Richtlijn 2025/2 - Wijziging van Richtlijn 2009/138/EG wat betreft evenredigheid, kwaliteit van het toezicht, rapportage, langetermijngarantiemaatregelen, macroprudentiële instrumenten, duurzaamheidsrisico’s, groepstoezicht en grensoverschrijdend toezicht

1.

Wettekst

NL

L-serie

HPublicatieblad

van de Europese Unie

2025/2

8.1.2025

RICHTLIJN (EU) 2025/2 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 27 november 2024

2.

tot wijziging van Richtlijn 2009/138/EG wat betreft evenredigheid, kwaliteit van het toezicht, rapportage, langetermijngarantiemaatregelen, macroprudentiele instrumenten, duurzaamheidsrisico's, groepstoezicht en grensoverschrijdend toezicht, en tot wijziging van de Richtlijnen 2002/87/EG en 2013/34/EU

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 53, lid 1, artikel 62 en artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comite (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Bij Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) zijn meer risicogebaseerde en meer geharmoniseerde prudentiele regels voor de verzekerings- en herverzekeringssector ingevoerd. Sommige bepalingen van die richtlijn zijn onderworpen aan herzieningsclausules. De toepassing van die richtlijn heeft in aanzienlijke mate bijgedragen tot de versterking van het financiele stelsel in de Unie en heeft verzekerings- en herverzekerings-ondernemingen beter bestand gemaakt tegen uiteenlopende risico’s. Hoewel die richtlijn zeer uitgebreid is, pakt zij niet alle vastgestelde gebreken bij verzekerings- en herverzekeringsondernemingen aan.
  • (2) 
    De COVID-19-pandemie heeft enorme sociaal-economische schade veroorzaakt, waardoor de economie van de Unie een duurzaam, inclusief en rechtvaardig herstel nodig heeft. Ook de economische en sociale gevolgen van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraine hebben nog steeds invloed. Dat heeft het werk aan de politieke prioriteiten van de Unie, met name de totstandbrenging van een economie die werkt voor de mensen en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal, nog urgenter gemaakt. De verzekerings- en herverzekeringssector kan voorzien in particuliere financieringsbronnen voor Europese bedrijven en kan de economie veerkrachtiger maken door bescherming te bieden tegen een breed scala aan risico’s. Met die tweeledige rol heeft de sector een groot potentieel om bij te dragen aan de verwezenlijking van de prioriteiten van de Unie.
  • (3) 
    Zoals werd benadrukt in de mededeling van de Commissie van 24 september 2020 “Een kapitaalmarktenunie ten dienste van mensen en ondernemingen”, is het van cruciaal belang institutionele beleggers, met name verzekeraars, te prikkelen om meer op lange termijn te beleggen teneinde re-equitisation in het bedrijfsleven te ondersteunen. Om de bijdrage van verzekeraars aan de financiering van het economisch herstel van de Unie te vergemakkelijken, moet het prudentiele kader worden aangepast om beter rekening te houden met het langetermijnkarakter van het verzekeringsbedrijf. Met name moet het bij de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste volgens de standaardformule gemakkelijker worden gemaakt om een gunstiger standaardparameter te gebruiken voor aandelenbeleggingen met een langetermijnperspectief, mits verzekerings- en herverzekeringsondernemingen voldoen aan deugdelijke en robuuste criteria die de bescherming van verzekeringnemers en de financiele stabiliteit waarborgen. Dergelijke criteria moeten ervoor zorgen dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in staat zijn om ook onder gespannen marktomstandigheden gedwongen verkoop van aandelen die bedoeld zijn om op lange termijn te worden aangehouden, te vermijden. Aangezien verzekerings- en herverzekeringsondernemingen over een breed scala aan risicobeheersinstrumenten beschikken om dergelijke gedwongen verkoop te voorkomen, moeten die criteria een dergelijke verscheidenheid erkennen en niet vereisen dat langetermijnbeleggingsactiva wettelijk of contractueel worden afgeschermd zodat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in aanmerking komen voor de gunstigere standaardparameter voor beleggingen in aandelen. Bovendien moet het management van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming zich door middel van schriftelijke beleidslijnen verbinden tot een 1 2

minimale houdperiode van de aandelen waarin de onderneming belegt en aantonen dat de onderneming in staat is die aandelen gedurende die houdperiode aan te houden.

  • (4) 
    Aanpassingen die beter rekening houden met het langetermijnkarakter van het verzekeringsbedrijf, kunnen leiden tot een toename van het vrij beschikbare kapitaal als gevolg van de verlaging van het solvabiliteitskapitaalvereiste. Wanneer dat het geval is, moeten verzekerings- en herverzekeringsondernemingen overwegen om vrijgekomen kapitaal niet te orienteren naar uitkeringen aan aandeelhouders of managementbonussen, maar ernaar streven het vrijgekomen kapitaal te orienteren naar productieve investeringen in de reele economie om het economisch herstel en de bredere beleidsdoelstellingen van de Unie te ondersteunen.
  • (5) 
    Verzekeraars en herverzekeraars hebben de vrijheid om overal ter wereld te beleggen en zijn niet beperkt tot de Unie. Investeringen in derde landen kunnen ook bevorderlijk zijn voor het algemene ontwikkelingsbeleid van de Unie of de lidstaten. Daarom moeten verzekerings- en herverzekeringsondernemingen ervoor zorgen dat hun beleggingsbeleid aansluit bij de doelstellingen van de actuele EU-lijst van jurisdicties die niet-cooperatief zijn op belastinggebied en van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (4) met betrekking tot derde landen met een hoog risico.
  • (6) 
    In haar mededeling van 11 december 2019 over de Europese Green Deal heeft de Commissie zich ertoe verbonden het beheer van klimaat- en milieurisico’s beter in het prudentiele kader van de Unie te integreren. De Europese Green Deal is de nieuwe groeistrategie van de Unie, die tot doel heeft de Unie uiterlijk in 2050 om te vormen tot een moderne, hulpbronnenefficiente en concurrerende economie zonder netto-uitstoot van broeikasgassen. De Green Deal zal bijdragen aan de doelstelling een economie op te bouwen die werkt voor mensen, en de sociale markteconomie van de Unie te versterken, zodat die klaar is voor de toekomst en zorgt voor stabiliteit, banen, groei en investeringen. In haar voorstel van 4 maart 2020 voor een Europese klimaatwet heeft de Commissie voorgesteld de doelstelling van klimaatneutraliteit en klimaatveerkracht tussen nu en 2050 bindend te maken in de Unie. Dat voorstel is goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad, en het is op 29 juli 2021 in werking getreden (2). De ambitie van de Commissie om te zorgen voor mondiaal leiderschap van de Unie op de weg naar 2050 is herhaald in het strategisch prognoseverslag 2021, waarin de opbouw van veerkrachtige en toekomstbestendige economische en financiele systemen als een strategisch actiegebied wordt aangemerkt.
  • (7) 
    Het EU-kader voor duurzame financiering zal een belangrijke rol spelen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal, en de milieuregelgeving moet worden aangevuld met een duurzaam financieel kader dat financiering kanaliseert naar investeringen die de blootstelling aan klimaat- en milieurisico’s verminderen. In haar mededeling van 6 juli 2021 getiteld “Strategie voor de financiering van de transitie naar een duurzame economie” heeft de Commissie toegezegd wijzigingen van Richtlijn 2009/138/EG voor te stellen om duurzaamheidsrisico’s consequent in het risicobeheer van verzekeraars op te nemen door een analyse van klimaatveranderingsscenario’s door verzekeraars verplicht te stellen.
  • (8) 
    Recent zijn een aantal wetgevingsvoorstellen gedaan en aangenomen ter verbetering van de veerkracht en die bijdragen aan duurzaamheid, met name in verband met duurzaamheidsrapportage, waaronder Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad (6), Richtlijn (EU) 2022/2464van het Europees Parlement en de Raad (7) en een richtlijn inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1973, die allemaal invloed hebben op de verzekerings- en herverzekeringssector.
  • (9) 
    De verdere integratie van de interne verzekeringsmarkt van de Unie is een belangrijke doelstelling van deze wijzigingsrichtlijn. De integratie van de interne verzekeringsmarkt vergroot de concurrentie en de beschikbaarheid van verzekeringsproducten in alle lidstaten ten voordele van bedrijven en consumenten. Tekortkomingen in de interne verzekeringsmarkt van de Unie sinds de toepassing van Richtlijn 2009/138/EG benadrukken de noodzaak van meer consistentie en convergentie van het toezicht in de hele Unie. Het toezicht op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die actief zijn in het kader van de vrijheid om diensten te verrichten of het recht van vestiging, moet verder worden verbeterd zonder afbreuk te doen aan de doelstelling van verdere integratie van de interne verzekeringsmarkt, teneinde consistente consumentenbescherming en eerlijke concurrentie op de hele interne markt te waarborgen.
  • (4) 
    Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiele stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
  • (2
    Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
  • (6) 
    Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financieledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).
  • (7) 
    Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 537/2014, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2006/43/EG en Richtlijn 2013/34/EU, met betrekking tot duurzaamheidsrapporte-ring door ondernemingen (PB L 322 van 16.12.2022, blz. 15).
  • (10) 
    Richtlijn 2009/138/EG sluit bepaalde ondernemingen van het toepassingsgebied uit vanwege hun omvang. Na de eerste jaren van toepassing van Richtlijn 2009/138/EG en om ervoor te zorgen dat die niet ten onrechte van toepassing is op ondernemingen van beperkte omvang, is het passend die uitsluitingen te herzien door die drempels te verhogen, zodat kleine ondernemingen die aan bepaalde voorwaarden voldoen, niet onder die richtlijn vallen. Zoals reeds het geval is voor verzekeringsondernemingen die van het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/138/EG uitgesloten zijn, moeten verzekeringsondernemingen die voordeel hebben van zulke verhoogde drempels kunnen kiezen of zij een vergunning uit hoofde van die richtlijn behouden of aanvragen teneinde de voordelen van die vergunning te genieten; daarnaast moet het mogelijk zijn voor lidstaten om verzekeringsondernemingen die van het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/138/EG uitgesloten zijn, te onderwerpen aan bepalingen die vergelijkbaar met of identiek zijn aan de bepalingen van die richtlijn.
  • (11) 
    Richtlijn 2009/138/EG is niet van toepassing op een hulpverleningsactiviteit waarbij aan de voorwaarden van artikel 6, lid 1, van die richtlijn is voldaan. De eerste voorwaarde luidt dat de hulp betrekking heeft op ongevallen met of defecten aan een wegvoertuig die zich voordoen op het grondgebied van de lidstaat van de verlener van de dekking. Die bepaling zou kunnen impliceren dat verleners van hulp aan wegvoertuigen bij een ongeval of defect dat zich net over de grens voordoet, een vergunning als verzekeraar moeten hebben, wat de hulp onnodig zou kunnen verstoren. Om die reden is het passend die voorwaarde te herzien. De voorwaarde van artikel 6, lid 1, punt a), van Richtlijn 2009/138/EG moet dus worden uitgebreid tot ongevallen met of defecten aan een wegvoertuig die zich incidenteel in een buurland van de lidstaat van de verlener van de dekking kunnen voordoen.
  • (12) 
    Informatie over aanvragen voor een vergunning om in een lidstaat actief te worden en de resultaten van de beoordeling van dergelijke aanvragen kunnen essentiele informatie opleveren voor de beoordeling van aanvragen in andere lidstaten. Daarom moet de betrokken toezichthoudende autoriteit door de aanvrager in kennis worden gesteld van eerdere weigeringen of intrekkingen van aanvragen voor een vergunning in een andere lidstaat.
  • (13) 
    Voordat een vergunning wordt verleend aan een verzekerings- of herverzekeringsonderneming die een dochteronderneming is van een in een andere lidstaat gevestigde onderneming of die onder zeggenschap zal staan van dezelfde natuurlijke of rechtspersoon als een andere verzekerings- of herverzekeringsonderneming die in een andere lidstaat is gevestigd, moet de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat die de vergunning verleent, overleg plegen met de toezichthoudende autoriteiten van alle betrokken lidstaten. Doordat verzekeringsgroepen steeds actiever worden in verschillende lidstaten, is het noodzakelijk te zorgen voor een meer geharmoniseerde toepassing van het Unierecht en voor een betere uitwisseling van informatie tussen toezichthoudende autoriteiten, met name voordat vergunningen worden verleend. Wanneer meerdere toezichthoudende autoriteiten moeten worden geraadpleegd, moet elke betrokken toezichthoudende autoriteit derhalve de mogelijkheid hebben de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waar de vergunningsprocedure voor een nieuw op te richten verzekerings- of herverzekeringsonderneming van de groep gaande is, te vragen om een gezamenlijke beoordeling van een vergunningsaanvraag. Het besluit tot verlening van de vergunning blijft de bevoegdheid van de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst waar de betrokken onderneming een vergunning aanvraagt. Bij dat besluit moeten evenwel de resultaten van de gezamenlijke beoordeling in overweging worden genomen.
  • (14) 
    Richtlijn 2009/138/EG moet worden toegepast overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel. Ter bevordering van een evenredige toepassing van de richtlijn op ondernemingen die kleiner en minder complex zijn dan de gemiddelde onderneming, en om onevenredig belastende vereisten voor hen te vermijden, moeten er risicogebaseerde criteria worden vastgesteld waarmee zij kunnen worden geidentificeerd.
  • (15) 
    Ondernemingen die aan de risicogebaseerde criteria voldoen, moeten overeenkomstig een eenvoudige kennisge-vingsprocedure als kleine en niet-complexe ondernemingen kunnen worden ingedeeld. Indien de toezichthoudende autoriteit binnen een beperkte periode na die kennisgeving geen bezwaar maakt tegen de indeling om naar behoren gemotiveerde redenen die verband houden met de beoordeling van de relevante criteria, moet die onderneming als een kleine en niet-complexe onderneming worden ingedeeld. Zodra een onderneming als een kleine en niet-complexe onderneming wordt ingedeeld, moet zij in beginsel automatisch profiteren van vastgestelde evenredigheidsmaatregelen inzake rapportage, openbaarmaking, governance, herziening van schriftelijke beleids-lijnen, berekening van technische voorzieningen, beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit, en plannen voor het beheer van het liquiditeitsrisico.
  • (16) 
    In afwijking van de automatische toepassing van evenredigheidsmaatregelen moeten toezichthoudende autoriteiten, wanneer zij zich ernstige zorgen maken over het risicoprofiel van een individuele kleine en niet-complexe onderneming, bevoegd zijn die onderneming te verplichten een of meer evenredigheidsmaatregelen niet toe te passen. Van die bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt wanneer zij constateren dat het solvabiliteitskapitaal-vereiste niet wordt nageleefd, wanneer er een risico van niet-naleving bestaat, wanneer het risicoprofiel van een onderneming wezenlijk verandert, of wanneer het governancesysteem van een onderneming ondoeltreffend is.
  • (17) 
    Het is passend dat er ook evenredigheidsmaatregelen beschikbaar zijn voor ondernemingen die niet als kleine en niet-complexe ondernemingen zijn ingedeeld, maar waarvoor sommige vereisten van Richtlijn 2009/138/EG te duur en te complex zijn gezien de risico’s die aan de bedrijfsactiviteiten van dergelijke ondernemingen verbonden zijn. Die ondernemingen moeten in staat worden gesteld om op basis van een analyse per geval en na voorafgaande toestemming van hun toezichthoudende autoriteiten gebruik te maken van evenredigheidsmaatregelen.
  • (18) 
    Een correcte toepassing van het evenredigheidsbeginsel is cruciaal om buitensporige lasten voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen te voorkomen. Om die reden moeten verzekerings- en herverzekeringsonder-nemingen alleen wanneer zich een wijziging voordoet in het bereik van de door hen toegepaste evenredigheids-maatregelen jaarlijks informatie verstrekken aan hun toezichthoudende autoriteiten.
  • (19) 
    Verzekeringscaptives en herverzekeringscaptives die uitsluitend risico’s dekken van de industriele of commerciele groep waartoe zij behoren, hebben een bijzonder risicoprofiel waarmee rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van bepaalde vereisten, met name inzake de beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit, openbaarmakingen en de bijbehorende bevoegdheidsdelegaties aan de Commissie om nadere regels vast te stellen met betrekking tot dergelijke vereisten. Bovendien moeten verzekeringscaptives en herverzekeringscaptives ook kunnen profiteren van evenredigheidsmaatregelen wanneer zij als kleine en niet-complexe ondernemingen zijn ingedeeld.
  • (20) 
    Het is belangrijk dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen een gezonde financiele positie behouden. Daartoe voorziet Richtlijn 2009/138/EG in financieel toezicht op de solvabiliteit van een onderneming, de vorming van technische voorzieningen, de activa en het in aanmerking komend eigen vermogen. Het governancesysteem van een onderneming is echter ook belangrijk om ervoor te zorgen dat de onderneming financieel gezond blijft. Daartoe moet van de toezichthoudende autoriteiten worden verlangd dat zij het governancesysteem regelmatig evalueren in het kader van hun financieel toezicht op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen.
  • (21) 
    Toezichthoudende autoriteiten moeten het recht hebben om van elke onder toezicht staande verzekerings- en herverzekeringsonderneming en haar groep ten minste om de drie jaar een periodiek beschrijvend verslag met informatie over de bedrijfsactiviteiten en de prestaties, het governancesysteem, het risicoprofiel, het kapitaalbeheer en andere relevante informatie voor solvabiliteitsdoeleinden te ontvangen. Om dat rapportagevereiste voor verzekerings- en herverzekeringsgroepen te vereenvoudigen, moet het onder bepaalde voorwaarden mogelijk zijn de informatie van het periodieke toezichtsverslag met betrekking tot de groep en haar dochterondernemingen op geaggregeerde wijze voor de hele groep in te dienen.
  • (22) 
    Er moet voor worden gezorgd dat kleine en niet-complexe ondernemingen voorrang krijgen wanneer toezichthouders vrijstellingen en beperkingen inzake de rapportage verlenen. Voor dat soort entiteiten moet het kennisgevingsproces dat van toepassing is op de indeling als kleine en niet-complexe onderneming, ervoor zorgen dat er voldoende zekerheid is met betrekking tot het gebruik van vrijstellingen en beperkingen inzake de rapportage.
  • (23) 
    De rapportage- en openbaarmakingstermijnen moeten duidelijk worden vastgelegd in Richtlijn 2009/138/EG. Er moet echter worden erkend dat uitzonderlijke omstandigheden, te weten noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, natuurrampen en andere extreme gebeurtenissen, het voor verzekerings- en herverzekerings-ondernemingen onmogelijk zouden kunnen maken om dergelijke verslagen en openbaarmakingen binnen de vastgestelde termijnen in te dienen. Daarom moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om onder dergelijke omstandigheden de termijnen te verlengen, na raadpleging van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen — Eiopa), die bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (8) is opgericht.
  • (24) 
    Richtlijn 2009/138/EG bepaalt dat toezichthoudende autoriteiten moeten beoordelen of een nieuwe persoon die wordt aangesteld om een verzekerings- of herverzekeringsonderneming te besturen of een sleutelfunctie te vervullen, deskundig en betrouwbaar is. Personen die de onderneming besturen of een sleutelfunctie vervullen, moeten echter continu deskundig en betrouwbaar zijn. In geval van niet-naleving van de deskundigheids- en betrouwbaarheids-vereisten moeten de toezichthoudende autoriteiten de bevoegdheid hebben om maatregelen te nemen, zoals, indien passend, het verwijderen van de betrokken persoon uit de betrokken functie.
  • (25) 
    Aangezien verzekeringsactiviteiten risico’s voor de financiele stabiliteit kunnen veroorzaken of versterken, moeten verzekerings- en herverzekeringsondernemingen macroprudentiele overwegingen en analyses meenemen in hun verzekerings-, beleggings- en risicobeheeractiviteiten. Dat kan onder meer inhouden dat rekening wordt gehouden met het potentiele gedrag van andere marktdeelnemers, macro-economische risico’s, zoals een neergang van de
  • (8) 
    Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese

toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).

kredietcyclus of een verminderde marktliquiditeit, of buitensporige concentraties op marktniveau in bepaalde soorten activa, tegenpartijen of sectoren.

  • (26) 
    Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen moeten op verzoek van de toezichthoudende autoriteit bij hun beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit rekening houden met alle relevante macroprudentiele informatie die door de toezichthoudende autoriteiten is verstrekt. Voor een consistente toepassing van de aanvullende macroprudentiele maatregelen moet de Eiopa een ontwerp van technische reguleringsnormen opstellen tot nadere bepaling van de criteria die door de toezichthoudende autoriteiten in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen op welke ondernemingen de maatregelen van toepassing zijn. De toezichthoudende autoriteiten moeten de resultaten van de beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit van verzekerings- en herverzekeringsonder-nemingen binnen hun rechtsgebied die wordt verzocht rekening te houden met macroprudentiele overwegingen, analyseren en aggregeren en aan verzekerings- en herverzekeringsondernemingen input verstrekken over de elementen die in hun toekomstige beoordelingen van het eigen risico en de solvabiliteit in aanmerking moeten worden genomen, met name wat macroprudentiele risico’s betreft. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat, wanneer zij een autoriteit of instantie met een macroprudentieel mandaat belasten, de resultaten en de bevindingen van macroprudentiele beoordelingen door toezichthoudende autoriteiten worden gedeeld met die macroprudentiele autoriteit.
  • (27) 
    In overeenstemming met de in 2011 door de International Association of Insurance Supervisors vastgestelde Insurance Core Principles moeten de nationale toezichthoudende autoriteiten de markt- en financiele ontwikkelingen die van invloed zouden kunnen zijn op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen of verzekerings- en herverzekeringsmarkten, identificeren, monitoren en analyseren en die informatie gebruiken bij het toezicht op individuele verzekerings- of herverzekeringsondernemingen. Bij de uitvoering van die taken moeten toezicht-houdende autoriteiten zo nodig gebruikmaken van informatie en inzichten van andere toezichthoudende autoriteiten.
  • (28) 
    Instanties of autoriteiten met een macroprudentieel mandaat zijn belast met het macroprudentiele beleid voor hun nationale verzekerings- en herverzekeringsmarkt. Het macroprudentiele beleid kan worden gevoerd door de toezichthoudende autoriteit of door een andere autoriteit of instantie die daarmee is belast.
  • (29) 
    Goede coordinatie tussen toezichthoudende autoriteiten en de relevante instanties en autoriteiten met een macroprudentieel mandaat is belangrijk voor het identificeren, monitoren en analyseren van mogelijke risico’s voor de stabiliteit van het financiele stelsel die van invloed zouden kunnen zijn op verzekerings- en herverzekerings-ondernemingen, en voor het nemen van maatregelen om die risico’s doeltreffend en adequaat aan te pakken. Bij de samenwerking tussen autoriteiten moet ook worden getracht elke vorm van overlappend of inconsistent optreden te vermijden.
  • (30) 
    De uitwisseling van informatie tussen toezichthoudende autoriteiten en belastingautoriteiten mag niet worden verhinderd. Die informatie-uitwisseling moet in overeenstemming zijn met het nationale recht, en informatie die afkomstig is van een andere lidstaat, mag alleen worden bekendgemaakt met de uitdrukkelijke toestemming van de autoriteit die de informatie heeft verstrekt.
  • (31) 
    Volgens Richtlijn 2009/138/EG moeten verzekerings- en herverzekeringsondernemingen als integrerend deel van hun bedrijfsstrategie een periodieke beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit hebben. Sommige risico’s, zoals klimaatveranderingsrisico’s, zijn moeilijk te kwantificeren of ontstaan over een periode die langer is dan de voor de kalibratie van het solvabiliteitskapitaalvereiste gebruikte periode. Die risico’s kunnen beter in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit. Indien verzekerings- en herverzekeringsondernemingen op materiele wijze zijn blootgesteld aan klimaatveranderingsrisico’s, moeten zij ertoe worden verplicht binnen passende tussenpozen en als onderdeel van de beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit, analyses van het effect van langetermijnrisicoscenario’s met betrekking tot klimaatverandering op hun bedrijf uit te voeren. Dergelijke analyses moeten in verhouding staan tot de aard, omvang en complexiteit van de risico’s die inherent zijn aan de bedrijfsactiviteiten van de ondernemingen. Hoewel de beoordeling van de materialiteit van de blootstelling aan klimaatveranderingsrisico’ voor alle verzekerings- en herverzekeringsonder-nemingen verplicht moet zijn, mogen met name analyses van langetermijnklimaatveranderingsscenario’s niet verplicht zijn voor kleine en niet-complexe ondernemingen.
  • (32) 
    Ondernemingen moeten specifieke plannen ontwikkelen en monitoren om de financiele risico’s die voortvloeien uit duurzaamheidsfactoren aan te pakken. Wanneer een groep verplicht is een dergelijk plan op groepsniveau op te stellen, moet ervoor worden gezorgd dat van de verplichting om plannen op individueel niveau op te stellen, wordt afgezien voor verzekerings- en herverzekeringsdochterondernemingen van de groep indien alle relevante aspecten van die dochterondernemingen in het plan op groepsniveau tot uiting komen.
  • (33) 
    Volgens Richtlijn 2009/138/EG moet ten minste eenmaal per jaar essentiele informatie worden openbaar gemaakt via het verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand. Dat rapport is gericht tot verzekeringnemers en begunstigden enerzijds en analisten en andere marktprofessionals anderzijds. Om rekening te houden met de behoeften en verwachtingen van die twee verschillende groepen, moet de inhoud van het rapport in twee delen worden opgesplitst. Het eerste deel, dat voornamelijk gericht is tot verzekeringnemers en begunstigden, moet de essentiele informatie bevatten over het bedrijf, de prestaties, het kapitaalbeheer en het risicoprofiel. Het tweede deel, dat gericht is tot marktprofessionals, moet gedetailleerde informatie bevatten over het bedrijf en het governance-systeem, specifieke informatie over technische voorzieningen en andere verplichtingen, de solvabiliteitspositie en andere gegevens die relevant zijn voor gespecialiseerde analisten.
  • (34) 
    Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen kunnen de relevante risicovrije rentetermijnstructuur na goedkeuring door de toezichthouder aanpassen voor de berekening van de beste schatting in overeenstemming met de fluctuaties van hun activaspreads (“matchingopslag”) of in overeenstemming met de gemiddelde spreadfluctuatie van activa die door verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in een bepaalde munteenheid of een bepaald land worden aangehouden (“volatiliteitsaanpassing”). Het tot verzekeringnemers en begunstigden gerichte deel van het verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand mag alleen de informatie bevatten die naar verwachting relevant zal zijn voor de besluitvorming van een gemiddelde verzekeringnemer of begunstigde. Hoewel verzekerings- en herverzekeringsondernemingen het effect van het niet-toepassen van de matchingopslag, de volatiliteitsaanpassing en de overgangsmaatregelen ten aanzien van risicovrije rentevoeten en technische voorzieningen op hun financiele positie openbaar moeten maken, mag ervan worden uitgegaan dat die openbaarmaking voor de besluitvorming van de gemiddelde verzekeringnemer of begunstigde niet relevant is. Een dergelijke openbaarmaking moet daarom worden opgenomen in het deel van het verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand dat gericht is tot marktprofessionals en niet in het deel dat gericht is tot verzekeringnemers en begunstigden.
  • (35) 
    Openbaarmakingsvereisten mogen niet buitensporig belastend zijn voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen. Daarom moeten in Richtlijn 2009/138/EG enkele vereenvoudigingen en evenredigheidsmaatregelen worden opgenomen, die evenwel de leesbaarheid van de door de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen verstrekte gegevens niet in gevaar mogen brengen. Voorts moet Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (9) worden gewijzigd zodat kleine en niet-complexe ondernemingen hun duurzaamheidsrapportage kunnen beperken overeenkomstig de in die richtlijn vastgestelde vereenvoudigde standaarden voor duur-zaamheidsrapportage voor kleine en middelgrote ondernemingen.
  • (36) 
    Om de grootst mogelijke nauwkeurigheid van de openbaar gemaakte informatie te waarborgen, moeten sommige elementen van het verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand aan een audit worden onderworpen. Die auditplicht moet ten minste betrekking hebben op de balans, die wordt beoordeeld aan de hand van de waarderingscriteria van Richtlijn 2009/138/EG.
  • (37) 
    Aangezien kleine en niet-complexe ondernemingen naar verwachting niet relevant zullen zijn voor de financiele stabiliteit van de Unie, is het passend ten aanzien van dergelijke ondernemingen te voorzien in een vrijstelling van de verplichting om het verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand aan een audit te onderwerpen. Evenzo is het passend verzekeringscaptives en herverzekeringscaptives gezien hun bijzondere risicoprofiel en specifieke kenmerken geen auditplicht op te leggen. Voor lidstaten die reeds een auditplicht opleggen ten aanzien van alle ondernemingen of ten aanzien van andere elementen van het verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand dan de balans, moet het echter mogelijk zijn om die verplichtingen te blijven opleggen.
  • (38) 
    Erkend moet worden dat de auditplicht weliswaar nuttig is, maar voor elke onderneming wel een extra last zou betekenen. De jaarlijkse rapportage- en openbaarmakingstermijnen voor verzekerings- en herverzekeringsonder-nemingen en verzekerings- en herverzekeringsgroepen moeten derhalve worden verlengd om hun voldoende tijd te geven om gecontroleerde rapporten over te leggen.
  • (39) 
    In de richtsnoeren van de Eiopa inzake rapportage ten behoeve van de financiele stabiliteit zijn reeds criteria vastgelegd om te bepalen welke verzekerings- en herverzekeringsondernemingen relevant zijn voor de stabiliteit van de financiele stelsels in de Unie.
  • (40) 
    Er moet voor worden gezorgd dat de methoden voor de berekening van technische voorzieningen van overeenkomsten met opties en garanties in verhouding staan tot de aard, omvang en complexiteit van de risico’s van de verzekeraar. In dat verband moeten er enkele vereenvoudigingen worden aangebracht.
  • (41) 
    De kapitaalkosten moeten worden verlaagd ten opzichte van het niveau dat is vastgesteld bij de vaststelling van Richtlijn 2009/138/EG en de op grond van die richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen, met behoud van een voldoende niveau van voorzichtigheid en bescherming van verzekeringnemers. Bovendien moet bij de berekening van de risicomarge rekening worden gehouden met de tijdsafhankelijkheid van risico’s en moet het bedrag van de
  • (9) 
    Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiele overzichten,

geconsolideerde financiele overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EeG van de Raad (Pb L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

risicomarge, met name voor langetermijnverplichtingen, worden verlaagd, waardoor de risicomarge minder gevoelig wordt voor rentewijzigingen. Daarom moet een exponentieel en tijdsafhankelijk element worden ingevoerd.

  • (42) 
    Richtlijn 2009/138/EG vereist dat het bedrag aan in aanmerking komend eigen vermogen dat nodig is om de verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen te ondersteunen, wordt bepaald met het oog op de berekening van de risicomarge en dat het kapitaalkostenpercentage (Cost-of-Capital rate) gelijk is aan de opslag op de relevante risicovrije rentevoet die een verzekerings- of herverzekeringsonderneming die een bedrag aan in aanmerking komend eigen vermogen aanhoudt, zou betalen. Richtlijn 2009/138/EG vereist ook dat het kapitaalkostenpercentage periodiek wordt geevalueerd. Daartoe moeten de evaluaties ervoor zorgen dat het kapitaalkostenpercentage risicogebaseerd blijft en niet meer dan 5 % bedraagt.
  • (43) 
    Bij de bepaling van de relevante risicovrije rentetermijnstructuur moet het gebruik van informatie die van relevante financiele instrumenten afkomstig is, worden afgewogen tegen het vermogen van verzekerings- en herverzeke-ringsondernemingen om van financiele instrumenten afgeleide rentevoeten af te dekken. Het kan met name voorkomen dat kleinere verzekerings- en herverzekeringsondernemingen niet de capaciteit hebben om het renterisico af te dekken met andere instrumenten dan obligaties, leningen of soortgelijke activa met vaste kasstromen. De relevante risicovrije rentetermijnstructuur moet derhalve worden geextrapoleerd voor looptijden waarbij de markten voor obligaties niet langer diep, liquide en transparant zijn. De extrapolatiemethode moet echter gebruikmaken van informatie die afkomstig is van andere relevante financiele instrumenten dan obligaties, wanneer dergelijke informatie beschikbaar is van diepe, liquide en transparante markten voor looptijden waarbij de obligatiemarkten niet langer diep, liquide en transparant zijn. Om de zekerheid en de geharmoniseerde toepassing te waarborgen en er tevens voor te zorgen dat er tijdig kan worden gereageerd op veranderingen in marktomstan-digheden, moet de Commissie gedelegeerde handelingen vaststellen om te specificeren hoe de nieuwe extrapolatiemethode moet worden toegepast. In het licht van de huidige marktomstandigheden moet het uitgangspunt voor de extrapolatie van de euro op de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn op hetzelfde niveau blijven als op 31 december 2023, namelijk met een looptijd van twintig jaar.
  • (44) 
    De bepaling van de relevante risicovrije rentetermijnstructuur heeft aanzienlijke gevolgen voor de solvabiliteits-positie, met name voor levensverzekeringsondernemingen met langetermijnverplichtingen. Om verstoring van het bestaande verzekeringsbedrijf te voorkomen en een soepele overgang naar de nieuwe extrapolatiemethode mogelijk te maken, moet worden voorzien in een mechanisme voor geleidelijke invoering. Dat mechanisme voor geleidelijke invoering moet erop gericht zijn verstoring van de markt te voorkomen en een transparant pad te bieden naar de uiteindelijke extrapolatiemethode.
  • (45) 
    Richtlijn 2009/138/EG voorziet in een volatiliteitsaanpassing die het effect van overdreven obligatiespreads moet beperken en gebaseerd is op referentieportefeuilles voor de betrokken munteenheden van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en, in het geval van de euro, op referentieportefeuilles voor nationale verzekeringsmarkten. Het gebruik van een uniforme volatiliteitsaanpassing voor hele munteenheden of landen kan leiden tot voordelen die verder gaan dan een beperking van overdreven obligatiespreads, met name wanneer de gevoeligheid van de relevante activa van die verzekerings- en herverzekeringsondernemingen voor veranderingen in kredietspreads lager is dan de gevoeligheid van de relevante beste schatting voor veranderingen in de rentevoeten. Om dergelijke buitensporige voordelen van de volatiliteitsaanpassing te voorkomen, moet de volatiliteitsaanpassing door de toezichthouder worden goedgekeurd en moet bij de berekening rekening worden gehouden met ondernemingsspecifieke kenmerken met betrekking tot de spreadgevoeligheid van activa en de rentegevoeligheid van de beste schatting van technische voorzieningen. Bovendien moeten er als aanvullende waarborg minimumvoor-waarden voor het gebruik van de volatiliteitsaanpassing worden ingevoerd. De lidstaten, waarvan sommige het gebruik van de volatiliteitsaanpassing nu reeds aan goedkeuring door de toezichthouder onderwerpen, moeten over de extra mogelijkheid beschikken om middels een beoordeling de goedkeuringsvoorwaarden af te zetten tegen de aannames die ten grondslag aan de volatiliteitsaanpassing liggen. In het licht van de aanvullende waarborgen moet het verzekerings- en herverzekeringsondernemingen worden toegestaan om een groter aandeel tot 85 % van de voor risico’s gecorrigeerde spread afkomstig van de representatieve portefeuilles op te tellen bij de risicovrije basisrentetermijnstructuur.
  • (46) 
    Indien een verzekerings- of herverzekeringsonderneming belegt in schuldinstrumenten met een betere kredietkwaliteit dan de schuldinstrumenten die ter berekening van de volatiliteitsaanpassing in de representatieve portefeuille zijn opgenomen, kan het gebeuren dat als gevolg van toenemende obligatiespreads de volatiliteitsaan-passing het verlies aan eigen vermogen overcompenseert en tot buitensporige volatiliteit van het eigen vermogen leidt. Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen moeten in dergelijke gevallen ter compensatie van die kunstmatige volatiliteit kunnen verzoeken om een wijziging van de volatiliteitsaanpassing waarin rekening wordt gehouden met informatie over de specifieke beleggingen van de onderneming in schuldinstrumenten.
  • (47) 
    Richtlijn 2009/138/EG voorziet in een landcomponent in de volatiliteitsaanpassing die tot doel heeft overdreven obligatiespreads in een specifiek land te beperken. De activering van de landcomponent is echter gebaseerd op een absolute drempel en een relatieve drempel met betrekking tot de voor risico’s gecorrigeerde spread van het land, wat

tot klifeffecten kan leiden en zo de volatiliteit van het eigen vermogen van verzekerings- en herverzekeringsonder-nemingen kan vergroten. Om ervoor te zorgen dat overdreven obligatiespreads in een specifieke lidstaat die de euro als munt heeft, effectief worden beperkt, moet de landcomponent worden vervangen door een macrocomponent die wordt berekend op basis van de verschillen tussen de voor risico’s gecorrigeerde spread voor de euro en de voor risico’s gecorrigeerde spread voor het land. Om klifeffecten te voorkomen, moet bij de berekening discontinuiteit met betrekking tot de inputparameters worden vermeden.

  • (48) 
    Om rekening te houden met ontwikkelingen in de beleggingspraktijken van verzekerings- en herverzekerings-ondernemingen, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen met criteria om te bepalen welke activa in aanmerking komen om in de toegewezen activaportefeuille te worden opgenomen wanneer de aard van de activa kan leiden tot uiteenlopende praktijken met betrekking tot de criteria voor de toepassing en de berekening van de matchingopslag.
  • (49) 
    Om ervoor te zorgen dat alle verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die de volatiliteitsaanpassing berekenen op dezelfde wijze worden behandeld, of om rekening te houden met marktontwikkelingen, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van de berekening van ondernemingsspecifieke elementen van de volatiliteitsaanpassing. Voor andere valuta’s dan de euro moet bij de berekening van valutaspecifieke elementen van de volatiliteitsaanpassing rekening worden gehouden met de mogelijkheid van kasstroommatching tussen paren gekoppelde valuta’s van lidstaten, waarbij dan het valutarisico op consistente wijze moet worden verminderd.
  • (50) 
    Voor de berekening van hun eigen vermogen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) kan aan instellingen die deel uitmaken van financiele conglomeraten die onder Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (11) vallen, toestemming worden verleend om hun aanzienlijke beleggingen in verzekerings- of herverzekeringsondernemingen niet af te trekken, mits aan bepaalde criteria wordt voldaan. De prudentiele regels voor verzekerings- of herverzekeringsondernemingen en kredietinstellingen moeten een passend gelijk speelveld voor door banken geleide en door verzekeraars geleide financiele groepen mogelijk maken. Daarom moeten verzekerings- en herverzekeringsondernemingen ook toestemming krijgen om deel-nemingen in kredietinstellingen en financiele instellingen niet af te trekken van hun in aanmerking komend eigen vermogen, onder vergelijkbare voorwaarden. Met name moet ofwel groepstoezicht overeenkomstig Richtlijn 2009/138/EG ofwel aanvullende toezicht overeenkomstig Richtlijn 2002/87/Eg van toepassing zijn op een groep die zowel de verzekerings- of herverzekeringsonderneming als de verbonden instelling omvat. Voorts moet de deelneming in de instelling voor de verzekerings- of herverzekeringsonderneming een aandelenbelegging van strategische aard zijn en moeten de toezichthoudende autoriteiten overtuigd zijn van het niveau van geintegreerd beheer, risicobeheer en interne controles met betrekking tot de entiteiten die onder het groepstoezicht of het aanvullende toezicht vallen.
  • (51) 
    De bestaande beperkingen op het niveau van de symmetrische aanpassing beperken het vermogen van die aanpassing om potentiele procyclische effecten van het financiele stelsel te verzachten en te voorkomen dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen door tijdelijke ongunstige bewegingen op de financiele markten, zoals die welke door de COVID-19-pandemie zijn veroorzaakt, ongepast worden gedwongen extra kapitaal bijeen te brengen of hun beleggingen te verkopen. Daarom moet de symmetrische aanpassing zodanig worden gewijzigd dat zij grotere wijzigingen van de standaard aandelenkapitaaleis mogelijk maakt en het effect van sterke stijgingen of dalingen op de aandelenmarkten verder verzacht.
  • (52) 
    Om de evenredigheid binnen de kwantitatieve vereisten te verbeteren, moeten verzekerings- en herverzekerings-ondernemingen de mogelijkheid krijgen om het kapitaalvereiste voor immateriele risico’s in de standaardformule voor een periode van ten hoogste drie jaar te berekenen met een vereenvoudigde benadering. Een dergelijke vereenvoudigde benadering moet ondernemingen in staat stellen het kapitaalvereiste voor een immaterieel risico te schatten op basis van een passende volumemaatstaf die in de loop van de tijd varieert. Die benadering moet gebaseerd zijn op gemeenschappelijke regels en onderworpen zijn aan gemeenschappelijke criteria voor de identificatie van immateriele risico’s.
  • (53) 
    Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die de matchingopslag gebruiken, moeten de toegewezen portefeuille van activa en verplichtingen gescheiden van andere delen van de bedrijfsactiviteiten aanmerken, organiseren en beheren en daarom is het hun niet toegestaan om risico’s elders in het bedrijf te dekken met de toegewezen activaportefeuille. Het gescheiden beheer van de portefeuille leidt echter niet tot een toename van de correlatie tussen de risico’s binnen die portefeuille en die binnen de rest van de onderneming. Daarom moeten
  • Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiele vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
  • Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1).

verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die de matchingopslag gebruiken, hun solvabiliteitskapitaalvereiste kunnen berekenen op basis van de aanname van volledige diversificatie tussen de activa en verplichtingen van de portefeuille en de rest van de onderneming, tenzij de activaportefeuilles die een overeenkomstige beste schatting van verzekerings- of herverzekeringsverplichtingen dekken, een afgezonderd fonds vormen.

  • (54) 
    Als gevolg van hetgeen de afgelopen jaren is waargenomen op de markten is de noodzaak ontstaan om de extreem lage en negatieve rentevoeten naar behoren weer te geven in het verzekeringstoezicht. Dat moet worden gerealiseerd door een herkalibratie van de ondermodule renterisico, om rekening te houden met het bestaan van een omgeving met een negatief rendement. Tegelijkertijd mag de te gebruiken methode niet leiden tot onrealistisch grote dalingen van het liquide gedeelte van de curve, wat kan worden vermeden door te voorzien in een expliciete ondergrens die een ondergrens van negatieve rentetarieven vertegenwoordigt. In overeenstemming met de dynamiek van de rentetarieven moet de Commissie ernaar streven een ondergrens in te voeren die termijnafhankelijk is in plaats van vlak, voor zover de beschikbare marktgegevens een robuuste risicogebaseerde kalibratie van een dergelijke langetermijnafhankelijkheid mogelijk maken.
  • (55) 
    De Commissie heeft alle bevoegdheidsdelegaties uit hoofde van Richtlijn 2009/138/EG gebundeld in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 van de Commissie (12). Die aanpak heeft goed gewerkt voor de uitvoering van die richtlijn en heeft het gemakkelijker gemaakt om de naleving van die gedelegeerde verordening te waarborgen. Daarom moet Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 van kracht blijven en moeten alle noodzakelijke wijzigingen in het kader van bestaande bevoegdheidsdelegaties en de uitvoering van nieuwe bevoegdheidsdelegaties uit hoofde van deze richtlijn uitsluitend als wijzigingshandelingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 worden doorgevoerd. Indien dergelijke wijzigingen in de toekomst moeten worden gebundeld in een of meer gedelegeerde wijzigingshandelingen, geeft de Commissie, overeenkomstig punt 31 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (13), bij de raadplegingen ter voorbereiding van die gedelegeerde handelingen ook aan welke bevoegdheidsdelegaties geacht worden wezenlijk verband te houden, en dient zij een objectieve motivering te verstrekken op basis van een wezenlijk verband tussen twee of meer bevoegdheidsdelegaties.
  • (56) 
    Het is belangrijk dat toezichthoudende autoriteiten in het kader van het toezichtsproces informatie kunnen vergelijken tussen de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen waarop zij toezicht houden. Geheel en gedeeltelijk interne modellen maken het mogelijk het individuele risico van een onderneming beter in beeld te brengen, en Richtlijn 2009/138/EG staat toe dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die gebruiken om kapitaalvereisten te bepalen zonder de beperkingen van de standaardformule. De toezichthoudende autoriteiten zouden ook profiteren van toegang tot ramingen van de solvabiliteitskapitaalvereisten die overeenkomstig de standaardformule zijn vastgesteld om vergelijkingen tussen ondernemingen te maken en vergelijkingen te maken voor een bepaalde onderneming in de loop van de tijd. Alle verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die een geheel of gedeeltelijk intern model gebruiken, moeten daarom regelmatig aan hun toezichthoudende autoriteiten een volgens de standaardformule bepaalde schatting van het solvabiliteitskapitaalvereiste rapporteren. Een dergelijke raming moet een passende weerspiegeling zijn van de methoden en onderliggende aannames van de standaardformule en zo een behoorlijke beoordeling door de toezichthouder mogelijk maken. Om buitensporige lasten voor ondernemingen bij het bepalen van de raming te vermijden, moeten zij gebruik kunnen maken van informatie die is afgeleid van de relevante vereenvoudigingen in de standaardformule die is vastgelegd in Richtlijn 2009/138/EG en in de op grond van die richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen daarvan. Indien een dergelijke vereenvoudigde benadering wordt gebruikt om de raming van het solvabiliteitskapitaalvereiste te bepalen, moeten de onderliggende aannames duidelijk worden toegelicht naar tevredenheid van de toezichthoudende autoriteiten.
  • (57) 
    Richtlijn 2009/138/EG biedt verzekerings- en herverzekeringsondernemingen de mogelijkheid om hun solvabili-teitskapitaalvereiste te berekenen met een intern model dat door de toezichthouder moet worden goedgekeurd. Wanneer een intern model wordt toegepast, belet die richtlijn niet dat een verzekerings- of herverzekeringson-derneming in haar interne model rekening houdt met het effect van kredietspreadbewegingen op de volatiliteitsaanpassing. Aangezien het gebruik van de volatiliteitsaanpassing kan leiden tot voordelen die verder gaan dan een beperking van overdreven obligatiespreads in de berekening van de beste schatting, kunnen dergelijke buitensporige voordelen ook de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste vertekenen wanneer in het interne model rekening wordt gehouden met het effect van kredietspreadbewegingen op de volatiliteitsaanpassing. Om een dergelijke vertekening te voorkomen, moet het solvabiliteitskapitaalvereiste van een ondergrens worden voorzien wanneer de toezichthoudende autoriteiten verzekerings- en herverzekeringsondernemingen toestaan in hun interne model rekening te houden met het effect van kredietspreadbewegingen op de volatiliteitsaanpassing, op een niveau waaronder zich naar verwachting voordelen voor het solvabiliteitskapitaalvereiste zouden voordoen die verder gaan dan een beperking van overdreven obligatiespreads.
  • Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 van de Commissie van 10 oktober 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 12 van 17.1.2015, blz. 1).
  • PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
  • (58) 
    Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen moeten worden gestimuleerd om veerkracht voor crisissituaties op te bouwen. Wanneer verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in hun interne model rekening houden met het effect van kredietspreadbewegingen op de volatiliteitsaanpassing, maar ook met het effect van kredietspread-bewegingen op de macrovolatiliteitsaanpassing, kan dat de prikkels voor het opbouwen van veerkracht voor crisissituaties ernstig ondermijnen. Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen moeten dus worden belet om in hun interne model rekening te houden met een macrovolatiliteitsaanpassing.
  • (59) 
    Toezichthoudende autoriteiten moeten met oog voor de aard, omvang en complexiteit van de risico’s in staat zijn relevante macroprudentiele informatie over de beleggingsstrategie van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen te verzamelen, die samen met andere relevante informatie uit andere marktbronnen te analyseren en in hun toezicht op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen een macroprudentieel perspectief op te nemen. Dat kan inhouden dat toezicht wordt gehouden op risico’s in verband met specifieke kredietcycli, economische neergang en collectief gedrag of kuddegedrag bij beleggingen.

(60)

Het is noodzakelijk om op doeltreffende wijze te reageren op verslechterende financiele posities van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen of op inbreuken op wettelijke voorschriften door die ondernemingen, en om escalatie van problemen te voorkomen. Toezichthoudende autoriteiten moeten daarom de bevoegdheid hebben om preventieve maatregelen op te leggen. Dergelijke bevoegdheden om preventieve maatregelen op te leggen, moeten echter in overeenstemming zijn met de interventieladder en met de toezichtsbevoegdheden waarin Richtlijn 2009/138/EG reeds voorziet voor soortgelijke omstandigheden, met inbegrip van de toezichtbevoegdheden waarin is voorzien in artikel 36 van die richtlijn. Dergelijke bevoegdheden om preventieve maatregelen op te leggen, mogen niet leiden tot een nieuwe, vooraf bepaalde trigger voor een interventie die voorafgaat aan het in titel I, hoofdstuk VI, afdeling 4, van die richtlijn bedoelde solvabiliteitskapitaalvereiste. Toezichthoudende autoriteiten moeten elke situatie afzonderlijk beoordelen en op basis van de omstandigheden, de situatie van de onderneming en hun eigen oordeel als toezichthouder besluiten over de noodzaak van preventieve maatregelen.

  • (61) 
    Richtlijn 2009/138/EG voorziet in de wederzijdse erkenning en handhaving in alle lidstaten van besluiten tot reorganisatie of liquidatie van verzekeringsondernemingen. Die richtlijn zorgt ervoor dat alle activa en passiva van de onderneming, ongeacht het land waarin die zich bevinden, in een enkele procedure in de lidstaat van herkomst worden behandeld en dat de schuldeisers in de lidstaten van ontvangst op dezelfde manier worden behandeld als de schuldeisers in de lidstaat van herkomst. Om tot een doeltreffende afwikkeling te komen, moeten de in Richtlijn 2009/138/EG neergelegde bepalingen inzake reorganisatie en liquidatie van toepassing zijn bij het gebruik van afwikkelingsinstrumenten, zowel wanneer die instrumenten op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen worden toegepast als wanneer die worden toegepast op andere entiteiten die onder de afwikkelingsregeling vallen. Die bepalingen moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.
  • (62) 
    Richtlijn 2009/138/EG voorziet in een verlenging van de herstelperiode in gevallen waarin van het solvabiliteits-kapitaalvereiste wordt afgeweken wanneer de Eiopa heeft verklaard dat er sprake is van uitzonderlijke ongunstige omstandigheden. Een dergelijke verklaring kan worden uitgebracht op verzoek van de nationale toezichthoudende autoriteiten, die voor het verzoek indien passend het bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad (14) opgerichte Europees Comite voor systeemrisico’s (ESRB) moeten raadplegen. De gedecentraliseerde raadpleging van het ESRB door de nationale toezichthoudende autoriteiten is minder efficient dan een gecentraliseerde raadpleging van het ESRB door de Eiopa. Ten behoeve van een efficient proces moet de Eiopa, en niet de nationale toezichthoudende autoriteiten, het ESRB raadplegen alvorens te verklaren dat er sprake is van uitzonderlijke ongunstige omstandigheden, voor zover de situatie een dergelijke voorafgaande raadpleging mogelijk maakt.
  • (63) 
    Richtlijn 2009/138/EG vereist dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen de betrokken toezichthoudende autoriteit onmiddellijk in kennis stellen wanneer zij constateren dat het minimumkapitaalvereiste niet wordt nageleefd, of dat er een risico van niet-naleving in de volgende drie maanden bestaat. Die richtlijn specificeert echter niet wanneer de niet-naleving van het minimumkapitaalvereiste of het risico van niet-naleving ervan in de volgende drie maanden kan worden geconstateerd, waardoor ondernemingen de kennisgeving aan de toezichthoudende autoriteiten kunnen uitstellen tot het einde van het betrokken kwartaal, wanneer de berekening van het formeel aan de toezichthoudende autoriteit te melden minimumkapitaalvereiste plaatsvindt. Om ervoor te zorgen dat toezichthoudende autoriteiten tijdig informatie ontvangen en de nodige maatregelen kunnen nemen, moet het voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen verplicht zijn de toezichthoudende autoriteiten onmiddellijk in kennis te stellen van de niet-naleving of een risico van niet-naleving van het minimumkapitaalvereiste, ook wanneer dat is geconstateerd op basis van schattingen of berekeningen tussen twee data van officiele berekeningen van het minimumkapitaalvereiste, in het betrokken kwartaal.
  • Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel

toezicht van de Europese Unie op het financiele stelsel en tot oprichting van een Europees Comite voor systeemrisico’s (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1).

  • (64) 
    De bescherming van de belangen van verzekerden is een algemene doelstelling van het prudentiele kader die in elke fase van het toezichtsproces door de toezichthoudende autoriteiten moet worden nagestreefd, ook in het geval van inbreuken of waarschijnlijke inbreuken op de vereisten door verzekerings- of herverzekeringsondernemingen die aanleiding zouden kunnen geven tot intrekking van de vergunning. Die doelstelling moet worden nagestreefd voor en na de intrekking van de vergunning, en er moet rekening worden gehouden met eventuele juridische gevolgen voor verzekerden die uit die intrekking zouden kunnen voortvloeien.
  • (65) 
    Toezichthoudende autoriteiten moeten de beschikking krijgen over instrumenten om het intreden van risico’s voor de financiele stabiliteit op de verzekeringsmarkten te voorkomen, procyclische gedragingen van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen te beperken en negatieve overloopeffecten binnen het financiele stelsel en naar de reele economie te verzachten.
  • (66) 
    Recente economische en financiele crises, met name de crisis als gevolg van de COVID-19-pandemie, hebben aangetoond dat een gezond liquiditeitsbeheer door verzekerings- en herverzekeringsondernemingen risico’s voor de stabiliteit van het financiele stelsel kan voorkomen. Om die reden moet het voor verzekerings- en herverzeke-ringsondernemingen verplicht zijn het liquiditeitsbeheer en de liquiditeitsplanning te versterken, vooral in de context van ongunstige situaties die een groot deel of het geheel van de verzekerings- en herverzekeringsmarkt treffen.
  • (67) 
    Indien verzekerings- en herverzekeringsondernemingen met een bijzonder kwetsbaar profiel, zoals ondernemingen met liquide verplichtingen, met niet-liquide activa, of met liquiditeitskwetsbaarheden die de algemene financiele stabiliteit kunnen aantasten, de situatie niet op passende wijze verhelpen, moeten de nationale toezichthoudende autoriteiten kunnen ingrijpen om de liquiditeitspositie van die ondernemingen te versterken.
  • (68) 
    Toezichthoudende autoriteiten moeten over de nodige bevoegdheden beschikken om de solvabiliteitspositie van specifieke verzekerings- of herverzekeringsondernemingen te vrijwaren in uitzonderlijke situaties zoals ongunstige economische of marktgebeurtenissen die een groot deel of het geheel van de verzekerings- en herverzekeringsmarkt treffen, teneinde verzekeringnemers te beschermen en de financiele stabiliteit te vrijwaren. Die bevoegdheden moeten de mogelijkheid omvatten om uitkeringen aan aandeelhouders en andere achtergestelde schuldeisers van een bepaalde verzekerings- of herverzekeringsonderneming te beperken of op te schorten voordat daadwerkelijk wordt afgeweken van het solvabiliteitskapitaalvereiste. Die bevoegdheden moeten per geval worden uitgeoefend en aan gemeenschappelijke risicogebaseerde criteria voldoen en mogen de werking van de interne markt niet ondermijnen.
  • (69) 
    Aangezien de beperking of opschorting van de uitkering van dividenden en andere bonussen gevolgen zou hebben — ook al zouden die slechts tijdelijk zijn — voor de rechten van aandeelhouders en andere achtergestelde schuldeisers, moeten de toezichthoudende autoriteiten bij het nemen van dergelijke maatregelen naar behoren rekening houden met het evenredigheidsbeginsel en het noodzakelijkheidsbeginsel. Toezichthoudende autoriteiten moeten er ook voor zorgen dat geen van de genomen maatregelen onevenredige nadelige gevolgen heeft voor het geheel of delen van het financiele stelsel in andere lidstaten of in de Unie als geheel. Met name mogen toezichthoudende autoriteiten kapitaaluitkeringen binnen een verzekerings- en herverzekeringsgroep alleen beperken in uitzonderlijke omstandigheden en wanneer dat naar behoren gerechtvaardigd is om de stabiliteit van de verzekerings- en herverzekeringsmarkt en van het financiele stelsel als geheel te vrijwaren.
  • (70) 
    In uitzonderlijke omstandigheden kunnen verzekeringsondernemingen aan aanzienlijke liquiditeitsrisico’s worden blootgesteld. Toezichthoudende autoriteiten moeten daarom bevoegd zijn om terugbetalingsrechten op levens-verzekeringspolissen van dergelijke ondernemingen die aanzienlijke liquiditeitsrisico’s lopen, tijdelijk voor korte duur en louter als uiterst redmiddel op te schorten. Een dergelijke uitzonderlijke maatregel moet worden ingezet ten behoud van de collectieve verzekeringnemersbescherming waarbij alle verzekeringnemers, dus ook eventuele indirect door dergelijke risico’s getroffen verzekeringnemers, bescherming genieten.
  • (71) 
    Recente gevallen van falende verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die grensoverschrijdend actief zijn, hebben duidelijk gemaakt dat de toezichthoudende autoriteiten beter moeten worden geinformeerd over de activiteiten van die ondernemingen. Daarom moeten verzekerings- en herverzekeringsondernemingen ertoe worden verplicht de toezichthoudende autoriteit van hun lidstaat van herkomst in kennis te stellen van alle materiele wijzigingen die gevolgen hebben voor hun risicoprofiel in verband met hun grensoverschrijdende verzekerings-activiteiten, en moet die informatie worden gedeeld met de toezichthoudende autoriteiten van de betrokken lidstaten van ontvangst.
  • (72) 
    Uit hoofde van Richtlijn 2009/138/EG is de Eiopa bevoegd om samenwerkingsplatformen op te zetten en te coordineren om de samenwerking tussen de betrokken toezichthoudende autoriteiten te intensiveren, indien een verzekerings- of herverzekeringsonderneming activiteiten verricht of voornemens is te verrichten die gebaseerd zijn op het vrij verrichten van diensten of het recht van vestiging. Gezien de complexiteit van de toezichtskwesties die binnen die platformen worden behandeld, slagen de toezichthoudende autoriteiten er in verschillende gevallen echter niet in het eens te worden over de aanpak van kwesties in verband met een verzekerings- of herverzekerings-onderneming die grensoverschrijdend actief is. Indien de bij de samenwerkingsplatformen betrokken toezicht-houdende autoriteiten geen overeenstemming kunnen bereiken over kwesties in verband met een verzekerings- of

herverzekeringsonderneming die grensoverschrijdend actief is, moet de Eiopa de bevoegdheid hebben het meningsverschil te schikken overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

  • (73) 
    De samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst die een vergunning aan een verzekerings- of herverzekeringsonderneming heeft verleend, en de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten waar die onderneming activiteiten ontplooit door bijkantoren te vestigen of diensten te verrichten, moet worden versterkt om potentiele problemen op het gebied van consumentenrechten beter te voorkomen en verzekeringnemers in de hele Unie beter te beschermen. Die nauwere samenwerking is met name van belang wanneer er sprake is van aanzienlijke grensoverschrijdende activiteiten, en moet de transparantie en de regelmatige verplichte uitwisseling van informatie tussen de betrokken toezichthoudende autoriteiten vergroten. Een dergelijke uitwisseling moet voldoende informatief zijn en alle relevante informatie omvatten die afkomstig is van de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst, met name wat betreft het resultaat van het toezichtsproces met betrekking tot de grensoverschrijdende activiteit en de financiele toestand van de onderneming. Om te zorgen voor vlotte toegang tot en efficiente uitwisseling van beschikbare toezichtsgegevens, verslagen over het toezichtsproces en andere relevante informatie met betrekking tot ondernemingen die aanzienlijke grens-overschrijdende activiteiten verrichten, en rekening houdend met de noodzaak om de administratieve lasten te beperken, moeten digitale instrumenten voor informatie-uitwisseling worden gebruikt. Daarom zou dergelijke informatie kunnen worden verstrekt via de bestaande instrumenten voor digitale samenwerking die door de Eiopa zijn opgezet.
  • (74) 
    Wanneer er bij de toezichthoudende autoriteit van een lidstaat van ontvangst ernstige bezorgdheid bestaat over de solvabiliteitspositie van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming die aanzienlijke grensoverschrijdende activiteiten op het grondgebied van die lidstaat verricht, moet zij de bevoegdheid hebben om te verzoeken om een gezamenlijke inspectie ter plaatse samen met de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst wanneer het solvabiliteitskapitaalvereiste of het minimumkapitaalvereiste niet wordt nageleefd. De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst moet de gezamenlijke inspectie ter plaatse coordineren en alle relevante nationale toezichthoudende autoriteiten en de Eiopa uitnodigen. Alle betrokken toezichthoudende autoriteiten moeten overeenstemming bereiken over de doelstellingen van de inspectie ter plaatse voordat die wordt uitgevoerd. Aan het einde van de inspectie moeten zij ook een gemeenschappelijk standpunt innemen over de te nemen toezichtmaatregelen. De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst moet alle betrokken toezichthoudende autoriteiten in kennis stellen van de follow-up van de inspectie ter plaatse. Indien toezichthoudende autoriteiten het oneens zijn over de noodzaak van een gezamenlijke inspectie ter plaatse, moet de Eiopa de bevoegdheid hebben het meningsverschil te schikken overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.
  • (75) 
    Uit hoofde van Richtlijn 2009/138/EG zijn verzekerings- of herverzekeringsondernemingen niet verplicht tijdig informatie over de uitoefening van hun werkzaamheden te verstrekken aan de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten van ontvangst. Dergelijke informatie kan alleen worden verkregen door de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst daarom te verzoeken. Een dergelijke aanpak garandeert echter geen toegang tot informatie binnen een redelijke termijn. Daarom moeten de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten van ontvangst de bevoegdheid hebben om verzekerings- of herverzekeringsondernemingen rechtstreeks om informatie te verzoeken wanneer de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst de informatie niet tijdig verstrekt. Die bevoegdheid mag geen belemmering vormen voor de vrijwillige doorgifte van informatie door verzekerings- en herverzekeringsondernemingen aan de toezichthoudende autoriteiten van lidstaten van ontvangst.
  • (76) 
    Om als verzekeringsholding te worden aangemerkt, dient de hoofdactiviteit van een moederonderneming met name te bestaan uit het verkrijgen en houden van deelnemingen in dochterondernemingen die uitsluitend of hoofdzakelijk verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, dan wel verzekerings- of herverzekeringsondernemingen van derde landen zijn. Momenteel hebben de toezichthoudende autoriteiten verschillende opvattingen over de betekenis van “uitsluitend of hoofdzakelijk” in die context. De definitie van een verzekeringsholding moet daarom worden gewijzigd en verduidelijkt, waarbij rekening moet worden gehouden met soortgelijke wijzigingen in de definitie van financiele holding als bedoeld in Verordening (EU) nr. 575/2013 voor de banksector. Met name moet een onderneming, om als verzekeringsholding te kunnen worden aangemerkt, zich als hoofdactiviteit bezighouden met het verwerven en houden van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, het verrichten van nevendiensten voor verbonden verzekerings- of herverzekeringsondernemingen of het verrichten van andere niet-gereglementeerde financiele activiteiten. De toezichthoudende autoriteiten moeten bevoegd zijn dat criterium tot voldaan te verklaren, ongeacht het door de onderneming zelf opgegeven ondernemingsdoel.
  • (77) 
    In sommige gevallen worden, binnen een overeenkomstig artikel 213, lid 2, punt a), b) of c), van Richtlijn 2009/138/EG aan groepstoezicht onderworpen groep, deelnemingen in verzekerings- en herverzekeringsdochter-ondernemingen die in een derde land zijn gevestigd, gehouden via een niet-gereglementeerde tussenholding. Zelfs als die niet-gereglementeerde tussenholding geen verzekerings- of herverzekeringsdochteronderneming heeft waarvan het hoofdkantoor in de Unie is gevestigd, is het belangrijk dat zij op soortgelij ke wijze kan worden behandeld als een verzekeringsholding of een gemengde financiele holding en kan worden opgenomen in de berekeningen van de groepssolvabiliteit. Er moet derhalve een definitie van holdings van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen van derde landen worden toegevoegd, opdat groepen bij de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep rekening kunnen houden met verbonden ondernemingen uit derde landen.
  • (78) 
    In sommige gevallen vormen verscheidene verzekerings- en herverzekeringsondernemingen een “de-factogroep” en gedragen zij zich als zodanig, hoewel zij niet voldoen aan de definitie van groep in artikel 212 van Richtlijn 2009/138/EG. Titel III van die richtlijn is derhalve niet van toepassing op dergelijke verzekerings- en herverzekeringsondernemingen. In dergelijke gevallen, met name voor horizontale groepen zonder kapitaalbanden tussen verschillende ondernemingen, moeten de groepstoezichthouders de bevoegdheid hebben om het bestaan van een groep vast te stellen. Daarvoor moeten ook objectieve criteria worden vastgesteld. Zonder veranderingen in de specifieke kenmerken van de groepen wordt verwacht dat groepen die reeds aan groepstoezicht zijn onderworpen, aan dergelijk toezicht onderworpen zullen blijven.
  • (79) 
    Verzekerings- en herverzekeringsgroepen zijn vrij om naar eigen goeddunken te beslissen over de specifieke interne regelingen, taakverdeling en organisatiestructuur binnen de groep om de naleving van Richtlijn 2009/138/EG te waarborgen. In enkele gevallen kunnen dergelijke regelingen en organisatiestructuren een doeltreffend groeps-toezicht echter in het gedrang brengen. Daarom moeten groepstoezichthouders — in uitzonderlijke omstandigheden en na raadpleging van de Eiopa en de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten — de bevoegdheid hebben om wijzigingen in die regelingen of organisatiestructuren op te leggen. Groepstoezichthouders moeten hun besluiten naar behoren motiveren en uitleggen waarom de bestaande regelingen of structuren een doeltreffend groepstoezicht in het gedrang brengen.
  • (80) 
    Groepstoezichthouders kunnen besluiten een onderneming van het groepstoezicht uit te sluiten, met name wanneer een dergelijke onderneming in het licht van de doeleinden van groepstoezicht van te verwaarlozen betekenis wordt geacht. De Eiopa heeft geconstateerd dat er uiteenlopende interpretaties van het criterium “te verwaarlozen betekenis” zijn en dat dat er in sommige gevallen toe leidt dat in het geheel geen groepstoezicht wordt verricht of dat het groepstoezicht op het niveau van een intermediaire moederonderneming wordt verricht. Daarom moet worden verduidelijkt dat besluiten tot uitsluiting die ertoe zouden leiden dat in het geheel geen groepstoezicht wordt verricht of dat het groepstoezicht op het niveau van een intermediaire moederonderneming wordt verricht, alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden mogen worden genomen en dat groepstoezichthouders voor het nemen van dergelijke besluiten de Eiopa daarover moeten raadplegen. Er moeten ook criteria worden ingevoerd om meer duidelijkheid te verschaffen over wat als te verwaarlozen betekenis moet worden beschouwd in het licht van de doeleinden van groepstoezicht.
  • (81) 
    Het besluit om een onderneming niet onder het groepstoezicht te laten vallen, kan gebaseerd worden op verschillende bepalingen van Richtlijn 2009/138/EG. Wijzigingen van artikel 214, lid 2, van die richtlijn met als doel het begrip “te verwaarlozen betekenis” nader te bepalen, mogen derhalve geen afbreuk doen aan de bestaande mogelijke grondslag voor het nemen van besluiten tot uitsluiting van groepstoezicht op grond van punt c) van dat lid, indien de lidstaat artikel 214 van die richtlijn heeft omgezet op een wijze die voorziet in de uitsluiting van de uiteindelijke moederonderneming wanneer zij over al de volgende kenmerken beschikt: zij blijft onderworpen aan het toezicht van de toezichthoudende autoriteit op grond van het recht van die lidstaat, heeft geen vergunning voor toegang tot het verzekerings- of herverzekeringsbedrijf, verleent de verzekerings- of herverzekeringsdochteronder-nemingen in de groep geen nevendiensten, heeft statuten die uitdrukkelijk uitsluiten dat de onderneming haar verzekerings- of herverzekeringsdochterondernemingen op gecentraliseerde wijze coordineert in overeenstemming met het recht van de lidstaat, waarbij het bereik van de activiteiten van de onderneming strikt wordt beperkt, en er bevindt zich op het grondgebied van een lidstaat een intermediaire entiteit die de verzekerings- of herverzeke-ringsdochterondernemingen in de groep actief beheert.
  • (82) 
    Er is gebrek aan duidelijkheid over de soorten ondernemingen waarvoor methode 2, namelijk een aftrek- en aggregatiemethode gedefinieerd in Richtlijn 2009/138/EG, kan worden toegepast bij de berekening van de groepssolvabiliteit, wat schadelijk is voor het gelijke speelveld. Er moet dus duidelijk worden gespecificeerd welke ondernemingen kunnen worden opgenomen in de berekening van de groepssolvabiliteit volgens methode 2. Methode 2 mag alleen van toepassing zijn op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, verzekerings- en herverzekeringsondernemingen van derde landen, ondernemingen die tot andere financiele sectoren behoren, gemengde financiele holdings, verzekeringsholdings en andere moederondernemingen waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit het verkrijgen en houden van deelnemingen in dochterondernemingen, indien die dochterondernemingen uitsluitend of hoofdzakelijk verzekerings- of herverzekeringsondernemingen dan wel verzekerings- en herverzeke-ringsondernemingen van derde landen zijn.
  • (83) 
    In sommige verzekerings- of herverzekeringsgroepen verkrijgt en houdt een intermediaire moederonderneming die geen verzekerings- of herverzekeringsonderneming of verzekerings- of herverzekeringsonderneming van een derde land is, deelnemingen in dochterondernemingen die uitsluitend of hoofdzakelijk verzekerings- of herverzekerings-ondernemingen van derde landen zijn. Volgens de huidige regels worden die intermediaire moederondernemingen, indien zij geen deelneming houden in ten minste een verzekerings- of herverzekeringsdochteronderneming met

hoofdkantoor in de Unie, voor de berekening van de groepssolvabiliteit niet als verzekeringsholdings behandeld, hoewel de aard van hun risico’s zeer vergelijkbaar is. De regels moeten dan ook zodanig worden gewijzigd dat dergelijke holdings van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen van derde landen voor de berekening van de groepssolvabiliteit op dezelfde wijze worden behandeld als verzekeringsholdings.

  • (84) 
    Richtlijn 2009/138/EG en Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 voorzien in vier methoden voor het opnemen in de berekening van de groepssolvabiliteit van ondernemingen die tot andere financiele sectoren behoren, waaronder de methoden 1 en 2 van bijlage I bij Richtlijn 2002/87/EG. Dat leidt tot inconsistente toezichtbenaderingen en een ongelijk speelveld en brengt onnodige complexiteit met zich mee. Daarom moeten de regels zodanig worden vereenvoudigd dat ondernemingen die tot andere financiele sectoren behoren, altijd aan de solvabiliteit van de groep bijdragen, door gebruikmaking van de desbetreffende sectorale voorschriften voor de berekening van het eigen vermogen en de kapitaalvereisten. Dat eigen vermogen en die kapitaalvereisten moeten eenvoudigweg worden opgeteld bij het eigen vermogen en de kapitaalvereisten van het verzekerings- en herverzekeringsgedeelte van de groep.
  • (85) 
    Volgens de huidige regels krijgen deelnemende verzekerings- en herverzekeringsondernemingen beperkte mogelijkheden om vereenvoudigde berekeningen te gebruiken om hun groepssolvabiliteit te bepalen wanneer methode 1, de methode op basis van consolidatie van jaarrekeningen, wordt gebruikt. Dat zorgt voor onevenredige lasten, met name wanneer groepen deelnemingen hebben in verbonden ondernemingen die zeer klein zijn. Daarom moet het deelnemende ondernemingen worden toegestaan verbonden ondernemingen waarvan de omvang niet van materieel belang is, na voorafgaande goedkeuring door de toezichthouder via vereenvoudigde benaderingen in hun groepssolvabiliteit op te nemen.
  • (86) 
    Het is onduidelijk hoe het begrip “bezwaring”, waarmee bij de indeling van eigenvermogensbestanddelen in tiers rekening moet worden gehouden, van toepassing is op verzekeringsholdings en gemengde financiele holdings die geen verzekeringnemers en begunstigden als directe clienten hebben. Er moeten dus minimumcriteria worden ingevoerd om te kunnen bepalen wanneer een door een verzekeringsholding of een gemengde financiele holding uitgegeven eigenvermogensbestanddeel niet bezwaard is.
  • (87) 
    Het geheel van ondernemingen waarmee rekening moet worden gehouden bij de berekening van de ondergrens voor het solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep, moet stroken met het geheel van ondernemingen die bijdragen aan het in aanmerking komend eigen vermogen dat beschikbaar is om het geconsolideerde solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep te dekken. Daarom moet bij de berekening van de ondergrens rekening worden gehouden met via methode 1 opgenomen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen van derde landen.
  • (88) 
    De formule voor de berekening van het minimale geconsolideerde solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep kan ertoe leiden dat dat niet veel verschilt van of zelfs gelijk is aan het geconsolideerde solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep. Indien in dergelijke gevallen een groep niet aan het minimale geconsolideerde solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep voldoet, maar nog wel aan het solvabiliteitskapitaalvereiste, moeten de toezichthoudende autoriteiten de hun beschikbare bevoegdheden alleen aanwenden indien niet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep wordt voldaan.
  • (89) 
    Voor de berekening van de groepssolvabiliteit moeten verzekeringsholdings en gemengde financiele holdings worden behandeld als verzekerings- of herverzekeringsondernemingen. Dat houdt in dat voor dergelijke ondernemingen theoretische kapitaalvereisten moeten worden berekend. Dergelijke berekeningen mogen echter nooit inhouden dat verzekeringsholdings en gemengde financiele holdings op individueel niveau aan die theoretische kapitaalvereisten moeten voldoen.
  • (90) 
    Er is geen wettelijke bepaling waarin wordt gespecificeerd hoe de groepssolvabiliteit moet worden berekend wanneer een combinatie van methode 1 en methode 2 wordt gebruikt. Dat leidt tot inconsistente praktijken en onzekerheden, met name met betrekking tot de wijze van berekening van de bijdrage van via methode 2 opgenomen verzekerings-en herverzekeringsondernemingen aan het solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep. Daarom moet worden verduidelijkt hoe de groepssolvabiliteit moet worden berekend wanneer een combinatie van methoden wordt

    . Daartoe mag bij de berekening van de groepssolvabiliteit geen enkel wezenlijk, uit de ondernemingen voortvloeiend risico buiten beschouwing worden gelaten. Om materiele verhogingen van de kapitaalvereisten evenwel te voorkomen en om verzekerings- en herverzekeringsgroepen wereldwijd een gelijk speelveld te blijven bieden, moet worden verduidelijkt dat voor de berekening van het geconsolideerde solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep geen kapitaaleis voor aandelenrisico mag worden toegepast op dergelijke deelnemingen. Om dezelfde reden mag de kapitaaleis voor het valutarisico uitsluitend worden toegepast op de waarde van die deelnemingen die hoger is dan de solvabiliteitskapitaalvereisten van die verbonden ondernemingen. Deelnemende verzekerings- of herverzekeringsondernemingen moet toegestaan worden om rekening te houden met de diversificatie tussen dat valutarisico en andere risico’s die ten grondslag liggen aan de berekening van het geconsolideerde solvabiliteits-kapitaalvereiste van de groep.

  • (91) 
    Momenteel kunnen groepstoezichthouders drempels vaststellen waarboven intragroeptransacties en risicoconcen-tratie significant worden geacht op basis van solvabiliteitskapitaalvereisten, technische voorzieningen, of beide. Andere risicogebaseerde kwantitatieve of kwalitatieve criteria, bijvoorbeeld in aanmerking komend eigen vermogen, zouden echter ook geschikt kunnen zijn om de drempels te bepalen. Daarom moeten groepstoezichthouders over meer flexibiliteit beschikken bij het definieren van een significante intragroeptransactie of een significante risicoconcentratie.
  • (92) 
    Verzekeringsholdings en gemengde financiele holdings kunnen moederondernemingen van verzekerings- of herverzekeringsgroepen zijn. In dat geval is de toepassing van het groepstoezicht vereist op basis van de geconsolideerde situatie van dergelijke holdings. Aangezien de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen die onder zeggenschap van dergelijke holdings staan, niet altijd in staat zijn de naleving van de vereisten inzake groepstoezicht te waarborgen, moet ervoor worden gezorgd dat de groepstoezichthouders passende toezicht- en handhavingsbevoegdheden hebben om de naleving van Richtlijn 2009/138/EG door groepen af te dwingen. Daarom moeten groepstoezichthouders, net als de wijzigingen die bij Richtlijn (EU) 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad (15) in Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (16) zijn aangebracht voor kredietinstellingen en financiele instellingen, een aantal minimumbevoegdheden voor holdings hebben, waaronder algemene toezichtsbevoegdheden die voor het groepstoezicht op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen van toepassing zijn.
  • (93) 
    Ter bescherming van verzekeringnemers moeten bij de toepassing van het groepstoezicht uit hoofde van titel III van Richtlijn 2009/138/EG alle verzekeringsgroepen die in de Unie actief zijn, ongeacht de locatie van het hoofdkantoor van hun uiteindelijke moederonderneming, gelijk behandeld worden. Wanneer verzekerings- en herverzekerings-ondernemingen deel uitmaken van een groep waarvan de moederonderneming haar hoofdkantoor heeft in een derde land dat niet gelijkwaardig of tijdelijk gelijkwaardig wordt geacht overeenkomstig artikel 260 van die richtlijn, is het moeilijker om groepstoezicht uit te oefenen. Groepstoezichthouders zouden ten aanzien van dergelijke groepen kunnen besluiten zogenaamde “andere methoden” toe te passen overeenkomstig artikel 262 van die richtlijn. Die methoden zijn echter niet duidelijk omschreven, en het is niet zeker welke doelstellingen met die andere methoden moeten worden bereikt. Als daar verder niets aan gedaan wordt, kan dat ongewenste effecten hebben op het gelijke speelveld tussen groepen waarvan de uiteindelijke moederonderneming in de Unie is gevestigd en groepen waarvan de uiteindelijke moederonderneming in een niet-gelijkwaardig derde land is gevestigd. Het doel van de andere methoden moet derhalve nader worden omschreven, met inbegrip van een minimumreeks maatregelen die de groepstoezichthouders in overweging moeten nemen. Met name moeten die methoden alle verzekeringnemers van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in de Unie hebben hetzelfde beschermingsniveau garanderen, ongeacht de locatie van het hoofdkantoor van de uiteindelijke moederonderneming van de groep waartoe die verzekerings- of herverzekeringsondernemingen behoren.
  • (94) 
    Bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/981 van de Commissie (17) is een preferentiele behandeling ingevoerd voor langetermijnbeleggingen in aandelen. Voor de ondermodule aandelenrisico op basis van looptijd, die ook tot doel heeft het lagere risico van beleggingen over een langere tijdshorizon weer te geven, maar in de Unie zeer beperkt wordt gebruikt, gelden strengere criteria dan voor langetermijnbeleggingen in aandelen. Daarom lijkt de nieuwe prudentiele categorie langetermijnbeleggingen in aandelen de bestaande ondermodule aandelenrisico op basis van looptijd overbodig te maken. Aangezien het niet nodig is twee verschillende preferentiele behandelingen te handhaven die hetzelfde doel van het belonen van langetermijnbeleggingen hebben, moet de ondermodule aandelenrisico op basis van looptijd worden geschrapt. Om echter te voorkomen dat die schrapping nadelige gevolgen heeft, moet er een grandfatheringclausule worden opgenomen met betrekking tot verzekeraars die momenteel de ondermodule aandelenrisico op basis van looptijd toepassen.
  • (95) 
    Om de milieu- en klimaatambities van de Europese Green Deal te verwezenlijken, moeten er grote bedragen aan investeringen van de particuliere sector, inclusief verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, naar duurzame beleggingen worden geleid. De bepalingen van Richtlijn 2009/138/EG inzake kapitaalvereisten mogen duurzame beleggingen door verzekerings- en herverzekeringsondernemingen niet in de weg staan, maar moeten het volledige risico weerspiegelen van beleggingen in activiteiten die schadelijk zijn voor het milieu. Daarom moet er beoordeeld worden of het beschikbare bewijsmateriaal inzake risicoverschillen tussen voor het milieu of de samenleving schadelijke beleggingen en andere beleggingenvoldoende is om een verschillende prudentiele behandeling te rechtvaardigen. Om een passende beoordeling van het relevante bewijsmateriaal te waarborgen, moet de Eiopa het bewijsmateriaal over het risicoprofiel van voor het milieu of de samenleving schadelijke beleggingen monitoren en
  • Richtlijn (EU) 2019/878 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot vrijgestelde entiteiten, financiele holdings, gemengde financiele holdings, beloning, toezichtsmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen (PB L 150 van 7.6.2019, blz. 253).
  • Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
  • Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/981 van de Commissie van 8 maart 2019 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 van de Commissie tot aanvulling van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 161 van 18.6.2019, blz. 1).

daarover uiterlijk op 1 maart 2025 verslag uitbrengen. Waar nodig moet het verslag van de Eiopa advies bevatten over wijzigingen in Richtlijn 2009/138/EG en in de op grond van die richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen. Het moet mogelijk zijn voor de Eiopa om ook na te gaan of het passend zou zijn rekening te houden met andere milieurisico’s dan die welke verband houden met klimaatverandering, en zo ja, op welke wijze. Als er aanwijzingen zijn dat dat het geval is, zou de Eiopa bijvoorbeeld kunnen analyseren of het nodig is de scenarioanalyses die bij deze richtlijn worden ingevoerd in de context van aan klimaatverandering gerelateerde risico’s, uit te breiden tot andere milieurisico’s.

  • (96) 
    De klimaatverandering heeft gevolgen voor de frequentie en ernst van natuurrampen, die beide waarschijnlijk verder zullen toenemen als gevolg van de aantasting en verontreiniging van het milieu. Dat zou ook kunnen leiden tot wijziging van de blootstelling van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen aan het natuurrampenrisico en tot ongeldigheid van de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 opgenomen standaardparameters voor het natuurrampenrisico. Om ervoor te zorgen dat er geen aanhoudende discrepantie is tussen de standaardparameters voor het natuurrampenrisico en de werkelijke blootstelling van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen aan dergelijke risico’s, moet de Eiopa het toepassingsgebied van de module natuurrampenrisico en de kalibratie van de standaardparameters ervan regelmatig herzien. Daarbij moet de Eiopa rekening houden met het meest recente beschikbare bewijs uit de klimaatwetenschap, en wanneer er discrepanties worden ontdekt, moet zij dien-overeenkomstig een advies indienen bij de Commissie.
  • (97) 
    De vereisten van artikel 308 ter, lid 12, van Richtlijn 2009/138/EG moeten worden gewijzigd om te zorgen voor consistentie met het bancaire kader en een gelijk speelveld bij de behandeling van blootstellingen aan centrale regeringen of centrale banken van de lidstaten luidende en gefinancierd in de nationale valuta van een lidstaat. Om die reden moet een grandfatheringregeling voor dergelijke blootstellingen worden ingevoerd om de betrokken blootstellingen vrij te stellen van kapitaalvereisten voor spread- en marktconcentratierisico, mits die blootstellingen voor 1 januari 2023 zijn aangegaan.
  • (98) 
    In sommige gevallen zijn verzekerings- of herverzekeringsgroepen sterk afhankelijk van het gebruik van de overgangsmaatregel inzake risicovrije rentevoeten en van de overgangsmaatregel inzake technische voorzieningen. Een dergelijke afhankelijkheid zou een verkeerd beeld kunnen geven van de werkelijke solvabiliteitspositie van de groep. Daarom moet van verzekerings- of herverzekeringsgroepen worden verlangd dat zij het effect op hun solvabiliteitspositie van de aanname dat uit die overgangsmaatregelen afkomstig eigen vermogen niet beschikbaar is om het solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep te dekken, openbaar maken. De toezichthoudende autoriteiten moeten ook de bevoegdheid hebben passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het gebruik van de maatregelen de financiele positie van de groep adequaat weerspiegelt. Die maatregelen mogen echter geen invloed hebben op het gebruik door verbonden verzekerings- of herverzekeringsondernemingen van die overgangsmaat-regelen bij de berekening van hun individuele solvabiliteitskapitaalvereiste.
  • (99) 
    Richtlijn 2009/138/EG voorziet in overgangsmaatregelen voor risicovrije rentevoeten en voor technische voorzieningen die door toezichthoudende autoriteiten moeten worden goedgekeurd en die van toepassing zijn op voor 2016 gesloten overeenkomsten die aanleiding geven tot verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen. Hoewel de overgangsmaatregelen ondernemingen moeten aanmoedigen om die richtlijn zo snel mogelijk na te leven, zal de toepassing van overgangsmaatregelen die voor het eerst lang na 2016 worden goedgekeurd, het traject naar naleving van die richtlijn waarschijnlijk vertragen. Goedkeuring van het gebruik van die overgangsmaatregelen moet derhalve worden beperkt tot gevallen waarin een verzekerings- of herverzekeringsonderneming voor het eerst aan de voorschriften van Richtlijn 2009/138/EG wordt onderworpen of gevallen waarin een onderneming een portefeuille verzekerings- of herverzekeringsovereenkomsten heeft aanvaard en de overdragende onderneming voor de overdracht een overgangsmaatregel toepaste op de verplichtingen in verband met die portefeuille.

(100)  Teneinde rekening te houden met marktontwikkelingen en ter aanvulling van bepaalde gedetailleerde technische aspecten van deze richtlijn moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen ten aanzien van de criteria voor het aanmerken van ondernemingen en groepen als klein en niet-complex, de omgang met het risico dat uitgaat van cryptoactiva in de ondermodule marktrisico, verduidelijkingen met betrekking tot langetermijnbeleggingen, de criteria voor beperkte rapportage aan de toezichthoudende autoriteit voor verzeke-ringscaptives en herverzekeringscaptives, de prudente deterministische waardering van de beste schatting, de toepassing van de vereenvoudigde benadering voor de berekening van de groepssolvabiliteit, en de in het periodieke toezichtsverslag van de groep op te nemen informatie, alsook om rapportagetermijnen in uitzonderlijke omstandigheden te verlengen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(101)  De Eiopa moet voor een geharmoniseerde toepassing van deze richtlijn ontwerpen van technische regulerings-normen ontwikkelen waarmee nader bepaald wordt welke factoren de toezichthoudende autoriteiten in aanmerking moeten nemen om de banden tussen verschillende ondernemingen die deel van een groep kunnen uitmaken, vast te stellen. De Commissie dient deze richtlijn aan te vullen door de door de Eiopa ontwikkelde technische reguleringsnormen vast te stellen door middel van gedelegeerde handelingen op grond van artikel 290 VWEU en overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010. De Commissie moet ook de bevoegdheid krijgen om door de Eiopa ontwikkelde technische uitvoeringsnormen wat betreft een aantal specifieke methodologische elementen voor de prudente deterministische waardering van de beste schatting van levensverzekeringsverplichtingen vast te stellen middels uitvoeringshandelingen op grond van artikel 291 VWEU en in overeenstemming met artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

(102)  Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het stimuleren van verzekeraars om bij te dragen aan de duurzame langetermijnfinanciering van de economie, het verbeteren van de risicogevoeligheid, het beperken van buitensporige kortetermijnvolatiliteit van de solvabiliteitsposities van verzekeraars, het verbeteren van de kwaliteit, consistentie en coordinatie van het verzekeringstoezicht in de hele Unie, het opvoeren van de bescherming van verzekeringnemers en begunstigden, en het beter aanpakken van de potentiele opbouw van systeemrisico’s in de verzekeringssector, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(103)  Het Verenigd Koninkrijk is per 1 februari 2020 een derde land geworden en het Unierecht is per 31 december 2020 opgehouden van toepassing te zijn op en in het Verenigd Koninkrijk. Aangezien Richtlijn 2009/138/EG verschillende bepalingen bevat die betrekking hebben op de specifieke kenmerken van bepaalde lidstaten, zijn die bepalingen, wanneer zij specifiek betrekking hebben op het Verenigd Koninkrijk, nu achterhaald en moeten derhalve worden geschrapt.

(104)  De kalibraties die worden gebruikt voor de door de Commissie vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen zijn vaak gebaseerd op gegevens die sterk worden beinvloed door de opname van gegevens uit de markt van het Verenigd Koninkrijk. Daarom moeten alle kalibraties die worden gebruikt voor de berekeningen van het solvabiliteitskapitaalvereiste en het minimumkapitaalvereiste worden herzien om vast te stellen of zij onnodig afhankelijk zijn van gegevens van de markt van het Verenigd Koninkrijk en, indien toepasselijk, moeten die gegevens uit de relevante gegevensreeksen worden verwijderd, tenzij er geen andere gegevens beschikbaar zijn.

(105)  Er moet voor worden gezorgd dat de prudentiele behandeling van beleggingen in securitisatie, met inbegrip van eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde (simple, transparent and standardised — STS) securitisatie, de werkelijke risico’s op passende wijze weerspiegelt en dat de kapitaalvereisten in verband met dergelijke beleggingen risicogeorienteerd zijn. Daartoe moet de Commissie de geschiktheid beoordelen van bestaande kalibraties voor beleggingen in securitisatie die zijn vastgelegd in de op grond van Richtlijn 2009/138/EG vastgestelde gedelegeerde handelingen, rekening houdend met de beschikbare marktgegevens, en of zij consistent zijn met de kapitaalvereisten die van toepassing zijn op beleggingen in andere vastrentende effecten. Op basis van een dergelijke beoordeling en indien passend moet de Commissie overwegen de gedelegeerde handeling tot vaststelling van kapitaalvereisten voor beleggingen in securitisatie te wijzigen. Dergelijke wijzigingen, die risicogebaseerd en empirisch onderbouwd moeten zijn, zouden de invoering kunnen omvatten van een meer gedetailleerde reeks risicofactoren afhankelijk van de rangorde van de securitisatietranches, of het differentieren van verschillende soorten niet-STS-securitisatie naargelang van hun risico’s.

(106)  Richtlijn 2009/138/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn 2009/138/EG

Richtlijn 2009/138/EG wordt als volgt gewijzigd:

  • 1) 
    In artikel 2, lid 3, punt a), wordt punt iv) vervangen door:

“iv) het in Ierland bestaande type niet-opzegbare ziekteverzekering van lange duur dat “permanent health insurance not subject to cancellation” wordt genoemd;”.

  • 2) 
    In artikel 4, lid 1, worden de punten a), b), en c) vervangen door:

    “a) de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten van de onderneming bedragen niet meer dan 15 000 000 EUR;

  • b) 
    de totale technische voorzieningen van de onderneming, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en van Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, als bedoeld in artikel 76, bedragen niet meer dan 50 000 000 EUR;
  • c) 
    indien de onderneming tot een groep behoort, bedragen de totale technische voorzieningen van de groep, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, niet meer dan 50 000 000 EUR;”.
  • 3) 
    Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    in lid 1 wordt punt a) vervangen door:

“a) de hulp wordt verleend bij een ongeval met of defect aan een wegvoertuig dat zich voordoet op het grondgebied van de lidstaat van de verlener van de dekking of buurlanden;”;

  • b) 
    lid 2 wordt vervangen door:

“2. In de in lid 1, punt b), i) en ii), bedoelde gevallen is de voorwaarde dat het ongeval of het defect zich heeft voorgedaan op het grondgebied van de lidstaat van de verlener van de dekking niet van toepassing wanneer de belanghebbende lid is van de organisatie die de dekking verleent, en de hulpverlening of het vervoer van het voertuig enkel op vertoon van de lidmaatschapskaart, zonder betaling van een extra premie, wordt uitgevoerd door een soortgelijke organisatie van het betrokken land op grond van een reciprociteitsovereenkomst.”;

  • c) 
    lid 3 wordt geschrapt.
  • 4) 
    In artikel 8 wordt punt 3 geschrapt;
  • 5) 
    Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    in punt 7 wordt punt b) geschrapt;
  • b) 
    de volgende punten worden ingevoegd:

“10 bis) “kleine en niet-complexe onderneming”: een verzekerings- of herverzekeringsonderneming, waaronder een verzekeringscaptive of herverzekeringscaptive, die aan de voorwaarden van artikel 29 bis voldoet en als zodanig is ingedeeld overeenkomstig artikel 29 ter;

10 ter)       “kleine en niet-complexe groep”: een groep die aan de voorwaarden van artikel 213 bis voldoet en

door de groepstoezichthouder als zodanig is ingedeeld op grond van lid 2 van dat artikel;

10 quater) “wettelijke auditor”: een wettelijke auditor in de zin van artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (*);

10 quinquies) “auditkantoor”: een auditkantoor in de zin van artikel 2, punt 3, van Richtlijn 2006/43/EG;

(*) Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87).”;

  • c) 
    de punten 15 en 16 worden vervangen door:

“15. “moederonderneming”: een moederonderneming als bedoeld in artikel 22, leden 1 en 2, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (*), of een onderneming die de toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig artikel 212, lid 2, of artikel 214, lid 5 of lid 6, van deze richtlijn als moederonderneming beschouwen;

  • 16. 
    “dochteronderneming”: een dochteronderneming als bedoeld in artikel 22, leden 1 en 2, van Richtlijn 2013/34/EU, inclusief dochterondernemingen daarvan, of een onderneming die de toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig artikel 212, lid 2, of artikel 214, lid 5 of lid 6, van deze richtlijn als een dochteronderneming beschouwen;
  • (3
    Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiele overzichten, geconsolideerde financiele overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).”;
  • d) 
    in punt 18 wordt “artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG” vervangen door “artikel 22, leden 1 en 2, van Richtlijn 2013/34/EU”;
  • e) 
    punt 19 wordt vervangen door:

“19. “intragroeptransactie”: een transactie waarbij een verzekerings- of herverzekeringsonderneming, een verzekerings- of herverzekeringsonderneming van een derde land, een verzekeringsholding of een gemengde financiele holding direct of indirect steunt op andere ondernemingen in dezelfde groep of op een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die door nauwe banden verbonden is met de ondernemingen binnen die groep, om te voldoen aan een verplichting, al dan niet contractueel en al dan niet inzake betaling;”;

  • f) 
    punt 22 wordt als volgt gewijzigd:
  • i) 
    in punt a) wordt “artikel 4, lid 1, punt 14), van Richtlijn 2004/39/EG” vervangen door “artikel 4, lid 1, punt 21, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (3)
  • (3
    Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiele instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).”;
  • ii) 
    in punt b), i), wordt “Richtlijn 2004/39/EG” vervangen door “Richtlijn 2014/65/EU”;
  • g) 
    punt 25 wordt als volgt gewijzigd:
  • i) 
    in punt a) wordt “artikel 4, respectievelijk punten 1), 5) en 21), van Richtlijn 2006/48/EG” vervangen door “artikel 4, lid 1, respectievelijk punten 1), 18) en 26), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3)
  • 42. 
    “cryptoactivum”: een cryptoactivum zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 5), van Verordening (EU) 2023/1114 van het Europees Parlement en de Raad (4);
  • 43. 
    “evenredigheidsmaatregel”: een van de maatregelen als bedoeld in artikel 35, lid 5 bis, artikel 41, artikel 45, leden 1 ter en 5, artikel 45 bis, lid 5, artikel 51, lid 6, artikel 51 bis, lid 1, artikel 77, lid 8, en artikel 144 bis, lid 4, of elke maatregel waarin is voorzien in de op grond van deze richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen die uitdrukkelijk van toepassing zijn op kleine en niet-complexe ondernemingen overeenkom-stig artikel 29 quater;
  • 44. 
    “duurzaamheidsrisico”: een gebeurtenis of omstandigheid op ecologisch, sociaal of governancegebied die, indien die zich voordoet, een werkelijk of mogelijk negatief effect op de waarde van de belegging of op de waarde van de verplichting kan hebben;
  • 45. 
    “duurzaamheidsfactoren”: duurzaamheidsfactoren zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 24), van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad (5);
  • (4
    Verordening (EU) 2023/1114 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende cryptoactivamarkten en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 1095/2010 en Richtlijnen 2013/36/EU en (EU) 2019/1937 (PB L 150 van 9.6.2023, blz. 40).
  • (5
    Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financieledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).”.
  • 6) 
    Aan artikel 18, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:

“i) aangeven of in een andere lidstaat een aanvraag van een vergunning voor toegang tot het directe verzekeringsbedrijf of tot het herverzekeringsbedrijf of voor toegang tot het bedrijf van een andere gereglementeerde onderneming of verzekeringsdistributeur is afgewezen of ingetrokken, en wat de redenen voor de afwijzing of intrekking zijn;”.

  • 7) 
    Aan artikel 23, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:

“f) de lidstaten, derde landen en, indien vergunningen voor de toegang tot en de uitoefening van verzekerings- of herverzekeringsactiviteiten worden verleend op het niveau van geografische gebieden binnen derde landen, de relevante geografische gebieden van die derde landen waar de betrokken verzekerings- of herverzekeringson-derneming voornemens is actief te worden.”.

  • 8) 
    In artikel 24, lid 2, wordt in de tweede alinea “Richtlijn 2004/39/EG” vervangen door “Richtlijn 2014/65/EU”.
  • 9) 
    Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    de derde alinea wordt vervangen door:

“In eenzelfde mogelijkheid van beroep wordt voorzien voor het geval dat de toezichthoudende autoriteiten zich niet zouden hebben uitgesproken omtrent de aanvraag van een vergunning binnen zes maanden na de datum van ontvangst van dat verzoek, of binnen acht maanden bij gezamenlijke beoordeling op grond van artikel 26, lid 4.”;

  • b) 
    de volgende alinea wordt toegevoegd:

“Elke weigering van een vergunning, inclusief de identificatie van de aanvragende onderneming en de redenen voor de weigering, wordt ter kennis gebracht van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen — Eiopa), die is opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (4). De Eiopa houdt een databank met dergelijke informatie bij en verleent de toezichthoudende autoriteiten toegang tot die databank.

  • 10) 
    In artikel 25 bis wordt “de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (“Eiopa”), die bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (6) is opgericht” vervangen door “Eiopa”.
  • 11) 
    Aan artikel 26 wordt het volgende lid toegevoegd:

“4. Indien er op grond van lid 1 meerdere toezichthoudende autoriteiten moeten worden geraadpleegd, kan elke betrokken toezichthoudende autoriteit, binnen een maand na ontvangst, de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst van de onderneming die een vergunning aanvraagt verzoeken de vergunningsaanvraag gezamenlijk te beoordelen. De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst van de onderneming die een vergunning aanvraagt, houdt bij het nemen van haar definitieve besluit rekening met de conclusies van de gezamenlijke beoordeling.”.

  • 12) 
    In artikel 29 worden de leden 3 en 4 vervangen door:

“3. De lidstaten zorgen ervoor dat deze richtlijn wordt toegepast op een wijze die proportioneel is aan de aard, omvang en complexiteit van de risico’s die verbonden zijn aan het bedrijf van een verzekerings- of herverzeke-ringsonderneming, met name wat betreft ondernemingen die als kleine en niet-complexe onderneming gelden.

  • 4. 
    In de door de Commissie vastgestelde gedelegeerde handelingen, technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen wordt het evenredigheidsbeginsel in acht genomen, zodat deze richtlijn op evenredige wijze wordt toegepast, met name wat kleine en niet-complexe ondernemingen betreft.

De ontwerpen van technische reguleringsnormen die door de Eiopa overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 zijn ingediend, de technische uitvoeringsnormen die overeenkomstig artikel 15 van die verordening zijn ingediend en de overeenkomstig artikel 16 van die verordening gegeven richtsnoeren en aanbevelingen zorgen ervoor dat deze richtlijn op evenredige wijze wordt toegepast, met name wat kleine en niet-complexe ondernemingen betreft.

  • 5. 
    De Commissie vult deze richtlijn aan door overeenkomstig artikel 301 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van:
  • a) 
    de criteria van artikel 29 bis, lid 1, met inbegrip van de methode voor de berekening van het in punt a), iv), punt b), v), en punt c), vii), bedoelde bedrag;
  • b) 
    de methode die moet worden gebruikt voor de kwalificatie van ondernemingen als kleine en niet-complexe ondernemingen, en
  • c) 
    de voorwaarden voor het verlenen of intrekken van goedkeuring door de toezichthouder voor evenredigheids-maatregelen die gebruikt moeten worden door ondernemingen die niet als kleine en niet-complexe ondernemingen zijn ingedeeld, als bedoeld in artikel 29 quinquies.”.
  • 13) 
    De volgende artikelen worden ingevoegd:

    Artikel 29 bis

    Criteria voor het aanmerken van ondernemingen als klein en niet-complex

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen, overeenkomstig de procedure van artikel 29 ter, als kleine en niet-complexe onderneming worden ingedeeld indien zij gedurende de twee opeenvolgende boekjaren rechtstreeks voorafgaand aan een dergelijke indeling aan de volgende criteria voldoen:
  • a) 
    voor levensverzekeringsondernemingen en ondernemingen die zowel levens- als schadeverzekeringsactiviteiten uitoefenen en waarvan de met levensverzekeringsactiviteiten verband houdende technische voorzieningen ten minste 20 % van de totale technische voorzieningen vertegenwoordigen zonder aftrek van de bedragen die op herverzekeringsovereenkomsten en Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, als bedoeld in artikel 76, en waarvan de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten in verband met de schadeverzekeringsactiviteiten minder dan 40 % van de totale jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten vertegenwoordigen, moet aan alle volgende criteria worden voldaan:
  • ii) 
    de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten uit hoofde van in andere lidstaten dan de lidstaat van herkomst gesloten overeenkomsten waar de onderneming overeenkomstig artikel 14 haar vergunning heeft verkregen, liggen onder een van de volgende drempels:
  • 1) 
    20 000 000 EUR;
  • 2) 
    10 % van de totale jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten;
  • iii) 
    de technische voorzieningen voor levensverzekeringsactiviteiten, zonder aftrek van de bedragen die op herverzekeringsovereenkomsten en Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, als bedoeld in artikel 76, bedragen niet meer dan 1 000 000 000 EUR;
  • iv) 
    de som van het volgende is niet hoger dan 20 % van de totale beleggingen:
  • 1) 
    de in artikel 105, lid 5, bedoelde module marktrisico;
  • 2) 
    het deel van de in artikel 105, lid 6, bedoelde module tegenpartijrisico dat betrekking heeft op blootstellingen met betrekking tot securitisaties, afgeleide instrumenten, kortlopende vorderingen op tussenpersonen en andere beleggingsactiva die niet onder de ondermodule spreadrisico vallen;
  • 3) 
    elk kapitaalvereiste dat van toepassing is op beleggingen in immateriele activa die niet door de modules marktrisico en tegenpartijrisico worden gedekt;
  • v) 
    de door de onderneming aanvaarde herverzekering bedraagt niet meer dan 50 % van haar totale jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten;
  • vi) 
    er is voldaan aan het solvabiliteitskapitaalvereiste;
  • b) 
    voor schadeverzekeringsondernemingen en ondernemingen die zowel levens- als schadeverzekeringsactiviteiten uitoefenen en waarvan de met schadeverzekeringsactiviteiten verband houdende jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten ten minste 40 % van hun totale jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten vertegenwoordigen en waarvan de met levensverzekeringsactiviteiten verband houdende technische voorzieningen minder dan 20 % van hun totale technische voorzieningen vertegenwoordigen zonder aftrek van de bedragen die op herverzeke-ringsovereenkomsten en Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, als bedoeld in artikel 76, moet aan alle volgende criteria worden voldaan:
  • i) 
    de gemiddelde gecombineerde ratio voor schadeverzekeringsactiviteiten na aftrek van herverzekering van de laatste drie jaar bedraagt minder dan 100 %;
  • ii) 
    de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten uit hoofde van in andere lidstaten dan de lidstaat van herkomst gesloten overeenkomsten waar de onderneming overeenkomstig artikel 14 haar vergunning heeft verkregen, liggen onder een van de volgende drempels:
  • 1) 
    20 000 000 EUR;
  • 2) 
    10 % van de totale jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten;
  • iii) 
    de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten uit schadeverzekeringsactiviteiten zijn niet hoger dan 100 000 000 EUR;
  • iv) 
    de som van de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten in de branches 5, 6, 7, 11, 12, 14 en 15 van deel A van bijlage I is niet hoger dan 30 % van de totale jaarlijkse geboekte premie-inkomsten van het schadeverzekeringsbedrijf;
  • v) 
    de som van het volgende is niet hoger dan 20 % van de totale beleggingen:
  • 1) 
    de in artikel 105, lid 5, bedoelde module marktrisico;
  • 2) 
    het deel van de in artikel 105, lid 6, bedoelde module tegenpartijrisico dat betrekking heeft op blootstellingen met betrekking tot securitisaties, afgeleide instrumenten, kortlopende vorderingen op tussenpersonen en andere beleggingsactiva die niet onder de ondermodule spreadrisico vallen;
  • 3) 
    elk kapitaalvereiste dat van toepassing is op beleggingen in immateriele activa die niet door de modules marktrisico en tegenpartijrisico worden gedekt;
  • vi) 
    de door de onderneming aanvaarde herverzekering bedraagt niet meer dan 50 % van haar totale jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten;
  • vii) 
    er is voldaan aan het solvabiliteitskapitaalvereiste;
  • c) 
    voor ondernemingen die zowel levens- als schadeverzekeringsactiviteiten uitoefenen en waarvan de met levensverzekeringsactiviteiten verband houdende technische voorzieningen ten minste 20 % van hun totale technische voorzieningen vertegenwoordigen zonder aftrek van de bedragen die op herverzekeringsovereen-komsten en Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, als bedoeld in artikel 76, en waarvan de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten in verband met de schadeverzekeringsactiviteiten ten minste 40 % van hun totale jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten vertegenwoordigen, moet aan alle volgende criteria worden voldaan:
  • i) 
    de in artikel 105, lid 5, tweede alinea, punt a), bedoelde ondermodule renterisico is niet hoger dan 5 % van de technische voorzieningen, zonder aftrek van de bedragen die op herverzekeringsovereenkomsten en Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, als bedoeld in artikel 76;
  • ii) 
    de gemiddelde gecombineerde ratio voor schadeverzekeringsactiviteiten na aftrek van herverzekering van de laatste drie jaar bedraagt minder dan 100 %;
  • iii) 
    de technische voorzieningen voor levensverzekeringsactiviteiten, zonder aftrek van de bedragen die op herverzekeringsovereenkomsten en Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, als bedoeld in artikel 76, bedragen niet meer dan 1 000 000 000 EUR;
  • iv) 
    de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten uit schadeverzekeringsactiviteiten zijn niet hoger dan 100 000 000 EUR;
  • v) 
    de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten uit hoofde van in andere lidstaten dan de lidstaat van herkomst gesloten overeenkomsten waar de onderneming overeenkomstig artikel 14 haar vergunning heeft verkregen, liggen onder een van de volgende drempels:
    • 1) 
      20 000 000 EUR;
    • 2) 
      10 % van de totale jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten;
  • vi) 
    de som van de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten in de branches 5, 6, 7, 11, 12, 14 en 15 van deel A van bijlage I is niet hoger dan 30 % van de totale jaarlijkse geboekte premie-inkomsten van het schadeverzekeringsbedrijf;
  • vii) 
    de som van het volgende is niet hoger dan 20 % van de totale beleggingen:
  • 1) 
    de in artikel 105, lid 5, bedoelde module marktrisico;
  • 2) 
    het deel van de in artikel 105, lid 6, bedoelde module tegenpartijrisico dat betrekking heeft op blootstellingen met betrekking tot securitisaties, afgeleide instrumenten, kortlopende vorderingen op tussenpersonen en andere beleggingsactiva die niet onder de ondermodule spreadrisico vallen;
  • 3) 
    elk kapitaalvereiste dat van toepassing is op beleggingen in immateriele activa die niet door de modules marktrisico en tegenpartijrisico worden gedekt;
  • viii) 
    de door de onderneming aanvaarde herverzekering bedraagt niet meer dan 50 % van haar totale jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten;
  • ix) 
    er is voldaan aan het solvabiliteitskapitaalvereiste.

De criteria in punt a), ii) en v), punt b), ii) en vi), en punt c), v) en viii), van de eerste alinea zijn niet van toepassing op verzekeringscaptives of herverzekeringscaptives.

In afwijking van de eerste alinea worden verzekeringscaptives en herverzekeringscaptives ook als kleine en niet-complexe ondernemingen ingedeeld indien zij niet aan de in de eerste alinea vastgelegde criteria voldoen, mits zij aan beide volgende criteria voldoen:

  • a) 
    de verzekerden en begunstigden zijn:
  • i) 
    juridische entiteiten van de groep waarvan de verzekeringscaptive of herverzekeringscaptive deel uitmaakt, of
  • ii) 
    natuurlijke personen die in aanmerking komen om onder de verzekeringsovereenkomsten van die groep te vallen, mits de activiteiten tot dekking van die natuurlijke personen onder 5 % van de technische voorzieningen blijven;
  • b) 
    de verzekeringsverplichtingen en de verzekeringsovereenkomsten die aan de herverzekeringsverplichtingen van de verzekeringscaptive of herverzekeringscaptive ten grondslag liggen, hebben geen betrekking op verplichte wettelijke aansprakelijkheidsverzekering.
  • 2. 
    Bij ondernemingen die overeenkomstig artikel 14 tijdens de laatste twee boekjaren een vergunning hebben verkregen, wordt de naleving van de criteria van lid 1 van dit artikel beoordeeld aan de hand van het laatste boekjaar voorafgaand aan de indeling of, indien de vergunning tijdens de laatste twaalf maanden werd verkregen, aan de hand van het in artikel 23 bedoelde programma van werkzaamheden.
  • 3. 
    De volgende ondernemingen worden nooit als kleine en niet-complexe ondernemingen ingedeeld:
  • a) 
    ondernemingen die voor de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste gebruikmaken van een goedgekeurd gedeeltelijk of volledig intern model overeenkomstig de vereisten voor geheel en gedeeltelijk interne modellen van hoofdstuk VI, afdeling 4, onderafdeling 3;
  • b) 
    ondernemingen die moederonderneming zijn van een financieel conglomeraat in de zin van artikel 2, punt 14, van Richtlijn 2002/87/EG of van een groep in de zin van artikel 212 van deze richtlijn, waarop groepstoezicht van toepassing is overeenkomstig artikel 213, lid 2, punt a) of punt b), van deze richtlijn, tenzij de groep als een kleine en niet-complexe groep is ingedeeld;
  • c) 
    ondernemingen die de moederonderneming van een in artikel 228, lid 1, punten a) tot en met e), bedoelde onderneming zijn;
  • d) 
    ondernemingen die collectieve pensioenfondsen beheren in de zin van artikel 2, lid 3, punt b), iii) en iv), ingeval de waarde van de activa van de collectieve pensioenfondsen meer dan 1 000 000 000 EUR bedraagt.

    Artikel 29 ter

    Procedure voor de indeling van ondernemingen die aan de criteria voldoen

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die aan de criteria van artikel 29 bis, voldoen, de toezichthoudende autoriteit daarvan in kennis kunnen stellen teneinde als kleine en niet-complexe onderneming te worden aangemerkt.
  • 2. 
    De in lid 1 van dit artikel bedoelde kennisgeving wordt door de onderneming ingediend bij de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat die de in artikel 14 bedoelde vergunning heeft verleend. Die kennisgeving bevat alle onderstaande elementen:
  • a) 
    bewijs van de naleving van alle criteria van artikel 29 bis die op die onderneming van toepassing zijn;
  • b) 
    een verklaring dat de onderneming geen strategische verandering plant die zou leiden tot niet-naleving van een van de criteria van artikel 29 bis binnen de komende drie jaar;
  • c) 
    een identificatie van de evenredigheidsmaatregelen die de onderneming voornemens is ten uitvoer te leggen, met name als gebruik zal worden gemaakt van vereenvoudiging van de beste schattingen, en of de onderneming van plan is gebruik te maken van de in artikel 77, lid 8, vastgestelde vereenvoudigde methode voor de berekening van de technische voorzieningen.
  • 3. 
    De toezichthoudende autoriteit kan binnen twee maanden na ontvangst van de in lid 1 bedoelde volledige kennisgeving bezwaar tegen de indeling als kleine en niet-complexe onderneming maken om redenen die uitsluitend verband houden met een van de onderstaande elementen:
  • a) 
    niet-naleving van de criteria van artikel 29 bis;
  • b) 
    niet-naleving van het solvabiliteitskapitaalvereiste, beoordeeld zonder gebruikmaking van de overgangsmaat-regelen bedoeld in artikel 77 bis, lid 2, de artikelen 308 quater en 308 quinquies of, indien relevant, artikel 111, lid 1, tweede alinea;
  • c) 
    de omstandigheid dat de onderneming meer dan 5 % van de levens- of, indien toepasselijk, schadeverzekerings-markt overeenkomstig artikel 35 bis, lid 1, tweede alinea, van de lidstaat van herkomst van de onderneming vertegenwoordigt.
  • 4. 
    Elk besluit van de toezichthoudende autoriteit om bezwaar te maken tegen de indeling als kleine en niet-complexe onderneming wordt met redenen omkleed en schriftelijk ter kennis gebracht van de betrokken onderneming.

Bij gebreke van een dergelijk besluit wordt de onderneming aan het einde van de in lid 3 bedoelde termijn van twee maanden als kleine en niet-complexe onderneming ingedeeld.

Indien de toezichthoudende autoriteit voor het einde van de in lid 3 bedoelde termijn van twee maanden een besluit heeft genomen waarin wordt bevestigd dat aan de criteria is voldaan, wordt de onderneming met ingang van de datum van dat besluit als een kleine en niet-complexe onderneming ingedeeld.

  • 5. 
    Met betrekking tot verzoeken die de toezichthoudende autoriteiten binnen de eerste zes maanden na 30 januari 2027 ontvangen, wordt de in lid 3 bedoelde termijn verlengd tot vier maanden.
  • 6. 
    Een onderneming wordt als kleine en niet-complexe onderneming ingedeeld zolang die indeling niet beeindigd wordt overeenkomstig dit lid.

Wanneer een kleine en niet-complexe onderneming niet meer aan een van de criteria van artikel 29 bis, lid 1, voldoet, stelt zij de toezichthoudende autoriteit daarvan onverwijld in kennis. Wanneer de niet-naleving gedurende twee opeenvolgende jaren aanhoudt, stelt de onderneming de toezichthoudende autoriteit daarvan in kennis en wordt zij vanaf het volgende boekjaar niet meer als kleine en niet-complexe onderneming ingedeeld.

Wanneer een onderneming die als kleine en niet-complexe onderneming is ingedeeld aan een van de uitsluitingscriteria van artikel 29 bis, lid 3, voldoet, stelt zij de toezichthoudende autoriteit daarvan onverwijld in kennis en wordt zij vanaf het volgende boekjaar niet meer als kleine en niet-complexe onderneming ingedeeld.

Artikel 29 quater

Gebruik van evenredigheidsmaatregelen door niet als klein en niet-complex ingedeelde ondernemingen

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat als klein en niet-complex ingedeelde ondernemingen alle evenredigheidsmaat-regelen kunnen nemen.
  • 2. 
    Indien een toezichthoudende autoriteit ernstige zorgen heeft ten aanzien van het risicoprofiel van een kleine en niet-complexe onderneming kan zij in afwijking van lid 1 de betrokken onderneming verzoeken af te zien van het gebruik van een of meer evenredigheidsmaatregelen, mits het verzoek naar behoren schriftelijk onderbouwd onder verwijzing naar de specifieke zorgpunten wat betreft het risicoprofiel van de onderneming. Er wordt geacht sprake te zijn van ernstige zorgen wanneer:
  • a) 
    het solvabiliteitskapitaalvereiste niet langer wordt nageleefd of er een risico van niet-naleving in de volgende drie maanden bestaat, indien toepasselijk beoordeeld zonder gebruikmaking van de overgangsmaatregelen bedoeld in artikel 77 bis, lid 2, de artikelen 308 quater en 308 quinquies of, indien relevant, artikel 111, lid 1, tweede alinea;
  • b) 
    het governancesysteem van de onderneming is niet doeltreffend in de zin van artikel 41, of
  • c) 
    materiele veranderingen in het risicoprofiel van de onderneming zouden kunnen leiden tot significante niet-naleving door de onderneming van een of meer van de criteria van artikel 29 bis, lid 1.

    Artikel 29 quinquies

    Gebruik van evenredigheidsmaatregelen door niet als klein en niet-complex ingedeelde ondernemingen

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die niet als kleine en niet-complexe ondernemingen zijn ingedeeld, alleen gebruik kunnen maken de in artikel 35, lid 5 bis, artikel 41, artikel 45, lid 1 ter, artikel 45, lid 5, artikel 77, lid 8, en artikel 144 bis, lid 4, bepaalde evenredigheidsmaatregelen en evenredigheidsmaatregelen waarin de op grond van deze richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen voorzien, die beide uitdrukkelijk van toepassing zijn op kleine en niet-complexe ondernemingen overeenkomstig artikel 29 quater en voor de toepassing van dit artikel zijn aangemerkt, mits zij daarvoor voorafgaande toestemming van de toezichthoudende autoriteit hebben gekregen.

De verzekerings- of herverzekeringsonderneming dient een schriftelijk verzoek om toestemming in bij de toezichthoudende autoriteit. Het verzoek bevat:

  • a) 
    een lijst van de evenredigheidsmaatregelen die zij voornemens is te gebruiken en de redenen waarom het gebruik ervan gerechtvaardigd is in verhouding tot de aard, omvang en complexiteit van de risico’s die inherent zijn aan de bedrijfsactiviteiten van de onderneming;
  • b) 
    alle andere materiele informatie over het risicoprofiel van de onderneming;
  • c) 
    een verklaring dat de onderneming geen strategische verandering plant die binnen de komende drie jaar gevolgen zou hebben voor het risicoprofiel van de onderneming.
  • 2. 
    De toezichthoudende autoriteit beoordeelt het verzoek binnen twee maanden na ontvangst van het in lid 1, tweede alinea, bedoelde verzoek en stelt de onderneming in kennis van de inwilliging of afwijzing ervan en van de evenredigheidsmaatregelen waarvan het gebruik is toegestaan. Wanneer de toezichthoudende autoriteit het gebruik van evenredigheidsmaatregelen onder bepaalde voorwaarden toestaat, vermeldt het inwilligingsbesluit de redenen voor die voorwaarden. Een besluit van de toezichthoudende autoriteit om bezwaar te maken tegen het gebruik van een of meer van de evenredigheidsmaatregelen die in het verzoek zijn vermeld, wordt schriftelijk genomen en vermeldt de redenen voor het besluit van de toezichthoudende autoriteit. Die redenen houden verband met het risicoprofiel van de onderneming.
  • 3. 
    De toezichthoudende autoriteit kan om alle verdere informatie verzoeken die nodig is om de in lid 2 bedoelde beoordeling te voltooien. De in dat lid bedoelde periode wordt vanaf de datum van het verzoek van de toezichthoudende autoriteiten om informatie tot de ontvangst van een antwoord daarop van de betrokken onderneming opgeschort. Verdere verzoeken van de toezichthoudende autoriteit leiden niet tot opschorting van de beoordelingsperiode.
  • 4. 
    Met betrekking tot verzoeken die de toezichthoudende voor 31 juli 2027 ontvangen, bedraagt de in lid 2 bedoelde termijn vier maanden.
  • 5. 
    De toestemming voor het gebruik van evenredigheidsmaatregelen kan te allen tijde worden gewijzigd of ingetrokken indien het risicoprofiel van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming is veranderd. Elk besluit van de toezichthoudende autoriteit om die toestemming te wijzigen of in te trekken, wordt met redenen omkleed en schriftelijk ter kennis gebracht van de betrokken onderneming.

    Artikel 29 sexies

    Monitoring van het gebruik van evenredigheidsmaatregelen

  • 1. 
    Binnen een jaar na hun indeling als kleine en niet-complexe onderneming, brengen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen over de gebruikte evenredigheidsmaatregelen verslag uit aan hun toezichthoudende autoriteiten als onderdeel van de in artikel 35 bedoelde informatie die voor toezichtdoeleinden moet worden verstrekt. Wanneer dergelijke ondernemingen voornemens zijn de lijst van te gebruiken evenredigheidsmaatregelen te wijzigen, stellen zij hun toezichthoudende autoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis.
  • 2. 
    Wanneer verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die op grond van artikel 29 quinquies even-redigheidsmaatregelen gebruiken, besluiten het gebruik van dergelijke maatregelen stop te zetten, stellen zij hun toezichthoudende autoriteiten daarvan in kennis.
  • 3. 
    Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die uiterlijk op 28 januari 2025 evenredigheidsmaatregelen toepassen die overeenstemmen met bestaande maatregelen uit hoofde van deze richtlijn, mogen die maatregelen gedurende een periode van ten hoogste vier boekjaren blijven toepassen zonder de vereisten van de artikelen 29 ter, 29 quater en 29 quinquies toe te passen.”.
  • 14) 
    In artikel 30, lid 2, wordt de eerste alinea vervangen door:

“Het financiele toezicht op grond van lid 1 omvat het controleren, met betrekking tot het geheel van de werkzaamheden van de verzekerings- en herverzekeringsonderneming, van het governancesysteem van de onderneming, de solvabiliteit, de vorming van technische voorzieningen, de activa en het in aanmerking komend eigen vermogen, zulks overeenkomstig de in de lidstaat van herkomst geldende voorschriften of gebruiken, uit hoofde van de Uniebepalingen ter zake.”.

  • 15) 
    Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    in lid 1 wordt de eerste zin vervangen door:

“De lidstaten schrijven voor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen bij de toezichthoudende autoriteiten de voor toezichtsdoeleinden benodigde informatie indienen, rekening houdend met de in de artikelen 27 en 28 vastgelegde doelstellingen van het toezicht en met de in artikel 29 vastgelegde algemene toezichtvoorschriften, met name het proportionaliteitsbeginsel.”;

  • b) 
    het volgende lid wordt ingevoegd:

“5 bis. Rekening houdend met de in de leden 1, 2 en 3 voorgeschreven informatie en de in lid 4 vastgestelde beginselen, zorgen de lidstaten ervoor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen bij de toezicht-houdende autoriteiten een periodiek toezichtsverslag indienen met informatie over de bedrijfsactiviteiten en de prestaties, het governancesysteem, het risicoprofiel, de waardering voor solvabiliteitsdoeleinden en het kapitaalbeheer van de onderneming in de rapportageperiode.

De frequentie van het periodieke toezichtsverslag is:

  • a) 
    voor kleine en niet-complexe ondernemingen om de drie jaar, of, indien toegestaan door de toezichthoudende autoriteit, ten hoogste om de vijf jaar;
  • b) 
    voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die geen kleine en niet-complexe onderneming zijn om de drie jaar.

Voor de toepassing van punt b) van de tweede alinea kan een toezichthoudende autoriteit, indien dat nodig wordt geacht, van ondernemingen waarop zij toezicht houden, verlangen dat zij vaker verslag uitbrengen.”;

  • c) 
    de leden 6, 7 en 8 worden geschrapt;
  • d) 
    lid 9 wordt vervangen door:

“9. De Commissie vult deze richtlijn aan door overeenkomstig artikel 301 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere invulling van:

  • a) 
    de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bedoelde informatie;
  • b) 
    de criteria voor beperkte rapportage aan de toezichthoudende autoriteit voor verzekeringscaptives en herverzekeringscaptives, rekening houdend met de aard, omvang en complexiteit van de risico’s van die specifieke soorten ondernemingen, teneinde te zorgen voor een passende convergentie van de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit.”;
  • e) 
    in lid 10 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van dit artikel te waarborgen, ontwikkelt de Eiopa ontwerpen van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de regelmatige rapportage aan de toezichthouder voor de templates voor indiening van de te verstrekken informatie aan de toezichthoudende autoriteiten, als bedoeld in de leden 1 en 2, inclusief de risicogebaseerde drempels die de aanleiding vormen voor rapportagevereisten indien van toepassing of de vrijstelling van specifieke informatie voor bepaalde soorten ondernemingen zoals verzekerings-captives en herverzekeringscaptives, rekening houdend met de aard, omvang en complexiteit van de risico’s van specifieke soorten ondernemingen. De Eiopa ontwikkelt IT-oplossingen, met inbegrip van rapportagetemplates en -instructies voor de in de leden 1 en 2 bedoelde rapportage.”;

  • f) 
    lid 11 wordt geschrapt;
  • g) 
    het volgende lid wordt toegevoegd:

“12. Uiterlijk op 29 januari 2027 dient de Eiopa bij de Commissie een verslag in over mogelijke maatregelen, inclusief wijzigingen van de wetgeving, om een geintegreerde gegevensverzameling te ontwikkelen teneinde:

  • a) 
    overlappingen en inconsistenties tussen de rapportagekaders in de verzekeringssector en andere financiele sectoren te verminderen;
  • b) 
    een betere standaardisering van gegevens en een efficientere uitwisseling en efficienter gebruik van de gegevens die al binnen een verslagleggingskader van de Unie door een relevante bevoegde autoriteit, zowel op Unie- als op nationaal niveau, worden gerapporteerd, en
  • c) 
    de nalevingskosten te verminderen:

De Eiopa geeft prioriteit aan informatie over de rapportage met betrekking tot instellingen voor collectieve belegging en derivaten, maar beperkt zich daar niet toe.

Bij de opstelling van het in de eerste alinea bedoelde verslag werkt de Eiopa nauw samen met de andere Europese toezichthoudende autoriteiten en de Europese Centrale Bank (ECB), en waar nodig betrekt zij de nationale bevoegde autoriteiten daarbij.”.

  • 16) 
    De volgende artikelen worden ingevoegd:

    Artikel 35 bis

Door toezichthoudende autoriteiten verleende vrijstellingen en beperkingen van regelmatige kwantitatieve toezichtrapportage

  • 1. 
    In het geval dat de vooraf bepaalde perioden, bedoeld in artikel 35, lid 2, punt a), i), korter zijn dan een jaar, kunnen de betrokken toezichthoudende autoriteiten, onverminderd artikel 129, lid 4, de regelmatige rapportage aan de toezichthoudende autoriteit beperken indien:
  • a) 
    de indiening van die informatie te belastend zou zijn in verhouding tot de aard, omvang en complexiteit van de risico’s die inherent zijn aan de bedrijfsactiviteiten van de onderneming;
  • b) 
    de informatie minimaal jaarlijks wordt gerapporteerd.

Die beperking van regelmatige rapportages aan de toezichthouder wordt alleen verleend aan ondernemingen die gezamenlijk niet meer dan 20 % van respectievelijk de levens- en schadeverzekeringsmarkt en herverzekeringsmarkt van een lidstaat vertegenwoordigen, waarbij het aandeel van de levensverzekeringsmarkt is gebaseerd op de bruto technische voorzieningen en het aandeel van de schadeverzekeringsmarkt is gebaseerd op de brutopremies.

Bij het bepalen of ondernemingen voor die beperkingen in aanmerking komen, geven toezichthoudende autoriteiten voorrang aan kleine en niet-complexe ondernemingen.

  • 2. 
    Beperkingen van de regelmatige rapportage aan de toezichthouder of vrijstelling van itemgewijze rapportageverplichtingen kunnen door de toezichthoudende autoriteiten slechts worden toegestaan voor verzeke-rings- en herverzekeringsondernemingen wanneer:
  • a) 
    de indiening van die informatie te belastend zou zijn in verhouding tot de aard, omvang en complexiteit van de risico’s die inherent zijn aan de bedrijfsactiviteiten van de onderneming;
  • b) 
    de indiening van die informatie niet nodig is voor het effectieve toezicht op de onderneming;
  • c) 
    de vrijstelling niet de stabiliteit van de betrokken financiele systemen in de Unie ondermijnt, en
  • d) 
    de onderneming in staat is de informatie op verzoek te verstrekken.

De vrijstelling van itemgewijze rapportage wordt alleen verleend aan ondernemingen die gezamenlijk niet meer dan 20 % van respectievelijk de levens- en schadeverzekeringsmarkt en herverzekeringsmarkt van een lidstaat vertegenwoordigen, waarbij het aandeel van de levensverzekeringsmarkt is gebaseerd op de bruto technische voorzieningen en het aandeel van de schadeverzekeringsmarkt is gebaseerd op de brutopremies.

Bij het bepalen of ondernemingen voor die beperkingen of vrijstellingen in aanmerking komen, geven toezichthoudende autoriteiten voorrang aan kleine en niet-complexe ondernemingen.

  • 3. 
    Verzekeringscaptives en herverzekeringscaptives zijn vrijgesteld van regelmatige itemgewijze rapportage aan de toezichthouder wanneer de in artikel 35, lid 2, punt a), i), bedoelde van tevoren bepaalde perioden korter zijn dan een jaar, mits zij aan beide volgende voorwaarden voldoen:
  • a) 
    de verzekerden en begunstigden zijn:
  • i) 
    juridische entiteiten van de groep waarvan de verzekeringscaptive of herverzekeringscaptive deel uitmaakt, of
  • ii) 
    natuurlijke personen die in aanmerking komen om onder de verzekeringsovereenkomsten van die groep te vallen, mits de activiteiten tot dekking van die natuurlijke personen onder 5 % van de technische voorzieningen blijven;
  • b) 
    de verzekeringsverplichtingen en de verzekeringsovereenkomsten die aan de herverzekeringsverplichtingen van de verzekeringscaptive of herverzekeringscaptive ten grondslag liggen, hebben geen betrekking op verplichte wettelijke aansprakelijkheidsverzekering.
  • 4. 
    Voor de toepassing van de leden 1 en 2 van dit artikel beoordelen de toezichthoudende autoriteiten, als onderdeel van het toezichtsproces, met betrekking tot ondernemingen die als kleine en niet-complexe onderneming zijn ingedeeld, of de indiening van informatie te belastend zou zijn in verhouding tot de aard, omvang en complexiteit van de risico’s van de onderneming, waarbij ten minste rekening wordt gehouden met:
  • a) 
    de marktrisico’s in verband met de beleggingen van de onderneming;
  • b) 
    de hoogte van de marktrisicoconcentraties;
  • c) 
    mogelijke effecten van het beheer van de activa van de onderneming op de financiele stabiliteit;
  • d) 
    de systemen en structuren van de onderneming om informatie te verstrekken voor toezichtsdoeleinden, en de schriftelijk vastgelegde beleidslijn, als genoemd in artikel 35, lid 5.
  • 5. 
    Voor de toepassing van de leden 1 en 2 beoordelen de toezichthoudende autoriteiten, als onderdeel van het toezichtsproces, met betrekking tot ondernemingen die niet als kleine en niet-complexe onderneming zijn ingedeeld, of de indiening van informatie te belastend zou zijn in verhouding tot de aard, omvang en complexiteit van de risico’s van de onderneming, waarbij ten minste rekening wordt gehouden met lid 4, punten a) tot en met d), en met:
  • a) 
    het volume van de premies, de technische voorzieningen en de activa van de onderneming;
  • b) 
    de volatiliteit van de schadevorderingen en uitkeringen die gedekt worden door de onderneming;
  • c) 
    het totale aantal branches levens- en schadeverzekeringen waarvoor een vergunning is verleend;
  • d) 
    de geschiktheid van het governancesysteem van de betrokken onderneming;
  • e) 
    de hoogte van het eigen vermogen ter dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste en van het minimumkapi-taalvereiste;
  • f) 
    de vraag of de onderneming een verzekeringscaptive of herverzekeringscaptive is die uitsluitend de risico’s dekt van de industriele of commerciele groep waartoe zij behoort.
  • 6. 
    Om een coherente en consistente toepassing van de leden 1 tot en met 5 van dit artikel te waarborgen, brengt de Eiopa overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 richtsnoeren uit tot nadere invulling van:
  • a) 
    de methoden voor het bepalen van de in lid 1, tweede alinea, en lid 2, tweede alinea, van dit artikel bedoelde marktaandelen;
  • b) 
    de procedure die de toezichthoudende autoriteiten moeten volgen om verzekerings- en herverzekeringsonder-nemingen in kennis te stellen van eventuele beperkingen of vrijstellingen als bedoeld in dit artikel.

    Artikel 35 ter

    Rapportagetermijnen

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen de in artikel 35, leden 1 tot en met 4, bedoelde informatie jaarlijks of minder frequent bij de toezichthoudende autoriteiten indienen binnen 16 weken na het einde van het boekjaar van de onderneming.
  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen de in artikel 35, leden 1 tot en met 4, bedoelde informatie eens per kwartaal bij de toezichthoudende autoriteiten indienen binnen vijf weken na het einde van elk kwartaal.
  • 3. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen het in artikel 35, lid 5 bis, bedoelde periodieke toezichtsverslag bij de toezichthoudende autoriteiten indienen binnen 18 weken na het einde van het boekjaar van de onderneming.”.
  • 17) 
    In artikel 36, lid 2, wordt punt a) vervangen door:

“a) het governancesysteem, met inbegrip van de deskundigheids- en betrouwbaarheidsvereisten als beschreven in artikel 42, en de beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit, als beschreven in hoofdstuk IV, afdeling 2;”.

  • 18) 
    Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    aan lid 1 wordt het volgende punt toegevoegd:

“e) de verzekerings- of herverzekeringsonderneming past een van de in de artikelen 308 quater en 308 quinquies bedoelde overgangsmaatregelen toe en alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

  • i) 
    de onderneming zou zonder toepassing van de overgangsmaatregel niet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste voldoen;
  • ii) 
    de onderneming heeft verzuimd bij de toezichthoudende autoriteit het initiele geleidelijke-invoeringsplan in te dienen binnen de in artikel 308 sexies, tweede alinea, genoemde termijn, dan wel het vereiste jaarlijkse verslag als bedoeld in de derde alinea van dat artikel.”;
  • b) 
    in lid 2 wordt de derde alinea vervangen door:

“In de in lid 1, punten d) en e), genoemde omstandigheden staat de kapitaalopslagfactor in verhouding tot de materiele risico’s die voortvloeien uit de in die punten bedoelde afwijking respectievelijk niet-naleving.”.

  • 19) 
    Aan artikel 40 worden de volgende alinea’s toegevoegd:

“De leden van de bestuurlijke, beleidsbepalende en toezichthoudende organen van de verzekerings- of herverzeke-ringsonderneming staan te allen tijde als betrouwbaar bekend en beschikken gezamenlijk over voldoende kennis, vaardigheden en ervaring om hun taken uit te voeren.

De leden van de bestuurlijke, beleidsbepalende en toezichthoudende organen mogen in ten minste de tien jaar voorafgaand aan het jaar waarin zij hun functie in de onderneming uitoefenen of zouden uitoefenen, niet veroordeeld zijn voor ernstige of herhaalde strafbare feiten in verband met het witwassen van geld of terrorismefinanciering of andere strafbare feiten waardoor hun betrouwbaarheid in twijfel zou worden getrokken.”.

  • 20) 
    Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    in lid 1 wordt de derde alinea vervangen door:

“Het governancesysteem wordt intern periodiek geevalueerd. Die interne evaluatie omvat een beoordeling van de adequaatheid van de samenstelling, doeltreffendheid en interne governance van het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan, rekening houdend met de aard, omvang en complexiteit van de risico’s die inherent zijn aan de bedrijfsactiviteiten van de onderneming.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen voeren een beleid in dat diversiteit in het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan bevordert, en stellen daarbij ook individuele kwantitatieve doelen met betrekking tot genderevenwicht.

De Eiopa vaardigt richtsnoeren uit over het begrip diversiteit waarmee rekening moet worden gehouden bij de selectie van leden van het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan.”;

  • b) 
    het volgende lid wordt ingevoegd:

“2 bis. De lidstaten schrijven voor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen verschillende personen aanstellen om de sleutelfuncties — de risicobeheerfunctie, de actuariele functie, de compliancefunctie en de interneauditfunctie — te vervullen, en dat elk van die functies onafhankelijk van de andere functies wordt uitgeoefend om belangenconflicten te vermijden.

een onderneming op grond van artikel 29 ter als kleine en niet-complexe onderneming is ingedeeld of zij voorafgaande toestemming van de toezichthouder heeft verkregen op grond van artikel 29 quinquies, mogen de personen die belast zijn met de risicobeheerfunctie, de actuariele functie en de compliancefunctie ook een andere sleutelfunctie dan de interneauditfunctie of een andere functie vervullen, of lid zijn van het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a) 
    potentiele belangenconflicten worden naar behoren beheerd;
  • b) 
    de combinatie van functies of de combinatie van een functie met het lidmaatschap van het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan doet geen afbreuk aan het vermogen van de betrokkene om zijn of haar taken uit te voeren.”;
  • c) 
    lid 3 wordt vervangen door:

“3. Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen beschikken in elk geval voor het risicobeheer, de interne controle, de interne audit, de beloning en, indien van toepassing, voor uitbestedingen over schriftelijke beleidslijnen. Zij zorgen ervoor dat die beleidslijnen worden toegepast.

Die schriftelijke beleidslijnen worden ten minste eenmaal per jaar geevalueerd. Ze worden vooraf door het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan goedgekeurd en ze worden aangepast bij een duidelijke wijziging van het betrokken systeem of gebied. Kleine en niet-complexe ondernemingen mogen een minder frequente evaluatie verrichten — uiterlijk om de vijf jaar — tenzij de toezichthoudende autoriteit op basis van de specifieke omstandigheden van die onderneming concludeert dat een frequentere evaluatie noodzakelijk is.”.

  • 21) 
    In artikel 42 worden de leden 2 en 3 vervangen door:

“2. Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen stellen de toezichthoudende autoriteit in kennis van wijzigingen in de identiteit van de personen die de onderneming feitelijk besturen of verantwoordelijk zijn voor andere sleutelfuncties, en geven daarbij de redenen op voor de wijzigingen en verstrekken alle informatie die nodig is om na te gaan of de nieuwe personen die worden aangesteld om de onderneming te besturen, deskundig en betrouwbaar zijn.

  • 3. 
    Indien een van de in lid 1 bedoelde personen niet meer aan de in lid 1 bedoelde vereisten voldoet of om die reden is vervangen, stellen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen hun toezichthoudende autoriteit daarvan in kennis.
  • 4. 
    Wanneer een persoon die de onderneming feitelijk bestuurt of andere sleutelfuncties vervult, niet aan de vereisten van lid 1 voldoet, hebben de toezichthoudende autoriteiten de bevoegdheid om van de verzekerings- en herverzekeringsonderneming te verlangen dat zij de betrokkene van die functie ontheffen.”.
  • 22) 
    Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    lid 2 wordt als volgt gewijzigd:
  • i) 
    punt e) wordt vervangen door:

“e) beheer van het operationele risico, inclusief cyberbeveiliging als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) 2019/881 van het Europees Parlement en de Raad (7);

  • ii) 
    de volgende alinea’s worden toegevoegd:

“Wanneer verzekerings- of herverzekeringsondernemingen de in artikel 77 quinquies bedoelde volatiliteits-aanpassing toepassen, wordt in hun liquiditeitsplan rekening gehouden met het gebruik van de volatiliteits-aanpassing en beoordeeld of liquiditeitsbeperkingen kunnen ontstaan die niet stroken met het gebruik van de volatiliteitsaanpassing.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen houden bij de beoordeling van duurzaamheidsrisico’s rekening met de korte, middellange en lange termijn.

Voor de toepassing van de in de vijfde alinea bedoelde beoordeling zorgen de toezichthoudende autoriteiten ervoor dat ondernemingen, als onderdeel van hun risicobeheer, beschikken over strategieen, beleidslijnen, processen en systemen voor de identificatie, de meting, het beheer en de monitoring van duurzaamheidsrisico’s op korte, middellange en lange termijn.”;

  • b) 
    lid 2 bis wordt als volgt gewijzigd:
  • i) 
    de eerste alinea wordt als volgt gewijzigd:
  • 1) 
    punt b) wordt als volgt gewijzigd:

— punt i) wordt vervangen door:

“i) de gevoeligheid van hun technische voorzieningen en in aanmerking komend eigen vermogen voor de aannames van de berekening van de matchingopslag, met inbegrip van de berekening van de fundamentele spread als bedoeld in artikel 77 quater, lid 1, punt b);”;

— punt iii) wordt geschrapt;

  • 2) 
    punt c) wordt vervangen door:

“c) bij toepassing van de in artikel 77 quinquies bedoelde volatiliteitsaanpassing de gevoeligheid van hun technische voorzieningen en in aanmerking komend eigen vermogen voor veranderingen in de economische omstandigheden die van invloed zouden zijn op de voor risico’s gecorrigeerde spread bedoeld in artikel 77 quinquies, lid 3.”;

  • ii) 
    de derde alinea wordt vervangen door:

“Wanneer de in artikel 77 quinquies bedoelde volatiliteitsaanpassing wordt toegepast, wordt in de schriftelijk vastgelegde beleidslijn inzake risicobeheer bedoeld in artikel 41, lid 3, rekening gehouden met de volatiliteitsaanpassing.”;

  • c) 
    de volgende leden worden ingevoegd:

“2 ter. De lidstaten zorgen ervoor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen specifieke plannen ontwikkelen die kwantificeerbare streefdoelen en processen omvatten teneinde de financiele risico’s die op korte, middellange en lange termijn voortvloeien uit duurzaamheidsfactoren, te monitoren en aan te pakken, met inbegrip van de risico’s die ontstaan uit het proces van aanpassing en uit transitietrends in de context van de relevante regelgevingsdoelstellingen van de Unie en de lidstaten en met inbegrip van rechtshandelingen in verband met duurzaamheidsfactoren, in het bijzonder de in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (*) vastgelegde duurzaamheidsfactoren, en dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen de uitvoering van die specifieke plannen monitoren.

De kwantificeerbare streefdoelen en processen ter aanpak van de duurzaamheidsrisico’s die zijn opgenomen in de in de eerste alinea van dit lid bedoelde plannen, nemen de meest recente door de Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering voorgeschreven verslagen en maatregelen, met name met betrekking tot de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de Unie, in aanmerking. Indien de onderneming overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU informatie over duurzaamheidsaspecten openbaar maakt, zijn de in de eerste alinea van dit lid bedoelde plannen consistent met de in artikel 19 bis of artikel 29 bis van die richtlijn bedoelde plannen, en omvatten ze met name maatregelen met betrekking tot het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming, die in beide plannen consistent zijn. Indien relevant zijn de methoden en aannames die ten grondslag liggen aan de streefdoelen, de toezeggingen en strategische beslissingen die ondernemingen openbaar maken, in overeenstem-ming met de methoden en aannames in de in de eerste alinea van dit lid bedoelde plannen.

De streefdoelen, processen en acties ter aanpak van de duurzaamheidsrisico’s in de in de eerste alinea van dit lid bedoelde plannen staan in verhouding tot de aard, omvang en complexiteit van de duurzaamheidsrisico’s van het bedrijfsmodel van de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, overeenkomstig artikel 29, lid 3.

2 quater. Om een consistente toepassing van dit artikel te waarborgen, stelt de Eiopa ontwerpen van technische reguleringsnormen op, waarin nader worden gespecificeerd:

  • a) 
    de minimumnormen en referentiemethodieken voor het detecteren, meten, beheren en monitoren van duurzaamheidsrisico’s;
  • b) 
    de elementen die moeten worden opgenomen in de overeenkomstig de leden 2 ter en 2 sexies van dit artikel op te stellen plannen, met inbegrip van specifieke tijdschema’s en tussentijdse kwantificeerbare streefdoelen en mijlpalen, teneinde de financiele risico’s die voortvloeien uit duurzaamheidsfactoren te monitoren en aan te pakken, alsook de onderlinge verbanden met de vereisten van de artikelen 45 en 45 bis;
  • c) 
    toezichtbenaderingen met betrekking tot de in de leden 2 ter en 2 sexies bedoelde plannen, kwantificeerbare streefdoelen en processen;
  • d) 
    de overeenkomstig artikel 51 openbaar te maken elementen van de in de leden 2 ter en 2 sexies van dit artikel bedoelde plannen, met inbegrip van de relevante kwantificeerbare streefdoelen.

De Eiopa dient de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 29 januari 2026 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

2 quinquies. De onderneming maakt jaarlijks de kwantificeerbare doelstellingen openbaar die zijn opgenomen in de in de leden 2 ter en 2 sexies bedoelde plannen.

2 sexies. Indien een deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming, verzekeringsholding of gemengde financiele holding met hoofdkantoor in de Unie overeenkomstig lid 2 ter van dit artikel op groepsniveau een plan moet opstellen, zorgen de lidstaten ervoor dat verzekerings- en herverzekeringsdochter-ondernemingen die onder dat plan en onder het groepstoezicht vallen overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a) en b), worden vrijgesteld van het opstellen van een plan op individueel niveau overeenkomstig lid 2 ter van dit artikel.

(*) Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).”.

  • 23) 
    Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    in lid 1 worden aan de tweede alinea de volgende punten toegevoegd:

“d) een onderzoek en analyse van de macro-economische situatie en de mogelijke macro-economische ontwikkelingen en ontwikkelingen op de financiele markten;

  • e) 
    op een met redenen omkleed verzoek van de toezichthoudende autoriteit, een onderzoek en analyse van:
  • i) 
    de macroprudentiele punten van zorg die van invloed kunnen zijn op het specifieke risicoprofiel, de goedgekeurde risicotolerantielimieten, de bedrijfsstrategie, de verzekeringsactiviteiten of de beleggings-beslissingen, en de in punt a) bedoelde algehele solvabiliteitsbehoeften van de onderneming;
  • ii) 
    de activiteiten van de onderneming die van invloed kunnen zijn op de macro-economische ontwikkelingen en de ontwikkelingen op de financiele markten, en die kunnen leiden tot systeemrisico’s;
  • f) 
    het algehele vermogen van de onderneming om zelfs onder stressomstandigheden haar financiele verplichtingen jegens verzekeringnemers en andere tegenpartijen na te komen wanneer die verplichtingen opeisbaar worden.”;
  • b) 
    de volgende leden worden ingevoegd:

“1 bis. Voor de toepassing van lid 1, punten d) en e), omvatten macro-economische ontwikkelingen en ontwikkelingen op de financiele markten ten minste:

  • a) 
    het niveau van de rentevoeten en de spreads;
  • b) 
    het niveau van de financielemarktindexen;
  • c) 
    de inflatie;
  • d) 
    de verwevenheid met andere financielemarktdeelnemers;
  • e) 
    klimaatverandering, pandemieen, andere grootschalige gebeurtenissen en andere rampen die van invloed kunnen zijn op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen.

Voor de toepassing van lid 1, punt e), i), omvatten macroprudentiele punten van zorg ten minste aannemelijke ongunstige toekomstscenario’s en risico’s in verband met de kredietcyclus en economische neergang, kuddegedrag bij beleggingen of buitensporige blootstellingsconcentraties op sectoraal niveau.

1 ter. De lidstaten zorgen ervoor dat de uit hoofde van lid 1, punt d), van dit artikel vereiste analyse in verhouding staat tot de aard van de risico’s en de omvang en complexiteit van de activiteiten van ondernemingen. De lidstaten zorgen ervoor dat kleine en niet-complexe ondernemingen en ondernemingen die op grond van artikel 29 quinquies voorafgaande toestemming van de toezichthouder hebben verkregen, niet verplicht zijn de in lid 1, punt e), van dit artikel bedoelde analyse uit te voeren.”;

  • c) 
    lid 2 bis wordt vervangen door:

“2 bis. Wanneer de verzekerings- of herverzekeringsonderneming de in artikel 77 ter bedoelde matchingopslag, de in artikel 77 quinquies bedoelde volatiliteitsaanpassing of de in artikel 77 bis, lid 2, en de artikelen 308 quater en 308 quinquies, of indien relevant artikel 111, lid 1, tweede alinea, en artikel 111, lid 2 bis, bedoelde overgangsmaatregelen toepast, voert zij een beoordeling uit van de naleving van de kapitaalvereisten, bedoeld in lid 1, punt b), van dit artikel, waarbij die opslagen, aanpassingen en overgangsmaatregelen wel en niet in aanmerking worden genomen.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid is geen beoordeling van het in artikel 77 bis bedoelde mechanisme voor geleidelijke invoering vereist in geval van een munteenheid waarvoor een of meer van de volgende voorwaarden van toepassing is:

  • a) 
    het aandeel van de toekomstige kasstromen in verband met verzekerings- of herverzekeringsverplichtingen in die munteenheid ten opzichte van alle toekomstige kasstromen in verband met verzekerings- of herverzeke-ringsverplichtingen is niet hoger dan 5 %;
  • b) 
    ten aanzien van de toekomstige kasstromen in verband met verzekerings- of herverzekeringsverplichtingen in die munteenheid is het aandeel van de toekomstige kasstromen met betrekking tot looptijden waarbij de relevante risicovrije rentetermijnstructuur wordt geextrapoleerd ten opzichte van alle toekomstige kasstromen in verband met verzekerings- of herverzekeringsverplichtingen niet hoger dan 10 %.

2 ter. Wanneer de verzekerings- of herverzekeringsonderneming de in artikel 77 quinquies bedoelde volatiliteitsaanpassing toepast, omvat de in lid 1 van dit artikel bedoelde beoordeling daarnaast de significantie waarmee het risicoprofiel van de betrokken onderneming afwijkt van de aannames die aan de volatiliteitsaan-passing ten grondslag liggen.”;

  • d) 
    lid 5 wordt vervangen door:

“5. Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen verrichten de in lid 1 bedoelde beoordeling jaarlijks en verrichten die onverwijld na een significante wijziging in hun risicoprofiel.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid mogen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen de in lid 1 bedoelde beoordeling ten minste om de twee jaar en onverwij ld na een significante wijziging in hun risicoprofiel verrichten, tenzij de toezichthoudende autoriteit op basis van de specifieke omstandigheden van de onderneming concludeert dat een frequentere beoordeling nodig is wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a) 
    de onderneming is ingedeeld als kleine en niet-complexe onderneming;
  • b) 
    de onderneming is een verzekeringscaptive of herverzekeringscaptive die aan alle volgende criteria voldoet:
  • i) 
    de verzekerden en begunstigden zijn juridische entiteiten van de groep waarvan de verzekeringscaptive of herverzekeringscaptive deel uitmaakt, of natuurlijke personen die in aanmerking komen om door de verzekeringsovereenkomsten van die groep te worden gedekt, en de activiteiten tot dekking van de natuurlijke personen die in aanmerking komen om door verzekeringsovereenkomsten van de groep te worden gedekt, blijven onder 5 % van de technische voorzieningen;
  • ii) 
    de verzekeringsverplichtingen en de verzekeringsovereenkomsten die aan de herverzekeringsverplichtingen van de verzekeringscaptive of herverzekeringscaptive ten grondslag liggen, hebben geen betrekking op verplichte wettelijke aansprakelijkheidsverzekering.

De vrijstelling van de jaarlijkse beoordeling belet de onderneming niet risico’s doorlopend te identificeren, meten, beheren, monitoren en rapporteren.”;

  • e) 
    de volgende leden worden toegevoegd:

“8. Voor de toepassing van lid 1, punten d) en e), zorgen de lidstaten ervoor dat, wanneer andere autoriteiten dan de toezichthoudende autoriteiten belast zijn met een macroprudentieel mandaat, de toezichthoudende autoriteiten de bevindingen van hun macroprudentiele beoordelingen van de in dit artikel bedoelde beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit door verzekerings- en herverzekeringsondernemingen delen met de betrokken nationale instanties en autoriteiten met een macroprudentieel mandaat.

De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten met nationale instanties en autoriteiten met een macroprudentieel mandaat samenwerken om de resultaten te analyseren en, indien toepasselijk, macroprudentiele punten van zorg te identificeren over de wijze waarop de activiteit van de ondernemingen de macro-economische ontwikkelingen en de ontwikkelingen op de financiele markten kan beinvloeden.

De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten macroprudentiele punten van zorg en voor de beoordeling inputparameters delen met de betrokken onderneming.

  • 9. 
    Bij haar besluit om een verzekerings- of herverzekeringsonderneming die een dochteronderneming is die overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a) en b), onder groepstoezicht valt, om een of meer van die analyses te verzoeken, gaat de toezichthoudende autoriteit na of de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonder-neming, de verzekeringsholding of gemengde financiele holding met hoofdkantoor in de Unie, op groepsniveau een of meer van de in lid 1, punt e), van dit artikel bedoelde analyses uitvoert, en of daarin de specifieke kenmerken van die dochteronderneming aan bod komen.

De nationale toezichthoudende autoriteiten verstrekken zowel de Eiopa als het bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad (*) opgerichte Europees Comite voor systeemrisico’s (European Systemic Risk Board — ESRB) jaarlijks de lijst van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en van groepen waarvoor zij om de aanvullende macroprudentiele maatregelen vragen.

(*) Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiele stelsel en tot oprichting van een Europees Comite voor systeemrisico’s (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1).”.

  • 24) 
    Het volgende artikel wordt ingevoegd:

    Artikel 45 bis

    Klimaatveranderingsscenarioanalyse

  • 1. 
    Voor de identificatie en beoordeling van de in artikel 45, lid 2, bedoelde risico’s beoordeelt de betrokken onderneming ook of zij materiele blootstelling aan klimaatveranderingsrisico’s heeft. De onderneming toont de materialiteit van haar blootstelling aan klimaatveranderingsrisico’s aan in de in artikel 45, lid 1, bedoelde beoordeling.
  • 2. 
    Wanneer de betrokken onderneming materiele blootstelling aan klimaatveranderingsrisico’s heeft, specificeert zij ten minste twee langetermijnklimaatveranderingsscenario’s, waaronder:
  • a) 
    een langetermijnklimaatveranderingsscenario waarbij de mondiale temperatuurstijging onder twee graden Celsius blijft;
  • b) 
    een langetermijnklimaatveranderingsscenario waarbij de mondiale temperatuurstijging significant hoger is dan twee graden Celsius.
  • 3. 
    Met regelmatige tussenpozen bevat de in artikel 45, lid 1, bedoelde beoordeling een analyse van het effect van de op grond van lid 2 van dit artikel gespecificeerde langetermijnklimaatveranderingsscenario’s op de bedrijfsactiviteiten van de onderneming. Die tussenpozen staan in verhouding tot de aard, omvang en complexiteit van de klimaatveranderingsrisico’s die inherent zijn aan de bedrijfsactiviteiten van de onderneming, maar zijn niet langer dan drie jaar.
  • 4. 
    De in lid 2 bedoelde langetermijnklimaatveranderingsscenario’s worden ten minste om de drie jaar geevalueerd en zo nodig geactualiseerd. Bij de evaluatie van de langetermijnklimaatveranderingsscenario’s houden verzekerings-en herverzekeringsondernemingen rekening met de prestaties van de in eerdere klimaatveranderingsscenario’s gebruikte instrumenten en beginselen, teneinde de doeltreffendheid ervan te vergroten.
  • 5. 
    In afwijking van de leden 2, 3 en 4 zijn kleine en niet-complexe ondernemingen niet verplicht klimaatveranderingsscenario’s te specificeren of het effect daarvan op hun bedrijfsactiviteiten te beoordelen.”.
  • 25) 
    Artikel 51 wordt vervangen door:

    Artikel 51

    Rapport over de solvabiliteit en financiele positie: inhoud

  • 1. 
    De lidstaten verplichten verzekerings- en herverzekeringsondernemingen rekening houdend met de op grond van artikel 35, lid 3, vereiste informatie en de beginselen van lid 4 van dat artikel, jaarlijks een rapport te publiceren over hun solvabiliteit en financiele positie.

Het verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand bestaat uit twee goed van elkaar onderscheiden en tegelijkertijd uitgebrachte delen. Het eerste deel bestaat uit informatie die is specifiek gericht tot verzekeringnemers en begunstigden, en het tweede deel bestaat uit informatie die is gericht tot andere marktprofessionals.

1 bis. Het deel van het verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand met tot verzekeringnemers en begunstigden gerichte informatie bevat de volgende informatie:

  • a) 
    een beknopte beschrijving van de werkzaamheden en resultaten van de onderneming;
  • b) 
    een korte beschrijving van het kapitaalbeheer en het risicoprofiel van de onderneming, waaronder in verband met duurzaamheidsrisico’s, en
  • c) 
    een verklaring of de onderneming de in artikel 19 bis of artikel 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU bedoelde plannen openbaar maakt.

1 ter. Het deel van het verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand met tot andere marktprofessionals gerichte informatie bevat hetzij integraal hetzij door verwijzingen naar, zowel qua aard als qua reikwijdte, gelijkwaardige informatie die al uit hoofde van andere wet- of regelgeving is gepubliceerd, de volgende informatie:

  • a) 
    een beschrijving van de werkzaamheden en resultaten van de onderneming;
  • b) 
    een beschrijving van het governancesysteem;
  • c) 
    een beschrijving voor de activa, technische voorzieningen en andere verplichtingen afzonderlijk van de voor de waardering ervan gehanteerde grondslagen en methoden;
  • d) 
    een beschrijving van het kapitaalbeheer en het risicoprofiel, waaronder in elk geval het volgende:
  • i) 
    de structuur en het bedrag van het eigen vermogen, alsook de kwaliteit ervan;
  • ii) 
    het bedrag van het solvabiliteitskapitaalvereiste en van het minimumkapitaalvereiste;
  • iii) 
    voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die relevant zijn voor de stabiliteit van de financiele stelsels in de Unie, informatie over risicogevoeligheid;
  • iv) 
    de in artikel 304 beschreven mogelijkheid voor de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste;
  • v) 
    informatie waarmee de belangrijkste verschillen tussen de aannames die ten grondslag liggen aan respectievelijk de standaardformule en enig door de onderneming gehanteerd intern model voor de berekening van haar solvabiliteitskapitaalvereiste inzichtelijk worden;
  • vi) 
    wanneer in de rapportageperiode niet wordt voldaan aan het minimumkapitaalvereiste of duidelijk niet is voldaan aan het solvabiliteitskapitaalvereiste, en zelfs als de problemen inmiddels zijn opgelost: het bedrag van het tekort met daarbij een toelichting op de oorzaak en gevolgen ervan, waarbij ook wordt gemeld welke corrigerende maatregelen zijn getroffen;
  • e) 
    een vermelding of de onderneming na de in artikel 45 bis, lid 1, bedoelde materialiteitsbeoordeling materiele blootstelling aan klimaatveranderingsrisico’s vertoont en, indien relevant, of zij maatregelen heeft genomen;
  • f) 
    een verklaring of de onderneming de in artikel 19 bis of artikel 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU bedoelde plannen openbaar maakt;
  • g) 
    de in artikel 44, lid 2 quater, punt d), bedoelde elementen.

1 quater. Wanneer de matchingopslag als bedoeld in artikel 77 ter wordt toegepast, heeft de in lid 1 ter, punt c), en punt d), i) en ii), van dit artikel bedoelde beschrijving ook betrekking op de matchingopslag en de portefeuille van verplichtingen en toegewezen activa waar de matchingopslag op wordt toegepast, alsook een kwantificering van het effect van een wijziging van de matchingopslag tot nul op de financiele positie van de onderneming.

De in lid 1 ter, punt c), en punt d), i) en ii), van dit artikel bedoelde beschrijving bevat tevens een verklaring over de vraag of de onderneming de in artikel 77 quinquies bedoelde volatiliteitsaanpassing gebruikt, en wanneer dat het geval is, wordt de volgende informatie openbaar gemaakt:

  • a) 
    een kwantificering van het effect van een wijziging van de volatiliteitsaanpassing tot nul op de financiele positie van de onderneming;
  • b) 
    voor elke relevante munteenheid of, in voorkomend geval, elk relevant land de overeenkomstig artikel 77 quinquies berekende volatiliteitsaanpassing en de overeenkomstige beste schattingen voor verzekerings- of herverzekerings-verplichtingen.
  • 2. 
    De in lid 1 ter, punt d), i), bedoelde beschrijving bevat een analyse van alle duidelijke verschillen ten opzichte van de vorige rapportageperiode en een toelichting op alle belangrijke verschillen met de waarde van die elementen in jaarrekeningen, alsook een korte beschrijving van de overdraagbaarheid van kapitaal.

In de in lid 1 ter, punt d), ii), van dit artikel bedoelde openbaarmaking van het solvabiliteitskapitaalvereiste worden het bedrag dat overeenkomstig hoofdstuk VI, afdeling 4, onderafdelingen 2 en 3, is berekend, en een eventuele kapitaalopslagfactor die overeenkomstig artikel 37 is toegepast of het effect van de specifieke parameters die de verzekerings- of herverzekeringsonderneming overeenkomstig artikel 110 moet hanteren, afzonderlijk vermeld, met daarbij beknopte informatie over de rechtvaardiging daarvan door de betrokken toezichthoudende autoriteit.

Het openbaar gemaakte bedrag van het solvabiliteitskapitaalvereiste gaat indien toepasselijk vergezeld van de mededeling dat het definitieve bedrag aan het oordeel van de toezichthoudende autoriteit is onderworpen.

  • 3. 
    Verzekeringscaptives zijn niet verplicht het tot verzekeringnemers en begunstigden gerichte deel openbaar te maken, en zij zijn enkel verplicht om in het tot andere marktprofessionals gerichte deel de kwantitatieve gegevens op te nemen die vereist zijn op grond van de in artikel 56 bedoelde technische uitvoeringsnormen, indien zij aan de volgende voorwaarden voldoen:
  • a) 
    de verzekerden en begunstigden zijn juridische entiteiten van de groep waarvan de verzekeringscaptive deel uitmaakt, of natuurlijke personen die in aanmerking komen om door de verzekeringsovereenkomsten van die groep te worden gedekt, en de activiteiten tot dekking van de natuurlijke personen die in aanmerking komen om door verzekeringsovereenkomsten van de groep te worden gedekt, blijven onder 5 % van de technische voorzieningen;
  • b) 
    de verzekeringsverplichtingen van de verzekeringscaptive hebben geen betrekking op verplichte wettelijke aansprakelijkheidsverzekering.
  • 4. 
    Herverzekeringscaptives zijn niet verplicht het tot verzekeringnemers en begunstigden gerichte deel openbaar te maken, en zij zijn enkel verplicht om in het tot marktprofessionals gerichte deel de kwantitatieve gegevens op te nemen die vereist zijn op grond van de in artikel 56 bedoelde technische uitvoeringsnormen, indien zij aan de volgende voorwaarden voldoen:
  • a) 
    de verzekerden en begunstigden zijn juridische entiteiten van de groep waarvan de herverzekeringscaptive deel uitmaakt, of natuurlijke personen die in aanmerking komen om door de verzekeringsovereenkomsten van die groep te worden gedekt, en de activiteiten tot dekking van de natuurlijke personen die in aanmerking komen om door verzekeringsovereenkomsten van de groep te worden gedekt, blijven onder 5 % van de technische voorzieningen;
  • b) 
    de verzekeringsovereenkomsten die aan de herverzekeringsverplichtingen van de herverzekeringscaptive ten grondslag liggen, hebben geen betrekking op verplichte wettelijke aansprakelijkheidsverzekering;
  • c) 
    de leningen bij de moederonderneming of een groepsonderneming, waaronder cashpools van groepen, bedragen niet meer dan 20 % van de totale activa van de herverzekeringscaptive, en
  • d) 
    het maximale verlies als gevolg van de bruto technische voorzieningen kan worden bepaald zonder gebruik te maken van stochastische methoden.
  • 5. 
    In afwijking van lid 1 is kunnen herverzekeringsondernemingen ervoor kiezen het tot verzekeringnemers en begunstigden gerichte deel van het verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand niet openbaar te maken.
  • 6. 
    In afwijking van lid 1 ter van dit artikel is het kleine en niet-complexe ondernemingen toegestaan in het deel van het verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand met tot andere marktprofessionals gerichte informatie alleen de kwantitatieve gegevens openbaar te maken die vereist zijn op grond van de in artikel 56 bedoelde technische uitvoeringsnormen, mits zij om de drie jaar een volledig rapport openbaar maken dat alle in dit artikel vereiste informatie bevat.
  • 7. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen de in dit artikel bedoelde informatie jaarlijks of minder frequent openbaar maken en bij de toezichthoudende autoriteit indienen binnen 18 weken na het einde van het boekjaar van de onderneming.
  • 8. 
    Als onderdeel van het in lid 1 van dit artikel bedoelde rapport zijn verzekerings- en herverzekeringsonder-nemingen verplicht het effect openbaar te maken van het feit dat voor het bepalen van de technische voorzieningen als bedoeld in artikel 77 gebruik is gemaakt van de risicovrije rentetermijnstructuur die is bepaald zonder toepassing van de overgangsmaatregel voor extrapolatie als bedoeld in artikel 77 sexies, lid 1, punt a bis), in plaats van de relevante risicovrije rentetermijnstructuur.

In afwijking van de eerste alinea geldt het openbaarmakingsvereiste echter niet voor een munteenheid waarvoor een van de volgende voorwaarden van toepassing is:

  • a) 
    het aandeel van de toekomstige kasstromen in verband met verzekerings- of herverzekeringsverplichtingen in die munteenheid ten opzichte van alle toekomstige kasstromen in verband met verzekerings- of herverzekerings-verplichtingen is niet hoger dan 5 %;
  • b) 
    ten aanzien van de toekomstige kasstromen in verband met verzekerings- of herverzekeringsverplichtingen in die munteenheid is het aandeel van de toekomstige kasstromen met betrekking tot looptijden waarbij de relevante risicovrije rentetermijnstructuur wordt geextrapoleerd ten opzichte van alle toekomstige kasstromen in verband met verzekerings- of herverzekeringsverplichtingen niet hoger dan 10 %.”.
  • 26) 
    Het volgende artikel wordt ingevoegd:

    Artikel 51 bis

    Verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand: auditplicht

  • 1. 
    Voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die geen kleine en niet-complexe onderneming, verzekeringscaptive of herverzekeringscaptive zijn, wordt de balans die als onderdeel van het verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand overeenkomstig artikel 51, lid 1, openbaar wordt gemaakt of als onderdeel van het enkele verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand overeenkomstig artikel 256, lid 2, punt b), openbaar wordt gemaakt, aan een audit onderworpen.
  • 2. 
    In afwijking van artikel 29 quater kunnen de lidstaten het in lid 1 van dit artikel neergelegde vereiste uitbreiden tot ondernemingen die als kleine en niet-complexe onderneming, verzekeringscaptive of herverzekeringscaptive zijn ingedeeld.
  • 3. 
    De lidstaten kunnen de reikwijdte van de in lid 1 bedoelde auditplicht uitbreiden tot andere elementen van het verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand.
  • 4. 
    De audit wordt uitgevoerd door een wettelijke auditor of een auditkantoor, in overeenstemming met de op grond van artikel 26 van Richtlijn 2006/43/EG toepasselijke controlestandaarden. Bij de uitvoering van die taak vervullen wettelijke auditors en auditkantoren de in artikel 72 van deze richtlijn beschreven plichten van accountants.
  • 5. 
    In lidstaten waar op 28 januari 2025 geregistreerde actuarissen op grond van het nationale recht gemachtigd zijn technische voorzieningen, verhaalbare herverzekeringsbedragen en aanverwante posten te controleren, mogen die geregistreerde actuarissen dergelijke audits blijven uitvoeren, mits zij handelen in overeenstemming met bindende normen die een kwaliteitsvolle audit waarborgen en ten minste betrekking hebben op het gebied van de auditpraktijk, onafhankelijkheid en interne kwaliteitscontroles bij de uitvoering van dergelijke audits, en met inachtneming van de in artikel 72 bedoelde taken.
  • 6. 
    Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen dienen samen met het verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand bij de toezichthoudende autoriteit een afzonderlijk rapport in, met een beschrijving van de aard van de audit en de resultaten ervan, dat is opgesteld door de wettelijke auditor of het auditkantoor.”.
  • 27) 
    Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    aan lid 1 worden de volgende punten toegevoegd:

“e) het totale aantal verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, onderverdeeld in kleine en niet-complexe ondernemingen en andere ondernemingen, dat vereenvoudigingen of evenredigheidsmaatregelen toepast, alsook het aantal ondernemingen dat specifieke evenredigheidsmaatregelen toepast;

  • f) 
    het aantal groepen, onderverdeeld in kleine en niet-complexe groepen en andere groepen, dat vereenvoudigingen of evenredigheidsmaatregelen toepast, alsook het aantal groepen dat specifieke even-redigheidsmaatregelen toepast.”;
  • b) 
    aan lid 2 wordt het volgende punt toegevoegd:

“f) voor elke lidstaat: het aantal verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en het aantal groepen, respectievelijk onderverdeeld in kleine en niet-complexe ondernemingen of groepen en andere ondernemingen of groepen, dat vereenvoudigingen of evenredigheidsmaatregelen toepast, alsook het aantal ondernemingen of groepen dat specifieke vereenvoudigingen en andere evenredigheidsmaatregelen toepast.”;

  • c) 
    lid 3 wordt vervangen door:

“3. De Eiopa verstrekt de in lid 2 genoemde informatie aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, met daarbij een rapport over de mate van toezichtconvergentie in de toepassing van kapitaalopslagfactoren en in het gebruik van evenredigheidsmaatregelen tussen de toezichthoudende autoriteiten in de verschillende lidstaten.

  • 4. 
    De Eiopa beoordeelt de effecten van de toepassing van de criteria van artikel 29 bis, lid 1, voor het aanmerken van kleine en niet-complexe ondernemingen, en van de criteria van artikel 213 bis, lid 1, voor het aanmerken van kleine en niet-complexe groepen, ten minste met betrekking tot de doelstellingen voor de bescherming van verzekeringnemers, financiele stabiliteit en een gelijk speelveld. De Eiopa dient uiterlijk op 31 januari 2030 een verslag met haar bevindingen in bij de Commissie. Indien passend wordt in het verslag de mogelijkheid overwogen om die criteria te wijzigen.”.
  • 28) 
    In artikel 53 wordt lid 4 vervangen door:

“4. De leden 1 en 2 van dit artikel zijn niet van toepassing op de in artikel 51, lid 1 bis, punt b), en artikel 51, lid 1 ter, punten d) en e), bedoelde informatie.”.

  • 29) 
    Aan artikel 56 wordt het volgende lid toegevoegd:

“De Eiopa ontwikkelt IT-oplossingen voor de in de tweede alinea bedoelde procedures, formulieren en templates, onder meer voor instructies.”.

  • 30) 
    In artikel 58, lid 3, worden de punten a) en b) vervangen door:

    “a) indien de kandidaat-verwerver buiten de Unie is gevestigd of aan reglementering onderworpen is, of

  • b) 
    indien de kandidaat-verwerver een natuurlijke of rechtspersoon is en niet onderworpen is aan toezicht uit hoofde van deze richtlijn, Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (*), Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU.

(*) Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coordinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).”.

  • 31) 
    In artikel 60, lid 1, punt a), wordt “punt 2 van artikel 1 bis van Richtlijn 85/611/EEG” vervangen door “artikel 2, lid 1, punt b), van Richtlijn 2009/65/EG”.
  • 32) 
    In artikel 62, eerste alinea, wordt de eerste zin vervangen door:

“Indien de door de in artikel 57 bedoelde personen uitgeoefende invloed een prudente en gezonde bedrijfsvoering van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming zou kunnen belemmeren, verlangen de lidstaten dat de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst van de onderneming waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, gewenst of vergroot, passende maatregelen treft om aan die toestand een einde te maken.”.

  • 33) 
    In artikel 63, tweede alinea, wordt “Richtlijn 2004/39/EG” vervangen door “Richtlijn 2014/65/EU”.
  • 34) 
    Aan artikel 64 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De leden 1, 2 en 3 van dit artikel beletten de toezichthoudende autoriteiten niet om de resultaten van de overeenkomstig artikel 34, lid 4, van deze richtlijn of overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 gehouden stresstests bekend te maken of aan de Eiopa door te geven met het oog op de bekendmaking door de Eiopa van de resultaten van Uniebrede stresstests.”.

  • 35) 
    In artikel 68, lid 1, wordt de volgende alinea na de eerste alinea ingevoegd:

“Artikel 64, eerste alinea, en artikel 67 vormen geen beletsel voor de uitwisseling van informatie tussen toezichthoudende autoriteiten en belastingautoriteiten in dezelfde lidstaat, voor zover het nationale recht die uitwisseling toestaat. Informatie die afkomstig is van een andere lidstaat, wordt alleen bekendgemaakt met de uitdrukkelijke toestemming van de autoriteit die de informatie heeft verstrekt.”.

  • 36) 
    In artikel 70 wordt lid 1 gewijzigd als volgt:
  • a) 
    in punt a) wordt “de Europese Centrale Bank (ECB)” vervangen door “de ECB”;
  • b) 
    in punt c) wordt “het Europees Comite voor systeemrisico’s (ESRB), opgericht krachtens Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad (1)” vervangen door “het ESRB”.
  • 37) 
    In artikel 72, lid 1, wordt de inleidende zin vervangen door:

“De lidstaten bepalen ten minste dat personen die zijn toegelaten in de zin van Richtlijn 2006/43/EG, en die bij een verzekerings- of herverzekeringsonderneming de wettelijke controle verrichten zoals bedoeld in artikel 34 of artikel 35 van Richtlijn 2013/34/EU of artikel 73 van Richtlijn 2009/65/EG, dan wel een andere wettelijke taak, verplicht zijn aan de toezichthoudende autoriteiten onverwijld melding te maken van elk feit of besluit met betrekking tot deze onderneming waarvan zij bij de uitvoering van die taken kennis hebben gekregen en dat tot het volgende kan leiden:”.

  • 38) 
    Artikel 77 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    in lid 5 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Wanneer verzekerings- en herverzekeringsondernemingen de beste schatting en de risicomarge afzonderlijk ramen, wordt de risicomarge berekend door vaststelling van de kosten om een bedrag aan in aanmerking komend eigen vermogen te verschaffen dat gelijk is aan het solvabiliteitskapitaalvereiste met tijdsaanpassing dat nodig is om de verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen gedurende de looptijd ervan te dragen. De aanpassing van het solvabiliteitskapitaalvereiste bestaat uit een exponentieel en tijdsafhankelijk element.”;

  • b) 
    de volgende leden worden toegevoegd:

“6. Het in lid 5, tweede alinea, bedoelde kapitaalkostenpercentage wordt geacht gelijk te zijn aan 4,75 % vanaf 30 januari 2027. De in lid 5, tweede alinea, bedoelde periodieke herziening wordt door de Commissie niet eerder dan 31 januari 2032 uitgevoerd.

  • 7. 
    Wanneer verzekerings- en herverzekeringsovereenkomsten financiele opties en garanties bevatten,

    de methoden die voor de berekening van de beste schatting worden gebruikt, op passende wijze dat de contante waarde van uit die overeenkomsten voortvloeiende kasstromen zowel afhankelijk kan zijn van het verwachte resultaat van toekomstige gebeurtenissen en ontwikkelingen als van het feit dat het werkelijke resultaat in bepaalde scenario’s kan afwijken van het verwachte resultaat.

  • 8. 
    Niettegenstaande lid 7 mogen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die als kleine en niet-complexe onderneming zijn ingedeeld en ondernemingen die voorafgaande goedkeuring van de toezicht-houdende autoriteiten hebben verkregen, gebruikmaken van een prudente deterministische waardering van de beste schatting van levensverzekeringsverplichtingen met opties en garanties die niet materieel worden geacht.”.
  • 39) 
    artikel 77 bis wordt vervangen door:

    Artikel 77 bis

    Extrapolatie van de relevante risicovrije rentetermijnstructuur

  • 1. 
    Bij de bepaling van de relevante risicovrije rentetermijnstructuur als bedoeld in artikel 77, lid 2, wordt gebruikgemaakt van informatie van relevante financiele instrumenten, en de bedoelde relevante risicovrije rentetermijnstructuur dient met die informatie consistent te zijn. De markten voor de desbetreffende relevante financiele instrumenten dienen zodanige looptijden te hebben dat zij kunnen worden beschouwd als diepe, liquide en transparante markten. Voor looptijden voorbij het eerste afvlakkingspunt wordt de relevante risicovrije rentevoet geextrapoleerd overeenkomstig de derde alinea. Het eerste afvlakkingspunt voor een munteenheid is de langste looptijd waarvoor aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  • a) 
    de markten voor financiele instrumenten met die looptijd zijn diep, liquide en transparant;
  • b) 
    het percentage van de uitstaande obligaties met die looptijd of een langere looptijd in alle uitstaande obligaties die in die munteenheid luiden, is hoog genoeg.

Het geextrapoleerde deel van de relevante risicovrije rentetermijnstructuur is gebaseerd op forward rates die vloeiend van de toepasselijke forward rate bij het eerste afvlakkingspunt naar een “ultimate forward rate” (UFR) convergeren.

De geextrapoleerde forward rate is gelijk aan een gewogen gemiddelde van een liquide forward rate en de UFR. De liquide forward rate is gebaseerd op een of een reeks forward rates met betrekking tot de langste looptijden waarvoor het desbetreffende financiele instrument op een diepe, liquide en transparante markt kan worden waargenomen. Voor looptijden van ten minste veertig jaar na het eerste afvlakkingspunt bedraagt het gewicht van de UFR ten minste 77,5 %.

Het geextrapoleerde deel van de relevante risicovrije rentevoeten houdt rekening met informatie van andere financiele instrumenten dan obligaties wanneer de markten voor die financiele instrumenten diep, liquide en transparant zijn.

  • 2. 
    Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen kunnen, na voorafgaande goedkeuring door hun toezicht-houdende autoriteit, het in de tweede alinea bedoelde mechanisme voor geleidelijke invoering toepassen.

    Het in de eerste alinea bedoelde mechanisme voor geleidelijke invoering omvat:

  • a) 
    op 30 januari 2027 worden de parameters die de snelheid van de convergentie van de forward rates naar de ultimate forward rate van de extrapolatie bepalen, zodanig gekozen dat de risicovrije rentetermijnstructuur voldoende vergelijkbaar is met de risicovrije rentetermijnstructuur op die datum die is bepaald in overeenstem-ming met de op 29 januari 2027 geldende extrapolatieregels;
  • b) 
    de parameters die de snelheid van de convergentie van de forward rates naar de ultimate forward rate van de extrapolatie bepalen, worden aan het begin van elk kalenderjaar lineair verlaagd, zodanig dat de definitieve extrapolatieparameters vanaf 1 januari 2032 worden toegepast.

Het in de eerste alinea van dit lid bedoelde mechanisme voor geleidelijke invoering laat de bepaling van de diepte, liquiditeit en transparantie van de financiele markten en het in lid 1 bedoelde eerste afvlakkingspunt onverlet.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die de eerste en tweede alinea van dit lid toepassen, maken in het deel van hun verslag over hun financiele solvabiliteit dat uit op marktprofessionals gerichte informatie als bedoeld in artikel 51, lid 1 ter, bestaat, het volgende openbaar:

  • a) 
    het feit dat zij het mechanisme voor geleidelijke invoering voor extrapolatie toepassen, en
  • b) 
    de kwantificering van het effect van het niet toepassen van het mechanisme voor geleidelijke invoering op hun financiele positie.
  • 3. 
    Niettegenstaande lid 1 is op 28 januari 2025 het eerste afvlakkingspunt van de euro een looptijd van twintig jaar.”.
  • 40) 
    In artikel 77 ter wordt aan lid 1 de volgende alinea toegevoegd:

“Voor de toepassing van de eerste alinea, punt i), wordt een collectieve levensverzekeringsovereenkomst als een enkele overeenkomst beschouwd.”.

  • 41) 
    Artikel 77 quinquies wordt als volgt gewijzigd:
    • a) 
      de leden 1 tot en met 4 worden vervangen door:

“1. De lidstaten zorgen ervoor dat een verzekerings- of herverzekeringsonderneming een volatiliteitsaanpassing mag toepassen op de relevante risicovrije rentetermijnstructuur om de in artikel 77, lid 2, bedoelde beste schatting te berekenen, mits de toezichthoudende autoriteiten daarvoor vooraf toestemming hebben verleend, wanneer ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a) 
    de volatiliteitsaanpassing voor een gegeven munteenheid wordt toegepast bij de berekening van de beste schatting van alle verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen van de onderneming die in die munteenheid luiden, indien de relevante risicovrije rentetermijnstructuur die wordt gebruikt om de beste schatting van die verplichtingen te berekenen, geen matchingopslag als bedoeld in artikel 77 ter omvat;
  • b) 
    de onderneming toont naar tevredenheid van de toezichthoudende autoriteit aan dat zij over adequate procedures beschikt om de volatiliteitsaanpassing op grond van de leden 3 en 4 van dit artikel te berekenen.

1 bis. Niettegenstaande lid 1 van dit artikel mogen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die voor 29 januari 2026 een volatiliteitsaanpassing op de relevante risicovrije rentetermijnstructuur hebben toegepast om de in artikel 77, lid 2, bedoelde beste schatting te berekenen, zonder voorafgaande toestemming van de toezichthoudende autoriteit een volatiliteitsaanpassing blijven toepassen, mits zij met ingang van 30 januari 2027 voldoen aan de voorwaarden voor voorafgaande toestemming uit hoofde van lid 1 van dit artikel.

1 ter. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten de bevoegdheid hebben om van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming te verlangen dat zij niet langer een volatiliteitsaanpassing op de relevante risicovrije rentetermijnstructuur toepast voor de berekening van de in artikel 77, lid 2, bedoelde beste schatting, indien de onderneming niet langer voldoet aan de voorwaarden voor voorafgaande toestemming die overeenkomstig lid 1 van dit artikel door het nationale recht werden vastgelegd. Wanneer een onderneming opnieuw voldoet aan die voorwaarden, mag zij de toezichthoudende autoriteiten verzoeken om voorafgaande toestemming voor de toepassing van een volatiliteitsaanpassing op de relevante risicovrije rentetermijnstructuur voor de berekening van de beste schatting op grond van lid 1 van dit artikel.

1 quater. Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen mogen, met voorafgaande toestemming van de toezichthoudende autoriteit, een ondernemingsspecifieke aanpassing toepassen op de voor risico’s gecorrigeerde spread van de munteenheid als bedoeld in lid 3, indien:

  • a) 
    de voor risico’s gecorrigeerde spread was groter dan de voor risico’s gecorrigeerde spread berekend op basis van de beleggingsportefeuille van de onderneming in schuldinstrumenten voor de vier driemaandelijkse rapportageperioden voorafgaand aan de rapportagedatum, en
  • b) 
    de informatie die inherent is aan de relevante activa van de onderneming en die door de onderneming overeenkomstig artikel 35, leden 1 tot en met 4 wordt gerapporteerd, van voldoende kwaliteit is om een degelijke en betrouwbare berekening van die aanpassing mogelijk te maken.

Die aanpassing stemt overeen met de laagste ratio tussen 105 % en de ratio van de voor risico’s gecorrigeerde spread op basis van de portefeuille van beleggingen van de onderneming in schuldinstrumenten en de voor risico’s gecorrigeerde spread berekend op basis van de referentieportefeuille voor de betrokken munteenheid. De voor risico’s gecorrigeerde spread op basis van de beleggingsportefeuille in schuldinstrumenten van de onderneming wordt op dezelfde wijze berekend als de voor risico’s gecorrigeerde spread op basis van de referentieportefeuille voor de desbetreffende munteenheid, maar met gebruikmaking van ondernemingsspecifieke gegevens over de gewichten en de gemiddelde looptijd van de relevante subklassen binnen de beleggingsportefeuille in schuldinstrumenten van de onderneming voor de desbetreffende munteenheid.

Wanneer de aanpassing wordt toegepast, wordt de volatiliteitsaanpassing niet verhoogd met de in lid 4 bedoelde macrovolatiliteitsaanpassing.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen zetten de aanpassing onmiddellijk stop wanneer die gedurende twee opeenvolgende driemaandelijkse rapportageperioden de voor risico’s gecorrigeerde spread van de in lid 3 bedoelde munteenheid verhoogt.

  • 2. 
    Voor elke relevante munteenheid is de volatiliteitsaanpassing van de relevante risicovrije rentetermijn-structuur gebaseerd op de spread tussen de rentevoet die verdiend kan worden op een referentieportefeuille van beleggingen in schuldinstrumenten voor die munteenheid en de rentevoeten die gelden voor de relevante risicovrije basisrentetermijnstructuur voor die munteenheid.

De referentieportefeuille van beleggingen in schuldinstrumenten voor een munteenheid is representatief voor de activa in die munteenheid waarin verzekerings- en herverzekeringsondernemingen beleggen ter dekking van de beste schatting van verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen in die munteenheid.

  • 3. 
    De volatiliteitsaanpassing op de risicovrije rentevoeten voor een munteenheid wordt als volgt berekend:

VA 85 % CSSR • RCS

cu =                    cu         cu

waarbij:

  • a) 
    VA de volatiliteitsaanpassing voor een munteenheid cu is;
  • b) 
    CSSRcu de kredietspreadgevoeligheidsratio van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming voor de munteenheid cu is;
  • c) 
    RCScu de voor risico’s gecorrigeerde spread voor de munteenheid cu is.

De VAcu wordt toegepast op de relevante risicovrije rentevoeten van de termijnstructuur die niet worden verkregen via extrapolatie overeenkomstig artikel 77 bis. Wanneer het geextrapoleerde deel van de relevante risicovrije rentevoeten rekening houdt met informatie van andere financiele instrumenten dan obligaties op grond van artikel 77 bis, lid 1, wordt de VAcu ook toegepast op risicovrije rentevoeten die van die financiele instrumenten zijn afgeleid. De extrapolatie van de termijnstructuur van de relevante risicovrije rentevoet is gebaseerd op die aangepaste risicovrije rentevoeten.

De CSSRcu is niet negatief en niet hoger dan een. Wanneer de gevoeligheid van de activa van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming in een munteenheid voor veranderingen in creditspreads lager is dan de gevoeligheid van de technische voorzieningen van die onderneming in die munteenheid voor veranderingen in rentevoeten, heeft de CSSR een waarde van minder dan een.

cu

De RCScu wordt berekend als het verschil tussen de spread als bedoeld in lid 2 en het deel van die spread dat terug te voeren is op een realistische inschatting van te verwachten verliezen of een onverwacht kredietrisico of andere aan de activa verbonden risico’s.

Het deel van de spread dat kan worden toegeschreven aan een realistische beoordeling van verwachte verliezen, onverwacht kredietrisico of enig ander risico, wordt berekend als een percentage spreads. Dat percentage neemt af naarmate de spreads toenemen en moet ten minste een onderscheid maken tussen de volgende drie gevallen:

  • a) 
    waarin spreads hun langetermijngemiddelde niet overschrijden;
  • b) 
    waarin spreads hun langetermijngemiddelde overschrijden, maar hun langetermijngemiddelde niet tweemaal overschrijden;
  • c) 
    waarin spreads hun langetermijngemiddelde tweemaal overschrijden.

De risicocorrectie mag nooit hoger zijn dan een passend percentage van de gemiddelde spreads op lange termijn.

In afwijking van de eerste alinea mogen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor hebben in een lidstaat met een aan de euro gekoppelde valuta die voldoet aan de gedetailleerde criteria voor de aanpassingen voor aan de euro gekoppelde valuta’s ter vergemakkelijking van de berekening van de ondermodule valutarisico, zoals vastgesteld op grond van artikel 111, lid 1, punt p), bij de berekening van de volatiliteitsaanpassing van risicovrije rentetarieven voor de gekoppelde valuta en de volatiliteitsaanpassing van risicovrije rentetarieven voor de euro, een CSSRcu voor zowel hun lokale valuta als de euro berekenen, door de in euro’s en in hun lokale valuta luidende activa en passiva gezamenlijk in aanmerking te nemen.

  • 4. 
    Onverminderd lid 1 quater wordt de volatiliteitsaanpassing voor de euro verhoogd met een macrovolatili-teitsaanpassing. De macrovolatiliteitsaanpassing wordt als volgt berekend:

    VA = 85 %-CSSR -max(RCS -1,3-RCS ;0)-w

    waarbij:

  • a) 
    VA, de macrovolatiliteitsaanpassing voor een land co is;

'       Euro,rnacro                                      r        o

  • b) 
    CSSREuro de kredietspreadgevoeligheidsratio van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming voor de euro is;
  • c) 
    RCSco de voor risico’s gecorrigeerde spread voor het land co is;
  • d) 
    RCSEuro de voor risico’s gecorrigeerde spread voor de euro is;
  • e) 
    «co de aanpassingsfactor voor het land co is.

De CSSREuro wordt berekend als de kredietspreadgevoeligheidsratio van een verzekerings- of herverzekeringson-derneming voor de euro overeenkomstig lid 3.

De RCSco wordt op dezelfde wijze berekend als de voor risico’s gecorrigeerde spread voor de euro uit hoofde van lid 3, met dien verstande dat hij gebaseerd is op een referentieportefeuille die representatief is voor de activa waarin verzekerings- en herverzekeringsondernemingen beleggen ter dekking van de beste schatting van de verzekerings-en herverzekeringsverplichtingen van producten die op de verzekeringsmarkt van het land in kwestie worden verkocht uitgedrukt in euro’s.

De RCSEuro wordt berekend als de voor risico’s gecorrigeerde spread voor de euro overeenkomstig lid 3.

De in de eerste alinea, punt e), bedoelde aanpassingsfactor voor het land wordt als volgt berekend:

wo = max(mt^oj(((RCSco*- 0,6 %)/0,3 %);1);0)

Waarbij RCS * de voor risico’s gecorrigeerde spread voor het land co is als bedoeld in de eerste alinea, punt c), vermenigvuldigd met het percentage van de beleggingen in schuldinstrumenten in verhouding tot de totale activa die worden aangehouden door verzekerings- en herverzekeringsondernemingen waaraan in land co een vergunning is verleend.

4 bis. Voor de berekening van de aan de volatiliteitsaanpassing ten grondslag liggende spread, is voor elke munteenheid en voor elk land de in de leden 2 en 4 bedoelde spread gelijk aan de gewogen som van de waarde van de gemiddelde spread voor de munteenheid voor overheidsobligaties en de gemiddelde spread voor de munteenheid voor andere obligaties dan overheidsobligaties, leningen en securitisaties. Voor die berekening zijn de respectieve gewichten de verhouding tussen de waarde van overheidsobligaties die zijn opgenomen in de referentieportefeuille van activa voor die munteenheid of dat land en de waarde van alle activa in die referentieportefeuille, en de verhouding tussen de waarde van andere obligaties dan overheidsobligaties, leningen en securitisaties in de referentieportefeuille van activa voor die munteenheid of dat land en de waarde van alle activa in die referentieportefeuille.”.

  • 42) 
    Artikel 77 sexies wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
  • i) 
    de volgende punten worden ingevoegd:

“a bis) voor de openbaarmakingen op grond van artikel 51, lid 8, een relevante risicovrije rentetermijn-structuur zonder matchingopslag of volatiliteitsaanpassing die is bepaald zonder toepassing van het mechanisme voor geleidelijke invoering voor de extrapolatie als bedoeld in artikel 77 bis, lid 2;

a ter) de reeks scenario’s die moeten worden gebruikt voor de prudente deterministische waardering van de beste schatting van levensverzekeringsverplichtingen op grond van artikel 77, lid 8;”;

  • ii) 
    punt c) wordt vervangen door:

“c) voor elke relevante munteenheid en nationale verzekeringsmarkt een voor risico’s gecorrigeerde spread als bedoeld in respectievelijk leden 3 en 4 van artikel 77 quinquies;”;

  • iii) 
    het volgende punt wordt toegevoegd:

“d) voor elke betrokken lidstaat het percentage van de beleggingen in schuldinstrumenten in verhouding tot de totale activa die worden aangehouden door verzekerings- en herverzekeringsondernemingen waaraan in dat land een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 77 quinquies, lid 4.”;

  • b) 
    het volgende lid wordt ingevoegd:

“1 bis. Ten minste eenmaal per jaar stelt de Eiopa voor elke relevante munteenheid en elke looptijd, indien de markten voor relevante financiele instrumenten of obligaties met die looptijd diep, liquide en transparant zijn, het percentage van de obligaties met die looptijd of een langere looptijd in alle in die munteenheid uitgedrukte obligaties als bedoeld in artikel 77 bis, lid 1, vast en publiceert zij dat.”;

  • c) 
    in lid 2 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Teneinde voor eenvormige voorwaarden voor het berekenen van technische voorzieningen en het kernvermogen te zorgen, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen waarin voor elke relevante munteenheid de in lid 1 van dit artikel bedoelde technische informatie en het eerste afvlakkingspunt op grond van artikel 77 bis, lid 1, worden opgenomen. Bij die uitvoeringshandelingen kan gebruik worden gemaakt van de informatie die op van lid 1 van dit artikel door de Eiopa wordt gepubliceerd.”;

  • d) 
    in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Met betrekking tot munteenheden waarvoor de in lid 1, punt c), bedoelde voor risico’s gecorrigeerde spread niet is vastgesteld in de in lid 2 bedoelde uitvoeringshandelingen, wordt voor de berekening van de beste schatting geen volatiliteitsaanpassing toegepast op de relevante risicovrije rentetermijnstructuur. Voor lidstaten die de euro als munt hebben, wordt aan de volatiliteitsaanpassing geen macrovolatiliteitsaanpassing toegevoegd wanneer de in lid 1, punt c), bedoelde voor risico’s gecorrigeerde spread en het in lid 1, punt d), bedoelde percentage niet zijn vastgesteld in de in lid 2 bedoelde uitvoeringshandelingen.”;

  • e) 
    de volgende alinea wordt toegevoegd:

“4. Voor de toepassing van lid 2 van dit artikel wordt een in een uitvoeringshandeling vastgesteld eerste afvlakkingspunt voor een munteenheid niet gewijzigd, tenzij een beoordeling van de percentages van de obligaties met een looptijd langer dan of gelijk aan een bepaalde looptijd in alle in die munteenheid uitgedrukte obligaties wijst op een ander eerste afvlakkingspunt op grond van artikel 77 bis, lid 1, en het in gedelegeerde handelingen vastgestelde percentage als bedoeld in artikel 86, lid 1, punt b), iii), gedurende ten minste twee opeenvolgende jaren.”.

  • 43) 
    Artikel 86 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
  • i) 
    het volgende punt wordt ingevoegd:

“a bis) de in artikel 77, lid 8, bedoelde prudente deterministische waardering, alsook de voorwaarden waaronder die waardering mag worden gebruikt om de beste schatting van de technische voorzieningen met opties en garanties te waarderen.”;

  • ii) 
    punt b) wordt vervangen door:

“b) de methoden, beginselen en technieken voor het bepalen van de relevante risicovrije rentetermijnstructuur die moet worden gehanteerd bij de berekening van de in artikel 77, lid 2, bedoelde beste schatting, met name:

  • i) 
    de formule voor de in artikel 77 bis, lid 1, bedoelde extrapolatie, met inbegrip van de parameters die de convergentiesnelheid van de extrapolatie bepalen;
  • ii) 
    de methode voor het bepalen van de diepte, liquiditeit en transparantie van de in artikel 77 bis, lid 1, bedoelde markten voor financiele instrumenten;
  • iii) 
    de valutagerelateerde percentages waaronder het aandeel van obligaties met een looptijd langer dan of gelijk aan een bepaalde looptijd van alle obligaties als laag wordt beschouwd voor de toepassing van artikel 77 bis, lid 1;
  • iv) 
    het mechanisme voor geleidelijke invoering als bedoeld in artikel 77 bis, lid 2;”;
  • iii) 
    punt i) wordt vervangen door:

“i) methoden en aannames voor de berekening van de in artikel 77 quinquies bedoelde volatiliteitsaanpassing, met inbegrip van het volgende:

  • i) 
    een formule voor de berekening van de in artikel 77 quinquies, leden 3 en 4, bedoelde kredietspreadgevoeligheidsratio;
  • ii) 
    voor elke relevante activaklasse, het percentage van de spread dat het deel van de spread vertegenwoordigt dat kan worden toegeschreven aan een realistische beoordeling van verwachte verliezen, onverwacht kredietrisico of een andere risico, dat moet worden berekend als bedoeld in artikel 77 quinquies, lid 3; dat percentage neemt af naarmate de spreads toenemen, rekening houdend met ten minste de volgende drie gevallen:
  • 1) 
    waarin spreads hun langetermijngemiddelde niet overschrijden;
  • 2) 
    waarin spreads hun langetermijngemiddelde overschrijden, maar hun langetermijngemiddelde niet tweemaal overschrijden;
  • 3) 
    waarin spreads hun langetermijngemiddelde tweemaal overschrijden.

De risicocorrectie mag nooit hoger zijn dan een passend percentage van de gemiddelde spreads op lange termijn.”;

  • b) 
    de volgende leden worden ingevoegd:

“1 bis. De Commissie kan deze richtlijn aanvullen door overeenkomstig artikel 301 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vaststelling van criteria op grond waarvan activa in aanmerking komen om te worden opgenomen in de in artikel 77 ter, lid 1, punt a), bedoelde activaportefeuille.

1 ter. Indien uit de periodieke evaluatie van het in artikel 77, lid 5, bedoelde kapitaalkostenpercentage blijkt dat de aangenomen waarde niet langer passend is, kan de Commissie een gedelegeerde handeling vaststellen tot wijziging van de aangenomen waarde van het in artikel 77, lid 6, bedoelde kapitaalkostenpercentage. De Commissie mag de aangenomen waarde van het kapitaalkostenpercentage enkel vaststellen op een niveau tussen 4 % en 5 %.”;

  • c) 
    het volgende lid wordt ingevoegd:

“2 bis. Teneinde eenvormige voorwaarden voor de toepassing van artikel 77, lid 8, te waarborgen, ontwikkelt de Eiopa ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van de methode voor het bepalen van de reeks scenario’s die moeten worden gebruikt voor de in dat lid bedoelde prudente deterministische waardering van de beste schatting van levensverzekeringsverplichtingen. De Eiopa legt die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 29 januari 2026 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.”.

  • 44) 
    In artikel 92 worden de leden 1 bis en 2 vervangen door:

“1 bis. De Commissie vult deze richtlijn aan door overeenkomstig artikel 301 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van de behandeling van deelnemingen in de zin van artikel 212, lid 2, derde alinea, in financiele instellingen en kredietinstellingen met betrekking tot de bepaling van het eigen vermogen, met inbegrip van benaderingen voor de aftrekkingen van het kernvermogen van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming van wezenlijke deelnemingen in kredietinstellingen en financiele instellingen.

Niettegenstaande de aftrekkingen van deelnemingen van het eigen vermogen dat in aanmerking komt om het solvabiliteitskapitaalvereiste te dekken, zoals gespecificeerd in de op grond van de eerste alinea van dit lid vastgestelde gedelegeerde handeling, kunnen de toezichthoudende autoriteiten een verzekerings- of herverzekeringsonderneming toestaan voor de bepaling van het kernvermogen als bedoeld in artikel 88 de waarde van haar deelneming in een kredietinstelling of financiele instelling niet af te trekken, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a) 
    de verzekerings- of herverzekeringsonderneming verkeert in een van de volgende omstandigheden:
  • i) 
    de kredietinstelling of financiele instelling en de verzekerings- of herverzekeringsonderneming behoren tot dezelfde groep in de zin van artikel 212 waarop het groepstoezicht van toepassing is overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a), b) en c), en de verbonden kredietinstelling of financiele instelling is niet onderworpen aan de in artikel 228, lid 5, bedoelde aftrek, of
  • ii) 
    de toezichthoudende autoriteiten verplichten of staan verzekerings- of herverzekeringsondernemingen toe om technische berekeningsmethoden toe te passen overeenkomstig deel II van bijlage I bij Richtlijn 2002/87/EG, en de kredietinstelling of financiele instelling valt onder hetzelfde aanvullende toezicht uit hoofde van die richtlijn als de verzekerings- of herverzekeringsonderneming;
  • b) 
    de toezichthoudende autoriteiten zijn overtuigd van het niveau van geintegreerd beheer, risicobeheer en interne controle met betrekking tot de ondernemingen die onder het in punt a), i), bedoelde groepstoezicht of onder het in punt a), ii), bedoelde aanvullende toezicht vallen;
  • c) 
    de deelneming in de kredietinstelling of financiele instelling is een aandelenbelegging van strategische aard zoals gespecificeerd in de op grond van artikel 111, lid 1, punt m), vastgestelde gedelegeerde handeling.
  • 2. 
    Deelnemingen in financiele instellingen en kredietinstellingen als bedoeld in lid 1 bis bestaan uit:
  • a) 
    deelnemingen van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in:
  • i) 
    kredietinstellingen en financiele instellingen in de zin van respectievelijk punten 1) en 26), van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
  • ii) 
    beleggingsondernemingen in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van richtlijn 2014/65/EU;
  • b) 
    in artikel 52 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde aanvullend-Tier 1-instrumenten en in artikel 63 van die verordening bedoelde Tier 2-instrumenten, alsook aanvullend-Tier 1- en Tier 2-instrumenten in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad (*), die verzekerings- en herverzekeringsondernemingen hebben met betrekking tot de in dit lid, punt a), bedoelde entiteiten waarin zij een deelneming hebben.

(*) Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiele vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 1).”.

  • 45) 
    In artikel 95 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Daartoe verwijzen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen indien toepasselijk naar het in artikel 97, lid 1, bedoelde overzicht van eigenvermogensbestanddelen.”.

  • 46) 
    In artikel 96 wordt de eerste alinea vervangen door:

    “Onverminderd artikel 95 en artikel 97, lid 1, gelden voor de toepassing van deze richtlijn de volgende indelingen:

    • 1) 
      surplusfondsen die onder artikel 91, lid 2, vallen, worden ingedeeld in Tier 1;
  • 2) 
    kredietbrieven en garanties die door een onafhankelijke trustee ten behoeve van schuldeisers uit hoofde van verzekering in trust worden gehouden en afgegeven zijn door kredietinstellingen waaraan overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU vergunning is verleend, worden ingedeeld in Tier 2;
  • 3) 
    suppletiebijdragen welke onderlinge waarborgmaatschappijen of onderlinge verzekeringsmaatschappijen van reders met variabele premies die uitsluitend de in de branches 6, 12 en 17 van deel A van bijlage I genoemde risico’s verzekeren, van hun leden kunnen eisen binnen de volgende twaalf maanden, worden ingedeeld in Tier 2.”.
  • 47) 
    Aan artikel 105 wordt het volgende lid toegevoegd:

“7. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 301 bis in aanvulling op deze richtlijn gedelegeerde handelingen vast te stellen om het met cryptoactiva samenhangende risico weer te geven in de in lid 5 van dit artikel bedoelde module marktrisico en in de in lid 6 van dit artikel bedoelde module tegenpartijrisico.”.

  • 48) 
    Het volgende artikel wordt ingevoegd:

    Artikel 105 bis

    Langetermijnbeleggingen in aandelen

  • 1. 
    In afwijking van artikel 101, lid 3, en als onderdeel van de in artikel 105, lid 5, tweede alinea, punt b), bedoelde ondermodule aandelenrisico, staan de lidstaten toe dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die aan de voorwaarden van de tweede alinea van dit lid voldoen, op een specifieke subset van beleggingen in aandelen met een langetermijnperspectief, een kapitaalvereiste overeenkomstig lid 4 van dit artikel toepassen.

Voor de toepassing van de eerste alinea mag een subset van beleggingen in aandelen worden behandeld als langetermijnbeleggingen in aandelen als de verzekerings- of herverzekeringsonderneming naar tevredenheid van de toezichthoudende autoriteit aantoont dat aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • a) 
    de subset van beleggingen in aandelen is duidelijk omlijnd en wordt afzonderlijk van de andere activiteiten van de onderneming beheerd;
  • b) 
    voor elke portefeuille met langetermijnbeleggingen in aandelen wordt een beleid voor langetermijnbeleggings-beheer opgezet dat de verbintenis van de onderneming weerspiegelt om de totale blootstelling aan aandelen in de subset van aandelenbeleggingen aan te houden gedurende een periode van gemiddeld meer dan vijf jaar. Het beleggingsbeleid wordt uitdrukkelijk onderschreven door het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de onderneming, en dat beleid wordt met grote regelmaat getoetst aan het feitelijke beheer van de portefeuilles, en wordt opgenomen in de rapportage in het kader van de beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit als bedoeld in artikel 45;
  • c) 
    de subset van beleggingen in aandelen bestaat alleen uit beursgenoteerde aandelen in landen die lid zijn van de EER of de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) of uit niet-beursgenoteerde aandelen van ondernemingen die hun hoofdkantoor hebben in landen die lid zijn van de EER of van de OESO;
  • d) 
    de verzekerings- of herverzekeringsonderneming kan doorlopend en in stressomstandigheden gedwongen verkoop van beleggingen in aandelen in de subset gedurende vijf jaar voorkomen;
  • e) 
    het risicobeheer, het beheer van activa en passiva en het beleggingsbeleid van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming weerspiegelen het voornemen van de onderneming om de subset van beleggingen in aandelen aan te houden gedurende een periode die verenigbaar is met het vereiste van punt b) en het vermogen van de onderneming om aan het vereiste van punt d) te voldoen;
  • f) 
    de subset van beleggingen in aandelen is dusdanig gediversifieerd dat een buitensporige afhankelijkheid van een bepaalde uitgevende instelling of groep van ondernemingen en een buitensporige accumulatie van risico’s in de portefeuille van langetermijnbeleggingen in aandelen als geheel met hetzelfde risicoprofiel worden voorkomen;
  • g) 
    de subset van aandelenbeleggingen omvat geen deelnemingen.
  • 2. 
    Indien aandelen worden aangehouden binnen Europese langetermijnbeleggingsinstellingen of binnen bepaalde soorten collectieve beleggingsinstellingen, met inbegrip van alternatieve beleggingsinstellingen, die volgens de op grond van deze richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen een lager risicoprofiel hebben, kunnen de in lid 1 van dit artikel vastgestelde voorwaarden worden beoordeeld op het niveau van de instellingen en niet op dat van de onderliggende activa die binnen die instellingen worden aangehouden.
  • 3. 
    Verzekerings- of herverzekeringsondernemingen die een subset van beleggingen in aandelen overeenkomstig lid 1 behandelen als langetermijnbeleggingen in aandelen, keren niet terug naar een benadering die geen langetermijnbeleggingen in aandelen omvat.

Indien een verzekerings- of herverzekeringsonderneming die een subset van beleggingen in aandelen als langetermijnbeleggingen in aandelen behandelt, niet langer aan de in lid 1 genoemde voorwaarden voldoet, stelt zij de toezichthoudende autoriteit daarvan onmiddellijk in kennis en neemt zij de nodige maatregelen om de naleving te herstellen.

Binnen een maand na de datum van de eerste constatering van niet-naleving van de in lid 1 vastgestelde voorwaarden verstrekt de verzekerings- of herverzekeringsonderneming de toezichthoudende autoriteit de nodige informatie met de maatregelen die de onderneming moet nemen om binnen zes maanden na de datum van de eerste constatering van niet-naleving de naleving van die voorwaarden te herstellen.

Indien de onderneming niet in staat is de naleving binnen zes maanden na de datum van de eerste constatering van niet-naleving te herstellen, wordt een belegging in aandelen niet langer aangemerkt als een langetermijnbelegging in aandelen overeenkomstig dit artikel gedurende een periode van twee en een half jaar of zolang de naleving van de in lid 1 vastgestelde voorwaarden niet is hersteld, afhankelijk van welke periode langer is.

  • 4. 
    Het kapitaalvereiste voor langetermijnbeleggingen in aandelen is gelijk aan het verlies in het kernvermogen dat zou voortvloeien uit een onmiddellijke daling met 22 % van de waarde van beleggingen die als langetermijnvermogen worden behandeld.
  • 5. 
    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 301 bis gedelegeerde handelingen vast teneinde deze richtlijn verder aan te vullen met:
  • a) 
    de voorwaarden in lid 1, tweede alinea, van dit artikel;
  • b) 
    de soorten collectieve beleggingsinstellingen als bedoeld in lid 2 van dit artikel;
  • c) 
    de informatie die moet worden opgenomen in het in artikel 51, lid 1, bedoelde verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand en in het in artikel 35, lid 5 bis, bedoelde periodiek toezichtsverslag.”.
  • 49) 
    In artikel 106 wordt lid 3 vervangen door:

“3. De symmetrische aanpassing van de standaard aandelenkapitaaleis, ter dekking van de risico’s die voortvloeien uit wijzigingen van de aandelenprijzen, resulteert niet in een aandelenkapitaaleis die meer dan 13 procentpunten lager of hoger dan de standaard aandelenkapitaaleis is.”.

  • 50) 
    Artikel 109 wordt vervangen door:

    Artikel 109

    Vereenvoudigingen in de standaardformule

  • 1. 
    Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen mogen voor een specifieke risicomodule of risico-onder-module een vereenvoudigde berekening toepassen wanneer aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
  • a) 
    de aard, omvang en complexiteit van de risico’s rechtvaardigt het gebruik van een vereenvoudigde berekening;
  • b) 
    het zou onevenredig zijn om de verzekerings- of herverzekeringsonderneming te verplichten om de standaardberekening toe te passen;
  • c) 
    in vergelijking met de standaardberekening leidt de fout niet tot een materiele onjuistheid van het solvabiliteitskapitaalvereiste, behalve in gevallen waarin de vereenvoudigde berekening leidt tot een solvabiliteits-kapitaalvereiste dat hoger is dan het solvabiliteitskapitaalvereiste dat uit de standaardberekening voortvloeit.

Niettegenstaande de eerste alinea kunnen kleine en niet-complexe ondernemingen gebruikmaken van een vereenvoudigde berekening voor een specifieke risicomodule of risico-ondermodule, indien zij naar tevredenheid van de toezichthoudende autoriteit en ten minste om de vijf jaar kunnen aantonen dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a) 
    elke individuele risicomodule of risico-ondermodule waarvoor een vereenvoudigde berekening moet worden gebruikt, vertegenwoordigt, wanneer de vereenvoudiging niet wordt toegepast, minder dan 2 % van het kernsolvabiliteitskapitaalvereiste;
  • b) 
    de som van alle risicomodules of risico-ondermodules waarvoor een vereenvoudigde berekening moet worden gebruikt, vertegenwoordigt, wanneer de vereenvoudiging niet wordt toegepast, minder dan 10 % van het kernsolvabiliteitskapitaalvereiste.

    Voor de toepassing van dit lid worden vereenvoudigde berekeningen gekalibreerd overeenkomstig artikel 101, lid 3.

  • 2. 
    Onverminderd lid 1 van dit artikel en artikel 102, lid 1, mag een verzekerings- of herverzekeringsonderneming, wanneer zij het solvabiliteitskapitaalvereiste berekent en een risicomodule of risico-ondermodule niet meer dan 5 % van het in artikel 103, punt a), bedoelde kernsolvabiliteitskapitaalvereiste vertegenwoordigt, gedurende een periode van niet meer dan drie jaar na die berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste gebruikmaken van een vereenvoudigde berekening voor die risicomodule of risico-ondermodule.
  • 3. 
    Voor de toepassing van lid 2 bedraagt de som van de aandelen, ten opzichte van het kernsolvabiliteitskapi-taalvereiste, van elke risicomodule of risico-ondermodule waarvoor de vereenvoudigde berekeningen op grond van dat lid worden toegepast, niet meer dan 10 %.

Het in de eerste alinea van dit lid bedoelde aandeel van een risicomodule of risico-ondermodule ten opzichte van het kernsolvabiliteitskapitaalvereiste is dat aandeel zoals berekend op het laatste tijdstip waarop de risicomodule of risico-ondermodule werd berekend zonder een vereenvoudigde berekening op grond van lid 2.”.

  • 51) 
    Artikel 111 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
  • i) 
    de punten l) en m) worden vervangen door:

“l) de vereenvoudigde berekeningen voor in artikel 109, lid 1, bedoelde specifieke risicomodules en risico-ondermodules en voor in artikel 109, lid 2, bedoelde immateriele risicomodules en risico-onder-modules, alsook de criteria die verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, met inbegrip van verzekeringscaptives en herverzekeringscaptives, in acht moeten nemen om de in artikel 109, lid 1, bedoelde vereenvoudigingen te mogen toepassen;

  • m) 
    de benadering die moet worden gebruikt met betrekking tot gekwalificeerde deelnemingen in de zin van artikel 13, punt 21, bij de berekening van het solvabiliteitskapitaalvereiste, met name bij de berekening van de in artikel 105, lid 5, bedoelde ondermodule aandelenrisico, rekening houdend met de waarschijnlijke afname van de volatiliteit van de waarde van die gekwalificeerde deelnemingen die voortvloeit uit de strategische aard van die investeringen en de invloed die door de verzekerings- of herverzekeringsonder-neming op die entiteiten waarin wordt geinvesteerd, wordt uitgeoefend;”;
  • ii) 
    de volgende alinea’s worden toegevoegd:

“Voor de toepassing van de eerste alinea, punt c), van dit lid, weerspiegelen de methoden, aannames en standaardparameters voor de in artikel 105, lid 5, tweede alinea, punt a), bedoelde ondermodule renterisico het risico dat lage of negatieve rentevoeten nog verder kunnen dalen, en is de berekening van de ondermodule renterisico consistent met de extrapolatie van rentetarieven overeenkomstig artikel 77 bis. Niettegenstaande de eerste zin van deze alinea hoeft bij de berekening van de ondermodule renterisico geen rekening te worden gehouden met het risico dat de rentevoet daalt tot niveaus onder een negatieve ondergrens wanneer een negatieve ondergrens zodanig wordt bepaald dat de kans dat de rentevoeten in de betrokken valuta’s en over de betrokken looptijden niet altijd boven de negatieve ondergrens liggen voldoende klein is.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt h), van dit lid, zijn de methoden en aanpassingen die moeten worden gebruikt om aan te geven dat er minder ruimte is voor risicodiversificatie voor verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in verband met afgezonderde fondsen, niet van toepassing op de portefeuilles van activa die geen afgezonderde fondsen zijn en die zijn toegewezen ter dekking van een overeenkomstige beste schatting van verzekerings- of herverzekeringsverplichtingen als bedoeld in artikel 77 ter, lid 1, punt a).”;

  • b) 
    het volgende lid wordt ingevoegd:

“2 bis. Wanneer de Commissie op grond van lid 1, eerste alinea, punt c), van dit artikel in aanvulling op deze richtlijn gedelegeerde handelingen vaststelt tot nadere bepaling van de methoden, aannames en standaard-parameters die moeten worden gebruikt voor de berekening van de in artikel 105, lid 5, tweede alinea, punt a), bedoelde ondermodule renterisico, teneinde de gevoeligheid van de kapitaalvereisten te verbeteren in overeenstemming met de ontwikkelingen in de rentetarieven, kunnen aanpassingen aan de ondermodule renterisico geleidelijk worden ingevoerd gedurende een overgangsperiode van maximaal vijf jaar. Die geleidelijke invoering is verplicht en geldt voor alle verzekerings- en herverzekeringsondernemingen.”;

  • c) 
    lid 3 wordt vervangen door:

“3. Uiterlijk op 29 januari 2030, en vervolgens elke vijf jaar, beoordeelt de Eiopa de geschiktheid van de methoden, aannames en standaardparameters die worden gebruikt bij de berekening van het solvabiliteitskapi-taalvereiste op basis van de standaardformule. Bij de beoordeling wordt met name rekening gehouden met de prestaties van elke activaklasse en financiele instrumenten, het gedrag van de beleggers in die activaklassen en financiele instrumenten, alsook ontwikkelingen op het vlak van de internationale vaststelling van normen in de financiele dienstverlening. De herziening van bepaalde risico’s en bepaalde activaklassen kan worden geprioritiseerd. Op basis van de beoordeling door de Eiopa doet de Commissie het Europees Parlement en de Raad indien passend voorstellen toekomen ter herziening van deze richtlijn of van gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen die op grond van deze richtlijn zijn vastgesteld.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die de in lid 2 bis van dit artikel bedoelde geleidelijke invoering toepassen, maken in het deel van hun verslag over hun financiele solvabiliteit dat uit op marktprofessionals gerichte informatie als bedoeld in artikel 51, lid 1 ter, bestaat, het volgende openbaar:

  • i) 
    het feit dat zij de in lid 2 bis van dit artikel bedoelde geleidelijke invoering toepassen, en
  • ii) 
    de kwantificering van het effect van het niet toepassen van de in lid 2 bis van dit artikel bedoelde geleidelijke invoering op hun financiele positie.”.
  • 52) 
    In artikel 112 wordt lid 7 vervangen door:

“7. Na van de toezichthoudende autoriteiten goedkeuring te hebben gekregen voor het gebruik van een intern model, verstrekken verzekerings- en herverzekeringsondernemingen de toezichthoudende autoriteiten om de twee jaar een schatting van het solvabiliteitskapitaalvereiste volgens de standaardformule van onderafdeling 2. De toezichthoudende autoriteiten kunnen door middel van een met redenen omkleed besluit de verzekerings- of herverzekeringsonderneming om frequentere rapportage verzoeken.”.

  • 53) 
    Aan artikel 122 wordt het volgende lid toegevoegd:

“5. De lidstaten kunnen verzekerings- en herverzekeringsondernemingen toestaan in hun interne model rekening te houden met het effect van kredietspreadbewegingen op de volatiliteitsaanpassing berekend overeenkomstig artikel 77 quinquies, maar alleen wanneer:

  • a) 
    de methode die het effect van kredietspreadbewegingen op de volatiliteitsaanpassing voor een valuta in aanmerking neemt, geen rekening houdt met de ondernemingsspecifieke aanpassing van de voor risico’s

    spread op grond van artikel 77 quinquies, lid 1 quater, noch, in het geval van de euro, met een mogelijke toename van de volatiliteitsaanpassing door een macrovolatiliteitsaanpassing op grond van artikel 77 quinquies, lid 4;

  • b) 
    het solvabiliteitskapitaalvereiste niet lager is dan:
  • i) 
    ofwel een als het solvabiliteitskapitaalvereiste berekend fictief solvabiliteitskapitaalvereiste, tenzij het effect van kredietspreadbewegingen op de volatiliteitsaanpassing in aanmerking wordt genomen volgens de methode die de Eiopa gebruikt voor de bekendmaking van technische informatie op grond van artikel 77 sexies, lid 1, punt c);
  • ii) 
    ofwel een overeenkomstig punt i) van dit punt berekend fictief solvabiliteitskapitaalvereiste, tenzij de in artikel 77 quinquies, lid 2, tweede alinea, bedoelde representatieve portefeuille voor een valuta wordt bepaald op basis van de activa waarin de verzekerings- of herverzekeringsonderneming belegt in plaats van de activa van alle verzekerings- of herverzekeringsondernemingen met in die valuta luidende verzekerings- of herverzekeringsverplichtingen.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt b), wordt de representatieve portefeuille voor een gegeven valuta bepaald op basis van de activa van de onderneming in die valuta en worden gebruikt ter dekking van de beste schatting van de in die valuta uitgedrukte verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen.”.

  • 54) 
    Artikel 132 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    in lid 3 wordt in de tweede alinea “Richtlijn 85/611/EEG” vervangen door “Richtlijn 2009/65/EG”;
  • b) 
    de volgende leden worden toegevoegd:

“5. Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen houden rekening met mogelijke macro-economische ontwikkelingen en ontwikkelingen op de financiele markten wanneer zij over hun beleggingsstrategie beslissen.

Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen houden bij het bepalen van hun beleggingsstrategie ook rekening met het effect van duurzaamheidsrisico’s op hun beleggingen en de potentiele langetermijneffecten van hun beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren.

  • 6. 
    Op verzoek van de toezichthoudende autoriteit houden verzekerings- en herverzekeringsondernemingen rekening met macroprudentiele punten van zorg wanneer zij over hun beleggingsstrategie beslissen en beoordelen zij in hoeverre hun beleggingsstrategie van invloed kan zijn op macro-economische ontwikkelingen en ontwikkelingen op de financiele markten en het potentieel heeft om een bron van systeemrisico te worden, en nemen zij dergelijke overwegingen op als onderdeel van hun beleggingsbeslissingen.
  • 7. 
    Voor de toepassing van de leden 5 en 6 van dit artikel hebben macro-economische ontwikkelingen en ontwikkelingen op de financiele markten, alsook macroprudentiele punten van zorg dezelfde betekenis als in artikel 45.
  • 8. 
    Bij haar besluit om het in lid 6 van dit artikel bedoelde verzoek al dan niet te richten tot een verzekerings- of herverzekeringsonderneming die een dochteronderneming is die overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a) en b), onder groepstoezicht valt, gaat de toezichthoudende autoriteit na of de in lid 6 van dit artikel bedoelde beoordeling op groepsniveau wordt uitgevoerd door de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonder-neming, de verzekeringsholding of de gemengde financiele holding met hoofdkantoor in de Unie, en of de specifieke kenmerken van die dochteronderneming daarin aan bod komen.”.
  • 55) 
    In artikel 133 wordt in lid 3 “Richtlijn 85/611/EEG” vervangen door “Richtlijn 2009/65/EG”.
  • 56) 
    Het volgende artikel wordt ingevoegd:

    Artikel 136 bis

    Verslechtering van de solvabiliteitspositie

  • 1. 
    Na een kennisgeving op grond van artikel 136 of nadat op grond van artikel 36, lid 3, verslechterende financiele omstandigheden zijn vastgesteld, zijn de toezichthoudende autoriteiten, wanneer de solvabiliteitspositie van de onderneming verslechtert, bevoegd om de nodige maatregelen te treffen om de verslechtering te herstellen.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde maatregelen staan in verhouding tot het risico en de ernst van de verslechterende omstandigheden. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten de bevoegdheid hebben om ten minste de volgende maatregelen te nemen:
  • a) 
    het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de onderneming gelasten het overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn (EU) 2025/1 van het Europees Parlement en de Raad (8) opgestelde preventieve herstelplan te actualiseren, indien de omstandigheden verschillen van de in dat plan beschreven aannames;
  • b) 
    het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de onderneming gelasten maatregelen te nemen die zijn beschreven in het overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn (EU) 2025/1 opgestelde preventieve herstelplan; indien het plan op grond van punt a) van dit lid is geactualiseerd, bevatten die maatregelen alle geactualiseerde maatregelen;
  • c) 
    het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van een onderneming die niet beschikt over een preventief herstelplan als bedoeld artikel 5 van Richtlijn (EU) 2025/1 gelasten na te gaan wat de oorzaken zijn van de niet-naleving of waarschijnlijke niet-naleving van de voorgeschreven eisen en passende maatregelen en een tijdschema voor de uitvoering van die voorgeschreven eisen vast te stellen;
  • d) 
    het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de onderneming gelasten variabele beloningen en bonussen, uitkeringen op eigenvermogensinstrumenten of terugbetaling of wederinkoop van eigenvermogens-bestanddelen op te schorten of te beperken.
  • 57) 
    In artikel 138 wordt lid 4 als volgt gewijzigd:
  • a) 
    de eerste alinea wordt vervangen door:

“In uitzonderlijke ongunstige omstandigheden met gevolgen voor verzekerings- en herverzekeringsonder-nemingen die een significant aandeel van de markt of van de getroffen verzekeringsactiviteiten vertegenwoordigen, zoals bepaald door de Eiopa, kan de toezichthoudende autoriteit de in lid 3, tweede alinea, bedoelde periode voor de getroffen ondernemingen verlengen met een periode van maximaal zeven jaar, rekening houdend met alle relevante factoren, inclusief de gemiddelde uitlooptermijn van de technische voorzieningen.”;

  • b) 
    in de tweede alinea wordt de eerste zin vervangen door:

“Onverminderd de bevoegdheden van de Eiopa uit hoofde van artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 stelt de Eiopa voor de toepassing van dit lid, op verzoek van de betrokken toezichthoudende autoriteit en, indien passend, na raadpleging van het ESRB, vast dat er sprake is van uitzonderlijke ongunstige omstandigheden.”.

  • 58) 
    Artikel 139 wordt vervangen door:

    Artikel 139

    Niet-naleving van het minimumkapitaalvereiste

  • 1. 
    Wanneer verzekerings- en herverzekeringsondernemingen constateren dat het minimumkapitaalvereiste niet meer wordt nageleefd of wanneer er een risico van niet-naleving in de volgende drie maanden bestaat, stellen zij de toezichthoudende autoriteit daarvan onmiddellijk in kennis.

Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid is de verplichting tot kennisgeving aan de toezichthoudende autoriteit van toepassing ongeacht of de verzekerings- of herverzekeringsonderneming constateert dat het minimumkapitaalvereiste niet wordt nageleefd of dat er een risico van niet-naleving bestaat tijdens een berekening van het minimumkapitaalvereiste op grond van artikel 129, lid 4, of tijdens een berekening van het minimumkapitaalvereiste tussen twee data wanneer die berekening op grond van artikel 129, lid 4, aan de toezichthoudende autoriteit wordt gemeld.

  • 2. 
    Binnen een maand na de constatering van de niet-naleving van het minimumkapitaalvereiste of na de constatering dat er een risico van niet-naleving bestaat, dient de betrokken verzekerings- of herverzekeringsonder-neming bij de toezichthoudende autoriteit ter goedkeuring een realistisch financieel kortetermijnplan in om het in aanmerking komend kernvermogen binnen drie maanden na die constatering op het niveau van het minimumkapi-taalvereiste terug te brengen of haar risicoprofiel zodanig te verlagen dat weer wordt voldaan aan het minimumkapitaalvereiste.
  • 3. 
    Indien binnen twee maanden na ontvangst van de in lid 1 bedoelde kennisgeving geen liquidatieprocedure wordt geopend, overweegt de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst de vrije beschikking over de activa van de verzekerings- of herverzekeringsonderneming te beperken of te ontnemen. Zij stelt de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten van ontvangst daarvan in kennis. Die autoriteiten treffen op verzoek van de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst dezelfde maatregelen. De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst bepaalt daarbij op welke activa die maatregelen van toepassing zullen zijn.
  • 4. 
    De Eiopa kan richtsnoeren opstellen voor de maatregelen die toezichthoudende autoriteiten moeten nemen wanneer zij constateren dat het minimumkapitaalvereiste niet wordt nageleefd of dat er een risico van niet-naleving bestaat, als bedoeld in lid 1.”.
  • 59) 
    Artikel 141 wordt vervangen door:

    Artikel 141

    Bevoegdheden van toezichthoudende autoriteiten bij de verslechtering van financiele omstandigheden

  • 1. 
    Indien een van de in de artikelen 136 bis, 138 en 139 bedoelde maatregelen door de toezichthoudende autoriteiten als ondoeltreffend of ontoereikend wordt beschouwd om de verslechtering van de solvabiliteitspositie van de onderneming tegen te gaan, hebben de toezichthoudende autoriteiten de bevoegdheid om alle nodige maatregelen te treffen om in het geval van verzekeringsovereenkomsten de belangen van verzekeringnemers te beschermen, alsook de uit herverzekeringsovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen.
  • 2. 
    Die maatregelen zijn proportioneel en weerspiegelen derhalve de omvang en duur van de verslechtering van de solvabiliteitspositie van de betrokken verzekerings- of herverzekeringsonderneming.”.
  • 60) 
    Aan artikel 144 wordt het volgende lid toegevoegd:

“4. In geval van intrekking van de vergunning zorgen de lidstaten ervoor dat verzekerings- en herverzekerings-ondernemingen onderworpen blijven aan de algemene regels en doelstellingen van het verzekeringstoezicht die in titel I, hoofdstuk III, zijn vastgesteld, ten minste totdat er een liquidatieprocedure wordt geopend.”.

  • 61) 
    In titel I wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd:

    “HOOFDSTUK VII BIS

    Macroprudentiele instrumenten

    Artikel 144 bis

    Beheer van het liquiditeitsrisico

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat het in artikel 44, lid 2, tweede alinea, punt d), bedoelde beheer van het liquiditeitsrisico van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen waarborgt dat zij voldoende liquiditeit aanhouden om aan hun financiele verplichtingen jegens verzekeringnemers en andere tegenpartijen te voldoen wanneer die opeisbaar worden, zelfs onder stressomstandigheden.
  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen een plan voor het beheer van het liquiditeitsrisico met daarin een liquiditeitsanalyse voor de korte termijn opstellen en actueel houden waarin de inkomende en uitgaande kasstromen met betrekking tot hun activa en passiva worden geraamd. Op verzoek van de toezichthoudende autoriteiten breiden verzekerings- en herverzekeringsondernemingen het plan voor het beheer van het liquiditeitsrisico uit tot een liquiditeitsanalyse voor de middellange en lange termijn. De lidstaten zorgen ervoor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen een reeks liquiditeitsrisico-indica-toren ontwikkelen om potentiele liquiditeitsstress in kaart te brengen, te monitoren en aan te pakken, en die reeks actueel houden.
  • 3. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen het plan voor het beheer van het liquiditeitsrisico bij de toezichthoudende autoriteiten indienen als onderdeel van de in artikel 35, lid 1, bedoelde informatie.
  • 4. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat kleine en niet-complexe ondernemingen en ondernemingen die op grond van artikel 29 quinquies voorafgaande toestemming van de toezichthoudende autoriteit hebben verkregen, niet verplicht zijn een plan voor het beheer van het liquiditeitsrisico als bedoeld in lid 2 van dit artikel op te stellen.
  • 5. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer verzekerings- en herverzekeringsondernemingen de in artikel 77 ter bedoelde matchingopslag of de in artikel 77 quinquies bedoelde volatiliteitsaanpassing toepassen, zij het in lid 2 van dit artikel bedoelde plan voor het beheer van het liquiditeitsrisico mogen combineren met het overeenkomstig artikel 44, lid 2, vierde alinea, vereiste plan.

    Artikel 144 ter

    Toezichtsbevoegdheden om in uitzonderlijke omstandigheden zwakke plekken in de liquiditeit te verhelpen

  • 1. 
    In het kader van het regelmatige prudentieel toezichtsproces controleren de toezichthoudende autoriteiten de liquiditeitspositie van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen. Wanneer zij materiele liquiditeitsrisico’s vaststellen, stellen zij de betrokken verzekerings- of herverzekeringsonderneming van die beoordeling in kennis. De verzekerings- of herverzekeringsonderneming legt uit hoe zij die liquiditeitsrisico’s denkt aan te pakken.
  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten de nodige bevoegdheden hebben om ondernemingen te verplichten hun liquiditeitspositie te versterken wanneer er materiele liquiditeitsrisico’s of -tekortkomingen worden vastgesteld. Die bevoegdheden worden uitgeoefend wanneer er voldoende bewijs is van het bestaan van materiele liquiditeitsrisico’s en van het feit dat de verzekerings- of herverzekeringsonderneming geen doeltreffende maatregelen heeft genomen.

De door een toezichthoudende autoriteit op basis van dit lid genomen maatregelen worden ten minste elke zes maanden door die toezichthoudende autoriteit geevalueerd en worden ingetrokken wanneer de onderneming doeltreffende maatregelen heeft genomen.

Waar relevant deelt de toezichthoudende autoriteit het bewijs voor zwakke plekken in de zin van liquiditeitsrisico’s met de Eiopa.

  • 3. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten ten aanzien van individuele ondernemingen die worden geconfronteerd met materiele liquiditeitsrisico’s die een onmiddellijke bedreiging voor de bescherming van verzekeringnemers of voor de stabiliteit van het financiele stelsel kunnen vormen, de bevoegdheid hebben om tijdelijk:
  • a) 
    dividenduitkeringen aan aandeelhouders en andere achtergestelde schuldeisers te beperken of op te schorten;
  • b) 
    andere betalingen aan aandeelhouders en andere achtergestelde schuldeisers te beperken of op te schorten;
  • c) 
    terugkoop van aandelen en terugbetaling of aflossing van eigenvermogensbestanddelen te beperken of op te schorten;
  • d) 
    bonussen of andere variabele beloningen te beperken of op te schorten;
  • e) 
    terugbetalingsrechten van levensverzekeringnemers (“terugbetalingsrechten”) op te schorten.

De bevoegdheid om terugbetalingsrechten op te schorten mag alleen in uitzonderlijke omstandigheden die van invloed zijn op de onderneming worden uitgeoefend, als laatste redmiddel en wanneer dat in het collectieve belang is van de verzekeringnemers en begunstigden van de onderneming. Alvorens die bevoegdheid uit te oefenen, houdt de toezichthoudende autoriteit rekening met potentiele onbedoelde effecten op de financiele markten en op de rechten van verzekeringnemers en begunstigden van de onderneming, ook in een grensoverschrijdende context. De toezichthoudende autoriteiten maken hun redenen voor het gebruik van die bevoegdheid openbaar.

De toepassing van een in de eerste alinea bedoelde maatregel duurt maximaal drie maanden. De lidstaten zorgen ervoor dat een maatregel kan worden verlengd indien de redenen die de maatregel rechtvaardigen, nog steeds aanwezig zijn, en dat de maatregel niet langer wordt toegepast wanneer die redenen niet langer aanwezig zijn.

Onverminderd artikel 144 quater, lid 6, zorgen de lidstaten ervoor dat, totdat de opschorting van terugbetalingsrechten door de toezichthoudende autoriteiten is opgeheven, de betrokken verzekerings- en herverzekeringsonder-nemingen:

  • a) 
    geen uitkeringen of andere betalingen aan aandeelhouders en andere achtergestelde schuldeisers verrichten;
  • b) 
    geen aandelen terugkopen of eigenvermogensbestanddelen terugbetalen of aflossen, en
  • c) 
    geen bonussen of andere variabele beloningen betalen aan leden van het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan, medewerkers met een sleutelfunctie of het senior management.

De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten de benodigde bevoegdheden hebben om de in de vierde alinea bedoelde vereisten af te dwingen.

De lidstaten zorgen ervoor dat organen en autoriteiten met een macroprudentieel mandaat, indien dat niet de toezichthoudende autoriteiten zijn, naar behoren en tijdig in kennis worden gesteld van het voornemen van de toezichthoudende autoriteiten om gebruik te maken van de in dit lid bedoelde bevoegdheden, en worden betrokken bij de beoordeling van de in de tweede alinea bedoelde potentiele onbedoelde effecten.

De lidstaten zorgen ervoor dat toezichthoudende autoriteiten de Eiopa en het ESRB in kennis stellen wanneer de in dit lid bedoelde bevoegdheden worden uitgeoefend om een risico voor de stabiliteit van het financiele stelsel te bestrijden.

  • 4. 
    Bij de uitoefening van de in lid 3 van dit artikel bedoelde bevoegdheid houden de toezichthoudende autoriteiten naar behoren rekening met de in artikel 29, lid 3, bedoelde evenredigheidscriteria.

Indien de Eiopa na raadpleging van het ESRB van mening is dat de uitoefening van de in lid 3 bedoelde bevoegdheden door de bevoegde autoriteit buitensporig is, brengt zij een advies uit aan de betrokken toezichthoudende autoriteit dat het besluit van die toezichthoudende autoriteit moet worden herzien. Dat advies wordt niet openbaar gemaakt.

  • 5. 
    Bij de uitoefening van de in lid 3 van dit artikel bedoelde bevoegdheid houden de toezichthoudende autoriteiten rekening met de gegevens die uit het toezichtsproces voortkomen, en met een toekomstgerichte beoordeling van de solvabiliteit en financiele positie van de betrokken ondernemingen, in overeenstemming met de in artikel 45, lid 1, tweede alinea, punten a) en b), bedoelde beoordeling.
  • 6. 
    De in lid 3 bedoelde bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend ten aanzien van betrokken ondernemingen die in een gegeven lidstaat actief zijn, wanneer de in lid 3 bedoelde uitzonderlijke omstandigheden gevolgen hebben voor de gehele verzekeringsmarkt of een aanzienlijk deel daarvan.

    De lidstaten wijzen een autoriteit aan om de in de eerste alinea bedoelde bevoegdheden uit te oefenen.

Daar waar de aangewezen autoriteit niet de toezichthoudende autoriteit is, zorgt de lidstaat voor een goede coordinatie en uitwisseling van informatie tussen de verschillende autoriteiten. Alle autoriteiten dienen met name nauw samen te werken en alle informatie uit te wisselen die nodig kan zijn voor de juiste uitvoering van de taken waarmee de aangewezen autoriteit op grond van dit artikel is belast.

  • 7. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 6, tweede alinea, bedoelde autoriteit de Eiopa en, wanneer de maatregel wordt genomen om een risico voor de stabiliteit van het financiele stelsel te bestrijden, het ESRB tijdig in kennis stelt van het gebruik van de in lid 6 bedoelde bevoegdheden.

De kennisgeving omvat een beschrijving van de toegepaste maatregel, de duur ervan en de redenen voor het gebruik van de bevoegdheid, met inbegrip van de redenen waarom de maatregel als doeltreffend en evenredig met de negatieve gevolgen voor de verzekeringnemers werd beschouwd.

  • 8. 
    Om een consistente toepassing van dit artikel te waarborgen, stelt de Eiopa, na raadpleging van het ESRB, richtsnoeren op tot nadere bepaling van:
  • a) 
    de maatregelen om tekortkomingen in het beheer van het liquiditeitsrisico aan te pakken en de vorm, activering en kalibratie van bevoegdheden die toezichthoudende autoriteiten kunnen uitoefenen om de liquiditeitspositie van ondernemingen te versterken indien er liquiditeitsrisico’s worden vastgesteld die niet adequaat worden verholpen door die ondernemingen;
  • b) 
    het bestaan van uitzonderlijke omstandigheden die de tijdelijke opschorting van terugbetalingsrechten rechtvaardigen;
  • c) 
    de voorwaarden om in de hele Unie een consistente toepassing van de tijdelijke opschorting van terugbetalings-rechten als laatste redmiddel te waarborgen, en de aspecten die in overweging moeten worden genomen om verzekeringnemers in alle rechtsgebieden van herkomst en van ontvangst op gelijke en adequate wijze te beschermen.

    Artikel 144 quater

Toezichtmaatregelen om de financiele positie van ondernemingen te vrijwaren tijdens uitzonderlijke sectorbrede schokken

  • 1. 
    Onverminderd artikel 141 zorgen de lidstaten ervoor dat toezichthoudende autoriteiten de bevoegdheid hebben maatregelen te nemen om de financiele positie van individuele verzekerings- of herverzekeringsondernemingen te vrijwaren tijdens perioden van uitzonderlijke sectorbrede schokken die de financiele toestand van de betrokken onderneming of de stabiliteit van het financiele stelsel in gevaar kunnen brengen.
  • 2. 
    Tijdens perioden van uitzonderlijke sectorbrede schokken hebben toezichthoudende autoriteiten de bevoegdheid om van ondernemingen met een bijzonder kwetsbaar risicoprofiel te verlangen dat zij ten minste de volgende maatregelen nemen:
  • a) 
    dividenduitkeringen aan aandeelhouders en andere achtergestelde schuldeisers beperken of opschorten;
  • b) 
    andere betalingen aan aandeelhouders en andere achtergestelde schuldeisers beperken of opschorten;
  • c) 
    terugkoop van aandelen en terugbetaling of aflossing van eigenvermogensbestanddelen beperken of opschorten;
  • d) 
    bonussen of andere variabele beloningen beperken of opschorten.

De lidstaten zorgen ervoor dat de betrokken nationale organen en autoriteiten met een macroprudentieel mandaat naar behoren in kennis worden gesteld van het voornemen van de nationale toezichthoudende autoriteit om van de in dit artikel genoemde bevoegdheden gebruik te maken, en op passende wijze worden betrokken bij de beoordeling van uitzonderlijke sectorbrede schokken overeenkomstig dit lid.

  • 3. 
    Bij de uitoefening van de in lid 2 van dit artikel bedoelde bevoegdheid houden de toezichthoudende autoriteiten naar behoren rekening met de in artikel 29, lid 3, bedoelde evenredigheidscriteria en met het bestaan van door de onderneming goedgekeurde risicotolerantielimieten en drempels in haar risicobeheersysteem.
  • 4. 
    Bij de uitoefening van de in lid 2 van dit artikel bedoelde bevoegdheid houden de toezichthoudende autoriteiten rekening met de gegevens die uit het toezichtsproces voortvloeien, en met een toekomstgerichte beoordeling van de solvabiliteit en financiele positie van de betrokken ondernemingen, in overeenstemming met de in artikel 45, lid 1, tweede alinea, punten a) en b), bedoelde beoordeling.
  • 5. 
    De toepassing van de in lid 2 bedoelde maatregelen duurt zolang de redenen die de maatregelen rechtvaardigen, aanwezig zijn. Die maatregelen worden ten minste om de drie maanden geevalueerd en worden ingetrokken zodra de redenen die de maatregelen rechtvaardigden, niet langer aanwezig zijn.
  • 6. 
    Voor de toepassing van dit artikel worden in artikel 245, lid 2, bedoelde significante intragroeptransacties, met inbegrip van dividenduitkeringen binnen de groep, alleen opgeschort of beperkt indien zij een gevaar vormen voor de solvabiliteit of liquiditeitspositie van de groep of van ten minste een van de ondernemingen binnen de groep. De toezichthoudende autoriteiten van de verbonden ondernemingen raadplegen de groepstoezichthouder alvorens transacties met de rest van de groep op te schorten of te beperken.
  • 7. 
    Om een consistente toepassing van dit artikel te waarborgen, ontwikkelt de Eiopa, na raadpleging van het ESRB, ontwerpen van technische reguleringsnormen om de criteria voor de identificatie van uitzonderlijke sectorbrede schokken nader te bepalen. De Eiopa legt de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 29 januari 2026 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

Artikel 144 quinquies

Toepassing van aanvullende macroprudentiele instrumenten

  • 1. 
    Om een consistente toepassing van de macroprudentiele instrumenten bedoeld in artikel 45, lid 1, punt e), artikel 132, lid 6, en artikel 144 bis, lid 2, te waarborgen, ontwikkelt de Eiopa ontwerpen van technische reguleringsnormen met betrekking tot de criteria die de toezichthoudende autoriteiten in aanmerking moeten nemen bij het bepalen van de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen en -groepen die moeten worden verzocht om:
  • a) 
    de in artikel 45, lid 1, punt e), bedoelde aanvullende macroprudentiele analyses te verrichten, rekening houdend met de in lid 9 van dat artikel bedoelde omstandigheden;
  • b) 
    macroprudentiele overwegingen op te nemen als onderdeel van het in artikel 132, lid 6, bedoelde “prudent person”-beginsel, rekening houdend met de in lid 8 van dat artikel bedoelde omstandigheden;
  • c) 
    een plan voor het beheer van het liquiditeitsrisico met een liquiditeitsanalyse voor de middellange en lange termijn op te stellen en bij te houden overeenkomstig artikel 144 bis, lid 2.

De Eiopa dient de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 29 januari 2026 in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

  • 2. 
    Om de consistente toepassing van de in artikel 144 bis, lid 2, bedoelde macroprudentiele instrumenten te waarborgen, ontwikkelt de Eiopa ontwerpen van technische reguleringsnormen waarin de inhoud en de frequentie van de actualisering van de plannen voor het beheer van het liquiditeitsrisico worden gespecificeerd, rekening houdend met het eventueel combineren van plannen als bedoeld in lid 5 van dat artikel. De Eiopa legt de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 29 januari 2026 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

  • 3. 
    Voor de toepassing van lid 1, punten a) en b), staan de criteria waarmee rekening moet worden gehouden in verhouding tot de aard, de omvang en de complexiteit van de risico’s, en met name tot de mate van verwevenheid met de financiele markten, het grensoverschrijdende karakter van de verzekerings- en herverzekeringsactiviteiten en de beleggingen van de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen.
  • 4. 
    Voor de toepassing van lid 1, punt c), staan de criteria waar rekening mee moet worden gehouden in verhouding tot de aard, de omvang en de complexiteit van de risico’s en met name tot de samenstelling van de activa-en passivaportefeuilles, de aard en variabiliteit van de verzekerings- en herverzekeringsverplichtingen en de blootstelling van de verwachte kasstromen van de activa aan marktschommelingen.”.
  • 62) 
    In artikel 145 wordt lid 2 als volgt gewijzigd:
  • a) 
    punt c) wordt vervangen door:

“c) de naam van een persoon aan wie voldoende bevoegdheden zijn verleend om de verzekeringsonderneming te verbinden ten opzichte van derden;”;

  • b) 
    de tweede alinea wordt geschrapt;
  • 63) 
    Artikel 149 wordt vervangen door:

    Artikel 149

    Wijzigingen in de aard van de risico’s of verbintenissen

  • 1. 
    De procedure van de artikelen 147 en 148 is van toepassing op elke wijziging die een verzekeringsonderneming voornemens is aan te brengen in de in artikel 147 bedoelde informatie.
  • 2. 
    In geval van een wijziging in de activiteiten van de verzekeringsonderneming in het kader van het vrij verrichten van diensten waardoor haar risicoprofiel wezenlijk wordt bei'nvloed of waardoor de verzekeringsactiviteiten in een of meer lidstaten van ontvangst wezenlijk worden bei'nvloed, stelt de verzekeringsonderneming de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst daar onmiddellijk van in kennis. De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst stelt de toezichthoudende autoriteiten van de betrokken lidstaten van ontvangst onverwijld in kennis.”.
  • 64) 
    De titel van afdeling 2 bis van hoofdstuk VIII wordt vervangen door:

“Kennisgeving, aanzienlijke grensoverschrijdende activiteiten en samenwerkingsplat-forms”.

  • 65) 
    In artikel 152 bis wordt lid 2 vervangen door:

“2. De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst brengt de Eiopa en de toezichthoudende autoriteit van de betrokken lidstaat van ontvangst op de hoogte indien zij verslechterende financiele omstandigheden of andere opkomende risico’s, waaronder risico’s betreffende consumentenbescherming, vaststelt bij een verzekerings- of herverzekeringsonderneming die activiteiten verricht die op het vrij verrichten van diensten of het recht van vestiging gebaseerd zijn en die een grensoverschrijdend effect kunnen hebben. De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van ontvangst kan de Eiopa en de toezichthoudende autoriteit van de betrokken lidstaat van herkomst ook op de hoogte brengen bij ernstige, gegronde bezorgdheid in verband met consumentenbescherming. De toezichthoudende autoriteiten kunnen de aangelegenheid voorleggen aan de Eiopa en haar om bijstand verzoeken indien er geen bilaterale oplossing kan worden gevonden.”.

  • 66) 
    De volgende artikelen worden ingevoegd:

    Artikel 152 bis bis

    Aanzienlijke grensoverschrijdende activiteiten

  • 1. 
    Voor de toepassing van deze afdeling zijn “aanzienlijke grensoverschrijdende activiteiten” verzekerings- en herverzekeringsactiviteiten die door een verzekerings- of herverzekeringsonderneming in een bepaalde lidstaat van ontvangst worden verricht in het kader van het recht van vestiging of in het kader van de vrijheid van dienstverrichting door een verzekerings- of herverzekeringsonderneming die niet is ingedeeld als een kleine en niet-complexe onderneming en die aan een van de volgende vereisten voldoet:
  • a) 
    de totale jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten voor de activiteiten in die lidstaat van ontvangst in het kader van het recht van vestiging en in het kader van de vrijheid van dienstverrichting, bedragen meer dan 15 000 000 EUR;
  • b) 
    de in het kader van het recht van vestiging of in het kader van de vrijheid van dienstverrichting verrichte activiteiten worden door de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van ontvangst als relevant voor de markt van de eigen lidstaat beschouwd.
  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1, punt b), van dit artikel stelt de Eiopa ontwerpen van technische reguleringsnormen op tot nadere bepaling van de te hanteren voorwaarden en criteria die moeten worden gebruikt om te bepalen welke verzekerings- en herverzekeringsondernemingen voor de markt van de lidstaat van ontvangst van belang zijn.

De Eiopa legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 29 januari 2026 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

  • 3. 
    Indien de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van ontvangst van oordeel is dat de in het kader van het recht van vestiging of in het kader van de vrijheid van dienstverrichting verrichte werkzaamheden relevant zijn voor de markt van de eigen lidstaat, stelt zij voor de toepassing van lid 1, punt b), de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst daarvan, met opgaaf van redenen, in kennis.
  • 4. 
    Indien de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst het oneens is met dat oordeel, stelt zij de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van ontvangst daarvan, met opgaaf van redenen, binnen een maand in kennis. In geval de toezichthoudende autoriteiten het niet eens worden over de relevantie van de activiteiten die in het kader van het recht van vestiging of in het kader de vrijheid van dienstverrichting worden verricht, kunnen zij de zaak voorleggen aan de Eiopa en haar om bijstand verzoeken overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1094/2010. In dat geval kan de Eiopa handelen overeenkomstig de haar bij dat artikel toegekende bevoegdheden.

    Artikel 152 bis ter

Nauwere samenwerking op toezichtsgebied en verbeterde informatie-uitwisseling tussen de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst met betrekking tot aanzienlijke grensoverschrijdende activiteiten

  • 1. 
    In geval van aanzienlijke grensoverschrijdende activiteiten werken de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst en de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van ontvangst samen om te beoordelen of de onderneming een duidelijk beeld heeft van de risico’s waarmee zij in de lidstaat van ontvangst wordt of kan worden geconfronteerd en of zij beschikt over een goed risicobeheer.

De samenwerking moet in verhouding staan tot de aan de aanzienlijke grensoverschrijdende activiteiten verbonden risico’s en ten minste de volgende aspecten omvatten:

  • a) 
    het governancesysteem, inclusief het vermogen van het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan om de specifieke kenmerken van de grensoverschrijdende markt te begrijpen, risicobeheersinstrumenten, interne controles en nalevingsprocedures voor grensoverschrijdende activiteiten;
  • b) 
    uitbesteding en distributiepartnerschappen;
  • c) 
    bedrijfsstrategie en afhandeling van schadegevallen;
  • d) 
    bescherming van de consument.
  • 2. 
    De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst stelt de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van ontvangst tijdig in kennis van de uitkomst van haar toezichtsproces met betrekking tot de aanzienlijke grensoverschrijdende activiteiten wanneer er potentiele problemen in verband met de naleving van de in de lidstaat van ontvangst of van herkomst geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of materiele problemen in verband met de in lid 1, tweede alinea, bedoelde aspecten zijn vastgesteld en die problemen gevolgen hebben of kunnen hebben voor de uitoefening van activiteiten in de lidstaat van ontvangst.

De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst verstrekt de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van ontvangst waar de onderneming aanzienlijke grensoverschrijdende activiteiten uitvoert ten minste jaarlijks of vaker in geval van een verzoek van de betrokken toezichthoudende autoriteit, de volgende informatie:

  • a) 
    het solvabiliteitskapitaalvereiste en het minimumkapitaalvereiste, zoals gerapporteerd door de verzekerings- of herverzekeringsonderneming;
  • b) 
    de bedragen van het in aanmerking komend eigen vermogen ter dekking van respectievelijk het solvabiliteits-kapitaalvereiste en het minimumkapitaalvereiste, zoals gerapporteerd door de verzekerings- of herverzekerings-onderneming;
  • c) 
    een indicatie van mogelijke bezwaren van de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst met betrekking tot de berekening door de verzekerings- of herverzekeringsonderneming van technische voorzieningen, alsook met betrekking tot de in de punten a) en b) bedoelde bestanddelen.

De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst stelt de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van ontvangst waar de onderneming aanzienlijke grensoverschrijdende activiteiten verricht, onverwijld in kennis wanneer zij binnen drie maanden verslechterende financiele omstandigheden of een risico van niet-naleving van het solvabiliteitskapitaalvereiste of het minimumkapitaalvereiste constateert.

De toezichthoudende autoriteit van een lidstaat van ontvangst waar een verzekerings- of herverzekeringsonder-neming aanzienlijke grensoverschrijdende activiteiten verricht, kan een naar behoren gemotiveerd verzoek richten tot de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst van die onderneming om andere dan de in de eerste, tweede en derde alinea bedoelde informatie te ontvangen, mits die verband houdt met de solvabiliteit, het governancesysteem of het bedrijfsmodel van die onderneming. De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst verstrekt die informatie tijdig.

  • 3. 
    Indien de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie niet tijdig verstrekt, kan de toezichthoudende autoriteit van de betrokken lidstaat van ontvangst de zaak voorleggen aan de Eiopa en haar om bijstand verzoeken overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.
  • 4. 
    Wanneer een verzekerings- of herverzekeringsonderneming die aanzienlijke grensoverschrijdende activiteiten verricht in de volgende drie maanden niet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste of het minimumkapitaalvereiste voldoet of waarschijnlijk niet zal voldoen, kan de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van ontvangst waar die onderneming aanzienlijke grensoverschrijdende activiteiten uitoefent, de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst verzoeken gezamenlijk een inspectie ter plaatse bij de verzekerings- of herverzekeringsonderneming uit te voeren, met opgave van de redenen voor een dergelijk verzoek.

De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst aanvaardt of weigert het in de eerste alinea bedoelde verzoek binnen een maand na ontvangst ervan.

  • 5. 
    Wanneer de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst ermee instemt om een gezamenlijke inspectie ter plaatse uit te voeren, nodigt zij de Eiopa uit aan die inspectie deel te nemen.

Na afloop van de gezamenlijke inspectie ter plaatse komen de betrokken toezichthoudende autoriteiten binnen twee maanden tot gezamenlijke conclusies, die onder meer de meest geschikte toezichtmaatregelen omvatten. De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst houdt rekening met die gezamenlijke conclusies wanneer zij beslist over passende toezichtmaatregelen.

Wanneer de toezichthoudende autoriteiten niet tot een gezamenlijke conclusie over de gezamenlijke inspectie ter plaatse kunnen komen, kan elk van hen, binnen twee maanden na het verstrijken van de in de tweede alinea van dit lid bedoelde termijn en onverminderd de door de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst te nemen toezichtmaatregelen en de door haar uit te oefenen bevoegdheden om de niet-naleving van het solvabiliteitskapi-taalvereiste of de niet-naleving of waarschijnlijke niet-naleving van het minimumkapitaalvereiste aan te pakken, de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 naar de Eiopa doorverwijzen en haar om bijstand verzoeken. De zaak wordt niet meer naar de Eiopa doorverwezen na het verstrijken van de in deze alinea bedoelde termijn van twee maanden of nadat overeenkomstig de tweede alinea van dit lid overeenstemming over gezamenlijke conclusies is bereikt tussen de toezichthoudende autoriteiten.

Indien een van de betrokken toezichthoudende autoriteiten binnen de in de derde alinea van dit lid bedoelde periode van twee maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 naar de Eiopa heeft doorverwezen, schort de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst de aanneming van de definitieve conclusies van de gezamenlijke inspectie ter plaatse op en wacht zij het besluit af dat de Eiopa eventueel overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening neemt, waarna zij de conclusies aanneemt in overeenstemming met het besluit van de Eiopa. Alle betrokken toezichthoudende autoriteiten erkennen die conclusies als definitief.

  • 6. 
    Wanneer de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst weigert een gezamenlijke inspectie ter plaatse uit te voeren, legt zij de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van ontvangst de redenen voor die weigering schriftelijk uit.

Indien de toezichthoudende autoriteiten het oneens zijn over de redenen voor de weigering, kunnen zij de zaak binnen een maand na kennisgeving van het besluit door de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst doorverwijzen naar de Eiopa en haar om bijstand verzoeken overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1094/2010. In dat geval kan de Eiopa handelen overeenkomstig de haar bij dat artikel toegekende bevoegdheden.”.

  • 67) 
    Artikel 152 ter wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    lid 4 wordt vervangen door:

“4. Onverminderd artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 verstrekken de betrokken toezichthoudende autoriteiten op verzoek van de Eiopa of een toezichthoudende autoriteit tijdig alle informatie die nodig is voor het goede functioneren van het samenwerkingsplatform.”;

  • b) 
    de volgende leden worden toegevoegd:

“5. De vereisten inzake nauwere samenwerking op toezichtgebied en verbeterde informatie-uitwisseling tussen de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst overeenkomstig artikel 152 ter zijn ook van toepassing op toezichthoudende autoriteiten die deelnemen aan een samenwerkings-platform vanaf de oprichting van een dergelijk samenwerkingsplatform op grond van lid 1 of lid 2 van dit artikel en ongeacht of de verzekerings- of herverzekeringsonderneming aanzienlijke grensoverschrijdende activiteiten verricht. Dergelijke informatie wordt ook gedeeld met de Eiopa wanneer er op grond van lid 1 van dit artikel samenwerkingsplatforms worden opgezet.

  • 6. 
    Indien twee of meer betrokken autoriteiten van een samenwerkingsplatform het oneens zijn over de procedure of de inhoud van een te nemen maatregel, of het uitblijven van maatregelen, ten aanzien van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming, en wanneer er ernstige bezorgdheid bestaat over de negatieve gevolgen voor verzekeringnemers, kan de Eiopa, op verzoek van een relevante autoriteit, de autoriteiten bijstaan bij het bereiken van overeenstemming overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

Wanneer er ernstige bezorgdheid bestaat over de negatieve gevolgen voor de verzekeringnemers in andere lidstaten dan de lidstaat van herkomst en er aanwijzingen zijn dat er sprake is van ernstige tekortkomingen in een verzekerings- of herverzekeringsonderneming naar aanleiding waarvan de bevoegde toezichthoudende autoriteit geen of onvoldoende corrigerende maatregelen heeft genomen, kan de Eiopa de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst verzoeken een inspectie ter plaatse bij de verzekerings- of herverzekeringsonderneming uit te voeren. De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst start de inspectie ter plaatse onverwijld en nodigt de Eiopa en andere betrokken toezichthoudende autoriteiten uit daaraan deel te nemen. Artikel 152 bis ter, lid 5, tweede, derde en vierde alinea, is van toepassing.

  • 7. 
    Indien twee of meer betrokken autoriteiten van een samenwerkingsplatform het oneens zijn over het delen van informatie op grond van lid 4 of lid 5 van dit artikel, kan de Eiopa, op verzoek van een betrokken autoriteit, de autoriteiten bijstaan bij het bereiken van overeenstemming overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1094/2010.
  • 8. 
    Indien de Eiopa dat in het licht van het belang van de bescherming van verzekeringnemers of met het oog op de financiele stabiliteit passend acht, kan zij informatie publiceren over bevindingen, aanbevelingen of maatregelen die voortvloeien uit toezichtwerkzaamheden in het kader van het samenwerkingsplatform.

Wanneer de Eiopa voornemens is de naam van de betrokken verzekerings- of herverzekeringsonderneming bekend te maken, stelt zij die onderneming onverwijld van dat voornemen in kennis en geeft zij die onderneming voldoende tijd om schriftelijke opmerkingen in te dienen en eventuele relevante informatie te verstrekken of argumenten voor te leggen aan de Eiopa en andere toezichthoudende autoriteiten van het samenwerkingsplatform. De Eiopa evalueert het standpunt van de betrokken onderneming grondig en houdt daar terdege rekening mee wanneer zij besluit over de bekendmaking van de naam van de onderneming. De Eiopa maakt de naam van de betrokken onderneming niet bekend indien een dergelijke bekendmaking een lopend onderzoek in gevaar zou brengen of, voor zover kan worden vastgesteld, onevenredige schade zou toebrengen aan de onderneming.”.

  • 68) 
    Artikel 153 wordt vervangen door:

    Artikel 153

    Tijdschema en taal van de informatieverzoeken

  • 1. 
    De toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van ontvangst kan om de informatie die zij mag opvragen met betrekking tot de activiteiten van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming die op het grondgebied van die lidstaat werkzaam is, verzoeken bij de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst van die onderneming. Die informatie wordt binnen twintig werkdagen na de datum van ontvangst van het verzoek verstrekt in de officiele taal of talen van de lidstaat van ontvangst, of in een andere taal die door de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van ontvangst wordt aanvaard.

In afwijking van de eerste alinea kan de in die alinea bedoelde termijn in naar behoren gemotiveerde gevallen, indien de gevraagde informatie niet onmiddellijk beschikbaar is voor de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst en moeilijk te verzamelen is, met twintig werkdagen worden verlengd.

  • 2. 
    Indien de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst de informatie niet binnen de relevante in lid 1 genoemde periode verstrekt, kan de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van ontvangst het verzoek rechtstreeks aan de verzekerings- of herverzekeringsonderneming richten. In dat geval stelt de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van ontvangst de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst in kennis van het informatieverzoek alvorens het verzoek tot de onderneming te richten. De verzekerings- of herverzekeringsonder-neming is verplicht die informatie onverwijld te verstrekken.”.
  • 69) 
    Artikel 212 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
  • i) 
    in punt a) wordt “artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG” vervangen door “artikel 22, lid 7, van Richtlijn 2013/34/EU”;
  • ii) 
    in punt b) wordt “artikel 12, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG” vervangen door “artikel 22, lid 7, van Richtlijn 2013/34/EU”;
  • iii) 
    punt c) wordt vervangen door:

“c) “groep”: een groep ondernemingen:

  • i) 
    die bestaat uit een deelnemende onderneming, haar dochterondernemingen, de entiteiten waarin de deelnemende onderneming of haar dochterondernemingen een deelneming hebben en ondernemingen die door de deelnemende onderneming of haar dochterondernemingen gezamenlijk worden beheerd met een of meer ondernemingen die geen deel uitmaken van de groep, alsook ondernemingen die met elkaar verbonden zijn door een betrekking in de zin van artikel 22, lid 7, van Richtlijn 2013/34/EU en hun verbonden ondernemingen;
  • ii) 
    die stoelt op de totstandbrenging, middels contract of op een andere wijze, van nauwe en duurzame financiele banden tussen die ondernemingen, met inbegrip van onderlinge waarborgmaatschappijen of onderlinge verzekeringsmaatschappijen, waarbij:

— een van die ondernemingen via centrale coordinatie feitelijk een overheersende invloed uitoefent op de besluiten, ook financiele besluiten, van de andere ondernemingen die deel uitmaken van de groep, alsook

— voor de vorming en ontbinding van dergelijke banden ter wille van deze titel vooraf toestemming moet worden verleend door de groepstoezichthouder;

de onderneming die de gecentraliseerde coordinatie uitoefent, wordt beschouwd als de moederonder-neming en de andere ondernemingen als dochterondernemingen, of

  • iii) 
    die bestaat uit een combinatie van de punten i) en ii);”;
  • iv) 
    punt f) wordt vervangen door:

“f) “verzekeringsholding”: een onderneming die aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  • i) 
    de onderneming is een moederonderneming;
  • ii) 
    de onderneming is geen kredietinstelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming, beleggingsonderneming of instelling voor bedrijfspensioenvoorziening;
  • iii) 
    de onderneming is geen gemengde financiele holding of financiele holding in de zin van artikel 4, lid 1, punt 20, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
  • iv) 
    ten minste een van haar dochterondernemingen is een verzekerings- of herverzekeringsonderneming;
  • v) 
    niettegenstaande het door de onderneming zelf opgegeven ondernemingsdoel, heeft zij een van de volgende hoofdactiviteiten:
  • 1) 
    het verwerven en houden van deelnemingen in verzekerings- of herverzekeringsondernemingen;
  • 2) 
    het verrichten van nevendiensten voor de hoofdactiviteit van een of meer verbonden verzekerings-of herverzekeringsondernemingen;
  • 3) 
    het verrichten van een of meer van de activiteiten genoemd in de punten 2 tot en met 12 en 15 van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU, of een of meer van de diensten of activiteiten genoemd in bijlage I, deel B, bij Richtlijn 2014/65/EU met betrekking tot de in bijlage I, deel C, van Richtlijn 2014/65/EU vermelde financiele instrumenten;
  • vi) 
    meer dan 50 % van ten minste een van de volgende indicatoren is op constante basis verbonden met dochterondernemingen die verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, verzekerings- of herver-zekeringsondernemingen van derde landen, verzekeringsholdings of gemengde financiele holdings, verzekeringsholdings en herverzekeringsholdings van derde landen of ondernemingen zijn die nevendiensten verrichten voor de hoofdactiviteit van een of meer verzekerings- of herverzekerings-ondernemingen van de groep, evenals door de onderneming zelf verrichte activiteiten die geen verband houden met het verwerven of houden van deelnemingen in dochterondernemingen die verzekerings- of herverzekeringsondernemingen of verzekerings- of herverzekeringsondernemingen van derde landen zijn, indien die activiteiten van dezelfde aard zijn als de activiteiten die door verzekerings- of herverzekeringsondernemingen worden uitgeoefend:
  • 1) 
    het eigen vermogen van de onderneming op basis van haar geconsolideerde positie;
  • 2) 
    de activa van de onderneming op basis van haar geconsolideerde positie;
  • 3) 
    de inkomsten van de onderneming op basis van haar geconsolideerde positie;
  • 4) 
    het personeel van de onderneming op basis van haar geconsolideerde positie;
  • 5) 
    elke andere door de nationale toezichthoudende autoriteit relevant geachte indicator;”;
  • v) 
    het volgende punt wordt ingevoegd:

“f bis) “holding van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen van derde landen”: een moederonder-neming die geen verzekeringsholding of gemengde financiele holding in de zin van artikel 2, punt 15, van Richtlijn 2002/87/EG is en waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het verwerven en houden van deelnemingen in dochterondernemingen, indien die dochterondernemingen uitsluitend of hoofdzakelijk verzekerings- of herverzekeringsondernemingen van derde landen zijn;”;

  • b) 
    in lid 2 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Voor de toepassing van deze titel beschouwen de toezichthoudende autoriteiten als moederonderneming ook elke onderneming die naar hun mening feitelijk een overheersende invloed op een andere onderneming uitoefent, ook wanneer die invloed via gecentraliseerde coordinatie wordt uitgeoefend op de besluiten van de andere onderneming.”;

  • c) 
    de volgende leden worden toegevoegd:

“3. Voor de toepassing van deze titel beschouwen de toezichthoudende autoriteiten als een groep in de zin van lid 1, punt c), ook twee of meer ondernemingen die, naar de mening van de toezichthoudende autoriteiten, onder centrale leiding staan.

Wanneer niet alle in de in de eerste alinea van dit lid bedoelde ondernemingen hun hoofdkantoor in dezelfde lidstaat hebben, zorgen de lidstaten ervoor dat alleen de toezichthoudende autoriteit die overeenkomstig artikel 247 als groepstoezichthouder optreedt, na raadpleging van de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten, kan concluderen dat die ondernemingen een groep vormen indien zij van oordeel is dat die ondernemingen onder centrale leiding staan.

  • 4. 
    Bij het vaststellen van een betrekking tussen ten minste twee in de leden 2 en 3 bedoelde ondernemingen houden de toezichthoudende autoriteiten rekening met elk van de volgende factoren:
  • a) 
    zeggenschap of het vermogen van een natuurlijke persoon of een onderneming om invloed uit te oefenen op besluiten, ook financiele besluiten, van een onderneming, met name als gevolg van het bezit van kapitaal of stemrechten, vertegenwoordiging in het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan, of het behoren tot de personen die feitelijk een onderneming besturen of andere sleutel-, kritieke of belangrijke functies vervullen;
  • b) 
    sterke afhankelijkheid van een onderneming van een andere onderneming, rechtspersoon of natuurlijke persoon, als gevolg van het bestaan van wezenlijke financiele of niet-financiele transacties of verrichtingen, met inbegrip van uitbesteding en het delen van personeel tussen ondernemingen;
  • c) 
    bewijs van coordinatie tussen twee of meer ondernemingen van financiele besluiten of besluiten over beleggingen, met inbegrip van gezamenlijke beleggingen in verbonden ondernemingen;
  • d) 
    bewijs van gecoordineerde en consistente strategieen, verrichtingen of processen tussen twee of meer ondernemingen, onder meer met betrekking tot verzekeringsdistributiekanalen, verzekeringsproducten of -merken, communicatie en marketing.
  • 5. 
    Wanneer een groep op basis van lid 2 of lid 3 van dit artikel wordt geidentificeerd, verstrekt de toezichthoudende autoriteit die overeenkomstig artikel 247 als groepstoezichthouder optreedt de onderneming die overeenkomstig artikel 214, lid 5 of lid 6, als moederonderneming is aangewezen en de betrokken toezichthoudende autoriteiten, een gedetailleerde toelichting van de factoren op basis waarvan die identificatie wordt verricht.

Om een consistente toepassing van dit artikel te waarborgen, ontwikkelt de Eiopa ontwerpen van technische reguleringsnormen ter aanvulling of nadere bepaling van de factoren die de toezichthoudende autoriteiten in overweging moeten nemen om een betrekking tussen ten minste twee in de leden 2 en 3 bedoelde ondernemingen vast te stellen. De Eiopa legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 29 januari 2026 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om deze richtlijn aan te vullen om de in de tweede alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.”.

  • 70) 
    Artikel 213 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    lid 2 wordt vervangen door:

“2. De lidstaten zien erop toe dat er groepstoezicht wordt uitgeoefend wanneer een groep een van de volgende ondernemingen omvat:

  • a) 
    verzekerings- of herverzekeringsondernemingen die een deelnemende onderneming in ten minste een verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming, verzekeringsonderneming van een derde land of herverzekeringsonderneming van een derde land zijn, overeenkomstig de artikelen 218 tot en met 258;
  • b) 
    verzekerings- of herverzekeringsondernemingen waarvan de moederonderneming een verzekeringsholding of gemengde financiele holding met hoofdkantoor in de Unie is, overeenkomstig de artikelen 218 tot en met 258;
  • c) 
    verzekerings- of herverzekeringsondernemingen waarvan de moederonderneming een verzekeringsholding of een gemengde financiele holding is met hoofdkantoor in een derde land, of een verzekerings- of herverzekeringsonderneming in een derde land, overeenkomstig de artikelen 260 tot en met 263;
  • d) 
    verzekerings- of herverzekeringsondernemingen waarvan de moederonderneming een gemengde verzeke-ringsholding is, overeenkomstig artikel 265.”;
  • b) 
    in lid 5 wordt “Richtlijn 2006/48/EG” vervangen door “Richtlijn 2013/36/EU”.
  • 71) 
    De volgende artikelen worden ingevoegd:

    Artikel 213 bis

    Gebruik van evenredigheidsmaatregelen op het niveau van de groep

  • 1. 
    Groepen in de zin van artikel 212 die overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a) en b), onderworpen zijn aan groepstoezicht, worden door hun groepstoezichthouder als kleine en niet-complexe groepen ingedeeld volgens de procedure van lid 2 van dit artikel, wanneer zij voor de laatste twee boekjaren direct voorafgaand aan die indeling op het niveau van de groep aan elk van de volgende criteria voldoen:
  • a) 
    wanneer ten minste een verzekerings- of herverzekeringsonderneming binnen de groep geen schadeverzeke-ringsonderneming is, moet aan elk van de volgende criteria worden voldaan:
  • i) 
    de in artikel 105, lid 5, tweede alinea, punt a), bedoelde ondermodule renterisico, die is berekend op basis van geconsolideerde gegevens, is niet hoger dan 5 % van de geconsolideerde technische voorzieningen van de groep, zonder aftrek van de bedragen die op herverzekeringsovereenkomsten en Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, als bedoeld in artikel 76, met uitzondering van ondernemingen waarop methode 2, zoals bepaald in artikel 233, wordt toegepast;
  • ii) 
    het totaal van de geconsolideerde technische voorzieningen uit levensverzekeringsactiviteiten van de groep, zonder aftrek van de bedragen die op herverzekeringsovereenkomsten en Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, is niet hoger dan 1 000 000 000 EUR;
  • b) 
    wanneer ten minste een verzekerings- of herverzekeringsonderneming binnen de groep geen levensverzekerings-onderneming is, moet aan elk van de volgende criteria worden voldaan:
  • i) 
    de gemiddelde gecombineerde ratio voor schadeverzekeringsactiviteiten na aftrek van herverzekering van de laatste drie boekjaren bedraagt minder dan 100 %;
  • ii) 
    de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten van de groep zijn niet hoger dan 100 000 000 EUR;
  • iii) 
    de som van de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten in de branches 5, 6, 7, 11, 12, 14 en 15 van bijlage I, deel A, is niet hoger dan 30 % van de totale jaarlijkse geboekte premie-inkomsten van de schadeverzekeringsactiviteiten van de groep;
  • c) 
    de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten uit overeenkomsten die door binnen de groep vallende verzekerings- en herverzekeringsondernemingen met hoofdkantoor in andere lidstaten dan de lidstaat van de groepstoezichthouder zijn gesloten, zijn lager dan een van de volgende drempels:
  • i) 
    20 000 000 EUR;
  • ii) 
    10 % van de totale jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten van de groep;
  • d) 
    de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten uit overeenkomsten die door de groep in andere lidstaten dan de lidstaat van de groepstoezichthouder zijn gesloten, zijn lager dan een van de volgende drempels:
  • i) 
    20 000 000 EUR;
  • ii) 
    10 % van de totale jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten van de groep;
  • e) 
    de som van de punten i), ii) en iii) hieronder is niet hoger dan 20 % van de totale beleggingen berekend op basis van de geconsolideerde data:
  • i) 
    de in artikel 105, lid 5, bedoelde module marktrisico;
  • ii) 
    het deel van de module tegenpartijrisico als bedoeld in artikel 105, lid 6, dat betrekking heeft op blootstellingen aan securitisaties, derivaten, vorderingen op tussenpersonen en overige beleggingsactiva die niet onder de ondermodule spreadrisico vallen;
  • iii) 
    elk kapitaalvereiste dat van toepassing is op beleggingen in immateriele activa die niet door de modules marktrisico en tegenpartijrisico worden gedekt;
  • f) 
    de door de ondernemingen van de groep geaccepteerde herverzekering bedraagt niet meer dan 50 % van de totale jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten van de groep;
  • g) 
    het verschil als bedoeld in artikel 230, lid 1, wanneer methode 1 wordt gebruikt, als bedoeld in artikel 233, lid 1, wanneer methode 2 wordt gebruikt of als bedoeld in artikel 233 bis, lid 1, wanneer een combinatie van beide methoden wordt gebruikt, is positief;
  • h) 
    wanneer methode 2 of een combinatie van de methoden 1 en 2 wordt gebruikt, is elke onderneming waarop methode 2 wordt toegepast, een kleine en niet-complexe onderneming.

De criteria in de eerste alinea, punt a), i), en punt e), zijn niet van toepassing op groepen waarop alleen methode 2 wordt toegepast.

  • 2. 
    Artikel 29 ter is van overeenkomstige toepassing op het niveau van de uiteindelijke moederverzekerings- of -herverzekeringsonderneming, verzekeringsholding of gemengde financiele holding.
  • 3. 
    Groepen waarop overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a) en b), groepstoezicht van toepassing is gedurende minder dan twee jaar, houden bij de beoordeling of zij aan de criteria van lid 1 van dit artikel voldoen, alleen rekening met het laatste boekjaar.
  • 4. 
    De volgende groepen worden nooit als kleine en niet-complexe groepen ingedeeld:
  • a) 
    groepen die financiele conglomeraten zijn in de zin van artikel 2, punt 14, van Richtlijn 2002/87/EG;
  • b) 
    groepen waarvan ten minste een dochteronderneming een onderneming is als bedoeld in artikel 228, lid 1;
  • c) 
    groepen die voor de berekening van hun solvabiliteitskapitaalvereiste een goedgekeurd geheel of gedeeltelijk intern model gebruiken.
  • 5. 
    De artikelen 29 quater, 29 quinquies en 29 sexies zijn van overeenkomstige toepassing.
  • 6. 
    De Commissie vult deze richtlijn aan door overeenkomstig artikel 301 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van:
  • a) 
    de criteria van lid 1, met inbegrip van de methode voor de berekening van het in de eerste alinea, punt e), van dat lid bedoelde bedrag;
  • b) 
    de methode die moet worden gebruikt voor de indeling van groepen als kleine en niet-complexe groepen, en
  • c) 
    de voorwaarden voor het verlenen of intrekken van goedkeuring door de toezichthouder voor evenredigheids-maatregelen die gebruikt moeten worden door groepen die niet als kleine en niet-complexe groepen zijn ingedeeld.

    Artikel 213 ter

    Belemmeringen voor groepstoezicht

  • 1. 
    In de in artikel 213, lid 2, punt b), bedoelde gevallen zorgt de verzekeringsholding of gemengde financiele holding ervoor dat:

de interne regelingen en de taakverdeling binnen de groep toereikend zijn met het oog op de naleving van deze titel en met name doeltreffend zijn om:

  • i) 
    alle dochterondernemingen van de verzekeringsholding of gemengde financiele holding te coordineren, onder meer door, waar nodig, een adequate taakverdeling tussen die ondernemingen;
  • ii) 
    conflicten binnen een groep te voorkomen of te beheren, en
  • iii) 
    de door de verzekeringsholding of gemengde financiele holding vastgestelde groepsbrede beleidsmaatregelen in de hele groep te handhaven;
  • b) 
    de structurele organisatie van de groep waarvan de verzekeringsholding of gemengde financiele holding deel uitmaakt, het effectieve toezicht op de groep en haar verzekerings- en herverzekeringsdochterondernemingen niet belemmert of anderszins belet, waarbij met name rekening wordt gehouden met:
  • i) 
    de positie van de verzekeringsholding of gemengde financiele holding in een meerlagige groep;
  • ii) 
    de aandeelhoudersstructuur, en
  • iii) 
    de rol van de verzekeringsholding of gemengde financiele holding binnen de groep.
  • 2. 
    Wanneer niet aan de voorwaarden van lid 1, punt a), is voldaan, heeft de groepstoezichthouder de bevoegdheid om van de verzekeringsholding of gemengde financiele holdings te verlangen dat zij interne regelingen en taakverdelingen binnen de groep wijzigt.

Wanneer niet aan de voorwaarden van lid 1, punt b), van dit artikel is voldaan, is de verzekeringsholding of gemengde financiele holding onderworpen aan passende toezichtmaatregelen van de groepstoezichthouder om de continuiteit en integriteit van het groepstoezicht en de naleving van de vereisten van deze titel te waarborgen of te herstellen, naargelang het geval. De lidstaten zorgen er met name voor dat de toezichthoudende autoriteiten, wanneer zij overeenkomstig artikel 247 als groepstoezichthouder optreden, de bevoegdheid hebben om van de verzekerings-holding of gemengde financiele holding te verlangen dat zij de groep zodanig structureert dat de betrokken toezichthoudende autoriteit doeltreffend groepstoezicht kan uitoefenen. De toezichthoudende autoriteiten oefenen die bevoegdheid alleen in uitzonderlijke omstandigheden uit na raadpleging van de Eiopa en, indien toepasselijk, andere betrokken toezichthoudende autoriteiten, en stellen de verzekeringsholding of gemengde financiele holding daarvan onder opgave van redenen in kennis.

  • 3. 
    In de in artikel 213, lid 2, punten a) en b), van deze richtlijn bedoelde gevallen waarin de structurele organisatie van een groep die bestaat uit ondernemingen die met elkaar verbonden zijn door een betrekking als vastgesteld in artikel 22, lid 7, van Richtlijn 2013/34/EU en de daarmee verbonden ondernemingen, of die op grond van artikel 212, lid 3, van deze richtlijn is geidentificeerd, van dien aard is dat zij het doeltreffend toezicht op die groep belemmert of belet, of belet dat die groep deze titel naleeft, wordt de groep onderworpen aan passende toezichtmaatregelen om de continuiteit en integriteit van het groepstoezicht en de naleving van deze titel te waarborgen of te herstellen, naargelang het geval. De lidstaten zorgen er met name voor dat de toezichthoudende autoriteiten, wanneer zij overeenkomstig artikel 247 van deze richtlijn als groepstoezichthouder optreden, de bevoegdheid hebben te verlangen dat een verzekeringsholding of een gemengde financiele holding met hoofdkantoor in de Unie wordt opgericht, of dat een onderneming in de Unie wordt opgericht die via gecentraliseerde coordinatie feitelijk een overheersende invloed uitoefent op de besluiten, ook de financiele besluiten, van de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen die deel uitmaken van de groep. In dat geval is die verzekeringsholding, gemengde financiele holding of onderneming die feitelijk gecentraliseerde coordinatie uitoefent, verantwoordelijk voor de naleving van deze titel.”.
  • 72) 
    Artikel 214 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    lid 1 wordt vervangen door:

“1. De uitoefening van het groepstoezicht overeenkomstig artikel 213 betekent niet dat de toezichthoudende autoriteiten een toezichtsfunctie moeten uitoefenen ten aanzien van de verzekeringsonderneming van een derde land, de herverzekeringsonderneming van een derde land of de gemengde verzekeringsholding als zodanig.

Uitsluitend met het oog op de naleving van deze titel kan de uitoefening van het groepstoezicht betekenen dat de toezichthoudende autoriteiten rechtstreeks toezicht houden op en toezichtsbevoegdheden uitoefenen ten aanzien van verzekeringsholdings en gemengde financiele holdings.”;

  • b) 
    in lid 2 wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd:

“Bij de beoordeling of een onderneming in het licht van de doeleinden van groepstoezicht van te verwaarlozen betekenis is op grond van de eerste alinea, punt b), zorgt de groepstoezichthouder ervoor dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a) 
    de omvang van de onderneming qua totale activa en technische voorzieningen is klein in vergelijking met die van andere ondernemingen van de groep en van de groep als geheel;
  • b) 
    de uitsluiting van de onderneming van het groepstoezicht zou geen wezenlijke gevolgen hebben voor de groepssolvabiliteit;
  • c) 
    de kwalitatieve en kwantitatieve risico’s, met inbegrip van de risico’s die voortvloeien uit intragroeptransacties, die de onderneming voor de hele groep vormt of kan vormen, zijn niet van belang.”;
  • c) 
    de volgende leden worden toegevoegd:

“3. Wanneer de uitsluiting van een of meer ondernemingen van het groepstoezicht overeenkomstig lid 2 van dit artikel ertoe zou leiden het groepstoezicht uit hoofde van artikel 213, lid 2, punten a), b) en c), niet wordt toegepast, raadpleegt de groepstoezichthouder de Eiopa en, indien toepasselijk, andere betrokken toezichthoudende autoriteiten alvorens het besluit tot uitsluiting te nemen. Een dergelijk besluit wordt alleen in uitzonderlijke omstandigheden genomen en wordt naar behoren gemotiveerd aan de Eiopa en, indien toepasselijk, aan de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten. De groepstoezichthouder beoordeelt ten minste eenmaal per jaar opnieuw of zijn besluit nog steeds passend is. Wanneer dat niet langer het geval is, deelt de groepstoezichthouder de Eiopa en, indien toepasselijk, de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten mee dat hij met de uitoefening van het groepstoezicht zal beginnen.

Alvorens de uiteindelijke moederonderneming uit te sluiten van het groepstoezicht op grond van lid 2, eerste alinea, punt b), raadpleegt de groepstoezichthouder de Eiopa en, indien toepasselijk, de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten, en beoordeelt hij het effect van de uitoefening van het groepstoezicht op het niveau van een intermediaire deelnemende onderneming op de solvabiliteitspositie van de groep. Een dergelijke uitsluiting is met name niet mogelijk indien zij zou leiden tot een wezenlijke verbetering van de solvabiliteitspositie van de groep.

Om de coherente en consistente toepassing van dit lid te waarborgen, brengt de Eiopa overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 richtsnoeren uit tot nadere invulling van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde uitzonderlijke omstandigheden of de gevallen waarin het gerechtvaardigd kan zijn om de uiteindelijke moederonderneming, met inbegrip van verzekeringsholdings, uit te sluiten van het groepstoezicht.

  • 4. 
    Onverminderd de leden 2 en 3 van dit artikel wordt de groep waarop het groepstoezicht op grond van artikel 213, lid 2, van toepassing is, ge'identificeerd overeenkomstig artikel 212.

Wanneer een op grond van artikel 213, lid 2, punten a), b) en c), aan groepstoezicht onderworpen groep overeenkomstig artikel 212, leden 2 en 3, wordt ge'identificeerd en wanneer een moederonderneming of een dochteronderneming van die groep ook de uiteindelijke deelnemende onderneming van een andere groep in de zin van artikel 212, lid 1, punt c), is, wordt die andere groep geacht deel uit te maken van de overeenkomstig artikel 212, leden 2 en 3, bepaalde groep.

De toezichthoudende autoriteiten kunnen artikel 212, leden 2 en 3, toepassen om een groep in de zin van artikel 212, lid 1, punt c), uit te breiden.

  • 5. 
    Wanneer een overeenkomstig artikel 212, lid 3, bepaalde groep overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a), b) en c), onderworpen is aan groepstoezicht, wijst de groep een van de ondernemingen die onder centrale leiding staan aan als moederonderneming die verantwoordelijk is voor de naleving van deze titel. De andere in artikel 212, lid 3, eerste alinea, bedoelde ondernemingen worden geacht dochterondernemingen te zijn.
  • 6. 
    Indien de aanwijzing van de moederonderneming overeenkomstig lid 5 van dit artikel aanzienlijke belemmeringen zou opleveren voor het uitoefenen van het groepstoezicht, met name in gevallen waarin het hoofdkantoor van de onderneming niet is gevestigd op het grondgebied van de lidstaat van de toezichthoudende autoriteit die overeenkomstig artikel 247 als groepstoezichthouder optreedt, of indien de aanwijzing ertoe zou leiden dat de groep deze titel niet doeltreffend kan naleven, zien de lidstaten erop toe dat de toezichthoudende autoriteit die als groepstoezichthouder optreedt bevoegd is om, na raadpleging van de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten, te vragen om de aanwijzing van een andere moederonderneming. De toezichthoudende autoriteit die als groepstoezichthouder optreedt motiveert het besluit tot aanwijzing van een andere moederonderneming naar behoren ten overstaan van de groep en de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten.

Wanneer een overeenkomstig artikel 212, lid 3, geidentificeerde groep die overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a), b), en c), is onderworpen aan groepstoezicht, geen moederonderneming aanwijst overeenkomstig lid 5 van dit artikel, wijst de toezichthoudende autoriteit die overeenkomstig artikel 247 als groepstoezichthouder optreedt, na raadpleging van de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten, een moederonderneming aan die verantwoordelijk is voor de naleving van deze titel. De andere ondernemingen in een dergelijke groep worden geacht dochterondernemingen te zijn.

Bij het aanwijzen van een moederonderneming overeenkomstig de eerste of tweede alinea van dit lid, neemt de toezichthoudende autoriteit die overeenkomstig artikel 247 als groepstoezichthouder optreedt de volgende factoren in overweging:

  • a) 
    het bedrag van de technische voorzieningen van elke onderneming;
  • b) 
    de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten van elke onderneming;
  • c) 
    het aantal verbonden verzekerings- of herverzekeringsondernemingen van elke onderneming.

De toezichthoudende autoriteiten beoordelen ten minste eenmaal per jaar of de aanwijzing nog steeds passend is. Wanneer dat niet langer het geval is, wijst de toezichthoudende autoriteit die overeenkomstig artikel 247 als groepstoezichthouder optreedt, na raadpleging van de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten een andere moederonderneming aan. Die andere moederonderneming is verantwoordelijk voor de naleving van deze titel.”.

  • 73) 
    Artikel 220 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    in lid 1 wordt “in de artikelen 221 tot en met 233” vervangen door “in de artikelen 221 tot en met 233 bis”;
  • b) 
    in lid 2 wordt de tweede alinea vervangen door:

“De lidstaten staan hun toezichthoudende autoriteiten evenwel toe om, indien zij met betrekking tot een bepaalde groep de rol van groepstoezichthouder vervullen, na overleg met de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten en de groep zelf, te besluiten op die groep methode 2 overeenkomstig de artikelen 233 en 234 toe te passen, of, indien de uitsluitende toepassing van methode 1 ongepast zou zijn, een combinatie van de methoden 1 en 2 overeenkomstig de artikelen 233 bis en 234.”;

  • c) 
    het volgende lid wordt toegevoegd:

“3. Onverminderd de behandeling van de in artikel 228, lid 1, bedoelde ondernemingen kunnen de toezichthoudende autoriteiten besluiten methode 2 op grond van lid 2 alleen toe te passen op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, verzekerings- en herverzekeringsondernemingen van derde landen, verzekerings-holdings, gemengde financiele holdings en holdings van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen van derde landen.”.

  • 74) 
    Artikel 221 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    het volgende lid wordt ingevoegd:

“1 bis. In afwijking van lid 1 van dit artikel wordt uitsluitend voor de toepassing van artikel 228 en ongeacht of methode 1 of methode 2 wordt gebruikt, onder “proportioneel deel” verstaan het gedeelte van het geplaatste kapitaal dat rechtstreeks of middellijk het eigendom is van de deelnemende onderneming in de verbonden onderneming.”;

  • b) 
    aan lid 2 wordt het volgende punt toegevoegd:

“d) indien een toezichthoudende autoriteit heeft bepaald dat twee of meer verzekerings- of herverzekerings-ondernemingen een groep vormen op grond van artikel 212, lid 3, omdat zij onder centrale leiding staan.”.

  • 75) 
    Artikel 222 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    lid 4 wordt vervangen door:

“4. De som van de in de leden 2 en 3 bedoelde eigenvermogensbestanddelen mag de bijdrage van de verbonden verzekerings- of herverzekeringsonderneming aan het solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep niet overschrijden.”;

  • b) 
    het volgende lid wordt toegevoegd:

“6. Voor de toepassing van artikel 230, lid 1, artikel 233, lid 2, en artikel 233 bis, lid 1, punt a), wordt een eigenvermogensbestanddeel dat door een deelnemende onderneming wordt uitgegeven niet geacht vrij te zijn van bezwaringen in de zin van artikel 93, lid 2, tweede alinea, punt c), indien de terugbetaling van dat bestanddeel niet aan de houder ervan kan worden geweigerd in geval van liquidatie van een verbonden verzekerings- of herverzekeringsonderneming die een dochteronderneming is.”.

  • 76) 
    Artikel 226 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    de titel wordt vervangen door:

“Tussenholdings”;

  • b) 
    het volgende lid wordt toegevoegd:

“3. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden holdings van verzekerings- en herverzekeringsonder-nemingen van derde landen ook als verzekerings- of herverzekeringsondernemingen behandeld.”.

  • 77) 
    In artikel 227, lid 1, wordt na “artikel 233” in de eerste alinea “en artikel 233 bis” ingevoegd.
  • 78) 
    Artikel 228 wordt vervangen door:

    Artikel 228

    Behandeling van specifieke verbonden ondernemingen uit andere financiele sectoren

  • 1. 
    Ongeacht de overeenkomstig artikel 220 van deze richtlijn gehanteerde methode houdt de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming bij de berekening van de groepssolvabiliteit rekening met de bijdrage aan het in aanmerking komend eigen vermogen van de groep en aan het solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep van de volgende ondernemingen:
  • a) 
    kredietinstellingen in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1), van Verordening (EU) nr. 575/2013 of beleggingsondernemingen in de zin van artikel 4, lid 1, punt 2), van die verordening;
  • b) 
    icbe-beheermaatschappijen in de zin van artikel 2, lid 1, punt b), van Richtlijn 2009/65/EG en beleggingsmaat-schappijen waaraan op grond van artikel 27 van die richtlijn vergunning is verleend, op voorwaarde dat die geen beheermaatschappij op grond van die richtlijn hebben aangewezen;
  • c) 
    beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (“abi-beheerders”) in de zin van artikel 4, lid 1, punt b), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (*);
  • d) 
    andere ondernemingen dan gereglementeerde ondernemingen die een of meer van de in bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU genoemde werkzaamheden uitoefenen, indien die werkzaamheden een aanzienlijk deel van hun totale werkzaamheid uitmaken;
  • e) 
    instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening in de zin van artikel 6, punt 1, van Richtlijn (EU) 2016/2341.
  • 2. 
    De bijdrage van de in lid 1 van dit artikel bedoelde ondernemingen aan het in aanmerking komend eigen vermogen van de groep wordt berekend als de som van het proportionele deel van het eigen vermogen van elke onderneming, waarbij dat eigen vermogen als volgt wordt berekend:
  • a) 
    voor elke in lid 1, punt a), van dit artikel bedoelde verbonden onderneming overeenkomstig de desbetreffende sectorale voorschriften, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 7, van Richtlijn 2002/87/EG;
  • b) 
    voor elke in lid 1, punt b), van dit artikel bedoelde verbonden onderneming overeenkomstig artikel 2, lid 1, punt l), van Richtlijn 2009/65/EG;
  • c) 
    voor elke in lid 1, punt c), van dit artikel bedoelde verbonden onderneming overeenkomstig artikel 4, lid 1, punt ad), van Richtlijn 2011/61/EU;
  • d) 
    voor elke in lid 1, punt d), van dit artikel bedoelde verbonden onderneming overeenkomstig de desbetreffende sectorale voorschriften, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 7, van Richtlijn 2002/87/EG indien zij gereglementeerde entiteiten waren in de zin van artikel 2, punt 4, van die richtlijn;
  • e) 
    voor elke in lid 1, punt e), van dit artikel bedoelde verbonden onderneming de beschikbare solvabiliteitsmarge berekend overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn (EU) 2016/2341.

Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid wordt het bedrag van het eigen vermogen van elke verbonden onderneming dat overeenstemt met niet-uitkeerbare reserves en andere bestanddelen die volgens de groepstoezicht-houder een verminderd verliescompensatievermogen hebben, alsook preferente aandelen, achtergestelde rekeningen van leden van onderlinge waarborgmaatschappijen, achtergestelde verplichtingen en uitgestelde belastingvorderingen, die in het eigen vermogen zijn opgenomen bovenop de overeenkomstig lid 3 berekende kapitaalvereisten, niet in aanmerking genomen, tenzij de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming naar tevredenheid van de groepstoezichthouder kan aantonen dat die bestanddelen beschikbaar kunnen worden gesteld om het solvabiliteits-kapitaalvereiste van de groep te dekken. Bij het bepalen van de samenstelling van het eigen vermogen op overschot houdt de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming er rekening mee dat bepaalde vereisten van bepaalde verbonden ondernemingen alleen met Tier 1-kernkapitaal of aanvullend Tier 1-kapitaal in de zin van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden vervuld.

  • 3. 
    De bijdrage van de in lid 1 bedoelde verbonden ondernemingen aan het solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep wordt berekend als de som van het proportionele deel van het kapitaalvereiste of fictieve kapitaalvereiste van elke verbonden onderneming. Dat kapitaalvereiste of fictieve kapitaalvereiste wordt als volgt berekend:
  • a) 
    voor in lid 1, punt a), van dit artikel bedoelde verbonden ondernemingen, overeenkomstig het volgende:
  • i) 
    voor elke beleggingsonderneming die onderworpen is aan eigenvermogensvereisten overeenkomstig Verorde-ning (EU) 2019/2033, de som van het vereiste van artikel 11 van die verordening, de in artikel 39, lid 2, punt a), van Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad (**) bedoelde specifieke eigenvermogensvereisten of de lokale eigenvermogensvereisten in derde landen;
  • ii) 
    voor elke kredietinstelling, het hoogste van de volgende bedragen:
  • 1) 
    de som van het vereiste van artikel 92, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013, met inbegrip van de in de artikelen 458 en 459 van die verordening bedoelde maatregelen, de in artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde specifieke eigenvermogensvereisten voor het ondervangen van andere risico’s dan het risico van buitensporige hefboomwerking, het in artikel 128, punt 6, van die richtlijn omschreven gecombineerde buffervereiste, of de lokale eigenvermogensvereisten in derde landen;
  • 2) 
    de som van de vereisten van artikel 92, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013, met inbegrip van de in de artikelen 458 en 459 van die verordening bedoelde maatregelen, de in artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde specifieke eigenvermogensvereisten voor het ondervangen van het risico van buitensporige hefboomwerking, het hefboomratiobuffervereiste van artikel 92, lid 1 bis, van Verordening (EU) nr. 575/2013, of de lokale eigenvermogensvereisten in derde landen in zoverre met Tier 1-kapitaal aan die vereisten moet worden voldaan;
  • b) 
    voor elke in lid 1, punt b), van dit artikel bedoelde verbonden onderneming overeenkomstig artikel 7, lid 1, punt a), van Richtlijn 2009/65/EG;
  • c) 
    voor elke in lid 1, punt c), van dit artikel bedoelde verbonden onderneming overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2011/61/EU;
  • d) 
    voor elke in lid 1, punt d), van dit artikel bedoelde verbonden onderneming het kapitaalvereiste waaraan de verbonden onderneming zou moeten voldoen uit hoofde van de desbetreffende sectorale voorschriften, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 7, van Richtlijn 2002/87/EG indien zij een gereglementeerde entiteit was in de zin van artikel 2, punt 4, van die richtlijn;
  • e) 
    voor elke in lid 1, punt e), van dit artikel bedoelde verbonden onderneming de hoogste van de vereiste solvabiliteitsmarge berekend overeenkomstig artikel 17 van Richtlijn (EU) 2016/2341 en het totaal van de kapitaalvereisten uit hoofde van het nationale recht van de lidstaten waar de verbonden onderneming is geregistreerd of een vergunning heeft.
  • 4. 
    Wanneer verscheidene in lid 1 van dit artikel bedoelde verbonden ondernemingen een subgroep vormen waarvoor een kapitaalvereiste op geconsolideerde basis geldt overeenkomstig een van de in lid 3 van dit artikel bedoelde richtlijnen of verordeningen, inclusief wanneer een financiele holding in de zin van artikel 4, lid 1, punt 20), van Verordening (EU) nr. 575/2013, of een gemengde financiele holding een dochteronderneming is van een groep, kan de groepstoezichthouder verlangen dat de bijdrage van die verbonden ondernemingen aan het in aanmerking komend eigen vermogen van de groep wordt berekend als het proportionele deel van het eigen vermogen van die subgroep, in plaats van toepassing van lid 2, punten a) tot en met e), van dit artikel op elke individuele onderneming die tot die subgroep behoort. In dat geval berekent de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming ook de bijdrage van die verbonden ondernemingen aan het solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep als het proportionele deel van het kapitaalvereiste van die subgroep, in plaats van toepassing van lid 3, punten a) tot en met e), van dit artikel op elke individuele onderneming die tot die subgroep behoort. Alle financiele instellingen in de zin van artikel 4, lid 1, punt 26), van Verordening (EU) nr. 575/2013, alsook ondernemingen die nevendiensten verrichten in de zin van punt 18) van dat lid, die tot de subgroep behoren, worden opgenomen in de berekening van het eigen vermogen en de kapitaalvereisten van de subgroep.

Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid zijn de leden 2 en 3, van dit artikel van toepassing op de specifieke subgroep, op basis van de geconsolideerde situatie ervan in de zin van hetzij artikel 4, lid 1, punt 47), van verordening (EU) nr. 575/2013, hetzij artikel 4, lid 1, punt 11), van Verordening (EU) 2019/2033, of op basis van de geconsolideerde positie ervan, al naargelang het geval.

  • 5. 
    Niettegenstaande de leden 1 tot en met 4 staan de lidstaten hun toezichthoudende autoriteiten evenwel toe om, indien zij met betrekking tot een bepaalde groep de rol van groepstoezichthouder vervullen, op verzoek van de deelnemende onderneming of op eigen initiatief te besluiten een in lid 1, punten a) tot en met d), bedoelde deelneming van het voor de groepssolvabiliteit van de deelnemende onderneming in aanmerking komend eigen vermogen af te trekken.

(*) Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(**) Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiele toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 64).”.

  • 79) 
    Aan artikel 229 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Wanneer de in de eerste alinea bedoelde aftrek de solvabiliteitspositie van de groep zou verbeteren in vergelijking met de positie van de onderneming bij de berekening van de groepssolvabiliteit, wordt de aftrek niet toegepast.”.

  • 80) 
    In titel III, hoofdstuk II, afdeling 1, wordt in onderafdeling 3 het volgende artikel toegevoegd:

    Artikel 229 bis

    Vereenvoudigde berekeningen

  • 1. 
    Voor de toepassing van artikel 230 kan de groepstoezichthouder, na raadpleging van de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten, de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming toestaan een vereenvoudigde benadering toe te passen op deelnemingen in verbonden ondernemingen die niet van belang zijn.

De toepassing van de in de eerste alinea bedoelde vereenvoudigde benadering op een of meer verbonden ondernemingen wordt door de deelnemende onderneming naar behoren gemotiveerd ten overstaan van de groepstoezichthouder, rekening houdend met de aard, de omvang en de complexiteit van de risico’s van de verbonden onderneming of ondernemingen.

De lidstaten schrijven voor dat de deelnemende onderneming jaarlijks beoordeelt of het gebruik van de vereenvoudigde benadering nog steeds gerechtvaardigd is, en dat zij in haar verslag over de solvabiliteit en financiele toestand op het niveau van de groep zoals bedoeld in artikel 256, lid 1, de lijst en de omvang van de verbonden ondernemingen waarop die vereenvoudigde benadering van toepassing is, openbaar maakt.

  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 toont de deelnemende verzekerings- en herverzekeringsonderneming naar tevredenheid van de groepstoezichthouder aan dat de toepassing van de vereenvoudigde benadering op deelnemingen in een of meer verbonden ondernemingen voldoende prudent is om bij de berekening van de groepssolvabiliteit een onderschatting van de risico’s die uit die onderneming of ondernemingen voortvloeien, te voorkomen.

Wanneer de vereenvoudigde benadering wordt toegepast op een verzekerings- of herverzekeringsonderneming van een derde land die haar hoofdkantoor heeft in een land dat niet gelijkwaardig of voorlopig gelijkwaardig is in de zin van artikel 227, mag de vereenvoudigde benadering niet leiden tot een bijdrage van de verbonden onderneming aan het solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep die lager is dan het kapitaalvereiste van die verbonden onderneming zoals vastgesteld door het betrokken derde land.

De vereenvoudigde benadering wordt niet toegepast op een verbonden verzekerings- of herverzekeringsonderneming van een derde land indien de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming niet beschikt over betrouwbare informatie over het kapitaalvereiste zoals dat in dat derde land is vastgesteld.

  • 3. 
    Voor de toepassing van lid 1 worden verbonden ondernemingen geacht niet van belang te zijn wanneer de boekwaarde van elk van hen minder dan 0,2 % van de op basis van geconsolideerde gegevens berekende activa van de groep uitmaakt en de som van de boekwaarden van al die ondernemingen minder dan 0,5 % van de op basis van geconsolideerde gegevens berekende activa van de groep uitmaakt.”.
  • 81) 
    Artikel 230 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    lid 1 wordt vervangen door:

“1. De groepssolvabiliteit van de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming wordt berekend aan de hand van de geconsolideerde jaarrekening.

De groepssolvabiliteit van de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming is het verschil tussen:

  • a) 
    de som van het eigen vermogen dat in aanmerking komt voor de dekking van het op basis van

gegevens berekende solvabiliteitskapitaalvereiste, en de bijdrage van de in artikel 228, lid 1, bedoelde verbonden ondernemingen aan het in aanmerking komend eigen vermogen van de groep, wanneer die bijdrage wordt berekend overeenkomstig artikel 228, lid 2 of lid 4;

  • b) 
    de som van het op basis van geconsolideerde gegevens berekende solvabiliteitskapitaalvereiste op groepsniveau, en de bijdrage van de in artikel 228, lid 1, bedoelde verbonden ondernemingen aan het solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep, wanneer die bijdrage wordt berekend overeenkomstig artikel 228, lid 3 of lid 4.

Voor de toepassing van de tweede alinea van dit lid worden deelnemingen in de in artikel 228, lid 1, bedoelde verbonden ondernemingen niet in de geconsolideerde gegevens opgenomen.

Titel I, hoofdstuk VI, afdeling 3, onderafdelingen 1, 2 en 3, en titel I, hoofdstuk VI, afdeling 4, onderafdelingen 1, 2 en 3, zijn van toepassing voor de berekening van het voor het solvabiliteitskapitaalvereiste in aanmerking komend eigen vermogen en van het op basis van geconsolideerde gegevens berekende solvabiliteitskapitaalvereiste op groepsniveau.”;

  • b) 
    lid 2 wordt als volgt gewijzigd:
  • i) 
    aan de tweede alinea wordt het volgende punt toegevoegd:

“c) het proportionele deel van de lokale kapitaalvereisten, waarop de vergunning zou worden ingetrokken, voor verbonden verzekerings- en herverzekeringsondernemingen van derde landen;”;

  • ii) 
    de volgende alinea wordt toegevoegd:

“Wanneer het eigen vermogen dat in aanmerking komt voor de dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste, berekend op basis van geconsolideerde gegevens, hoger is dan het op basis van geconsolideerde gegevens berekende solvabiliteitskapitaalvereiste op groepsniveau en niet aan het minimale geconsolideerde solvabili-teitskapitaalvereiste van de groep wordt voldaan, is artikel 138, leden 1 tot en met 4, van overeenkomstige toepassing, terwijl artikel 139, leden 1 en 2, niet van toepassing is. Voor de toepassing van deze alinea wordt de vermelding “solvabiliteitskapitaalvereiste” in artikel 138 gelezen als “minimaal geconsolideerd solvabiliteits-kapitaalvereiste van de groep”.”.

  • 82) 
    In artikel 232, eerste alinea, wordt in de aanhef “genoemd in artikel 37, lid 1, onder a) tot en met d)” vervangen door “genoemd in artikel 37, lid 1, punten a) tot en met e)”.
  • 83) 
    Artikel 233 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    in lid 1 wordt punt b) vervangen door:

“b) de waarde in de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming van de in artikel 220, lid 3, en artikel 228, lid 1, bedoelde verbonden ondernemingen en het geaggregeerde solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep zoals bepaald in lid 3 van dit artikel.”;

  • b) 
    lid 2 wordt als volgt gewijzigd:
  • i) 
    punt b) wordt vervangen door:

“b) het proportionele deel van de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming in het eigen vermogen dat in aanmerking komt voor het solvabiliteitskapitaalvereiste van elke individuele verbonden verzekerings- of herverzekeringsonderneming;”;

  • ii) 
    het volgende punt wordt toegevoegd:

“c) de bijdrage aan het in aanmerking komend eigen vermogen van de groep van de in artikel 228, lid 1, bedoelde verbonden ondernemingen, wanneer die bijdrage wordt berekend overeenkomstig artikel 228, lid 2 of lid 4.”;

  • c) 
    lid 3 wordt als volgt gewijzigd:
  • i) 
    punt b) wordt vervangen door:

“b) het proportionele deel van het solvabiliteitskapitaalvereiste van elke individuele verbonden verzekerings- of herverzekeringsonderneming;”;

  • ii) 
    het volgende punt wordt toegevoegd:

“c) de bijdrage aan het solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep van de in artikel 228, lid 1, bedoelde verbonden ondernemingen, wanneer die bijdrage wordt berekend overeenkomstig artikel 228, lid 3 of lid 4.”.

  • 84) 
    De volgende artikelen worden ingevoegd:

    Artikel 233 bis

    Combinatie van de methoden 1 en 2

  • 1. 
    De groepssolvabiliteit van de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming is het verschil tussen:
  • a) 
    de som van:
  • i) 
    voor ondernemingen waarop methode 1 wordt toegepast, het eigen vermogen dat in aanmerking komt voor de dekking van het op basis van geconsolideerde gegevens berekende solvabiliteitskapitaalvereiste;
  • ii) 
    voor elke verbonden verzekerings- of herverzekeringsonderneming waarop methode 2 wordt toegepast, het proportionele deel van de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming in het eigen vermogen dat in aanmerking komt voor het solvabiliteitskapitaalvereiste van de verbonden verzekerings- of herverzekeringsonderneming;
  • iii) 
    de bijdrage van de in artikel 228, lid 1, bedoelde verbonden ondernemingen, berekend overeenkomstig artikel 228, lid 2 of lid 4, en
  • b) 
    de som van:
  • i) 
    voor ondernemingen waarop methode 1 wordt toegepast, het geconsolideerde solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep, berekend overeenkomstig artikel 230, lid 2, op basis van geconsolideerde gegevens;
  • ii) 
    voor elke verbonden verzekerings- of herverzekeringsonderneming waarop methode 2 wordt toegepast, het proportionele deel van haar solvabiliteitskapitaalvereiste;
  • iii) 
    de bijdrage van de in artikel 228, lid 1, bedoelde verbonden ondernemingen, berekend overeenkomstig artikel 228, lid 3 of lid 4.
  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1, punt a), i), en punt b), i), van dit artikel worden deelnemingen in de in artikel 228, lid 1, bedoelde verbonden ondernemingen niet in de geconsolideerde gegevens opgenomen.
  • 3. 
    Voor de toepassing van lid 1, punt a), i), en punt b), i), van dit artikel worden deelnemingen in de in artikel 220, lid 3, bedoelde verbonden ondernemingen waarop methode 2 wordt toegepast, niet in de geconsolideerde gegevens opgenomen.

Voor de toepassing van lid 1, punt b), i), van dit artikel wordt de waarde van deelnemingen in de in artikel 220, lid 3, bedoelde verbonden ondernemingen waarop methode 2 wordt toegepast, die hoger is dan het proportionele deel van hun eigen solvabiliteitskapitaalvereiste, in de geconsolideerde gegevens opgenomen bij de berekening van de gevoeligheid van activa en verplichtingen voor veranderingen in het niveau of in de volatiliteit van wisselkoersen (“valutarisico”). De waarde van die deelnemingen wordt echter niet geacht gevoelig te zijn voor veranderingen in het niveau of in de volatiliteit van de marktprijzen van aandelen (“aandelenrisico”).

  • 4. 
    Artikel 233, lid 4, is van overeenkomstige toepassing voor de toepassing van lid 1, punt a), ii), en punt b), ii), van dit artikel.
  • 5. 
    Artikel 231 is van overeenkomstige toepassing indien een verzekerings- of herverzekeringsonderneming en haar verbonden ondernemingen, of de verbonden ondernemingen van een verzekeringsholding gezamenlijk, een aanvraag indienen om het geconsolideerde solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep alsook het solvabiliteitskapi-taalvereiste van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in de groep op basis van een intern model te mogen berekenen.
  • 6. 
    Het minimale geconsolideerde solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep wordt berekend overeenkomstig artikel 230, lid 2.

Het minimale geconsolideerde solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep wordt gedekt door het in aanmerking komend kernvermogen als bepaald overeenkomstig artikel 98, lid 4, berekend op basis van geconsolideerde gegevens. Voor die berekening worden deelnemingen in de in artikel 228, lid 1, bedoelde verbonden ondernemingen niet in de geconsolideerde gegevens opgenomen.

Om uit te maken of dat in aanmerking komend eigen vermogen aanvaardbaar is voor de dekking van het minimale geconsolideerde solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep, zijn de beginselen van de artikelen 221 tot en met 229 bis van overeenkomstige toepassing. Het bepaalde in artikel 139, leden 1 en 2, is van overeenkomstige toepassing.

Wanneer het eigen vermogen dat in aanmerking komt voor de dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste, berekend op basis van geconsolideerde gegevens, hoger is dan het op basis van geconsolideerde gegevens berekende solvabiliteitskapitaalvereiste op groepsniveau en niet aan het minimale geconsolideerde solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep wordt voldaan, is artikel 138, leden 1 tot en met 4, van overeenkomstige toepassing, terwijl artikel 139, leden 1 en 2, niet van toepassing is. Voor de toepassing van deze alinea wordt de vermelding “solvabiliteitskapi-taalvereiste” in artikel 138 gelezen als “minimaal geconsolideerd solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep”.

  • 7. 
    Om te bepalen of het in lid 1, punt b), ii), van dit artikel berekende bedrag een passende afspiegeling is van het risicoprofiel van de groep met betrekking tot de in artikel 220, lid 3, bedoelde ondernemingen waarop methode 2 wordt toegepast, besteden de betrokken toezichthoudende autoriteiten bijzondere aandacht aan alle specifieke risico’s die op groepsniveau bestaan en die onvoldoende gedekt zouden zijn omdat ze moeilijk te kwantificeren vallen.

Ingeval het risicoprofiel van de groep met betrekking tot de in artikel 220, lid 3, bedoelde ondernemingen waarop methode 2 wordt toegepast, aanzienlijk afwijkt van de aannames die aan het in artikel 233, lid 3, bedoelde geaggregeerde solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep ten grondslag liggen, kan op het in lid 1, punt b), ii), van dit artikel berekende bedrag een kapitaalopslagfactor worden toegepast.

Artikel 37, leden 1 tot en met 5, is samen met de overeenkomstig artikel 37, leden 6, 7 en 8, vastgestelde gedelegeerde handelingen en technische uitvoeringsnormen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 233 ter

Aandelen op lange termijn op groepsniveau

Wanneer methode 1 of een combinatie van methoden wordt gebruikt, mogen deelnemende verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, verzekeringsholdings en gemengde financiele holdings artikel 105 bis toepassen op een subset van beleggingen in aandelen.

De Commissie vult deze richtlijn aan door overeenkomstig artikel 301 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van:

  • a) 
    de benadering die moet worden gevolgd bij de beoordeling van de naleving van de in artikel 105 bis, lid 1, bedoelde voorwaarden en bij de berekening van het bedrag aan aandelen die als langetermijnbeleggingen in aandelen worden behandeld wanneer methode 1 of een combinatie van methoden wordt gebruikt;
  • b) 
    de informatie die moet worden opgenomen in het verslag over de solvabiliteit en financiele toestand op het niveau van de groep zoals bedoeld in artikel 256, lid 1, of in het enkele verslag over de solvabiliteit en financiele toestand zoals bedoeld in artikel 256, lid 2, en in het periodieke toezichtsverslag op het niveau van de groep zoals bedoeld in artikel 256 ter, lid 1, of het een enkel periodiek toezichtsverslag zoals bedoeld in artikel 256 ter, lid 2.”.
  • 85) 
    Artikel 234 wordt vervangen door:

    Artikel 234

Gedelegeerde handelingen voor de technische beginselen en methoden van de artikelen 220 tot en met 229, voor de vereenvoudigde benadering van artikel 229 bis en voor de toepassing van de artikelen 230 tot en met 233 bis

De Commissie vult deze richtlijn aan door overeenkomstig artikel 301 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van:

  • a) 
    de in de artikelen 220 tot en met 229 vastgestelde technische beginselen en methoden;
  • b) 
    de technische details van de in artikel 229 bis, lid 1, vastgestelde vereenvoudigde benadering, alsook de criteria op basis waarvan de toezichthoudende autoriteiten het gebruik van de vereenvoudigde benadering kunnen goedkeuren;
  • c) 
    de toepassing van de artikelen 230 tot en met 233 bis, die het economische karakter van specifieke juridische structuren weerspiegelen.

De Commissie kan deze richtlijn aanvullen door overeenkomstig artikel 301 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van de criteria op basis waarvan de groepstoezichthouder de toepassing van de in artikel 229 bis, lid 2, vastgestelde vereenvoudigde benadering kan goedkeuren.”.

  • 86) 
    In artikel 244, lid 3, wordt de derde alinea vervangen door:

“Met het oog op de aanmerking als significante risicoconcentratie die moet worden gerapporteerd, stelt de groepstoezichthouder, na overleg met de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten en de groep, passende drempels vast op basis van de solvabiliteitskapitaalvereisten, de technische voorzieningen, het in aanmerking komend eigen vermogen, andere kwantitatieve of kwalitatieve risicogebaseerde criteria die passend worden geacht, of een combinatie daarvan.”.

  • 87) 
    Artikel 245 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    in lid 1 wordt “leden 2 en 3” vervangen door “leden 2, 3 en 3 bis”;
  • b) 
    het volgende lid wordt ingevoegd:

“3 bis. Naast intragroeptransacties in de zin van artikel 13, punt 19, kunnen toezichthoudende autoriteiten voor de toepassing van de leden 2 en 3 van dit artikel, indien gerechtvaardigd, verlangen dat groepen ook intragroeptransacties rapporteren waarbij andere ondernemingen dan verzekerings- en herverzekeringsonder-nemingen, verzekerings- en herverzekeringsondernemingen van derde landen, verzekeringsholdings en gemengde financiele holdings betrokken zijn.”.

  • 88) 
    Artikel 246 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    lid 1 wordt vervangen door:

“1. De vereisten van titel I, hoofdstuk IV, afdeling 2, zijn van overeenkomstige toepassing op het niveau van de groep. Het governancesysteem van de groep bestrijkt deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonder-nemingen, moederverzekeringsholdings of gemengde financiele moederholdings, alsook alle verbonden ondernemingen binnen de groep in de zin van artikel 212 die overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a), b) en c), onderworpen is aan groepstoezicht. Het governancesysteem van de groep bestrijkt ook alle ondernemingen die door de deelnemende onderneming of haar dochterondernemingen gezamenlijk worden beheerd met een of meer ondernemingen die geen deel uitmaken van dezelfde groep.

Onverminderd de eerste alinea van dit lid worden de risicobeheer- en internecontrolesystemen en rapportageprocedures in alle ondernemingen die op grond van artikel 213, lid 2, punten a) en b), onder het groepstoezicht vallen, consequent toegepast, zodat die systemen en rapportageprocedures op het niveau van de groep kunnen worden gecontroleerd.

De lidstaten zorgen ervoor dat het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de uiteindelijke moederverzekerings- of -herverzekeringsonderneming, verzekeringsholding, gemengde financiele holding met hoofdkantoor in de Unie of de overeenkomstig artikel 214, lid 5 of lid 6, aangewezen moederonderneming de eindverantwoordelijkheid draagt voor de naleving door de groep waarop overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a), b) en c), het groepstoezicht van toepassing is, van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die op grond van deze richtlijn zijn vastgesteld. Het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van elke verzekerings- en herverzekeringsonderneming binnen de groep blijft verantwoordelijk voor de eigen naleving van alle vereisten, zoals gespecificeerd in artikel 40 en artikel 213, lid 1, tweede alinea.

Het risicobeheersysteem bestrijkt ten minste alle verzekerings- en herverzekeringsactiviteiten die binnen de groep worden verricht, alsook wezenlijke niet-verzekeringsactiviteiten. Zij bestrijkt ook de uit die activiteiten voortvloeiende risico’s waaraan de groep blootstaat of zou kunnen worden blootgesteld, en de onderlinge afhankelijkheden en relaties daartussen.”;

  • b) 
    in lid 2 worden de volgende alinea’s toegevoegd:

“De deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming, de verzekeringsholding of de gemengde financiele holding controleert regelmatig de activiteiten van haar verbonden ondernemingen, met inbegrip van de in artikel 228, lid 1, bedoelde verbonden ondernemingen en niet-gereglementeerde ondernemingen. Die controle staat in verhouding tot de aard, de omvang en de complexiteit van de risico’s die de verbonden ondernemingen op het niveau van de groep genereren of zouden kunnen genereren.

De deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming, de verzekeringsholding of de gemengde financiele holding beschikt over schriftelijke beleidslijnen op het niveau van de groep en zorgt ervoor dat de schriftelijke beleidslijnen van alle gereglementeerde ondernemingen binnen de groep stroken met de groepsbeleidslijnen. Zij zorgt er tevens voor dat de groepsbeleidslijnen door alle gereglementeerde ondernemingen binnen de groep op consistente wijze worden toegepast.”;

  • c) 
    in lid 4, eerste alinea, wordt de tweede zin vervangen door:

“De op groepsniveau uitgevoerde beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit bestrijkt ten minste alle verzekerings- en herverzekeringsactiviteiten die binnen de groep worden verricht, alsook wezenlijke niet-verzeke-ringsactiviteiten. Zij bestrijkt ook de uit die activiteiten voortvloeiende risico’s waaraan de groep blootstaat of zou kunnen worden blootgesteld, en de onderlinge afhankelijkheden en relaties daartussen. Zij wordt overeenkomstig hoofdstuk III aan toezicht door de groepstoezichthouder onderworpen.”;

  • d) 
    het volgende lid wordt toegevoegd:

“5. De lidstaten schrijven voor dat de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming, de verzekeringsholding of de gemengde financiele holding ervoor zorgt dat de groep beschikt over solide governanceregelingen, waaronder een duidelijke organisatiestructuur met duidelijk omschreven, transparante en samenhangende verantwoordelijkheden en scheiding van taken binnen de groep. Het governancesysteem van de groep heeft tot doel belangenconflicten te voorkomen of, wanneer dat niet mogelijk is, die te beheren.

De personen die feitelijk een verzekerings- of herverzekeringsgroep besturen, worden geacht de personen te zijn die feitelijk de moederonderneming bedoeld in lid 1, derde alinea, besturen.

De lidstaten schrijven voor dat een deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming, een verzeke-ringsholding of de gemengde financiele holding de personen aanwijst die verantwoordelijk zijn voor andere sleutelfuncties binnen de verzekerings- of herverzekeringsgroep die overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a), b) en c), onderworpen is aan groepstoezicht. Het in lid 1, derde alinea, van dit artikel bedoelde bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan is verantwoordelijk voor de activiteiten die door die personen worden verricht.

Wanneer de personen die feitelijk een verzekerings- of herverzekeringsgroep besturen of verantwoordelijk zijn voor andere sleutelfuncties ook de personen zijn die feitelijk een of meer verzekerings- of herverzekeringsonder-nemingen of andere verbonden ondernemingen besturen, of verantwoordelijk zijn voor andere sleutelfuncties binnen een van die ondernemingen, zorgt de deelnemende onderneming ervoor dat de rollen en verantwoorde-lijkheden op groepsniveau duidelijk gescheiden zijn van die welke op het niveau van elke individuele onderneming van toepassing zijn.”.

  • 89) 
    In titel III wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd:

    “HOOFDSTUK II BIS

    Macroprudentiele regels op groepsniveau

    Artikel 246 bis

    Beheer van het liquiditeitsrisico op groepsniveau

  • 1. 
    De lidstaten schrijven voor dat deelnemende verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, verzekerings-holdings en gemengde financiele holdings op groepsniveau een plan voor het beheer van het liquiditeitsrisico opstellen en actueel houden dat een liquiditeitsanalyse op de korte termijn dekt, en op verzoek van de groepstoezichthouder, ook een liquiditeitsanalyse op middellange en lange termijn dekt. Artikel 144 bis is van overeenkomstige toepassing.
  • 2. 
    In afwijking van artikel 144 bis zorgen de lidstaten ervoor dat verzekerings- of herverzekeringsdochteronder-nemingen die overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a) en b), onder het groepstoezicht vallen, worden vrijgesteld van het opstellen en actueel houden van een plan voor het beheer van het liquiditeitsrisico op individueel niveau wanneer het plan voor het beheer van het liquiditeitsrisico op grond van lid 1 van dit artikel het liquiditeitsbeheer en de liquiditeitsbehoeften van de betrokken dochterondernemingen dekt.

De lidstaten schrijven voor dat elke individuele verzekerings- of herverzekeringsonderneming die van de vrijstelling op grond van de eerste alinea profiteert, de delen van het plan voor het beheer van het liquiditeitsrisico die op de situatie van de hele groep en haar eigen situatie betrekking hebben, aan haar toezichthoudende autoriteit voorlegt.

  • 3. 
    Niettegenstaande lid 2 kunnen de toezichthoudende autoriteiten van een verzekerings- of herverzekerings-dochteronderneming verlangen dat zij op individueel niveau een plan voor het beheer van het liquiditeitsrisico opstelt en actueel houdt wanneer zij een zwakke plek in de liquiditeit vaststellen, of wanneer het plan voor het liquiditeitsbeheer op groepsniveau geen passende informatie bevat die de toezichthoudende autoriteit die aan de dochteronderneming vergunning heeft verleend, van vergelijkbare ondernemingen verlangt om hun liquiditeitspositie te kunnen controleren.
  • 4. 
    Om een consistente toepassing van dit artikel te waarborgen, werkt de Eiopa ontwerpen van technische reguleringsnormen uit om de inhoud en de frequentie van de actualisering van het plan voor het beheer van het liquiditeitsrisico op groepsniveau nader te bepalen. De Eiopa legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 29 januari 2026 voor aan de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om deze richtlijn aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1094/2010.

Artikel 246 ter

Andere macroprudentiele regels

De artikelen 144 ter en 144 quater zijn van overeenkomstige toepassing op het niveau van de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming, verzekeringsholding of gemengde financiele holding.”.

  • 90) 
    In artikel 252 wordt in de eerste alinea “een kredietinstelling in de zin van Richtlijn 2006/48/EG, hetzij een beleggingsonderneming in de zin van Richtlijn 2004/39/EG” vervangen door “een kredietinstelling in de zin van Verordening (EU) nr. 575/2013, hetzij een beleggingsonderneming in de zin van richtlijn 2014/65/EU”.
  • 91) 
    Aan artikel 254 wordt het volgende lid toegevoegd:

“3. De deelnemende verzekerings- en herverzekeringsonderneming, de verzekeringsholding en de gemengde financiele holding dienen de in dit artikel bedoelde informatie jaarlijks bij de groepstoezichthouder in binnen 22 weken na het einde van het boekjaar van de onderneming, en, wanneer de in dit artikel bedoelde informatie op kwartaalbasis vereist is, binnen elf weken na het einde van elk kwartaal.”.

  • 92) 
    Artikel 256 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    lid 1 wordt vervangen door:

“1. De lidstaten schrijven voor dat deelnemende verzekerings- en herverzekeringsondernemingen of verzekeringsholdings en gemengde financiele holdings jaarlijks een verslag over de solvabiliteit en financiele toestand op het niveau van de groep openbaar maken. Dat verslag bevat informatie over de groep die gericht is tot andere marktprofessionals, als bedoeld in artikel 51, lid 1 ter. De artikelen 51, 53, 54 en 55 zijn van overeenkomstige toepassing.

De lidstaten zorgen ervoor dat de deelnemende verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, de verzeke-ringsholding of de gemengde financiele holding de in dit artikel bedoelde informatie openbaar maken binnen 24 weken na het einde van het boekjaar van de onderneming.”;

  • b) 
    in lid 2 wordt punt b) vervangen door:

“b) de informatie voor elk van de dochterondernemingen binnen de groep, welke informatie afzonderlijk te identificeren moet zijn, met inbegrip van beide delen van het verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand, en welke overeenkomstig de artikelen 51, 53, 54 en 55 openbaar moet worden gemaakt.”;

  • c) 
    lid 4 wordt vervangen door:

“4. De Commissie vult deze richtlijn aan door overeenkomstig artikel 301 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van de informatie die openbaar moet worden gemaakt in het in lid 2 van dit artikel bedoelde enkele verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand en het in lid 1 van dit artikel bedoelde verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand op het niveau van de groep.”.

  • 93) 
    De volgende artikelen worden ingevoegd:

    Artikel 256 ter

    Periodiek toezichtverslag van de groep

  • 1. 
    De lidstaten schrijven voor dat deelnemende verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, verzekerings-holdings en gemengde financiele holdings jaarlijks bij de groepstoezichthouder een periodiek toezichtsverslag op het niveau van de groep indienen. Artikel 35, lid 5 bis, eerste alinea, en tweede alinea, punt a), zijn van overeenkomstige toepassing.

De lidstaten zorgen ervoor dat de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen de in dit artikel bedoelde informatie jaarlijks of minder frequent openbaar maken binnen 24 weken na het einde van het boekjaar van de onderneming.

  • 2. 
    Een deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming, een verzekeringsholding of een gemengde financiele holding kan, mits de betrokken groepstoezichthouder daarmee instemt, een enkel periodiek toezichts-verslag verstrekken, dat het volgende bevat:
  • a) 
    de informatie op het niveau van de groep welke overeenkomstig lid 1 moet worden gerapporteerd;
  • b) 
    de informatie voor elk van de dochterondernemingen binnen de groep, welke informatie afzonderlijk te identificeren is, overeenkomstig artikel 35, lid 5 bis, wordt gerapporteerd, en niet mag resulteren in minder informatie dan die welke zou worden verstrekt door verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die een periodiek toezichtsverslag overeenkomstig artikel 35, lid 5 bis, indienen.

Alvorens overeenkomstig de eerste alinea zijn instemming te geven raadpleegt de groepstoezichthouder de leden van het college van toezichthouders, waarbij hij naar behoren rekening houdt met hun standpunten en voorbehouden. De niet-instemming van de betrokken nationale toezichthoudende autoriteiten wordt naar behoren gemotiveerd. Indien het enkele periodieke toezichtsverslag overeenkomstig dit lid door het college van toezichthouders wordt goedgekeurd, dient elke individuele verzekerings- en herverzekeringsonderneming het enkele periodieke toezichts-verslag in bij haar toezichthoudende autoriteit. Elke toezichthoudende autoriteit heeft de bevoegdheid toezicht uit te oefenen op het deel van het enkele periodieke toezichtsverslag dat specifiek is voor de betrokken dochteronder-neming.

  • 3. 
    Indien het ingediende enkele periodieke toezichtsverslag voor de nationale toezichthoudende autoriteiten niet bevredigend is, kan de in lid 2 bedoelde instemming worden ingetrokken.
  • 4. 
    Indien het in lid 2 bedoelde verslag niet de informatie bevat die de toezichthoudende autoriteit die aan een dochteronderneming binnen een groep vergunning heeft verleend, van vergelijkbare ondernemingen verlangt, en indien wezenlijke informatie ontbreekt, heeft de betrokken toezichthoudende autoriteit de bevoegdheid om van de betrokken dochteronderneming te verlangen dat zij de nodige aanvullende informatie rapporteert.
  • 5. 
    Indien de toezichthoudende autoriteit die aan een dochteronderneming binnen de groep vergunning heeft verleend, vaststelt dat artikel 35, lid 5 bis, niet wordt nageleefd of om een wijziging of verduidelijking van het enkele periodieke toezichtsverslag verzoekt, stelt zij het college van toezichthouders daarvan ook in kennis en dient de groepstoezichthouder bij de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming, de verzekeringsholding of de gemengde financiele holding hetzelfde verzoek in.
  • 6. 
    De Commissie vult deze richtlijn aan door overeenkomstig artikel 301 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot nadere bepaling van de in dit artikel bedoelde informatie die moet worden gerapporteerd.

    Artikel 256 quater

    Verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand: auditplicht

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat een deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming, een verzekeringsholding of een gemengde financiele holding van een groep onderworpen wordt aan een auditplicht voor de groepsbalans die als onderdeel van het verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand op het niveau van de groep zoals bedoeld in artikel 256, lid 1, of als onderdeel van het enkele verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand zoals bedoeld in artikel 256, lid 2, openbaar wordt gemaakt.
  • 2. 
    Bij de toezichthoudende autoriteit op groepsniveau wordt, samen met het verslag over de solvabiliteit en financiele toestand op het niveau van de groep zoals bedoeld in artikel 256, lid 1, of het enkele verslag over de solvabiliteit en de financiele toestand zoals bedoeld in artikel 256, lid 2, door de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming, de verzekeringsholding of de gemengde financiele holding een afzonderlijk verslag ingediend, met vermelding van het soort verzekering en de resultaten van de audit, dat door het auditkantoor wordt opgesteld.
  • 3. 
    Indien er een enkel verslag over de solvabiliteit en financiele toestand zoals bedoeld in artikel 256, lid 2, bestaat, wordt aan de aan een verbonden verzekerings- of herverzekeringsonderneming opgelegde auditplicht voldaan en wordt het in artikel 51 bis, lid 6, bedoelde verslag door de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonder-neming, de verzekeringsholding of de gemengde financiele holding bij de toezichthoudende autoriteit van die onderneming ingediend.
  • 4. 
    Artikel 51 bis is van overeenkomstige toepassing.”.
  • 94) 
    Artikel 257 wordt vervangen door:

    Artikel 257

Deskundigheids- en betrouwbaarheidsvereisten voor personen die feitelijk een verzekeringsholding of een gemengde financiele holding besturen of die andere sleutelfUncties vervullen

De lidstaten schrijven voor dat degenen die de verzekeringsholding of de gemengde financiele holding feitelijk besturen en, indien toepasselijk, de personen die voor andere sleutelfuncties verantwoordelijk zijn, deskundig en betrouwbaar genoeg zijn om die functies uit te oefenen.

Artikel 42 is van overeenkomstige toepassing.”.

  • 95) 
    Artikel 258 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    lid 2 wordt vervangen door:

“2. Om ten aanzien van verzekeringsholdings en gemengde financiele holdings maatregelen te nemen, krijgen de toezichthoudende autoriteiten alle toezichtsbevoegdheden die nodig zijn om ervoor te zorgen dat groepen waarop overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a), b) en c), groepstoezicht wordt uitgeoefend, aan alle vereisten van deze titel voldoen. Die bevoegdheden omvatten de in artikel 34 bedoelde algemene toezichtsbevoegdheden.

Onverminderd hun strafrechtelijke bepalingen voorzien de lidstaten in sancties of andere maatregelen ten aanzien van verzekeringsholdings en gemengde financiele holdings die de wettelijke, reglementaire of bestuursrechtelijke bepalingen overtreden die ter omzetting van deze titel zijn uitgevaardigd, of ten aanzien van de personen die feitelijk leidinggeven aan die ondernemingen. De toezichthoudende autoriteiten werken nauw samen om erop toe te zien dat die sancties of maatregelen doeltreffend zijn, met name wanneer het hoofdbestuur of de hoofdvestiging van een verzekeringsholding of gemengde financiele holding niet in dezelfde lidstaat is gevestigd als haar hoofdkantoor.”;

  • b) 
    de volgende leden worden ingevoegd:

“2 bis. Indien de groepstoezichthouder heeft vastgesteld dat niet of niet meer wordt voldaan aan de in artikel 213 ter, lid 1, vastgelegde voorwaarden, wordt de verzekeringsholding of gemengde financiele holding onderworpen aan passende toezichtmaatregelen teneinde de continuiteit en de integriteit van groepstoezicht te waarborgen of te herstellen, naargelang het geval, en de naleving van de voorschriften van deze titel te waarborgen. In het geval van een gemengde financiele holding wordt in de toezichtmaatregelen met name rekening gehouden met de effecten zowel op het financieel conglomeraat als geheel als op zijn verbonden gereglementeerde ondernemingen.

2 ter. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 bis van dit artikel zorgen de lidstaten ervoor dat de toezichtmaatregelen die op verzekeringsholdings en gemengde financiele holdings kunnen worden toegepast, ten minste het volgende omvatten:

  • a) 
    het opschorten van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen in de verzekerings- of herverzekeringsdochteronderneming waarvan de verzekeringsholding of gemengde financiele holding de houder is;
  • b) 
    het uitvaardigen van bevelen, sancties of boeten tegen de verzekeringsholding, de gemengde financiele holding of de leden van het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van die ondernemingen;
  • c) 
    het geven van instructies of aanwijzingen aan de verzekeringsholding of gemengde financiele holding om aan haar aandeelhouders de deelnemingen in haar verzekerings- en herverzekeringsdochterondernemingen over te dragen;
  • d) 
    het tijdelijk aanwijzen van een andere verzekeringsholding, gemengde financiele holding of verzekerings- of herverzekeringsonderneming binnen de groep als verantwoordelijk voor het waarborgen van de naleving van de vereisten van deze titel;
  • e) 
    het beperken of verbieden van uitkeringen of rentebetalingen aan aandeelhouders;
  • f) 
    het verplichten van verzekeringsholdings of gemengde financiele holdings om deelnemingen in verzekerings- of herverzekeringsondernemingen of andere in artikel 228, lid 1, bedoelde verbonden ondernemingen af te stoten of te verminderen;
  • g) 
    het verlangen van verzekeringsholdings of gemengde financiele holdings dat zij met een plan komen om onverwijld de regels opnieuw na te leven.

De groepstoezichthouder raadpleegt de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten en de Eiopa alvorens een van de in de eerste alinea bedoelde maatregelen te nemen, wanneer die maatregelen gevolgen hebben voor ondernemingen met hoofdkantoren in meer dan een lidstaat.”.

  • 96) 
    Artikel 262 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    in lid 1 wordt de eerste alinea vervangen door:

“1. Indien er geen sprake is van het in artikel 260 bedoelde gelijkwaardige toezicht, of indien een lidstaat artikel 261 niet toepast in het geval van tijdelijke gelijkwaardigheid overeenkomstig artikel 260, lid 7, past die lidstaat het volgende toe op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die deel uitmaken van een groep in de zin van artikel 212 en waarop overeenkomstig artikel 213, lid 2, punt c), groepstoezicht van toepassing is:

  • a) 
    de artikelen 218 tot en met 235 en mutatis mutandis de artikelen 244 tot en met 258;
  • b) 
    een van de in lid 3 genoemde methoden.”;
  • b) 
    lid 2 wordt vervangen door:

“2. De lidstaten staan hun toezichthoudende autoriteiten toe andere methoden toe te passen die een passend toezicht waarborgen op de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die deel uitmaken van een groep in de zin van artikel 212 en waarop overeenkomstig artikel 213, lid 2, punt c), groepstoezicht van toepassing is. Die methoden worden goedgekeurd door de groepstoezichthouder, die overeenkomstig artikel 247 is aangewezen, na overleg met de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten.

De in de eerste alinea bedoelde methoden maken het mogelijk de in deze titel vastgestelde doelstellingen van het groepstoezicht te bereiken. Die doelstellingen omvatten het volgende:

  • a) 
    het in stand houden van de allocatie van kapitaal en de samenstelling van het eigen vermogen van verzekerings-en herverzekeringsondernemingen en het voorkomen van wezenlijke schepping van kapitaal binnen de groep wanneer die schepping van kapitaal binnen de groep wordt gefinancierd uit de opbrengst van schulden of andere financiele instrumenten die door de moederonderneming niet als eigenvermogensbestanddelen worden aangemerkt;
  • b) 
    het beoordelen en monitoren van de risico’s die voortvloeien uit ondernemingen binnen en buiten de Unie, en het beperken van het risico van besmetting vanuit die ondernemingen en vanuit andere niet-gereglementeerde ondernemingen naar verzekerings- en herverzekeringsondernemingen binnen de groep, en naar de subgroep waarvan de uiteindelijke moederonderneming een verzekerings- of herverzekeringsonderneming, een verzekeringsholding of een gemengde financiele holding met hoofdkantoor in de Unie is, als bedoeld in artikel 215, wanneer een dergelijke subgroep bestaat.

De in de eerste alinea bedoelde methoden worden naar behoren gemotiveerd, gedocumenteerd en ter kennis gebracht van de andere betrokken toezichthoudende autoriteiten, de Eiopa en de Commissie.”;

  • c) 
    het volgende lid wordt toegevoegd:

“3. Voor de toepassing van lid 2 van dit artikel kunnen de betrokken toezichthoudende autoriteiten met name een of meer van de volgende methoden toepassen op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, verzekeringsholdings en gemengde financiele holdings die deel uitmaken van een groep waarop overeenkomstig artikel 213, lid 2, punt c), groepstoezicht van toepassing is:

  • a) 
    aanwijzen van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming die verantwoordelijk is voor de naleving van de vereisten van deze titel, wanneer de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die deel uitmaken van een groep geen gemeenschappelijke moederonderneming in de Unie hebben;
  • b) 
    de vestiging verlangen van een verzekeringsholding met hoofdkantoor in de Unie, of van een gemengde financiele holding met hoofdkantoor in de Unie wanneer de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die deel uitmaken van een groep geen gemeenschappelijke moederonderneming in de Unie hebben, en het toepassen van deze titel op de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen in de groep aan het hoofd waarvan die verzekeringsholding of gemengde financiele holding staat;
  • c) 
    wanneer verscheidene verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die deel uitmaken van een groep, een subgroep vormen waarvan de moederonderneming haar hoofdkantoor in de Unie heeft, naast de toepassing van deze titel op die subgroep, nemen van aanvullende maatregelen of opleggen van aanvullende vereisten, waaronder de in deze alinea, punten d), e) en f), bedoelde vereisten en verscherpt toezicht op risicoconcentratie in de zin van artikel 244 en op intragroeptransacties in de zin van artikel 245, teneinde de in lid 2, tweede alinea, punt b), bedoelde doelstellingen te bereiken;
  • d) 
    verlangen dat de leden van het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de uiteindelijke moederonderneming in de Unie onafhankelijk zijn van de uiteindelijke moederonderneming buiten de Unie;
  • e) 
    verbieden, inperken, beperken, monitoren of verplichten tot voorafgaande kennisgeving van transacties, met inbegrip van dividenduitkeringen en couponbetalingen op achtergestelde schuld, wanneer dergelijke transacties een bedreiging vormen of kunnen vormen voor de financiele of solvabiliteitspositie van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen binnen de groep, en er, enerzijds, een verzekerings- of herverzekeringsonder-neming, een verzekeringsholding met hoofdkantoor in de Unie of een gemengde financiele holding met hoofdkantoor in de Unie bij betrokken is, en, anderzijds, een tot de groep behorende onderneming met hoofdkantoor buiten de Unie; wanneer de groepstoezichthouder in de Unie niet een van de toezichthoudende autoriteiten is van de lidstaat waar een verbonden verzekerings- of herverzekeringsonderneming haar

hoofdkantoor heeft, stelt de groepstoezichthouder in de Unie die toezichthoudende autoriteiten in kennis van zijn bevindingen opdat die de passende maatregelen kunnen nemen;

  • f) 
    verlangen van informatie over de solvabiliteit en financiele positie, het risicoprofiel en de risicotolerantieli-mieten van moederondernemingen met hoofdkantoor buiten de Unie, met inbegrip van, indien toepasselijk, verslagen over die onderwerpen die worden ingediend bij het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan of de toezichthoudende autoriteiten van die moederondernemingen uit een derde land.”.
  • 97) 
    In artikel 265 wordt het volgende lid ingevoegd:

“1 bis. De lidstaten zien er meer bepaald op toe dat, wanneer de moederonderneming van een of meer verzekerings- of herverzekeringsondernemingen een kredietinstelling, een beleggingsonderneming, een financiele instelling, een icbe-beheermaatschappij, een abi-beheerder, een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening of een niet-gereglementeerde onderneming is die een of meer van de in bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU genoemde werkzaamheden uitoefent waarbij die werkzaamheden een aanzienlijk deel van haar totale werkzaamheden uitmaken, de toezichthoudende autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op die verzekerings- of herverzeke-ringsondernemingen, het algemene toezicht uitoefenen op de transacties tussen die verzekerings- of herverzeke-ringsondernemingen en de moederonderneming en haar verbonden ondernemingen.”.

  • 98) 
    In artikel 267 worden de volgende alinea’s toegevoegd:

“Voor de toepassing van Richtlijn (EU) 2025/1 zijn, in geval van toepassing van de in artikel 26, lid 3, van die richtlijn bedoelde afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van de in titel III, hoofdstuk IV, van die richtlijn bedoelde afwikkelingsbevoegdheden, de bepalingen van de hoofdstukken I, II en IV van deze titel van toepassing op herverzekeringsondernemingen en de in artikel 1, lid 1, punten b) tot en met e), van die richtlijn bedoelde entiteiten.

Artikelen 270 en 272 van deze richtlijn zijn niet van toepassing indien artikel 63 van Richtlijn (EU) 2025/1 van toepassing is.”.

  • 99) 
    In artikel 268, lid 1, wordt de eerste alinea als volgt gewijzigd:
  • a) 
    punt a) wordt vervangen door:

“a) “bevoegde autoriteiten”: de bestuurlijke of rechterlijke autoriteiten van de lidstaten die bevoegd zijn voor het nemen van saneringsmaatregelen of voor de liquidatieprocedures, dan wel een afwikkelingsautoriteit in de zin van artikel 2, punt 12), van Richtlijn (EU) 2025/1 met betrekking tot op grond van die richtlijn genomen saneringsmaatregelen;”;

  • b) 
    punt c) wordt vervangen door:

“c) “saneringsmaatregelen”: maatregelen die enigerlei optreden van de bevoegde autoriteiten behelzen, bedoeld zijn om de financiele positie van een verzekeringsonderneming in stand te houden of te herstellen en van dien aard zijn dat zij bestaande rechten van andere partijen dan de verzekeringsonderneming zelf aantasten, zoals het opschorten van betalingen of handhavingsmaatregelen of het verlagen van schuldvorderingen, het toepassen van de in artikel 26, lid 3, van Richtlijn (EU) 2025/1 bedoelde afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van de in titel III, hoofdstuk IV, van die richtlijn bedoelde afwikkelingsbevoegdheden;”.

  • 100) 
    Artikel 301 bis wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    lid 2 wordt als volgt gewijzigd:
  • i) 
    de tweede alinea wordt vervangen door:

“De in de artikelen 29, 105, 105 bis, 213 bis, 233 ter, 256 ter en 304 sexies bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vier jaar met ingang van 28 januari 2025.”;

  • ii) 
    de volgende alinea’s worden toegevoegd:

“De in de eerste en de tweede alinea bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen die verlenging verzet.

De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het einde van elke termijn van vier jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie.”;

  • b) 
    lid 3 wordt vervangen door:

“3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 17, 29, 31, 35, 37, 50, 56, 75, 86, 92, 97, 99, 105, 105 bis, 109 bis, 111, 114, 127, 130, 135, 143, 172, 210, 211, 213 bis, 216, 217, 227, 233 ter, 234, 241, 244, 245, 247, 248, 256, 256 ter, 258, 260, 304 sexies en 308 ter bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken.

Het besluit tot intrekking beeindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.”;

  • c) 
    lid 5 wordt vervangen door:

“5. Een op grond van artikel 17, 29, 31, 35, 37, 50, 56, 75, 86, 92, 97, 99, 105, 105 bis, 109 bis, 111, 114, 127, 130, 135, 143, 172, 210, 211, 213 bis, 216, 217, 227, 233 ter, 234, 241, 244, 245, 247, 248, 256, 256 ter, 258, 260 of 308 ter vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

5 bis. Een op grond van artikel 304 sexies vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van een maand na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met een maand verlengd.”.

  • 101) 
    In artikel 304 wordt lid 2 vervangen door:

“2. Met ingang van 30 januari 2027 mogen levensverzekeringsondernemingen de in lid 1 bedoelde benadering alleen blijven toepassen met betrekking tot activa en verplichtingen waarvoor de toezichthoudende autoriteiten de toepassing van de ondermodule aandelenrisico op basis van looptijd voor 30 januari 2027 hebben goedgekeurd.”.

  • 102) 
    De volgende artikelen worden ingevoegd:

    Artikel 304 quater

    Verslag met betrekking tot het houdbaarheidsrisico

  • 1. 
    De Eiopa beoordeelt, na raadpleging van het ESRB, op basis van de beschikbare gegevens en de bevindingen van het platform voor duurzame financiering bedoeld in artikel 20 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (*) en de EBA in het kader van haar werkzaamheden uit hoofde van het mandaat van artikel 501 quater, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013, of een specifieke prudentiele behandeling van blootstellingen gerelateerd aan activa of activiteiten die hoofdzakelijk worden geassocieerd met milieu- en/of sociale doelstellingen, gerechtvaardigd zou zijn. De Eiopa beoordeelt met name de potentiele gevolgen van een specifieke prudentiele behandeling van blootstellingen gerelateerd aan activa en activiteiten die hoofdzakelijk worden geassocieerd met milieu- of sociale doelstellingen of die hoofdzakelijk worden geassocieerd met afbreuk aan die doelstellingen, voor de bescherming van de verzekeringnemers en de financiele stabiliteit in de Unie, inclusief aan fossiele brandstoffen gekoppelde activa.

De Eiopa dient uiterlijk op 1 maart 2025 een verslag over haar bevindingen in bij de Commissie. Waar van toepassing, overweegt het verslag een mogelijke risicogebaseerde prudentiele behandeling van blootstellingen gerelateerd aan activa en activiteiten die hoofdzakelijk worden geassocieerd met milieu- of sociale doelstellingen of die hoofdzakelijk worden geassocieerd met afbreuk aan die doelstellingen. Het verslag gaat vergezeld van een beoordeling van het effect van die mogelijke risicogebaseerde prudentiele behandeling van dergelijke blootstellingen op verzekerings- en herverzekeringsondernemingen.

  • 2. 
    De Eiopa evalueert ten minste om de vijf jaar, met betrekking tot het natuurrampenrisico, de reikwijdte en de kalibratie van de standaardparameters van de in artikel 105, lid 2, derde alinea, punt b), bedoelde ondermodule rampenrisico in het schadeverzekeringsbedrijf van het solvabiliteitskapitaalvereiste. Bij die evaluaties houdt de Eiopa rekening met de meest recente relevante gegevens over klimaatwetenschap en de relevantie van risico’s in termen van risico’s die worden gedekt door verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die de standaardformule gebruiken voor de berekening van de ondermodule rampenrisico in het schadeverzekeringsbedrijf van het solvabiliteitskapi-taalvereiste.

    De eerste evaluatie op grond van de eerste alinea wordt uiterlijk op 29 januari 2027 voltooid.

Indien de Eiopa bij een evaluatie op grond van de eerste alinea vaststelt dat er, als gevolg van de reikwijdte of de kalibratie van de standaardparameters van de ondermodule rampenrisico in het schadeverzekeringsbedrijf, een aanzienlijke discrepantie bestaat tussen het deel van het solvabiliteitskapitaalvereiste in verband met natuurrampen en het werkelijke natuurrampenrisico waarmee verzekerings- en herverzekeringsondernemingen worden geconfron-teerd, dient de Eiopa bij de Commissie een advies in over het natuurrampenrisico.

Een op grond van de derde alinea bij de Commissie ingediend advies over het natuurrampenrisico houdt rekening met de reikwijdte of de kalibratie van de standaardparameters van de ondermodule rampenrisico in het schadeverzeke-ringsbedrijf van het solvabiliteitskapitaalvereiste om de geconstateerde discrepantie te verhelpen, en gaat vergezeld van een beoordeling van het effect van de voorgestelde wijzigingen op verzekerings- en herverzekeringsonder-nemingen.

  • 3. 
    De Eiopa beoordeelt of en in welke mate verzekerings- en herverzekeringsondernemingen hun materiele blootstelling aan risico’s in verband met biodiversiteitsverlies beoordelen in het kader van de in artikel 45, lid 1, bedoelde beoordeling. De Eiopa beoordeelt vervolgens welke maatregelen er moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die risico’s terdege in aanmerking nemen. De Eiopa dient uiterlijk op 30 juni 2025 een verslag over haar bevindingen in bij de Commissie.

De EBA, de Eiopa en de ESMA ontwikkelen, via het in artikel 54 van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 bedoelde Gemengd Comite, richtsnoeren om ervoor te zorgen dat consistentie, langetermijnoverwegingen en gemeenschappelijke normen voor beoordelingsmethoden worden opgenomen in de stresstests van milieu-, sociale en governancerisico’s. Het Gemengd Comite publiceert die richtsnoeren uiterlijk op 10 januari 2026. De EBA, de Eiopa en de ESMA onderzoeken via dat Gemengd Comite hoe sociale en governancegerelateerde risico’s in stresstests kunnen worden geintegreerd.

Artikel 304 quinquies

Herziening met betrekking tot de scheiding van levens- en schadeverzekeringsactiviteiten en kapitaalbuffers

  • 1. 
    De Eiopa beoordeelt of het vereiste inzake de scheiding van levens- en schadeverzekeringsactiviteiten als bedoeld in artikel 73, lid 1, nog steeds gerechtvaardigd is. De Eiopa beoordeelt met name de gevolgen van handhaving van het koppelverbod en de mogelijke gevolgen van een opheffing ervan, ten minste met betrekking tot de bescherming van verzekeringnemers, mogelijke kruissubsidiering tussen levens- en schadeverzekeringsactiviteiten, marktefficientie en concurrentievermogen. Voor die beoordeling houdt de Eiopa rekening met de ervaringen op het vlak van toezicht op meerbrancheondernemingen. De Eiopa dient uiterlijk op 31 januari 2028 een verslag over haar bevindingen in bij de Commissie.
  • 2. 
    De Eiopa monitort tot 31 januari 2032 de bijdrage van het gecombineerde buffervereiste van verbonden kredietinstellingen, als omschreven in artikel 128, punt 6, van Richtlijn 2013/36/EU, aan de in artikel 228, lid 3, punt a), ii), van deze richtlijn bedoelde solvabiliteitskapitaalvereisten van de groep. Daartoe onderhoudt de Eiopa contacten met de EBA en brengt zij over alle bevindingen verslag uit aan de Commissie.

    Artikel 304 sexies

    Verlenging van de termijnen in uitzonderlijke omstandigheden

  • 1. 
    In geval van een uitzonderlijke noodsituatie op het gebied van de gezondheid, een natuurramp of een andere extreme gebeurtenis beoordeelt de Eiopa, op eigen initiatief of op verzoek van een of meer toezichthoudende autoriteiten of van de Commissie, of een dergelijke uitzonderlijke noodsituatie op gezondheidsgebied, een natuurramp of een andere extreme gebeurtenis van dien aard is dat zij wezenlijk van invloed is op de operationele capaciteit van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, waardoor zij niet in staat zijn informatie in te dienen binnen de in artikel 35 ter, leden 1, 2 en 3, artikel 51, lid 7, artikel 254, lid 3, artikel 256, lid 1, en artikel 256 ter, lid 1, vastgestelde termijnen. Bij het uitvoeren van die beoordeling werkt de Eiopa nauw samen met de relevante toezichthoudende autoriteiten om het effect van de extreme gebeurtenis op het vermogen om binnen de in die bepalingen vastgestelde termijnen informatie in te dienen, te bepalen.

De Eiopa dient haar beoordeling zonder onnodige vertraging en uiterlijk een week na ontvangst van het in de eerste alinea bedoelde verzoek in bij de Commissie.

Indien de Eiopa van oordeel is dat een uitzonderlijke noodsituatie op het gebied van de gezondheid, een natuurramp of een andere extreme gebeurtenis wezenlijk van invloed is op de operationele capaciteit van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, waardoor zij niet in staat zijn de in artikel 35 ter, leden 1, 2 en 3, artikel 51, lid 7, artikel 254, lid 3, artikel 256, lid 1, en artikel 256 ter, lid 1, vastgestelde termijnen te eerbiedigen, maken de Eiopa en de relevante toezichthoudende autoriteiten die informatie op hun respectieve websites bekend.

De Commissie kan die termijnen verlengen door middel van een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling.

  • 2. 
    Om een gelijk speelveld met betrekking tot de toepassing van lid 1 te waarborgen, kan de Commissie deze richtlijn aanvullen door overeenkomstig artikel 301 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen voor afzonderlijke extreme gebeurtenissen die:
  • a) 
    het toepassingsgebied van de verlenging van de termijnen definieren, rekening houdend met de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die door de gebeurtenis worden getroffen;
  • b) 
    uitzonderlijke verlengde rapportagetermijnen vaststellen, die maximaal tien weken langer kunnen zijn dan die waarin is voorzien in artikel 35 ter, leden 1, 2 en 3, artikel 51, lid 7, artikel 254, lid 3, artikel 256, lid 1, en artikel 256 ter, lid 1, en
  • c) 
    beschrijven welke informatie als bedoeld in artikel 35 ter, leden 1, 2 en 3, artikel 51, lid 7, artikel 254, lid 3, artikel 256, lid 1, en artikel 256 ter, lid 1, binnen die verlengde termijnen moet worden gerapporteerd.

Indien de Eiopa geen beoordeling overeenkomstig lid 1 heeft ingediend, wint de Commissie indien passend het standpunt van de Eiopa in alvorens overeenkomstig dit artikel een gedelegeerde handeling vast te stellen.

(*) Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).”.

  • 103) 
    In artikel 305 worden de leden 2 en 3 geschrapt.
  • 104) 
    Artikel 308 bis wordt geschrapt.
  • 105) 
    Artikel 308 ter wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    de leden 5 tot en met 8 worden geschrapt;
  • b) 
    lid 12 wordt vervangen door:

“12. Niettegenstaande artikel 100, artikel 101, lid 3, en artikel 104 zorgen de lidstaten ervoor dat de standaardparameters die moeten worden gebruikt bij de berekening van de ondermodules marktrisicoconcentratie en spreadrisico overeenkomstig de standaardformule, voor vorderingen op centrale regeringen of centrale banken van de lidstaten die voor 1 januari 2023 zijn ontstaan en luiden en gefinancierd zijn in de nationale munteenheid van een lidstaat, dezelfde zijn als de standaardparameters die zouden zijn toegepast op dergelijke vorderingen die luiden en gefinancierd zijn in hun eigen nationale munteenheid.”;

  • c) 
    in lid 17 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Niettegenstaande artikel 218, leden 2 en 3, zijn de in de leden 9 tot en met 12 en in lid 15 van dit artikel en in de artikelen 308 quater, 308 quinquies, en 308 sexies bedoelde overgangsbepalingen van overeenkomstige toepassing op het niveau van de groep.

Wanneer een verzekerings- of herverzekeringsgroep, of een van haar verzekerings- of herverzekeringsdochter-ondernemingen, de in artikel 308 quater bedoelde overgangsmaatregel ten aanzien van de risicovrije rentevoeten of de in artikel 308 quinquies bedoelde overgangsmaatregel ten aanzien van technische voorzieningen toepast, maakt de deelnemende verzekerings- of herverzekeringsonderneming, de verzekeringsholding of de gemengde financiele holding in het kader van haar in artikel 256 bedoelde verslag over de solvabiliteit en financiele toestand van de groep, en naast de in artikel 308 quater, lid 4, punt c), en artikel 308 quinquies, lid 5, punt c), bedoelde informatie, de kwantificering openbaar van het effect op haar financiele positie van de aanname dat het eigen vermogen dat uit de toepassing van die overgangsmaatregelen voortvloeit, niet effectief beschikbaar mag worden gesteld voor de dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste van de deelnemende onderneming waarvoor de groepssolvabiliteit wordt berekend.

Wanneer een verzekerings- of herverzekeringsgroep wezenlijk vertrouwt op het gebruik van de in de artikelen 308 quater en 308 quinquies bedoelde overgangsmaatregelen op zodanige wijze dat de werkelijke solvabiliteitspositie van de groep verkeerd wordt weergegeven, zelfs indien het solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep zonder het gebruik van die overgangsmaatregelen zou worden nageleefd, heeft de groepstoezichthouder de bevoegdheid passende maatregelen te nemen, waaronder de mogelijkheid om het bedrag aan eigen vermogen dat voortvloeit uit het gebruik van de overgangsmaatregelen en dat in aanmerking kan worden genomen voor de dekking van het solvabiliteitskapitaalvereiste van de groep, te verlagen.”.

  • 106) 
    Artikel 308 quater wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    het volgende lid wordt ingevoegd:

“1 bis. Na 30 januari 2027 keuren de toezichthoudende autoriteiten een overgangsaanpassing van de relevante risicovrije rentetermijnstructuur alleen goed in de volgende gevallen:

  • a) 
    gedurende een periode van 18 maanden voorafgaand aan de goedkeuring waren de voorschriften van deze richtlijn voor het eerst van toepassing op de verzekerings- of herverzekeringsonderneming die om de goedkeuring verzoekt nadat zij op grond van artikel 4 van het toepassingsgebied van deze richtlijn was vrijgesteld;
  • b) 
    gedurende een periode van zes maanden voorafgaand aan de goedkeuring kreeg de verzekerings- of herverzekeringsonderneming die om de goedkeuring verzoekt, toestemming om een portefeuille verzekerings-of herverzekeringsovereenkomsten te aanvaarden, waarbij de overdragende verzekerings- of herverzekerings-onderneming voorafgaand aan de overdracht met betrekking tot die verzekeringsportefeuille de overgangs-aanpassing ten aanzien van de relevante risicovrije rentetermijnstructuur toepaste.”;
  • b) 
    in lid 4 wordt punt c) vervangen door:

“c) maken in het deel van hun verslag over de solvabiliteit en financiele toestand dat uit de in artikel 51, lid 1 ter, bedoelde tot marktprofessionals gerichte informatie bestaat, al het volgende openbaar:

  • i) 
    het feit dat zij de overgangsaanpassing van de risicovrije rentetermijnstructuur toepassen;
  • ii) 
    de kwantificering van het effect van het niet toepassen van die overgangsmaatregel op hun financiele positie;
  • iii) 
    indien de onderneming zonder toepassing van die overgangsmaatregel aan het solvabiliteitskapitaalvereiste zou voldoen, de redenen voor de toepassing ervan;
  • iv) 
    een beoordeling van de afhankelijkheid van de onderneming van die overgangsmaatregel en, indien toepasselijk, een beschrijving van de maatregelen die de onderneming heeft genomen of gepland om de afhankelijkheid te verminderen of weg te nemen.”.
  • 107) 
    Artikel 308 quinquies wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    het volgende lid wordt ingevoegd:

“1 bis. Na 30 januari 2027 keuren de toezichthoudende autoriteiten een overgangsaftrek op technische voorzieningen alleen goed in de volgende gevallen:

  • a) 
    gedurende een periode van 18 maanden voorafgaand aan de goedkeuring waren de voorschriften van deze richtlijn voor het eerst van toepassing op de verzekerings- of herverzekeringsonderneming die om de goedkeuring verzoekt nadat zij op grond van artikel 4 van het toepassingsgebied van deze richtlijn was vrijgesteld;
  • b) 
    gedurende een periode van zes maanden voorafgaand aan de goedkeuring aanvaardde de verzekerings- of herverzekeringsonderneming die om de goedkeuring verzoekt, een portefeuille verzekerings- en herverzeke-ringsovereenkomsten, waarbij de overdragende verzekerings- of herverzekeringsonderneming voorafgaand aan de overdracht met betrekking tot die verzekeringsportefeuille de overgangsaanpassing ten aanzien van de relevante risicovrije rentetermijnstructuur toepaste.”;
  • b) 
    in lid 5 wordt punt c) vervangen door:

“c) maken in het deel van hun verslag over de solvabiliteit en financiele toestand dat uit de in artikel 51, lid 1 ter, bedoelde tot marktprofessionals gerichte informatie bestaat, al het volgende openbaar:

  • i) 
    het feit dat zij de overgangsaftrek op de technische voorzieningen toepassen;
  • ii) 
    de kwantificering van het effect van het niet toepassen van die overgangsaftrek op hun financiele positie;
  • iii) 
    indien de onderneming zonder toepassing van die overgangsaftrek aan het solvabiliteitskapitaalvereiste zou voldoen, de redenen voor de toepassing ervan;
  • iv) 
    een beoordeling van de afhankelijkheid van de onderneming van die overgangsaftrek en, indien toepasselijk, een beschrijving van de maatregelen die de onderneming heeft genomen of gepland om de afhankelijkheid te verminderen of weg te nemen.”.
  • 108) 
    In artikel 308 sexies wordt de eerste alinea vervangen door:

“Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen die de in artikel 77 bis, lid 2, artikel 111, lid 1, tweede alinea, artikel 308 quater of artikel 308 quinquies, vermelde overgangsmaatregelen toepassen, stellen de toezichthoudende autoriteit in kennis zodra zij vaststellen dat zij zonder de toepassing van die overgangsmaatregelen niet aan het solvabiliteitskapitaalvereiste zouden voldoen. De toezichthoudende autoriteit vereist dat de betrokken verzekerings-of herverzekeringsonderneming de nodige maatregelen treft om aan het einde van de overgangsperiode aan het solvabiliteitskapitaalvereiste te voldoen.”.

  • 109) 
    Het volgende artikel wordt toegevoegd:

    Artikel 308 septies

In het op marktprofessionals gerichte deel van het in artikel 51, lid 1, bedoelde verslag over hun solvabiliteit en financiele toestand maken verzekerings- en herverzekeringsondernemingen openbaar wat het gecombineerde effect op hun financiele positie is van niet-toepassing van de geleidelijke invoering en overgangsmaatregelen van artikel 77 bis, lid 2, artikel 308 quater, en artikel 308 quinquies, en, indien relevant, artikel 111, lid 1, tweede alinea.”.

  • 110) 
    In artikel 309, lid 1, wordt de vierde alinea geschrapt.
  • 111) 
    In artikel 311 wordt de tweede alinea geschrapt.
  • 112) 
    Bijlage III wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

Wijziging van Richtlijn 2013/34/EU

In artikel 19 bis van Richtlijn 2013/34/EU wordt lid 6 vervangen door:

“6. In afwijking van de leden 2, 3 en 4 van dit artikel en onverminderd de leden 9 en 10 van dit artikel mogen de in lid 1 van dit artikel bedoelde kleine en middelgrote ondernemingen, kleine en niet-complexe instellingen als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 145), van Verordening (EU) nr. 575/2013, verzekeringscaptives als omschreven in artikel 13, punt 2, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad (*), herverzekeringscaptives als omschreven in artikel 13, punt 5, van die richtlijn, en kleine en niet-complexe ondernemingen als omschreven in artikel 13, punt 10 bis, van die richtlijn, hun duurzaamheidsrapportage beperken tot de volgende informatie:

  • a) 
    een korte beschrijving van het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming;
  • b) 
    een beschrijving van het beleid van de onderneming met betrekking tot duurzaamheidskwesties;
  • c) 
    de belangrijkste feitelijke of potentiele nadelige effecten van de onderneming op duurzaamheidskwesties, en de maatregelen die zijn genomen om dergelijke feitelijke of potentiele nadelige effecten in kaart te brengen, te monitoren, te voorkomen, te beperken of te verhelpen;
  • d) 
    de voornaamste risico’s voor de onderneming in verband met duurzaamheidskwesties en hoe de onderneming die risico’s beheert;
  • e) 
    essentiele indicatoren die nodig zijn voor de in de punten a) tot en met d) bedoelde informatieverschaffing.

Kleine en middelgrote ondernemingen, kleine en niet-complexe instellingen, verzekerings- en herverzekeringscaptives en kleine en niet-complexe ondernemingen die een beroep doen op de in de eerste alinea van dit lid bedoelde afwijking rapporteren overeenkomstig de in artikel 29 quater bedoelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen.

(*) Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).”.

Artikel 3

Wijziging van Richtlijn 2002/87/EG

Aan artikel 31 van Richtlijn 2002/87/EG wordt het volgende lid toegevoegd:

“3. Uiterlijk op 31 december 2027 beoordeelt de Commissie in een verslag aan het Europees Parlement en de Raad de werking van deze richtlijn en van Richtlijn 2009/138/EG met betrekking tot de onderstaande aspecten, met name rekening houdend met de prudentiele behandeling van sectoroverschrijdende deelnemingen in het kader van sectorale voorschriften, in de zin van een gelijk speelveld:

  • a) 
    of het feit dat er financiele dienstverleners zijn die onderworpen zijn aan financieel toezicht in het kader van sectorale voorschriften, maar niet zijn genoteerd in een van de in deze richtlijn genoemde financiele sectoren, een ongelijk speelveld voor financiele conglomeraten creeert;
  • b) 
    of alle financiele conglomeraten op consistente wijze regels inzake kapitaaltoereikendheidsvereisten toepassen, met inbegrip van die van Gedelegeerde verordening (EU) nr. 342/2014 van de Commissie (*), en of die regels vergelijkbare algemene kwantitatieve vereisten opleggen aan financiele conglomeraten, ongeacht of de belangrijkste financiele sector van het financiele conglomeraat de banksector, de verzekeringssector of de sector beleggingsdiensten is;
  • c) 
    of de toezichtprocessen en de toewijzing van mandaten en handhavingsbevoegdheden tussen coordinatoren en sectorale toezichthouders, met name wat kapitaaltoereikendheidsvereisten betreft, voldoende duidelijk en geharmoniseerd zijn om ervoor te zorgen dat de kapitaaltoereikendheidsvereisten in de hele Unie doeltreffend op consistente wijze worden gehandhaafd, ongeacht de belangrijkste financiele sector waarin een financieel conglomeraat actief is;
  • d) 
    of het ontbreken van identificatie van een onderneming die uiteindelijk verantwoordelijk is voor de naleving van deze richtlijn, problemen oplevert met betrekking tot het waarborgen van een gelijk speelveld.

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 342/2014 van de Commissie van 21 januari 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van technische reguleringsnormen voor de toepassing van de berekeningsmethoden voor kapitaaltoereikendheidsvereisten voor financiele conglomeraten (PB L 100 van 3.4.2014, blz. 1).”.

Artikel 4

Omzetting

  • 1. 
    De lidstaten stellen uiterlijk op 29 januari 2027 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast en maken die bekend om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

Zij passen die bepalingen toe met ingang van 30 januari 2027.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiele bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

  • 2. 
    De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

 

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Artikel 6

Adressaten

 

Gedaan te Straatsburg, 27 november 2024.

   

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • R. 
    METSOLA
 

Voor de Raad De voorzitter

BOKA J.

BIJLAGE

Bijlage III bij Richtlijn 2009/138/EG wordt als volgt gewijzigd:

  • 1) 
    In deel A (Rechtsvormen van schadeverzekeringsondernemingen) wordt punt 27 geschrapt.
  • 2) 
    In deel B (Rechtsvormen van levensverzekeringsondernemingen) wordt punt 27 geschrapt.
  • 3) 
    In deel C (Rechtsvormen van herverzekeringsondernemingen) wordt punt 27 geschrapt.

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2025/2/oj

91/91

1

  • (1) 
    PB C 275 van 18.7.2022, blz. 45.
  • (2) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 23 april 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van

2

november 2024.

  • (3) 
    Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

3

Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiele vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).”;

  • ii) 
    in punt c) wordt “Richtlijn 2004/39/EG” vervangen door “Richtlijn 2014/65/EU”;
  • h) 
    punt 27 wordt als volgt gewijzigd:
  • i) 
    in de eerste alinea, punt c), wordt punt ii) vervangen door:

“ii) netto-omzet, in de zin van artikel 2, punt 5), van Richtlijn 2013/34/EU: of 13 600 000 EUR;”;

  • ii) 
    in de tweede alinea worden de woorden “Richtlijn 83/349/EEG” vervangen door de woorden “Richtlijn 2013/34/EU”;
  • i) 
    de volgende punten worden toegevoegd:

“41. “gereglementeerde onderneming”: een gereglementeerde entiteit in de zin van artikel 2, punt 4, van Richtlijn 2002/87/EG of een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening in de zin van artikel 6, punt 1, van Richtlijn (EU) 2016/2341;

4

Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en

5

bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).”.

6

de in artikel 105, lid 5, tweede alinea, punt a), bedoelde ondermodule renterisico is niet hoger dan 5 % van de technische voorzieningen, zonder aftrek van de bedragen die op herverzekeringsovereenkomsten en Special Purpose Vehicles kunnen worden verhaald, als bedoeld in artikel 76;

7

Verordening (EU) 2019/881 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging), en inzake de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 526/2013 (de cyberbeveiligingsverordening) (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 15).”;

8

Richtlijn (EU) 2025/1 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2024 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van verzekerings- en herverzekerings-ondernemingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2007/36/EG, 2014/59/EU en (EU) 2017/1132 en de Verordeningen (EU) nr. 1094/2010, (EU) nr. 648/2012, (EU) nr. 806/2014 en (EU) 2017/1129 (PB L, 2025/1, 8.1.2025, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2025/1/oj).”.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.