Nederlandse Antillen en Aruba - Hoofdinhoud
Verklaring van het Koninkrijk der Nederlanden ad artikel IV-440 i
Het Koninkrijk der Nederlanden verklaart dat een initiatief tot een Europees besluit, als bedoeld in artikel IV-440, lid 7, strekkende tot wijziging van de status van de Nederlandse Antillen en/of Aruba ten aanzien van de Europese Unie alleen zal worden ingediend op grond van een besluit dat genomen is in overeenstemming met het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden.
In Deel III, Titel III, Hoofdstuk IV inzake de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht en in artikel I-40 i en Deel III, Titel V, Hoofdstuk II inzake het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van het Grondwettelijk Verdrag, is ten opzichte van het EG-Verdrag en het EU-Verdrag een aantal bepalingen overgenomen en een aantal bepalingen toegevoegd. Voor zover deze bepalingen de Nederlandse Antillen en Aruba raken in de zin van artikel 11, met name het derde lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, worden deze landen bij de besluitvorming betrokken op basis van artikel 10 van het Statuut.
Ook artikel IV-440 i inzake het territoriaal toepassingsgebied en de bepalingen van Deel III, Titel IV inzake de associatie van de landen en gebieden overzee betreffen aangelegenheden die de landen raken in de zin van artikel11, derde lid, van het Statuut. Daarnaast gaat het ook om andere onderwerpen die genoemd worden in artikel 3 van het Statuut, te weten: de eisen met betrekking tot de veiligheid en navigatie van zeeschepen die de vlag van het Koninkrijk voeren, de algemene voorwaarden voor toelating en uitzetting van vreemdelingen, en uitlevering.
Voorts kan gedacht worden aan regels die ingevolge artikel III-125 i van het Grondwettelijk Verdrag bij Europese wet of kaderwet kunnen worden vastgesteld, bijvoorbeeld inzake paspoorten.
Ingevolge artikel IV-437 i worden op de datum van inwerkingtreding van het Grondwettelijk Verdrag zowel het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap als het Verdrag betreffende de Europese Unie ingetrokken. Het associatieregime voor de landen en gebieden overzee, zoals dat was opgenomen in Deel IV van het EG-Verdrag, is in het Grondwettelijk Verdrag ondergebracht in Deel III, Titel IV en zal onverminderd van toepassing blijven voor de Nederlandse Antillen en Aruba.
Het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa zal voor het gehele Koninkrijk worden bekrachtigd. Bekrachtiging voor het gehele Koninkrijk heeft immers ook plaatsgevonden voor de op 13 november 1962 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst tot wijziging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap teneinde de bijzondere associatieregeling van het vierde deel van het Verdrag op de Nederlandse Antillen van toepassing te doen zijn (PbEG 1964, nr. 2415, blz. 64; Trb. 1963, 11). Nu het EG-Verdrag komt te vervallen en het Grondwettelijk Verdrag op het punt van de associatieregeling daarvoor in de plaats treedt, ligt het voor de hand het Grondwettelijk Verdrag eveneens voor het gehele Koninkrijk te bekrachtigen.
Bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa zal een verklaring worden afgelegd om aan te geven dat niet het gehele Verdrag van toepassing zal zijn op de Nederlandse Antillen en Aruba. In de Verklaring zal worden vastgelegd danwel bevestigd dat de territoriale betrokkenheid van het gehele Koninkrijk door de inwerkingtreding van het Grondwettelijk Verdrag ten opzichte van het EG-Verdrag en het EU-Verdrag niet wordt gewijzigd.
Het Verdrag zal immers geen wijziging brengen in de zakelijke werking van het EG-Verdrag en het EU-Verdrag ten opzichte van de landen en gebieden overzee. Deze zakelijke werking blijft ook onder het Grondwettelijk Verdrag beperkt tot de associatieregeling, zoals opgenomen in Deel III, Titel IV. Het Verdrag zal dus zowel voor Nederland als voor de beide andere Koninkrijkspartners gelden, zij het voor laatstbedoelde landen op grond van hun LGO-status op een andere en meer beperkte wijze dan voor Nederland.