Richtlijn 70/157/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting van motorvoertuigen - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
|
Richtlijn 70/157/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting van motorvoertuigen
Publicatieblad Nr. L 042 van 23/02/1970 blz. 0016 - 0020
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 1 blz. 0117
Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1970(I) blz. 0095
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 1 blz. 0117
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1970(I) blz. 0111 - 0116
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 1 blz. 0061
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 1 blz. 0189
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 1 blz. 0189
++++
RICHTLIJN VAN DE RAAD
van 6 februari 1970
inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting van motorvoertuigen
( 70/157/EEG )
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,
Gezien het voorstel van de Commissie ,
Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ) ,
Overwegende dat de technische voorschriften waaraan motorvoertuigen krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen , onder andere betrekking hebben op het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting ;
Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen ; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen , hetzij ter aanvulling , hetzij in plaats van hun huidige regeling , ten einde met name voor ieder type voertuig de E.E.G.-goedkeuringsprocedure van de richtlijn van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 3 ) te kunnen invoeren ,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :
Artikel 1
Onder voertuig wordt in deze richtlijn verstaan ieder motorvoertuig met of zonder carrosserie , op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km per uur , bestemd om aan het wegverkeer deel te nemen , met uitzondering van voertuigen die zich over rails bewegen , landbouwtractoren landbouwmachines en toestellen voor openbare werken .
Artikel 2
De Lid-Staten mogen de E.E.G.-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een voertuig niet weigeren om redenen in verband met het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting indien deze voldoen aan de voorschriften vermeld in de bijlage .
Artikel 3
De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van de bijlage , met uitzondering van die van de punten I.1 . en I.4.1.4 . , aan te passen aan de technische vooruitgang , worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 13 van de richtlijn van de Raad betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan .
Artikel 4
1 . Binnen achttien maanden na kennisgeving van deze richtlijn voeren de Lid-Staten de nodige maatregelen in om aan het bepaalde in deze richtlijn te voldoen . Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis .
2 . De Lid-Staten zien erop toe dat de tekst van alle belangrijke interne rechtsbepalingen die zij aanvaarden op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is , ter kennis van de Commissie wordt gebracht .
Artikel 5
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .
Gedaan te Brussel , 6 februari 1970 .
Voor de Raad
De Voorzitter
P . HARMEL
( 1 ) PB nr . C 160 van 18 . 12 . 1969 , blz . 7 .
( 2 ) PB nr . C 48 van 16 . 4 . 1969 , blz . 16 .
( 3 ) Zie blz . 1 van dit Publikatieblad .
BIJLAGE
I . TOEGESTANE GELUIDSNIVEAUS
I.1 . Grenzen
Het geluidsniveau van de in artikel 1 van deze richtlijn bedoelde voertuigen , gemeten overeenkomstig de bepalingen van deze onderhavige bijlage , mag onderstaande grenzen niet overschrijden :
Categorieen * Waarden uitgedrukt in dB ( A ) ( decibel A ) *
I.1.1 . Voertuigen , ingericht voor personenvervoer , voorzien van ten hoogste negen zitplaatsen , die van de bestuurder inbegrepen * 82 *
I.1.2 . Voertuigen , ingericht voor personenvervoer , voorzien van meer dan negen plaatsen , die van de bestuurder inbegrepen , met een toegestaan maximumgewicht van niet meer dan 3,5 ton * 84 *
I.1.3 . Voertuigen , ingericht voor goederenvervoer , met een toegestaan maximumgewicht van niet meer dan 3,5 ton * 84 *
I.1.4 . Voertuigen , ingericht voor personenvervoer , voorzien van meer dan negen plaatsen , die van de bestuurder inbegrepen , met een toegestaan maximumgewicht van meer dan 3,5 ton * 89 *
I.1.5 . Voertuigen , ingericht voor goederenvervoer , met een toegestaan maximumgewicht van meer dan 3,5 ton * 89 *
I.1.6 . Voertuigen , ingericht voor personenvervoer , voorzien van meer dan negen plaatsen , die van de bestuurder inbegrepen , met een vermogen van ten minste 200 DIN pk * 91 *
I.1.7 . Voertuigen , ingericht voor goederenvervoer , met een vermogen van ten minste 200 DIN pk en een toegestaan maximumgewicht van meer dan 12 ton * 91 *
I.2 . Meetapparatuur
De meting van het geluid veroorzaakt door de voertuigen geschiedt met behulp van een sonometer , overeenkomstig het type als omschreven in publikatie 179 , eerste uitgave 1965 , van de Internationale Elektrotechnische Commissie .
I.3 . Wijze van meting
De meting geschiedt aan het onbelaste voertuig , op een voldoende stille open plaats ( omgevingsgeluid en windgeluid ten minste 10 dB ( A ) lager dan het te meten geluid ) .
Deze plaats kan bijvoorbeeld bestaan uit een open ruimte met een straal van 50 meter , waarvan het middengedeelte met een straal van ten minste 20 meter praktisch waterpas is , met een bodem van beton , asfalt of een soortgelijk materiaal ; de bodem mag niet bedekt zijn met losse sneeuw , hoog gewas , mulle grond of as .
De bekleding van de rijbaan moet zodanig zijn , dat de banden geen overmatig geluid produceren . Deze voorwaarde geldt alleen voor geluidsmetingen aan rijdende voertuigen .
De metingen moeten geschieden bij helder weer en zwakke wind . Behalve de persoon die de apparatuur afleest , mogen zich geen personen in de nabijheid van het voertuig of de microfoon bevinden , aangezien de aanwezigheid van toeschouwers nabij het voertuig of de microfoon de aanwijzing van het meetapparaat aanzienlijk kan beïnvloeden . Maxima in de aanwijzing die geen klaarblijkelijk verband houden met kenmerken van het algemene geluidsniveau worden bij de aflezing buiten beschouwing gelaten .
I.4 . Meetmethode
I.4.1 . Geluidsmeting aan rijdende voertuigen ( ten behoeve van de goedkeuring )
Aan iedere zijde van het voertuig worden ten minste twee metingen verricht . Voor regelingsdoeleinden kunnen voorafgaande metingen worden uitgevoerd , doch de resultaten hiervan dienen buiten beschouwing te blijven .
De microfoon moet op 1,2 meter hoogte boven de grond worden geplaatst , op een afstand van 7,5 meter van de trajectas CC van het voertuig , gemeten volgens de loodlijn PP' op deze as ( figuur 1 ) .
Evenwijdig aan PP' en op 10 meter afstand hiervan respectievelijk voor en achter deze lijn worden op de testbaan twee lijnen AA' en BB' getrokken . Het voertuig wordt met constante snelheid en op de wijze als hierna vermeld tot aan de lijn AA' gereden . Op dat moment wordt zo snel als aangewezen is de gasschuif volledig geopend . De gasschuif blijft in deze stand totdat de achterzijde van het voertuig ( 1 ) de lijn BB' overschrijdt , waarna de gasschuif zo snel mogelijk wordt gesloten .
Als meetresultaat geldt de hoogste geluidsintensiteit die wordt geregistreerd .
I.4.1.1 . Voertuigen zonder versnellingsbak
Het voertuig nadert de lijn AA' met een constante snelheid welke overeenkomt met de laagste van de volgende drie waarden :
-
-een snelheid overeenkomende met een motortoerental gelijk aan 3/4 van dat waarbij de motor zijn maximumvermogen ontwikkelt ;
-
-een snelheid overeenkomende met een motortoerental gelijk aan 3/4 van het maximumtoerental bij volledig geopende gaaschuif ;
-
-50 km/uur .
I.4.1.2 . Voertuigen voorzien van een met de band bediende versnellingsbak
De gangwissel wordt geplaatst :
I.4.1.2.1 . in de tweede versnelling indien de versnellingsbak 2 , 3 of 4 overbrengingsverhoudingen heeft ;
I.4.1.2.2 . in de derde versnelling indien de versnellingsbak meer dan 4 overbrengingsverhoudingen heeft ;
I.4.1.2.3 . in de versnelling overeenkomende met de grootste snelheid van het voertuig , indien een dubbele transmissie aanwezig is ( tweede versnellingsbak , of achterbrug met twee overbrengingsverhoudingen ) .
Het voertuig nadert de lijn AA' met een constante snelheid overeenkomende met de laagste van de volgende drie waarden :
-
-een snelheid overeenkomende met een motortoerental gelijk aan 3/4 van dat waarbij de motor zijn maximumvermogen ontwikkelt ;
-
-een snelheid overeenkomende met een motortoerental gelijk aan 3/4 van het maximumtoerental bij volledig geopende gasschuif ;
-
-50 km/uur .
I.4.1.3 . Voertuigen met automatische versnellingsbak
Het voertuig nadert de lijn AA' met een constante snelheid gelijk aan de laagste van de volgende twee waarden :
-
-50 km/uur ;
-
-3/4 van de maximumsnelheid .
Indien mogelijk moet worden gereden met de selector in de stand " normaal " voor stadsverkeer .
I.4.1.4 . Interpretatie van de resultaten
I.4.1.4.1 . Ten einde rekening te houden met afwijkingen in de meetapparatuur wordt het resultaat van elke meting gevormd door de op het apparaat afgelezen waarde verminderd met 1 dB ( A ) .
I.4.1.4.2 . De metingen worden als geldig beschouwd indien het verschil in aflezing tussen twee opeenvolgende metingen aan dezelfde zijde van het voertuig niet meer dan 2 dB ( A ) bedraagt .
I.4.1.4.3 . Als aan te houden waarde wordt het hoogste meetresultaat genomen . Indien deze waarde 1 dB ( A ) meer bedraagt dan het maximaal toegestane niveau voor de betrokken categorie voertuigen wordt overgegaan tot een nieuwe reeks van twee metingen . Drie van de vier aldus verkregen resultaten dienen binnen de voorgeschreven grenzen te liggen .
Positie bij tests op rijdende voertuigen
Figuur 1 : zie P.B .
I.4.2 . Geluidsmeting aan stilstaande voertuigen
I.4.2.1 . Plaats van de sonometer
Het meetpunt is het in figuur 2 aangegeven punt X , dat zich op 7 meter van het dichtstbijzijnde voertuigvlak bevindt .
De microfoon wordt 1,2 meter boven de grond geplaatst .
I.4.2.2 . Aantal metingen
Er worden ten minste twee metingen verricht .
I.4.2.3 . Testvoorwaarden betreffende het voertuig
Van een voertuig zonder snelheidsregulateur wordt de motor op een toerental gebracht gelijk aan 3/4 van dat waarbij de motor volgens fabrieksopgave zijn maximumvermogen ontwikkelt . Het aantal omwentelingen per minuut moet worden gemeten met behulp van een onafhankelijk instrument , bijvoorbeeld een rollentestbank en een tachometer . Is de motor voorzien van een snelheidsregulateur die verhindert dat de motor het aantal toeren dat overeenstemt met zijn maximumvermogen , overschrijdt , dan laat men hem draaien op de maximumsnelheid die met de regulateur mogelijk is .
De motor moet op de normale bedrijfstemperatuur worden gebracht alvorens tot de metingen wordt overgegaan .
I.4.2.4 . Interpretatie van de resultaten
In het meetverslag moeten alle aflezingen van het geluidsniveau worden vermeld .
Eventueel moet ook worden vermeld op welke wijze het motorvermogen is geschat . De belastingstoestand van het voertuig moet eveneens worden vermeld .
De metingen worden als geldig beschouwd indien het verschil in aflezing tussen twee opeenvolgende metingen aan dezelfde zijde van het voertuig niet meer dan 2 dB ( A ) bedraagt .
Als meetresultaat wordt beschouwd de hoogste afgelezen waarde .
Positie bij tests op stilstaande voertuigen
Figuur 2 : zie P.b .
II . UITLAATINRICHTING ( GELUIDDEMPER )
II.1 . Indien het voertuig voorzieningen voor vermindering van het uitlaatgeluid ( geluiddemper ) heeft , dienen de voorschriften van dit punt II te worden nageleefd . Als de aanzuigbuis van de motor van een luchtfilter voorzien is , welke nodig is om de naleving van het toegestane geluidsniveau te waarborgen , dan wordt deze filter geacht deel uit te maken van de geluiddemper en gelden de voorschriften van dit punt II ook voor deze filter .
II.2 . Het schema van de uitlaatinrichting moet bij het keuringsformulier van het voertuig worden gevoegd .
II.3 . De geluiddemper moet zijn voorzien van een duidelijk leesbare en onuitwisbare merk - en typeaanduiding .
II.4 . De geluiddemper mag slechts voorzien zijn van geluiddempend materiaal van vezelige substantie indien de volgende voorwaarden zijn vervuld :
II.4.1 . Er mag geen geluiddempend materiaal van vezelige substantie worden aangewend in de delen van de geluiddemper waardoor gas stroomt .
II.4.2 . Met passende voorzieningen dient te worden verzekerd dat het geluiddempend materiaal van vezelige substantie gedurende de gehele tijd dat de geluiddemper wordt gebruikt , op zijn plaats blijft .
II.4.3 . Het geluiddempend materiaal van vezelige substantie moet bestand zijn tegen een temperatuur die ten minste 20 % hoger ligt dan de werkingstemperatuur op de plaats waar dat materiaal in de geluiddemper is gebruikt .
( 1 ) Indien een aanhangwagen of oplegger deel uitmaakt van het voertuig , wordt deze voor het overschrijden van de lijn BB' buiten beschouwing gelaten .
Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.
De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.
Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.
De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.