binnenbrengen op of het verkeer binnen het grondgebied van de Unie van de betrokken planten, plantaardige producten en andere materialen uit andere derde landen;”;
-
14)in artikel 71 wordt lid 2 vervangen door:
“2. In het fytosanitair certificaat wordt onder de rubriek “Aanvullende verklaring” vermeld aan welk specifiek voorschrift wordt voldaan wanneer de betrokken op grond van artikel 28, leden 1 en 2, artikel 30, leden 1 en 3, artikel 37, lid 4, artikel 41, leden 2 en 3, en artikel 54, leden 2 en 3, vastgestelde uitvoeringshandeling verschillende keuzemogelijkheden voor dergelijke voorschriften biedt. Die vermelding bevat de volledige tekst van de betreffende bepaling. In het geval van een of meer categorieen voor opplant bestemde planten, als bedoeld in artikel 37, lid 7, met betrekking tot door de EU gereguleerde niet-quarantaineorganismen, bevat die vermelding de volledige tekst van de voor de betrokken categorie toepasselijke keuzemogelijkheid.”;
-
15)aan artikel 81 wordt het volgende lid toegevoegd:
“3. De Commissie kan bij uitvoeringshandelingen de gevallen vaststellen waarin lid 1, punt a), van dit artikel niet van toepassing is op specifieke planten, plantaardige producten of andere materialen die door middel van op afstand gesloten overeenkomsten worden verkocht. Die uitvoeringshandelingen kunnen voorwaarden stellen aan de toepassing daarvan. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”;
-
16)aan artikel 88 worden de volgende alinea’s toegevoegd:
“De Commissie kan bij uitvoeringshandelingen bepalingen vaststellen:
-
a)ter bepaling van de planten, plantaardige producten en andere materialen die, in afwijking van de eerste alinea, binnen de Unie mogen worden vervoerd met een plantenpaspoort dat ermee verbonden is op een andere wijze dan via een fysieke bevestiging vanwege hun omvang, hun vorm of de wijze waarop zij worden verpakt, waardoor het aanbrengen ervan zeer moeilijk of onmogelijk is, en
-
b)die voorzien in regels zodat wordt gewaarborgd dat het desbetreffende plantenpaspoort, hoewel het niet wordt aangebracht, nog steeds verwijst naar de respectieve planten, plantaardige producten en andere materialen.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.”;
-
17)in artikel 94 wordt lid 2 vervangen door:
“2. In afwijking van de eerste alinea van lid 1 kunnen lidstaten besluiten een fytosanitair certificaat op de plaats van binnenkomst van de plant, het plantaardig product of het andere materiaal in kwestie op het grondgebied van de Unie te vervangen door:
-
a)een gewaarmerkte kopie van het originele fytosanitaire certificaat; die kopie wordt afgegeven door de bevoegde autoriteit en vergezelt de verplaatsing van de plant, het plantaardig product of het andere materiaal in kwestie tot het moment waarop het plantenpaspoort wordt afgegeven, of
-
b)de informatie in het in artikel 103 bedoelde elektronische kennisgevingssysteem, mits het elektronische fytosanitaire certificaat of een digitale kopie van het fytosanitaire certificaat in dat systeem toegankelijk is en, op verzoek van de bevoegde autoriteiten, beschikbaar wordt gesteld tijdens de verplaatsing van de plant, het plantaardig product of het andere materiaal in kwestie tot het moment waarop het plantenpaspoort wordt afgegeven.”;
-
18)in artikel 99 wordt lid 1 vervangen door:
“1. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 105 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen door het vastleggen van de gegevens die moeten worden opgenomen in de officiele verklaringen die specifiek zijn voor planten, plantaardige producten of andere materialen, uitgezonderd houten verpakkings-materiaal, als bewijs van de uitvoering van maatregelen die zijn vastgesteld op grond van artikel 28, lid 1 of 2, artikel 30, lid 1 of 3, artikel 41, lid 2 of 3, artikel 44, of artikel 54, lid 2 of 3.”;
-
19)in artikel 103 wordt de eerste alinea vervangen door:
“De Commissie voert een elektronisch systeem in voor het indienen van kennisgevingen en verslagen door de lidstaten.”;
-
20)in artikel 104, lid 1, wordt de inleidende zin vervangen door:
“De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen specifieke regels vaststellen voor het indienen van kennisgevingen bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2, artikel 11, artikel 17, lid 3, artikel 18, lid 6, artikel 19, leden 2 en 8, artikel 28, lid 7, artikel 29, lid 3, eerste alinea, artikel 30, lid 8, artikel 33, lid 1, artikel 37, lid 10, artikel 40, lid 4, artikel 41, lid 4, artikel 46, lid 4, artikel 49, lid 6, artikel 53, lid 4, artikel 54, lid 4, artikel 60, lid 2, artikel 77, lid 2, en artikel 95, lid 5. Die regels betreffen een of meer van de volgende elementen:”;
-
21)artikel 105 wordt als volgt gewijzigd:
-
a)aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:
“De in artikel 42, lid 1 bis, en artikel 42 bis, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 5 januari 2025. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen die verlenging verzet.”;
-
b)lid 3 wordt vervangen door:
“3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 6, lid 2, artikel 7, artikel 8, lid 5, artikel 19, lid 7, artikel 21, artikel 32, lid 5, artikel 34, lid 1, artikel 38, artikel 42, lid 1 bis, artikel 42 bis, lid 3, artikel 43, lid 2, artikel 46, lid 2, artikel 48, lid 5, artikel 51, artikel 65, lid 4, artikel 71, lid 4, artikel 76, lid 4, artikel 81, lid 2, artikel 83, lid 6, artikel 87, lid 4, artikel 89, lid 2, artikel 96, lid 2, artikel 98, lid 1, artikel 99, lid 1, artikel 100, lid 4, artikel 101, lid 5, en artikel 102, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beeindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.”;
-
c)lid 6 wordt vervangen door:
“6. Een op grond van artikel 6, lid 2, artikel 7, artikel 8, lid 5, artikel 19, lid 7, artikel 21, artikel 32, lid 5, artikel 34, lid 1, artikel 38, artikel 42, lid 1 bis, artikel 42 bis, lid 3, artikel 43, lid 2, artikel 46, lid 2, artikel 48, lid 5, artikel 51, artikel 65, lid 4, artikel 71, lid 4, artikel 76, lid 4, artikel 81, lid 2, artikel 83, lid 6, artikel 87, lid 4, artikel 89, lid 2, artikel 96, lid 2, artikel 98, lid 1, artikel 99, lid 1, artikel 100, lid 4, artikel 101, lid 5, en artikel 102, lid 6, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.
Artikel 2
Wijziging van Verordening (EU) 2017/625
In artikel 66 van Verordening (EU) 2017/625 wordt het volgende lid ingevoegd:
“5 bis. Planten, plantaardige producten of andere materialen waarop de in artikel 1, lid 2, punt g), bedoelde maatregelen van toepassing zijn en die de Unie binnenkomen als onderdeel van de persoonlijke bagage van passagiers of via postdiensten en bestemd zijn voor persoonlijke consumptie of persoonlijk gebruik, zijn vrijgesteld van de kennisgevings-verplichting die is vastgelegd in lid 5 van dit artikel, indien de niet-naleving betrekking heeft op het ontbreken van het fytosanitair certificaat of een andere officiele verklaring als bedoeld in artikel 99, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031. De bevoegde autoriteiten houden een register van die gevallen van niet-naleving bij en bezorgen de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten jaarlijks een verslag met een samenvatting van die gegevens. Dat verslag wordt ingediend via IMSOC.”.
Artikel 3
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 1, punt 14, is van toepassing met ingang van 6 juli 2026.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg, 27 november 2024.
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
-
R.METSOLA BOKA J.
ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/3115/oj
13/13
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.