Afdeling 4 - Justitiële samenwerking in strafzaken - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
III-171: Justitiële samenwerking in strafzaken
-
1.De justitiële samenwerking in strafzaken in de Unie berust op het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen en omvat de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke regelingen van de lidstaten op de in lid 2 en in artikel III-172 genoemde gebieden.
Bij Europese wet of kaderwet worden maatregelen vastgesteld om:
-
a)regels en procedures vast te leggen waarmee alle soorten vonnissen en rechterlijke beslissingen overal in de Unie erkend worden;
-
b)jurisdictiegeschillen tussen de lidstaten te voorkomen en op te lossen;
-
c)de opleiding van magistraten en justitieel personeel te bevorderen;
-
d)in het kader van strafvervolging en tenuitvoerlegging van beslissingen de samenwerking tussen de justitiële of gelijkwaardige autoriteiten van de lidstaten te bevorderen.
-
-
2.Ter bevordering van de wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen en van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken met een grensoverschrijdende dimensie kunnen bij Europese kaderwet minimumvoorschriften worden vastgesteld met betrekking tot:
-
a)de wederzijdse toelaatbaarheid van bewijs tussen de lidstaten;
-
b)de rechten van personen in de strafvordering;
-
c)de rechten van slachtoffers van misdrijven;
-
d)andere specifieke elementen van de strafvordering, die door de Raad van Ministers vooraf bij Europees besluit worden bepaald. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring door het Europees Parlement.
De vaststelling van dergelijke minimumvoorschriften belet de lidstaten niet een hoger niveau van bescherming van de rechten van personen in de strafvordering te handhaven of in te voeren.
-
III-172: Materieel strafrecht
-
1.Bij Europese kaderwet kunnen minimumvoorschriften worden vastgesteld betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties in verband met vormen van bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie die voortvloeit uit de aard of de gevolgen van deze inbreuken of uit een bijzondere noodzaak om deze op gemeenschappelijke basis te bestrijden.
Het betreft de volgende vormen van criminaliteit: terrorisme, mensenhandel en seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen, illegale drugshandel, illegale wapenhandel, het witwassen van geld, corruptie, de namaak van betaalmiddelen, computercriminaliteit en de georganiseerde criminaliteit.
Afhankelijk van de ontwikkelingen in de criminaliteit kan de Raad van Ministers bij Europees besluit vaststellen, welke andere vormen van criminaliteit aan de in dit lid genoemde criteria voldoen. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring door het Europees Parlement.
-
2.Indien onderlinge aanpassing van het strafrecht nodig blijkt voor een doeltreffende uitvoering van beleid van de Unie op een gebied waarop harmonisatiemaatregelen zijn vastgesteld, kunnen bij Europese kaderwet minimumvoorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de bepaling van strafbare feiten en de sancties op het betrokken gebied.
Onverminderd artikel III-165, wordt deze kaderwet vastgesteld volgens dezelfde procedure als de in de voorgaande alinea bedoelde harmonisatiemaatregelen.
III-173: Misdaadpreventie
Bij Europese wet of kaderwet kunnen maatregelen worden vastgesteld ter stimulering en ondersteuning van het optreden van de lidstaten op het gebied van misdaadpreventie. Deze maatregelen kunnen geen aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke regelingen van de lidstaten inhouden.
III-174: Eurojust
-
1.De opdracht van Eurojust bestaat in het ondersteunen en versterken van de coördinatie en de samenwerking tussen de nationale autoriteiten die belast zijn met de vervolging van zware criminaliteit welke twee of meer lidstaten schaadt of een vervolging op gemeenschappelijke basis vereist, op basis van de door de autoriteiten van de lidstaten en Europol uitgevoerde operaties en verstrekte informatie.
-
2.Bij Europese wet worden de structuur, de werking, het werkterrein en de taken van Eurojust vastgesteld. Deze taken kunnen het volgende omvatten:
-
a)de instelling en de coördinatie van strafvervolgingen die worden ingesteld door de bevoegde nationale autoriteiten, met name die welke verband houden met strafbare feiten welke de financiële belangen van de Unie schaden;
-
b)de versterking van de justitiële samenwerking, met name door middel van het oplossen van rechtsbevoegdheidsconflicten en van nauwe samenwerking met het Europees justitieel netwerk.
Bij Europese wet wordt tevens bepaald, op welke wijze het Europees Parlement en de nationale parlementen van de lidstaten bij de evaluatie van de activiteiten van Eurojust worden betrokken.
-
-
3.In het kader van de in deze bepaling bedoelde vervolgingen en onverminderd artikel III-175, worden de formele besluiten in verband met de rechtsprocedure genomen door de bevoegde nationale functionarissen.
III-175: Europees openbaar ministerie
-
1.Ter bestrijding van ernstige criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie, alsmede van strafbare feiten die de belangen van de Unie schaden, kan op de grondslag van Eurojust bij Europese wet van de Raad van Ministers een Europees openbaar ministerie worden ingesteld. De Raad van Ministers besluit met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring door het Europees Parlement.
-
2.Het Europees openbaar ministerie is, in voorkomend geval in samenwerking met Europol, bevoegd voor het opsporen, vervolgen en voor het gerecht brengen van daders van en medeplichtigen aan zware misdrijven die verscheidene lidstaten schaden, of inbreuken die de financiële belangen van de Unie, zoals omschreven in de in lid 1 bedoelde Europese wet, schaden. Het Europees openbaar ministerie is belast met de rechtsvordering voor de bevoegde rechtbanken van de lidstaten in verband met deze inbreuken.
-
3.In de in lid 1 bedoelde Europese wet worden het statuut van het Europees openbaar ministerie, de voorwaarden voor de uitoefening van zijn functies, de voor zijn activiteiten geldende procedurevoorschriften en de voorschriften inzake de toelaatbaarheid van bewijs en de voorschriften voor de rechterlijke toetsing van de procedurele handelingen die het in de uitoefening van zijn ambt verricht, vastgesteld.