Memorie van toelichting - Wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van een leerlinggebonden financiering en de vorming van regionale expertisecentra (regeling leerlinggebonden financiering) - Hoofdinhoud
Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 27728 - Invoering van een leerlinggebonden financiering en de vorming van regionale expertisecentra (regeling leerlinggebonden financiering) i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van een leerlinggebonden financiering en de vorming van regionale expertisecentra (regeling leerlinggebonden financiering); Memorie van toelichting |
---|---|
Documentdatum | 08-05-2001 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST52959 |
Kenmerk | 27728, nr. 3 |
Van | Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2000–2001
27 728
Wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van een leerlinggebonden financiering en de vorming van regionale expertisecentra (regeling leerlinggebonden financiering)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
A. ALGEMEEN DEEL
-
1.Achtergrond van het wetsvoorstel
1.1. Inleiding
1.2. Uitgangspunten
-
2.Overzicht LGF
2.1. Notitie Tussenstand
2.2. Herfasering wetgevingstraject
2.3. Notitie voortgang LGF: onderzoek taken en functies
2.4. Praktijktoetsing indicatiestelling
-
3.Overzicht maatregelen eerste fase van de leerling-gebonden financiering (2002–2005)
-
4.Uitwerking maatregelen eerste fase LGF
4.1. Keuzevrijheid ouders
4.2. Leerlinggebonden budget basisonderwijs
4.3. Leerlinggebonden budget voortgezet onderwijs
4.4. Ondersteuning basisonderwijs en voortgezet onderwijs
4.5. Relatie LGF-WSNS
4.6. Kerndoelen (v)so
4.7. Handelingsplan
4.8. Leerrecht
-
5.Clusters en onderwijssoorten
5.1. Cluster 1 (visueel gehandicapten)
5.2. Meervoudig gehandicapten
2 |
5.3. |
2 |
5.4. |
2 |
5.5. |
5.6. |
|
5 |
5.7. |
5 |
|
6 |
5.8. |
6 |
5.9. |
7 |
5.10. |
5.11. |
|
8 |
6. |
9 |
7. |
9 |
7.1. |
9 |
7.2. |
10 |
7.3. |
7.4. |
|
11 |
7.5. |
11 |
|
12 |
8. |
12 |
|
12 |
9. |
13 |
10. |
13 |
|
13 |
11. |
Regionale expertisecentra (REC’s) 14
Nevenvestigingen 15
Verbrede toelating 16
Scholengemeenschappen 16 Omzetting commissie van onderzoek naar commissie voordebegeleiding 16
Commissies voordeindicatiestelling 16
Landelijke indicatiecriteria 18
Landelijke commissie toezicht indicatiestelling 18
Herindicatie 19
Bekostiging leerlingen (V)SO 19
Taak- en functiegebonden bekostiging (V)SO 19
Inleiding 19
Plaatsen voor tijdelijke opvang. 20
Residentiële plaatsen 20
Preventieve ambulante begeleiding 21
Terugplaatsingbegeleiding 21
Positionering zmlk-afdelingen van mlk-scholen 21
IOBK-afdelingen aan ZMOK-scholen 22
Evaluatieendetweede fase 22
Financiële hoofdlijnen 23
B. ARTIKELSGEWIJS A. Algemeen deel
Lijst van afkortingen
REC regionaal expertisecentrum
LGF leerlinggebonden financiering
WSNS Weer Samen Naar School
MLK (onderwijs aan) moeilijk lerende kinderen
ZMLK (onderwijs aan) zeer moeilijk lerende kinderen
ZMOK (onderwijs aan) zeer moeilijk opvoedbare kinderen
IOBK (onderwijs aan) in hun ontwikkeling bedreigde kleuters
LZ (onderwijs aan) langdurig zieke kinderen
PI pedologische instituten
MG (onderwijs aan) meervoudig gehandicapte kinderen
-
1.Achtergrond van het wetsvoorstel
1.1. Inleiding
De bevordering van de emancipatie en integratie van mensen met een handicap vormt een belangrijke doelstelling in het beleid van de Rijksoverheid. Ook in het onderwijs is er behoefte aan emancipatie en integratie van gehandicapte kinderen en jongeren. Van oudsher is het onderwijs aan gehandicapte kinderen georganiseerd in aparte speciale scholen. Steeds meer ouders wensen echter dat hun gehandicapte kind zoveel mogelijk in een normale omgeving opgroeit en in het verlengde daarvan ook in de thuisomgeving naar de gewone school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs kan gaan.
Omdat de huidige organisatie van het onderwijs maar beperkte mogelijkheden biedt om aan deze behoefte tegemoet te komen, is in 1996 door het toenmalige Kabinet een beleidsplan uitgebracht met de titel «De Rugzak». In dit beleidsplan zijn voorstellen opgenomen om door de invoering van een leerlinggebonden financiering de keuzevrijheid van ouders tussen regulier onderwijs en speciaal onderwijs te vergroten. Keuzevrijheid daadwerkelijk gestalte geven, betekent dat zowel in het reguliere onderwijs als in het speciale onderwijs kwalitatief goede opvang van gehandicapte kinderen gerealiseerd wordt. Parallel aan leerlinggebonden financiering is daarom in het beleidsplan voorzien in een herstructurering van het (voortgezet) speciaal onderwijs door de vorming van regionale expertisecentra (REC’s).
Het voorliggende wetsvoorstel voorziet in invoering van een leerling-gebonden budget voor het reguliere onderwijs, een geobjectiveerde systematiek van indicatiestelling en de vorming van regionale expertisecentra, uitgaande van de bestaande scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs.
1.2. Uitgangspunten
Het beleidstraject Leerlinggebonden Financiering betreft het onderwijs aan kinderen die als gevolg van een handicap of stoornis belemmeringen ondervinden in het onderwijs. In de regel volgen deze kinderen onderwijs in speciale scholen. Op dit moment zijn er ongeveer 340 zelfstandige scholen, die ieder hun eigen toelatingsbeleid voeren, uitgaande van het onderwijsaanbod zoals dat in de school in de loop der jaren is ontwikkeld. De speciale scholen hebben veelal werkrelaties met voorzieningen in het kader van zorg, hulpverlening en justitie. Begin jaren negentig is er voor gekozen om dit speciale onderwijs buiten het Weer Samen Naar Schoolbeleid te houden. Weer Samen Naar School is gericht op het voormalige onderwijs aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (LOM) en moeilijk lerende kinderen (MLK). Deze kinderen ervaren ook problemen in het onderwijs echter zonder dat die een oorzaak vinden in een zintuiglijke, lichamelijke of verstandelijke handicap of stoornis of in een psychische stoornis. Deze specifieke oorzaak vereist bijzondere expertise als het gaat om de inrichting van het onderwijs aan deze kinderen. Gelet op de relatief kleine aantallen leerlingen waar het om gaat, kan die expertise binnen de samenwerkingsverbanden WSNS niet goed georganiseerd worden.
Het feit dat deze speciale scholen buiten WSNS zijn gehouden, impliceert niet dat er geen behoefte zou zijn aan integratie van deze kinderen in reguliere scholen. Met name door ouders is aangedrongen op betere integratiemogelijkheden voor hun kinderen. Deze wens van de ouders heeft een herbezinning op gang gebracht over de huidige organisatie en inrichting van dit speciale onderwijs. Aanvankelijk is de wens om te komen tot integratie vaak als een bedreiging voor de positie van het speciaal onderwijs ervaren. Gaandeweg is echter het besef gegroeid dat het speciaal onderwijs zijn expertise juist dient in te zetten om integratie mogelijk te maken. Reguliere scholen hebben behoefte aan deskundige begeleiding en ondersteuning om integratie tot een succes te maken. Tegelijk is er ook een bezinning op gang gekomen op de kwaliteit van het onderwijs dat in de speciale scholen zelf geboden wordt. Onder andere uit rapportages van de inspectie blijkt dat het onderwijs door een planmatiger en doelgerichter inrichting op een kwalitatief hoger niveau kan worden gebracht.
De huidige organisatie van het speciaal onderwijs in een groot aantal relatief kleine scholen met een historisch bepaalde, soms onevenwichtige spreiding over het land, vormt geen goede basis om tot verbetering van het speciaal onderwijs te komen. De keuze voor een regionale organisatie van het speciaal onderwijs is indertijd in het beleidsplan de Rugzak geïntroduceerd. In dit beleidsplan is voorgesteld (uit efficiëntie-overwegingen) te komen tot een regionale clustering van de onderwijssoorten om beter gedifferentieerd en kwalitatief versterkt onderwijs te realiseren voor een grotere bandbreedte aan leerlingproblematieken, doelmatiger en zo mogelijk dichter bij huis. De (huidige) organisatie van het speciaal onderwijs, in een groot aantal relatief kleine scholen, soms onevenwichtig gespreid over het land, met een groot aantal verschillende onderwijsprogramma’s vormt geen goede basis om tot verbetering van het speciaal onderwijs te komen. Clustering maakt intensievere samenwerking tussen aan elkaar verwante onderwijssoorten mogelijk, met name wat betreft de onderwijskundige ontwikkeling. Regionalisering maakt het mogelijk om tot een betere en evenwichtige spreiding te komen waardoor leerlingen dit onderwijs dichter bij huis kunnen volgen. De regionale organisatie geeft ook een heldere structuur voor de indicatiestelling en ambulante begeleiding. Ouders weten bij welk REC zij terecht kunnen voor indicatiestelling en ondersteuning bij de keuze van een reguliere of een speciale school voor hun kind en voor reguliere scholen is duidelijk waar zij ambulante begeleiding kunnen krijgen. De clusterindeling sluit aan bij de ontwikkelingen die zich indertijd al in het veld voordeden. De regionalisering is van onderop tot stand gekomen, de scholen hebben zelf samenwerkingspartners in de regio gezocht. Door de regionalisering op deze wijze tot stand te laten komen, is getracht een aantal nadelige gevolgen van regionalisering die van bovenaf wordt opgelegd te voorkomen. Het concept van de regionale expertisecentra, dat in het beleidsplan de Rugzak is geformuleerd, blijkt in de praktijk meer en meer een organisatorisch kader te bieden, van waaruit de vernieuwing van het (speciaal) onderwijs aan gehandicapte kinderen effectief gestalte kan krijgen. Sinds enige tijd zijn de speciale scholen bezig om in onderling overleg, met ondersteuning van de Wegbereiders LGF, te komen tot de vorming van een dekkend netwerk van REC’s. Naar verwachting zullen er zo’n 35 REC’s tot stand komen waarin alle (v)so-scholen een plaats hebben. Gemiddeld vormen circa 10 (v)so-scholen een REC. Deze schaal biedt een gunstige basis om tot vernieuwing van het onderwijs te komen. De bedoeling is dat de REC’s zich geleidelijk ontwikkelen tot instellingen die vanuit hun speciale expertise als belangrijkste taken vervullen enerzijds het zelf organiseren van onderwijs en anderzijds het ondersteunen van het onderwijs aan gehandicapte kinderen binnen het reguliere onderwijs. Verder verrichten de REC’s een belangrijke taak in het kader van de indicatiestelling.
De beoogde vernieuwingen kunnen niet in één keer worden gerealiseerd. Daarom is gekozen voor een gefaseerde ontwikkeling. In de eerste fase worden de REC’s gevormd vanuit de bestaande scholen. De huidige indeling van scholen naar onderwijssoorten blijft in deze fase nog gehandhaafd. Deze onderwijssoorten vormen ook het vertrekpunt voor de indicatiestelling. Wel worden de onderwijssoorten ondergebracht in vier clusters van bij elkaar behorende schoolsoorten. Deze clusterindeling noopt voor de scholen voor langdurig zieke kinderen tot een splitsing naar somatische en psychiatrische problematiek. Het streven is om in de volgende fase te komen tot een indicatiestelling die niet meer uitgaat van de bestaande onderwijssoorten, maar vertrekt vanuit de aard van de handicap van de kinderen en de daaruit voortvloeiende onderwijs-beperking. Op dit moment is er nog te weinig empirisch materiaal om tot zo’n stelsel van functionele indicatiestelling te komen. Een dergelijk stelsel van indicatiestelling sluit aan op de ontwikkelingen die zich in de zorgsector voordoen. Overigens wordt nu al gestreefd, waar dat mogelijk is, naar afstemming met deze ontwikkelingen. Bij de indicatiestelling wordt bijvoorbeeld getracht de formulering van indicatiecriteria af te stemmen met de zorg, uitgaande van de internationale classificatiesystemen (zoals de ICIDH). Ook in de protocollering van dossiervorming en in de eisen aan onderzoeken wordt aansluiting beoogd. Zulke afstemming voorkomt onnodige en belastende indicatieprocedures. Naast het belang van eenvoudige en toegankelijke procedures in de indicatiestelling voor de aanvragers staat overigens het belang van een goede beheersing van de indicatiestelling om ongewenste aanzuigende werking in de toekenning van leerlinggebonden financiering te voorkomen. Gestreefd is naar een goed evenwicht tussen beide belangen in de organisatie van de indicatiestelling.
In de eerste fase worden inhoudelijke vernieuwingen in de inrichting van het onderwijs ingevoerd. Zo wordt in de inrichting van het onderwijs van begin af aan gestreefd naar goede afstemming met de zorgsector. Met name voor kinderen die zijn opgenomen in residentiële instellingen is het van belang dat het behandelingsplan in de instelling en het onderwijs in de school goed op elkaar aansluiten, hetgeen wordt uitgedrukt in de eis «één kind één plan».
Voor kinderen met zwaardere handicaps, die nu vaak geen onderwijs krijgen en die worden opgevangen binnen zorginstellingen als de kinderdagcentra, zal het recht op onderwijs gerealiseerd worden. Daarbij dient een onderwijsaanbod ontwikkeld te worden dat aansluit op de mogelijkheden van deze kinderen. Samenwerking tussen onderwijs en zorg is van groot belang. Intussen zijn projecten gestart om deze samenwerking te stimuleren. Deze projecten maken deel uit van een breder programma van activiteiten dat tot doel heeft de kwaliteit van onderwijs en begeleiding systematisch te verbeteren.
Over de uitwerking van deze uitgangspunten in concrete maatregelen is langdurig en intensief overleg gevoerd. De meeste aandacht is daarbij uitgegaan naar de systematiek van indicatiestelling voor de leerling-gebonden financiering. Een tweede hoofdpunt in het overleg is geweest de wijze waarop de inrichting van REC’s gestalte dient te krijgen. De bekostiging van de nieuwe beleidsmaatregelen is een derde aandachtspunt in de discussie geweest. Het overleg met het georganiseerde onderwijsveld en de Tweede Kamer heeft medio 2000 geleid tot overeenstemming op de genoemde punten. Ook op andere punten is overeenstemming bereikt. Daarmee is de basis gelegd voor de regelingen die zijn opgenomen in het voorliggende wetsvoorstel.
De overgang van de eerste naar de tweede fase zal worden gebaseerd op een grondige evaluatie van de praktijkervaringen in de eerste fase. Daarbij zal met name aandacht worden geschonken aan de mate waarin – de integratie in het regulier onderwijs slaagt, – de systematiek van indicatiestelling recht doet aan de onderwijsproblemen die de leerlingen hebben en tevens voldoende beheersbaar blijkt en – de REC’s er in slagen om de vernieuwing van het onderwijs en de ambulante begeleiding vorm te geven. Een en ander zal worden uitgewerkt in een systematisch evaluatieprogramma.
Nadat de gevolgen van de introductie van de leerlinggebonden financiering voor de verstrekking van materiële voorzieningen op grond van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (REA) zijn geïnventariseerd, zal worden onderzocht of deze voorzieningen tevens deel zouden kunnen uitmaken van de leerlinggebonden financiering. In dat kader zou tevens kunnen worden onderzocht in hoeverre deze voorzieningen tevens deel zouden moeten kunnen uitmaken van de leerlinggebonden financiering. Voorts zal worden bezien of en hoe een herijking tussen de voorzieningen voor leerlingen respectievelijk werknemers tot stand kan worden gebracht.
Voor een goed begrip van de inhoud van het wetsvoorstel zal hierna eerst gedetailleerder ingegaan worden op de inhoudelijke kwesties die in het overleg aan de orde zijn geweest, daarna zal de systematiek van het voorliggende wetsvoorstel op hoofdlijnen toegelicht worden.
-
2.Overzicht LGF
2.1. Notitie Tussenstand
Onder het vorige Kabinet is een begin gemaakt met overleg met alle belangenvertegenwoordigers (werkgevers, werknemers, ouders, ouderorganisaties en het onderwijsveld) over de uitwerking van de uitgangspunten die in het beleidsplan De Rugzak zijn neergelegd. Dit overleg heeft geresulteerd in de notitie «Tussenstand, uitwerking leerlinggebonden financiering periode april–augustus 1997» (kamerstukken II, 1997/1998, 25 600 VIII, nr. 25), die in november 1997 naar de Tweede Kamer is gestuurd. Het toenmalige Kabinet streefde ernaar op korte termijn een wettelijke regeling tot stand te brengen voor de inrichting van een stelsel van indicatiestelling, zodat ouders van geïndiceerde leerlingen de vrijheid geboden kon worden om te kiezen voor opvang in het speciale onderwijs of in het reguliere onderwijs. Deze indicatie zou uitgevoerd moeten worden door een onafhankelijke landelijke commissie. Voor de langere termijn wilde het Kabinet voorzien in een wettelijke regeling van regionale expertisecentra. In deze periode is ook een begin gemaakt met de uitwerking van indicatiecriteria. Het toenmalige Kabinet heeft aan het einde van zijn zittingstermijn een wetsvoorstel in procedure gebracht dat met name voorzag in een regeling van de onafhankelijke indicatiestelling, keuzevrijheid voor ouders en de invoering van de rugzak.
2.2. Herfasering wetgevingstraject
Medio 1998 is het huidige Kabinet aangetreden, dat de doelstellingen van het LGF-beleid ook tot de zijne heeft gemaakt. In het najaar 1998 is de eindrapportage inzake de indicatiecriteria en -procedures beschikbaar gekomen. Deze rapportage is bij brief van 11 december 1998 aan de Tweede Kamer gestuurd. In de brief werd aangegeven dat er nog te weinig helderheid is met betrekking tot de onafhankelijke indicatiestelling en dat het gewenst was de ontwikkelde criteria en procedures eerst te toetsen in de praktijk, alvorens het verantwoord zou zijn deze vast te leggen in wet- en regelgeving. Daartoe is toen een traject voor praktijktoetsing in gang gezet. Daarnaast werd in de brief geconstateerd dat er in het scholenveld voor (voortgezet) speciaal onderwijs veel draagvlak bestond (en nog steeds bestaat) voor het concept van de regionale expertisecentra en dat er grote behoefte was aan helderheid over de wettelijke kaders van de REC’s. Tegen deze achtergrond is gekozen, zo is in genoemde brief te lezen, voor een herfasering van het wetgevingstraject, die inhoudt dat het door het toenmalige Kabinet geïnitieerde wetgevingstraject werd aangehouden totdat de resultaten van de praktijktoetsing bekend waren. Tegelijkertijd werd een intensivering van het overleg over de wettelijke kaders van de REC’s aangekondigd, zodat de resultaten hiervan meegenomen konden worden bij de hervatting van het wetgevingstraject.
2.3. Notitie voortgang LGF: onderzoek taken en functies
Het geïntensiveerde overleg over met name de uitwerking van de REC’s heeft in de vorm van een aantal conferentiedagen plaatsgevonden in april en juni 1999, na het Algemene Overleg met de Tweede Kamer op 7 april 1999, over o.a. de brief van 11 december 1998. De conferenties hebben geresulteerd in de notitie Voortgang LGF (kamerstukken II, 1998/1999, 26 629, nr. 1) die bij brief van 15 juni 1999 aan de Tweede Kamer is gestuurd. Belangrijkste opbrengsten van de conferenties waren dat al in de eerste fase van de wetgeving de totstandkoming van een landelijk dekkend netwerk van REC’s zou worden geregeld waarin alle scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs zijn opgenomen, en dat de REC’s de instandhouding van een onderzoeks-en adviescentrum in het kader van de indicatiestelling als centrale taak zouden krijgen. Naast een leerling-gebonden financiering zou worden voorzien in een taak en functiegebonden financiering van (scholen binnen) een REC.
Het is in de conferenties niet mogelijk gebleken om inhoudelijke afspraken te maken over de positie van de scholen en de organisatie van de onderwijstaak binnen een REC (de inrichting van de REC’s). Wel is afgesproken dat een regeling dienaangaande tot stand gebracht zou worden in de tweede fase wetgeving. Over de invulling van die regeling zal nog apart overleg gevoerd worden.
Wat betreft de taak- en functiebekostiging is in de tweede helft van 1999 een onderzoek van start gegaan, waarin voor elk van de clusters (zie paragraaf 5) door middel van een bevraging van de scholen, getracht is tot een complete inventarisatie van bestaande en gewenste taken en functies voor REC’s te komen. Deze onderzoeken hebben voor de zomer van 2000 geleid tot eindrapportages. Een beleidsreactie op de punten uit deze rapportage is na de zomer uitgebracht. Het voorliggende wetsvoorstel regelt een wettelijke basis voor de aparte bekostiging van specifieke taken en functies van REC’s en scholen binnen REC’S.
2.4. Praktijktoetsing indicatiestelling
De praktijktoetsing voor de indicatiestelling heeft langer geduurd dan aanvankelijk voorzien was. Pas eind 1999 waren voldoende leerling-dossiers aangeleverd op basis waarvan een goede evaluatie van de ontwikkelde criteria en procedures kon plaatsvinden. Deze evaluatie heeft geleid tot een tussenrapportage getiteld «Beslissen over toelaten» die bij brief van 17 maart 2000 aan de Tweede Kamer is gestuurd (kamerstukken II, 1999/2000, 26 629, nr.6). Vlak voor de zomer is de eindrapportage opgeleverd. De brief van 17 maart bevatte een interpretatie van de evaluatieuitkomsten. Voor het merendeel van leerlingen die in de praktijktoetsing instroomden, bleek indicatiestelling met behulp van objectiveerbare criteria op een beheersbare manier mogelijk. De eerder ontwikkelde criteria en procedures behoefden op onderdelen wel bijstelling op basis van de evaluatie-uitkomsten, maar voor het merendeel van de leerlingen kan indicatiestelling plaatsvinden als basis voor leerlinggebonden financiering.
Voor een kleinere, maar toch nog omvangrijke groep kinderen is de situatie minder duidelijk. Het is de vraag of op basis van de ontwikkelde criteria kan worden vastgesteld of zij voor leerlinggebonden financiering in aanmerking komen of dat zij opgevangen dienen te worden binnen de zorgstructuur van WSNS en het VMBO. In de brief werd voorgesteld om als oplossing voor deze problematiek ruimte te bieden voor verdere ontwikkeling van criteria binnen een stelsel van indicatiestelling. Over de wijze waarop zo’n aanpak praktisch gestalte kan krijgen, is overleg gevoerd met het onderwijsveld. Dit heeft geresulteerd in een concreet voorstel dat in de brief van 11 april 2000 (kamerstukken II, 2000/2001, 26 629, nr. 8) aan de Tweede Kamer werd vastgelegd. In dit voorstel werd een splitsing aangebracht waarbij enerzijds de REC’s zelf op basis van de landelijk vastgestelde criteria mochten beslissen over de indicatiestelling van de leerlingen die geplaatst worden binnen de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en anderzijds een onafhankelijke landelijke indicatiecommissie zou beslissen over de indicatiestelling voor de toekenning van leerlinggebonden financiering in het reguliere onderwijs. De REC’s kregen in dit model de mogelijkheid om binnen grenzen af te wijken van de landelijk vastgestelde criteria. De besluitvorming van de REC’s in deze zou achteraf worden getoetst door de landelijke commissie, die naast de eigen beslistaak dus ook een evaluatietaak kreeg. Op basis van de opgedane ervaringen zou de landelijke commissie aan de Minister adviseren over bijstelling van criteria en procedures.
Dit voorstel heeft het voordeel dat indicatiestelling voor leerling gebonden financiering én speciaal onderwijs door één en dezelfde commissie wordt uitgevoerd, de indicatiecommissies door de regionale organisatie beter bereikbaar zijn voor ouders en korte lijnen kunnen houden met de scholen, en de expertise en capaciteit die nu bij de scholen is opgebouwd benut kan worden bij het inrichten van de commissies voor indicatiestelling zodat er geen expertise en capaciteit verloren gaat. Deze voordelen geven tegelijkertijd aan dat de onafhankelijkheid van de commissie voor indicatiestelling die ingebed is in een regionale setting kwetsbaar is en waarborgen behoeft. Daar komt bij dat het toepassen van landelijk opgestelde criteria bij de zeer gevarieerde en complexe problematiek van leerlingen met ernstige beperkingen een leerproces is, dat begeleid en bewaakt moet worden. De Landelijke Commissie Toezicht Indicatiestelling zal via het toezicht de toepassing van de criteria in de praktijk stroomlijnen en in goede banen leiden en toezien op het onafhankelijk functioneren van de regionale commissies.
Dit voorstel is in een Algemeen Overleg op 18 mei 2000 besproken met de Tweede Kamer (kamerstukken II, 1999/2000, 26 629, nr. 10). De Kamer heeft in dit overleg zorgen geformuleerd over het risico van extra bureaucratie dat aan het voorstel kleefde. De kritiek van de Kamer heeft geleid tot een bijgesteld voorstel dat in een brief van 31 mei 2000 (kamerstukken II, 1999/2000, 26 629, nr. 9) aan de Kamer is toegestuurd. Dit voorstel houdt in dat de REC’s beslissen over de indicatiestelling van alle leerlingen (door middel van commissies voor de indicatiestelling) ongeacht of zij naar het (v)so gaan, dan wel naar het reguliere onderwijs. Er wordt een onafhankelijke landelijke toezichtscommissie ingesteld die tot taak heeft de beslissingen van de REC’s te evalueren en op basis hiervan te adviseren over bijstelling van criteria en procedures, aanwijzingen te geven aan de REC’s, indien deze de landelijke criteria niet op een juiste manier toepassen en bij bezwaar van ouders tegen een beslissing van de commissie voor de indicatiestelling advies uit te brengen, alvorens door de commissie voor de indicatiestelling op het bezwaar besloten wordt. Als REC’s aanwijzingen van de landelijke commissie aantoonbaar niet opvolgen, is er de mogelijkheid om het REC de bevoegdheid te ontnemen om indicaties te stellen. In een Algemeen Overleg van 18 juni heeft de Tweede Kamer ingestemd met dit bijgestelde voorstel. Het voorliggende wetsvoorstel bevat de uitwerking van dit resultaat van het gevoerde overleg.
-
3.Overzicht maatregelen eerste fase van de leerlinggebonden financiering (2002–2005)
Het onderhavige wetsvoorstel bevat de wijzigingen van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs die nodig zijn om de eerste fase van de leerlinggebonden financiering zoals hiervoor beschreven in te voeren. Concreet gaat het om de volgende maatregelen:
-
•Ouders krijgen een reële keuzemogelijkheid tussen regulier basis- of voortgezet onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs, doordat de bekostiging van geïndiceerde leerlingen in het reguliere onderwijs structureel wordt geregeld.
-
•Reguliere scholen voor basis- en voortgezet onderwijs krijgen de opdracht hun visie en beleid ten aanzien van de opvang van gehandicapte leerlingen te beschrijven in schoolgids en schoolplan.
-
•Er worden voor het (voortgezet) speciaal onderwijs ook kerndoelen ingevoerd, die waar mogelijk aansluiten op de kerndoelen in het reguliere onderwijs en per onderwijssoort kunnen verschillen.
-
•Het handelingsplan wordt verplicht ingevoerd zowel bij plaatsing van leerlingen in reguliere scholen als bij plaatsing in scholen voor speciaal onderwijs.
-
•De huidige schoolsoorten en ca. 340 scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs worden geclusterd en gaan samenwerken in regionale expertisecentra (bundeling van expertise). Wat betreft de visueel gehandicapten wordt verwezen naar paragraaf 5.1.
-
•Commissies voor de indicatiestelling die aan elk REC zijn verbonden, gaan beoordelen of een kind toelaatbaar is tot een vorm van (voortgezet) speciaal onderwijs en daarmee in aanmerking komt voor een leerlinggebonden budget indien de ouders kiezen voor plaatsing in het regulier onderwijs. De indicatie geschiedt op basis van een geobjectiveerde landelijk geldende systematiek van indicatiestelling.
-
•Een onafhankelijke landelijke commissie gaat toezicht uitoefenen op de wijze van indicatiestelling door de commissies voor de indicatiestelling en adviseert de minister over bijstelling van de indicatiecriteria.
-
•Naast een leerlinggebonden financiering zal worden voorzien in een taak- en functiegebonden financiering van (scholen binnen) een REC bijvoorbeeld ten behoeve van crisisopvang en observatieplaatsen.
-
•REC’s wordt de mogelijkheid geboden om de regionale spreiding van het onderwijs binnen het REC beter af te stemmen op de behoeften door de inrichting van nevenvestigingen, de vorming van scholengemeenschappen en door uitbreiding van de mogelijkheid tot verbrede toelating.
-
4.Uitwerking maatregelen eerste fase LGF
4.1. Keuzevrijheid ouders
Centraal uitgangspunt onder het nieuwe stelsel is de keuzevrijheid van ouders tussen regulier en speciaal onderwijs. Dit wetsvoorstel regelt dat ouders van geïndiceerde leerlingen kunnen kiezen tussen het regulier onderwijs en gespecialiseerd onderwijs. De keuzevrijheid van de ouders is geen absolute. Er is geen sprake van wat wel is genoemd een toelatings-recht tot de reguliere school. De keuzevrijheid van ouders kan worden beperkt door de aard en zwaarte van de handicap en de feitelijke (on)mo-gelijkheden van de reguliere scholen om gehandicapte leerlingen op te nemen.
Om te voorkomen dat de toelating van gehandicapte leerlingen voor de reguliere scholen een vrijblijvende aangelegenheid zou worden, is een aantal voorzieningen getroffen. In de eerste plaats is in de Wet op het primair onderwijs al geregeld dat voor leerlingen die extra zorg behoeven, het onderwijs gericht is op individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de leerling (artikel 8, vierde lid). Doordat basisscholen kunnen beschikken over leerlinggebonden financiering worden de mogelijkheden om het onderwijs af te stemmen op de behoeften van de leerling versterkt.
In de tweede plaats zal de basisschool in het schoolplan het onderwijskundig beleid moeten formuleren. Daarbij dienen tevens betrokken te worden de voorzieningen die worden getroffen voor leerlingen op die school die geïndiceerd zijn voor een leerlinggebonden budget. Ook in de schoolgids dient de basisschool aan te geven op welke wijze de zorg voor deze leerlingen wordt vormgegeven. De bepalingen inzake schoolplan en schoolgids worden in deze zin door onderhavig wetsvoorstel aangevuld. Daarmee is de basisschool gehouden in positieve zin een beleid te formuleren gericht op toelating van leerlingen met een handicap tot de school. In de derde plaats regelt onderhavig wetsvoorstel dat het REC tot taak heeft de ouders, indien zij zulks wensen, te ondersteunen bij het zoeken van een reguliere school. Deze ondersteuning maakt deel uit van de ambulante begeleiding die vanuit het REC wordt verleend aan de ouders en aan de reguliere school. Daarmee worden ouders op professionele wijze ondersteund in hun gesprek met de basisschool. Deze voorzieningen tezamen voorkomen dat de toelating een vrijblijvende aangelegenheid wordt. Uiteindelijk zal voor elke leerling afzonderlijk moeten worden vastgesteld of het onderwijs zo ingericht kan worden dat het aansluit op de behoefte van de leerling. Al met al is langs deze lijnen een kader ontwikkeld waarbinnen een zorgvuldige besluitvorming mogelijk wordt gemaakt. Het voorliggende wetsvoorstel geeft aan dit kader de wettelijke basis.
4.2. Leerlinggebonden budget basisonderwijs
Het leerlinggebonden budget dat een reguliere school voor basisonderwijs ontvangt voor een geïndiceerde leerling, bestaat uit formatierekeneenheden en een bedrag in geld. De omvang wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald. Het bedrag in geld is voor de materiële instandhouding. De formatierekeneenheden worden toegekend met gebruikmaking van de budgetten die thans beschikbaar zijn voor het aanvullend formatiebeleid en de ambulante begeleiding. De reguliere school voor basisonderwijs is in de eerste fase LGF verplicht een bij alge- mene maatregel van bestuur te bepalen deel van het leerlinggebonden budget te besteden bij het REC waar onderwijs wordt gegeven van de soort waarvoor de leerling toelaatbaar is verklaard. De omvang van het deel dat herbesteed moet worden, kan voor de schoolsoorten verschillend worden vastgesteld. De wet biedt de mogelijkheid om de verplichte besteding te verminderen dan wel te laten vervallen, zodat reguliere scholen voor basisonderwijs en ouders van gehandicapte leerlingen op die scholen meer vrijheid krijgen in de besteding van het leerlinggebonden budget. De speciale scholen binnen het REC worden door deze aanpak geprikkeld om meer vraaggericht te opereren en hun onderwijsaanbod goed af te stemmen op de behoeften van ouders en reguliere scholen. Om een vloeiende overgang naar die situatie te realiseren is ervoor gekozen om aanvankelijk een verplichte herbesteding te regelen. De speciale scholen en de REC’s hebben daarmee een garantie dat het huidige inkomstenniveau bij de aanvang van LGF zoveel mogelijk blijft gehandhaafd. Zij kunnen deze situatie benutten om de transitie te maken naar effectieve vraaggerichte en responsieve ambulante begeleiding.
4.3. Leerlinggebonden budget voortgezet onderwijs
Voor het voortgezet onderwijs wordt naar analogie van het primair onderwijs leerlinggebonden financiering ingevoerd. Daartoe wordt de Wet op het voortgezet onderwijs gewijzigd. Bij de uitwerking zal rekening gehouden worden met de verschillen tussen voortgezet en primair onderwijs zoals het feit dat basisonderwijs is bedoeld voor alle leerlingen en het voortgezet onderwijs is verdeeld in schoolsoorten. Integratie van gehandicapte leerlingen binnen de schoolsoorten is alleen mogelijk voor zover deze leerlingen voldoen aan de wettelijke toelatingsvoorwaarden, waaronder de geschiktheid voor het volgen van het onderwijs aan de school waarvoor toelating wordt gevraagd.
Daarnaast is er binnen het voortgezet onderwijs een zorgstructuur bestaande uit leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs. Deze structuur is nog in ontwikkeling. Streven is te komen tot een gemengd model voor de bekostiging van de zorg, enerzijds bestaande uit een regionaal zorgbudget en anderzijds uit bekostiging op basis van de individuele beschikkingen gebaseerd op landelijke criteria. De uitwerking van de leerlinggebonden financiering dient nauw aan te sluiten op deze zorgstructuur, met name waar het betreft de criteriastelling.
Voorts dient rekening te worden gehouden met het gegeven dat er op dit moment beperkte middelen zijn voor aanvullende formatie voor scholen voor voortgezet onderwijs die een gehandicapte leerling opvangen. In de Rijksbegroting 2001 is een budget gereserveerd van f 5 mln. om de invoering van leerlinggebonden financiering in het voortgezet onderwijs te versterken. De concrete inzet van deze middelen zal dit najaar uitgewerkt worden, mede in afstemming met de ontwikkeling van de zorgstructuur in het VMBO.
Op dit moment wordt op basis van de WVO een aantal scholen voor voortgezet onderwijs bekostigd, die zich specifiek richten op de opvang van gehandicapte leerlingen. Met deze scholen worden onder meer afspraken gemaakt over de wijze waarop zij in de toekomst een plaats zullen krijgen binnen het kader van de Wet op de expertisecentra.
In het voortgezet (speciaal) onderwijs bestaat al langer een tussenvorm tussen plaatsing in een reguliere school voor voortgezet onderwijs en plaatsing op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Bij symbiose wordt een leerling ingeschreven op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, maar wordt een deel van het onderwijspro- gramma uitgevoerd in de reguliere school voor voortgezet onderwijs. Vooral vso-lom en vso-mlk-scholen hebben eerder van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Deze wettelijke mogelijkheid tot symbiose zal onder de gewijzigde Wet op de expertisecentra behouden blijven, omdat symbiose ook voor gehandicapte leerlingen in de voorgezet onderwijsleeftijd een geschikte vorm kan zijn het onderwijs in te richten.
Op dit moment is, met uitzondering van de onderwijssoorten van cluster 4 (onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan bedoeld in cluster 3, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten, zie hiervoor paragraaf 5), de instroom in het vso voor het overgrote deel afkomstig uit het speciaal onderwijs. De handicaps en stoornissen en daaraan gerelateerde onderwijsbeperkingen openbaren zich meestal reeds op jonge leeftijd. Indicatiestelling zal dan ook al plaatsvinden. Binnen cluster 4 is er sprake van een omvangrijke nieuwe instroom vanuit het reguliere voortgezet onderwijs naar het voortgezet speciaal onderwijs. De gedragsproblematiek waar het in dit cluster om gaat, manifesteert zich vaak pas in de leeftijdsfase van het voortgezet onderwijs. Indicatiestelling dient zorgvuldig te geschieden, onder andere op basis van een door de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs te leveren onderwijskundig rapport ten behoeve van de indicatiestelling. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent dit rapport.
4.4. Ondersteuning basisonderwijs en voortgezet onderwijs
De WEC-school van de soort waarvoor een leerling toelaatbaar is verklaard, krijgt als wettelijke taak het ondersteunen van een school voor basisonderwijs of school voor voortgezet onderwijs, waarbij die leerling met een leerlinggebonden budget is ingeschreven. De reguliere school verzoekt voor het verplicht te besteden deel van het leerlinggebonden budget om ondersteuning/begeleiding aan het REC in wiens gebied de school staat. Het REC draagt er zorg voor dat ondersteuning/begeleiding wordt gegeven, die aansluit op de wensen van de school mede in denominatief opzicht. Het REC coördineert welke van de bij het REC aangesloten scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs de ondersteuning/ begeleiding zal verzorgen. De desbetreffende school ontvangt het verplicht te besteden deel van het leerlinggebonden budget. Binnen een REC kan de uitvoering van de ondersteuning/begeleiding ook centraal georganiseerd worden. In dat geval voert een ambulante begeleidingsdienst van het REC de ondersteuning uit. Personeel dat nu vanuit de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs de ambulante begeleiding uitvoert, kan daarbij dan worden ingezet.
4.5. Relatie LGF- WSNS
Doel van de leerlinggebonden financiering is om voor gehandicapte leerlingen integratie in de gewone school voor basisonderwijs, zoveel mogelijk in de eigen woon- en leefomgeving, te realiseren. Voor leerlingen waarvoor dat niet kan of niet gewenst wordt is er de mogelijkheid tot plaatsing in het – in de toekomst beter gespreide – speciaal onderwijs. Binnen de samenwerkingsverbanden Weer Samen Naar School zijn er ook nog de speciale scholen voor basisonderwijs. Het onderwijs in deze scholen is gericht op opvang van door de permanente commissie leerlingenzorg geïndiceerde leerlingen die extra zorg behoeven, zonder dat zij aan de criteria voor leerlinggebonden financiering voldoen. Dit neemt niet weg dat er situaties kunnen zijn waarin plaatsing van een voor leerlinggebonden financiering geïndiceerde leerling op een speciale school voor basisonderwijs gewenst kan zijn. Daarom regelt onderhavig wetsvoorstel dat plaatsing van een dergelijke leerling eveneens mogelijk is in een speciale school voor basisonderwijs. Voorwaarde is evenals voor «gewone» leerlingen dat de permanente commissie leerlingenzorg (PCL) deze plaatsing noodzakelijk acht. De omvang van de leerlinggebonden financiering wordt bij plaatsing in de speciale basisschool afgestemd op de zorgmiddelen die met de plaatsing gemoeid zijn. Het leerlinggebonden budget bij plaatsing in de speciale basisschool wordt vastgesteld op het verschil tussen het leerlinggebonden budget binnen de basisschool en de zorgmiddelen in de speciale basisschool. Het bij het REC te besteden deel van het leerlinggebonden budget wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald.
4.6. Kerndoelen (v)so
Het onderwijs aan gehandicapte leerlingen dient doelbewuster en planmatiger ingericht te worden. Daarom is er in onderhavig wetsvoorstel voor gekozen ook voor het (voortgezet) speciaal onderwijs kerndoelen in te voeren, die waar mogelijk aansluiten op de kerndoelen in het reguliere onderwijs, en waar dat nodig is met het oog op de mogelijkheden en beperkingen van de leerlingen, apart worden vastgesteld. Zo zijn er voor het onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen aparte kerndoelen in ontwikkeling. Ook voor de andere onderwijssoorten zullen zo nodig eigen kerndoelen opgesteld worden.
4.7. Handelingsplan
Ouders en reguliere school maken afspraken over de wijze waarop het onderwijs dat de leerling zal krijgen, wordt vormgegeven. Deze afspraken worden vastgelegd in een handelingsplan dat de instemming behoeft van de ouders. Deze instemming kan tot uitdrukking gebracht worden door de ondertekening van het handelingsplan door de ouders. Als de kerndoelen niet haalbaar zijn, worden vervangende doelen in het handelingsplan aangegeven. Een ambulant begeleider (van het REC waar de leerling toelaatbaar voor is verklaard) geeft ondersteuning bij het opstellen van het handelingsplan waarin tevens wordt aangegeven hoe de inzet van de ambulante begeleiding er verder uit zal zien. De begeleidingsafspraken tussen reguliere school en REC worden eveneens vastgelegd in het handelingsplan. Hiermee wordt gewaarborgd dat een aantal noodzakelijke onderwijskundige randvoorwaarden in overleg met de ouders wordt uitgewerkt. Daardoor kan ook vanaf het begin duidelijkheid worden gecreëerd over de mogelijkheden en grenzen van de school en het perspectief van de leerling en kunnen verwachtingspatronen van ouders en school op elkaar worden afgestemd. De verplichting tot het opstellen van een handelingsplan geldt eveneens voor leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs.
4.8. Leerrecht
Als gevolg van de nieuwe systematiek voor de toelaatbaarheidsbepaling krijgt het recht op onderwijs voor kinderen met een handicap een betere fundering. Op dit moment volgen veel leerlingen met verstandelijke of meervoudige handicaps geen onderwijs. Voor ouders is er vaak sprake van een ondoorzichtige situatie ten aanzien van de mogelijkheden van hun kind om onderwijs te volgen. Leerplichtambtenaren en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs voeren hun eigen beleid wat betreft de vrijstelling van leerplicht en de toelating tot het (voortgezet) speciaal onderwijs. Binnen de indicatiecriteria zal een objectivering van het recht op onderwijs gerealiseerd worden. Ouders kunnen via de indicatiestelling laten vaststellen of hun kind in aanmerking komt voor onderwijs. Het onderhavige wetsvoorstel regelt dat positief geïndiceerde kinderen door de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs van de soort waarvoor het kind toelaatbaar is verklaard, niet geweigerd kunnen worden vanwege de aard van hun handicap. Deze scholen behoren immers over de specifieke expertise en voorzieningen te beschikken om juist deze leerlingen op te vangen. Indien ouders menen dat het volgen van onderwijs voor hun gehandicapte kind geen wenselijke optie is, blijft de bevoegdheid bestaan voor de leerplichtambtenaar om ontheffing te geven van de leerplicht.
-
5.Clusters en onderwijssoorten
Dit wetsvoorstel regelt de totstandkoming van een landelijk dekkend netwerk van regionale expertisecentra waarin alle bestaande scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs zijn opgenomen. Hiertoe worden de huidige onderwijssoorten in de WEC verdeeld in 4 clusters te weten: cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen en meervoudig gehandicapte kinderen met een dergelijke handicap cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps cluster 3: onderwijs aan langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen, zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.
De clustering van de huidige schoolsoorten biedt betere waarborgen voor behoud van expertise en vergroot de doelmatigheid en bereikbaarheid van het speciaal onderwijs. Bovendien sluit de clustering aan bij de ontwikkelingen die zich in het scholenveld voordoen.
5.1. Cluster1(visueel gehandicapten)
In de eerste fase LGF wordt voor cluster 1 (de instellingen voor visueel gehandicapten) op hoofdlijnen geen wijziging aangebracht in de bestaande wettelijke systematiek. De huidige regeling voor deze instellingen is in 1995 ingevoerd. Daarbij zijn de toen bestaande scholen voor blinde en slechtziende kinderen en scholen (en afdelingen) voor meervoudig (visueel en verstandelijk) gehandicapte kinderen gefuseerd tot instellingen voor visueel gehandicapten. In dit cluster is van oudsher al sprake van een grote mate van integratie in het reguliere onderwijs. Globaal is er sprake van tevredenheid bij zowel de instellingen zelf als ook bij de ouders. De positie van de instellingen voor visueel gehandicapten zal in het kader van de tweede fase LGF opnieuw worden bezien. Op enkele onderdelen zullen nu al wel afspraken gemaakt worden met de instellingen zodat de instellingen in hun ontwikkeling voldoende aansluiting houden bij de andere clusters. Dit betreft de systematiek van indicatiestelling, invoering van kerndoelen e.d.
5.2. Meervoudig gehandicapten
Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke onderwijssoorten in combinatie als meervoudig gehandicapt (MG) gedefinieerd worden. Vertrekpunt daarbij zijn de huidige MG-beschikkingen. Vertrekpunt onder de eerste fase LGF is dat de combinaties met zmlk/mlk de centrale categorie vormen voor MG. De bestaande afdelingen en scholen met deze combinaties blijven gehandhaafd. Voor deze combinaties worden eenduidige criteria vastgesteld. Leerlingen die aldus geïndiceerd worden, kunnen of opgevangen worden binnen de desbetreffende MG-school/afdeling of binnen een school van een enkelvoudige onderwijssoort, die voorkomt in de desbetreffende combinaties. De onderwijssoort LOM komt niet voor in de WEC-kaders en vervalt dan ook binnen de MG-combinaties. Voor cluster 4 worden geen MG-combinaties vastgesteld omdat hier een clusterindicatie geldt. Ook voor de epilepsie-scholen zal het MG-karakter komen te vervallen, hiervoor in de plaats zal de epilepsieschool worden aangemerkt als een school voor langdurig zieke kinderen en wat betreft de landelijke taken op het terrein van epilepsie wordt een voorziening getroffen in het kader van de aparte taken/functie-bekostiging. In het kader van het overleg over het taken- en functieonderzoek zal worden nagegaan of en in hoeverre ook voor de andere scholen/afdelingen met een specifieke MG-combinatie een voorziening in het kader van de aparte taken/functiebekostiging dient te worden getroffen. Het gaat dan om zeer specifieke taken die niet landelijk zijn gespreid waardoor een verdeling over alle REC’s zou leiden tot versnippering en verlies van expertise.
Gedurende de eerste fase LGF zal de mogelijkheid worden verkend om tot een fijnmaziger systematiek van indicatiestelling te komen, waarbij de hoogte van het leerlinggebonden budget afhankelijk is van de ernst van de handicap en de daarmee gepaard gaande onderwijsbeperking. In dit verband wordt ook wel gesproken over staffeling van het leerling-gebonden budget en over functionele indicatiestelling. De operationalisering van deze systematiek vergt nog veel onderzoek en ontwikkeling. Het streven is om, wanneer deze systematiek haalbaar blijkt, haar in te voeren in de tweede fase LGF. Binnen deze fijnmazige systematiek is er geen noodzaak nog aparte categorieën meervoudig gehandicapten vast te stellen.
5.3. Regionale expertisecentra
Onderhavig wetsvoorstel regelt de vormgeving van regionale expertisecentra. Het wetsvoorstel bevat bepalingen over de samenstelling, taken en functies van het REC. Alle scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs maken deel uit van een REC. Een school kan slechts aan één REC deelnemen. Een REC omvat scholen van alle onderwijssoorten uit het desbetreffende cluster. De Minister kan goedkeuren dat in een REC niet alle onderwijssoorten van het cluster zijn vertegenwoordigd in verband met het ontbreken van scholen van die soorten in de regio. Bij de invulling van deze mogelijkheid zal aangesloten worden bij de uitzonderingen zoals die in het proces van experimentele REC-vorming tot nu toe zijn gehanteerd. Hierbij wordt rekening gehouden met het verschil in spreiding tussen speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs.
De regio waarin een REC werkzaam is, wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. De regio wordt bepaald op basis van de gemeentegrenzen. Alle scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs van de onderwijssoorten die tot het cluster behoren waartoe het REC in een regio behoort, nemen deel aan dat REC. Deze scholen kunnen niet uitgesloten worden van deelneming. Het REC wordt bestuurd door een rechtspersoon.
Het REC heeft in elk geval tot taak: de instandhouding van een commissie voor indicatiestelling, de coördinatie van de inzet van ambulante begeleiding ten behoeve van scholen voor regulier onderwijs en de begeleiding van ouders – indien de ouders dat wensen – bij het zoeken naar een school. De scholen in het REC kunnen gezamenlijk het REC met andere taken belasten. Het spreekt vanzelf dat scholen binnen een REC afspraken maken over de taakverdeling met betrekking tot crisisopvang.
Het bestuur van het REC ontvangt van het Rijk een rechtstreekse bekostiging voor het functioneren van de commissie voor de indicatiestelling. De omvang van de bekostiging wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Grondslag voor de bekostiging is het aantal geïndiceerde leerlingen; in verband met de werkzaamheden die verbonden zijn aan de afwijzing van leerlingen wordt een opslagpercentage gehanteerd. Gedurende de eerste fase zal geëvalueerd worden in hoeverre de hoogte van het opslagpercentage recht doet aan de omvang van de werkzaamheden in verband met afgewezen leerlingen. Het REC wordt tevens bekostigd voor de bestuurlijke en coördinerende taken. De bekostigingsgrondslag voor deze taken is onder meer het aantal leerlingen. Voor zover de scholen het REC belasten met andere taken dragen zij zelf zorg voor de financiering van het REC voor die taken. Wettelijk zal de mogelijkheid geboden worden om formatierekeneenheden over te dragen van scholen naar het REC en andersom. De inspectie houdt ook toezicht op de REC’s en de taakuitvoering van de REC’s.
Het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt gegeven in de scholen die behoren tot het REC. Het huidige scholenbestand blijft in de eerste fase LGF gehandhaafd. De bevriezing van de planprocedure blijft in stand. Wel wordt de mogelijkheid geboden om de regionale spreiding van het onderwijs binnen het REC beter af te stemmen op de behoeften door de inrichting van nevenvestigingen, de vorming van scholengemeenschappen en de uitbreiding van de mogelijkheid tot verbrede toelating.
5.4. Nevenvestigingen
Binnen de regio van het REC kan onderwijs gegeven worden in nevenvestigingen. Het bestuur van het REC stelt een plan op voor de instandhouding van nevenvestigingen rekening houdend met een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen. Het onderwijs in een nevenvestiging wordt verzorgd vanuit één van de scholen die deel uitmaken van het REC. Het plan behoeft de instemming van alle schoolbesturen die deelnemen in het REC en van de besturen van alle aangrenzende REC’s binnen hetzelfde cluster. Voor elke afzonderlijke nevenvestiging behoeft het plan de goedkeuring van de gemeente waarin de desbetreffende nevenvestiging gevestigd wordt. Het plan dient vervolgens ter goedkeuring aan de Minister te worden gezonden. De Minister brengt de nevenvestiging voor bekostiging in aanmerking na goedkeuring van het plan.
De formatieve en materiële bekostiging voor een nevenvestiging wordt toegekend aan de school die het onderwijs in de nevenvestiging verzorgt. Wat betreft de huisvesting van een nevenvestiging wordt in het gemeentefonds een aanpassing geregeld, waardoor de gemeente waarin de nevenvestiging is gelegen een vergoeding uit het gemeentefonds ontvangt, in plaats van de gemeente waarin de school gevestigd is. De bekostiging van de nevenvestiging vindt plaats binnen de bestaande budgettaire kaders, zowel wat betreft personele en materiële bekostiging als wat betreft de huisvestingsbekostiging. Wat betreft de personele en materiële bekostiging betekent dit dat de bekostiging van een school met een nevenvestiging in totaliteit even groot is als de bekostiging van dezelfde school zonder deze nevenvestiging, maar met evenveel leerlingen. De inrichting van een nevenvestiging leidt dus niet tot een andere personele en materiële bekostiging. Wat betreft de huisvesting worden de leerlingen in de nevenvestiging meegeteld voor de vergoeding uit het Gemeentefonds bij de gemeente van de nevenvestiging en niet meer meegeteld bij de vaststelling van de vergoeding voor de gemeente met de hoofdvestiging.
5.5. Verbrede toelating
De huidige Wet op de expertisecentra kent de mogelijkheid tot verbrede toelating alleen voor het voortgezet speciaal onderwijs. Onderhavig wetsvoorstel maakt ook verbrede toelating mogelijk in het speciaal onderwijs. De verbrede toelating blijft echter beperkt tot de onderwijssoorten die deel uitmaken van het desbetreffende REC. De mogelijkheid van verbrede toelating van leerlingen met een indicatie voor een bepaalde onderwijssoort tot een school van een andere onderwijssoort binnen hetzelfde REC behoeft de goedkeuring van de minister. Voorwaarde is dat de toepassing van deze mogelijkheid blijkens het REC-plan leidt tot een evenwichtig en kwalitatief verantwoord onderwijsaanbod binnen het REC. Voorts is van belang dat het onderwijsaanbod in de aangrenzende REC’s niet nadelig wordt beïnvloed. Bij de ministeriële goedkeuring wordt een regeling getroffen inzake de bekostiging, indien de bekostiging voor de verbreed toe te laten leerlingen afwijkt van de bekostiging die voor de school geldt. Deze mogelijkheid tot verbrede toelating is feitelijk alleen aan de orde in cluster 2 en 3. Voor cluster 4 geldt immers dat leerlingen een cluster-indicatie krijgen waarmee zij geplaatst kunnen worden in alle scholen (ongeacht de onderwijssoort) van een REC van cluster 4.
5.6. Scholengemeenschappen
Het wetsvoorstel biedt scholen van uiteenlopende onderwijssoorten binnen een REC de mogelijkheid te fuseren tot een scholengemeenschap. In het scholenveld blijkt er behoefte te bestaan aan een dergelijke mogelijkheid waardoor problemen kunnen worden opgelost indien sprake is van sterk teruglopende leerlingaantallen binnen een school. De scholengemeenschap geldt als een op zichzelf staande school. De berekening van de formatieomvang (en de vergoeding voor de materiële instandhouding en de huisvesting) van de scholengemeenschap geschiedt op dezelfde wijze als het geval zou zijn wanneer de fuserende scholen zelfstandig zouden zijn. De planprocedure is hierbij niet aan de orde.
5.7. Omzetting commissie van onderzoek naar commissie voor de begeleiding
Met uitzondering van de commissie van onderzoek van instellingen, wordt de huidige schoolgebonden commissie van onderzoek omgezet in een schoolgebonden commissie voor de begeleiding en is verantwoordelijk voor: het doen van een voorstel voor het opstellen van een handelingsplan voor leerlingen op de betreffende school voor (voortgezet)speciaal onderwijs, het evalueren van de uitvoering van het handelingsplan en het adviseren over terugplaatsing. De wettelijke mogelijkheid om een gezamenlijke commissie in te stellen blijft gehandhaafd, voor zover het betreft de scholen binnen één REC.
5.8. Commissies voor de indicatiestelling
Binnen elk REC is er één commissie voor de indicatiestelling die tot taak heeft te beslissen of door de ouders aangemelde kinderen, woonachtig in de REC-regio, voldoen aan de landelijke indicatiecriteria en derhalve toelaatbaar zijn tot het (V)SO, alsmede de leerlinggebonden financiering. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven over de samenstelling van de commissie voor de indicatiestelling. Daarbij wordt rekening gehouden met de specifieke deskundigheid die binnen een cluster is vereist, gelet op de aard van de handicap en (onderwijs-) beperkingen, en de onafhankelijkheid van de leden van de commissie voor de indicatiestelling.
De indicatiecriteria (die verschillend kunnen zijn voor leerlingen in de leeftijd van het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs) bieden ruimte tot afwijking voor de commissie voor de indicatiestelling. Indien de commissie voor de indicatiestelling vaststelt dat een leerling niet aan de indicatiecriteria voldoet, maar dat de problematiek van de leerling naar haar ernst vergelijkbaar is met die van leerlingen die wel aan de criteria voldoen, kan de commissie voor de indicatiestelling beslissen tot toelaatbaarheid. De commissie voor de indicatiestelling dient de beslissing te motiveren ten behoeve van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven over de protocollering van de besluitvorming door de commissie voor de indicatiestelling. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke gegevens bij de aanmelding van een leerling voor een indicatiebeslissing moeten worden overlegd. Scholen voor basisonderwijs en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs zijn gehouden een onderwijskundig rapport te leveren ten behoeve van de indicatiestelling. Aan de inhoud van het rapport kunnen eisen worden gesteld.
Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke onderzoeksgegevens ten behoeve van de aanmelding moeten worden aangeleverd. Hierbij wordt uitgegaan van de indicatiecriteria. Voor een deel zullen de onderzoeksgegevens beschikbaar komen (via de ouders) uit de zorg en de justitiële sector. Voor een deel zullen onderzoeken binnen de onderwijssector moeten plaatsvinden, zo nodig binnen REC’s. Waar onderzoeken dienen plaats te vinden binnen de REC’s zal daarvoor in de bekostiging van de REC’s voorzien worden, uitgaande van de middelen die reeds voor onderzoek in de huidige commissie van onderzoek zijn geïnvesteerd en de nieuw beschikbare middelen voor de uitvoering van de taken van de REC’s. REC’s kunnen de organisatie van de onderzoeksactiviteiten zelf inrichten, al dan niet gekoppeld aan de commissie voor de indicatiestelling.
Ouders zijn verantwoordelijk voor de aanmelding. Aan ouders zal goede voorlichting en begeleiding worden gegeven over de wijze waarop de voor de aanmelding noodzakelijke gegevens kunnen worden verkregen.
De commissie voor de indicatiestelling dient ten behoeve van de evaluatie van de indicatiecriteria door de landelijke commissie toezicht indicatiestelling (zie ook paragraaf 5.10) een afschrift van haar beslissing en het ingevulde protocol te sturen naar de landelijke commissie toezicht indicatiestelling en is verplicht om in voorkomende gevallen aanwijzingen van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling over de toepassing van de criteria op te volgen.
Indien op basis van de vereiste gegevens door de commissie voor de indicatiestelling niet kan worden vastgesteld of de leerling aan de criteria voldoet, kan de commissie voor de indicatiestelling vragen om aanvullende gegevens (gerelateerd aan de criteria). In het uiterste geval kan de commissie voor de indicatiestelling adviseren tot een observatieplaatsing binnen een van de scholen van het REC. De commissie voor de indicatiestelling geeft daarbij aan welke aanvullende gegevens in het kader van de observatie beschikbaar dienen te komen. De plaatsingstermijn is korter dan een schooljaar. De (V)SO-school rapporteert voor de afloop van de plaatsingstermijn aan de commissie voor de indicatiestelling over de gevraagde gegevens.
De commissie voor de indicatiestelling waarborgt dat aan de vereisten inzake de privacybescherming wordt voldaan en neemt bij zijn besluitvorming de termijnen in acht die gelden op basis van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing van de commissie voor de indicatiestelling inzake toelaatbaarheid wordt aangemerkt als een beslissing van een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dat wil zeggen dat de Awb-regels gelden ten aanzien van voorbereiding, beslissingstermijnen, motivering en mogelijkheid van bezwaar en beroep. Indien ouders het niet eens zijn met de beslissing van de commissie voor de indicatiestelling kunnen zij hiertegen bezwaar aantekenen. De gezamenlijke REC’s richten daartoe per cluster een adviescommissie in.
5.9. Landelijke indicatiecriteria
Bij algemene maatregel van bestuur worden indicatiecriteria vastgesteld waaraan kinderen moeten voldoen om als leerling ingeschreven te kunnen worden op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs of om als leerling in een school voor basisonderwijs of school voor voortgezet onderwijs in aanmerking te komen voor leerlinggebonden financiering. De indicatiecriteria worden per onderwijssoort beschreven, met uitzondering van cluster 4, waar de criteria voor de samenstellende onderwijssoorten (onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan bedoeld in cluster 3, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten) gelijk zijn. In de criteria wordt ruimte geboden tot afwijking bij de indicatiestelling. De binnen de REC’s genomen indicatiebeslissingen worden geëvalueerd door de landelijke commissie toezicht indicatiestelling. Deze commissie adviseert ondergetekende over bijstelling van de criteria. De bijstelling dient ertoe om de criteria verder te objectiveren, te preciseren en de toepassingsmogelijkheden te verbeteren. Bijstellingen worden verwerkt in de algemene maatregel van bestuur inzake de criteria.
5.10. Landelijke commissie toezicht indicatiestelling
Dit wetsvoorstel regelt een landelijke commissie toezicht indicatiestelling. Het wetsvoorstel bevat bepalingen over de samenstelling, taken en positionering van deze commissie. Er is voor gekozen om de commissie een zelfstandig bestuursorgaan te laten zijn, omdat er behoefte is aan onafhankelijke oordeelsvorming op grond van specifieke deskundigheid over het al dan niet noodzakelijk zijn van het aanpassen van de indicatiecriteria. Een ministeriële commissie roept in het onderwijsveld twijfels op over de onafhankelijkheid. Voorkomen moet worden dat kan worden gesteld dat een ministeriële commissie er door de minister toe zou kunnen worden bewogen om vanwege financiële argumenten de indicatiecriteria aan te scherpen. De landelijke commissie toezicht indicatiestelling evalueert zoals hiervoor aangegeven de beslissingen en de rapportages van de commissies voor de indicatiestelling. Op basis hiervan adviseert de landelijke commissie toezicht indicatiestelling ondergetekende over het functioneren van de landelijke indicatiecriteria en eventuele bijstelling daarvan. Dat geldt ook voor de protocollering. De landelijke commissie toezicht indicatiestelling is tevens bevoegd om aanwijzingen te geven inzake de juiste toepassing van de criteria indien zij constateert dat een commissie voor de indicatiestelling de criteria niet juist toepast. Indien de landelijke commissie toezicht indicatiestelling waarneemt dat een commissie voor de indicatiestelling de criteria niet juist toepast, ook niet nadat een aanwijzing is gegeven, kan de landelijke commissie toezicht indicatiestelling ondergetekende adviseren om de commissie voor de indicatiestelling de bevoegdheid te ontnemen om indicaties te stellen. Indien dit advies wordt opgevolgd, wordt een ministeriële commissie voor de indicatiestelling ingesteld die de indicatiebeslissingen voor het desbetreffende REC neemt.
De bekostiging van het REC voor de instandhouding van de commissie voor de indicatiestelling wordt naar beneden bijgesteld, indien de indicatiebevoegdheid wordt ontnomen. Het wetsvoorstel schept tevens de mogelijkheid om de indicatiebevoegdheid aan de commissie voor de indicatiestelling van het REC terug te geven indien naar het oordeel van de minister redelijkerwijs verwacht mag worden dat de indicatiestelling weer naar behoren zal verlopen.
De scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs die deel uitmaken van een REC zorgen ervoor dat de landelijke commissie toezicht indicatiestelling eveneens een rapportage ontvangt over elke leerling die bij hen onderwijs volgt op basis van apart gefinancierde onderwijsplaatsen, dan wel ambulant wordt begeleid op basis van apart gefinancierde begeleidingsplaatsen. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven over de inhoud van de rapportage.
5.11. Herindicatie
Geïndiceerde leerlingen worden periodiek geherindiceerd. De termijnen voor herindicatie worden bij algemene maatregel van bestuur bepaald. Deze termijn kan verschillen voor de onderwijssoorten. Leerlingen die op het moment van invoering van de nieuwe regeling staan ingeschreven bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs worden ook geïndiceerd binnen de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde termijn, te rekenen vanaf het moment van invoering van de regelgeving eerste fase LGF.
-
6.Bekostiging leerlingen (V)SO
Een leerling die door de commissie voor de indicatiestelling toelaatbaar is verklaard tot een onderwijssoort van het (V)SO, kan in elk geval worden toegelaten tot een (V)SO-school van de desbetreffende onderwijssoort. De plaatsing is niet beperkt tot de (V)SO-scholen van het REC waarbinnen de commissie voor de indicatiestelling functioneert.
De huidige wettelijke beperking (tot maximaal 3 maanden) van de mogelijkheid dat een leerling die staat ingeschreven in een school voor speciaal onderwijs gedurende een deel van de week onderwijs ontvangt op een school voor basisonderwijs (zgn. gastleerlingschap), komt te vervallen.
De huidige artikelen inzake de bekostiging van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs blijven zoveel mogelijk van kracht. Toegelaten leerlingen worden op de teldatum 1 oktober dan wel 16 januari geteld met het oog op de bekostiging in het daarop volgende schooljaar (t-1). Dit geldt niet voor de observatie-, crisis- en internaatsplaatsen waarvoor de scholen/ REC’s in het kader van taken en functies per schooljaar apart bekostigd worden (zie paragraaf 7.1).
Wijzigingen in de bekostigingsregeling treden op vanwege:
-
•Aanpassing van de bekostiging voor de commissie van onderzoek, c.q. commissie voor de begeleiding: een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gedeelte van de bekostiging van de commissie van onderzoek zal benut worden ter financiering van de taken van de commissie voor de indicatiestelling.
-
•De bekostiging binnen cluster 4 zal worden geharmoniseerd als gevolg van de uniforme criteriastelling binnen cluster 4.
-
•Herziening van de MG-regeling, aanpassing van de regeling ambulante begeleiding vanwege de leerlinggebonden bekostiging en de bekostigingsafspraken in verband met verbrede toelating.
-
7.Taak- en functiegebonden bekostiging (V)SO
7.1. Inleiding
In het kader van het taken-/functieonderzoek is nagegaan welke taken en functies de huidige scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs verrichten, die beter apart gefinancierd kunnen worden, dat wil zeggen niet leerlinggebonden. Financiering van deze taken zal plaatsvinden in de vorm van formatie ten behoeve van onderwijsplaatsen en begeleidingscapaciteit, die wordt toegekend aan scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs binnen het REC. Het betreft de volgende onderwijs- en begeleidingsplaatsen:
I. onderwijsplaatsen: plaatsen voor tijdelijke opvang in verband met observatie en crisisopvang en residentiële plaatsen;
II. begeleidingsplaatsen: preventieve ambulante begeleiding en terugplaatsingsbegeleiding.
Indien het overleg over de uitkomsten van het taken- en functieonderzoek leidt tot nadere afspraken over te bekostigen taken/functies, bieden de formatiebepalingen in de WEC ruimte voor een specifieke voorziening. Uitgangspunt is dat de middelen die nu geïnvesteerd zijn in het (voortgezet)speciaal onderwijs behouden blijven. Naar verwachting zijn de LGF-indicatiecriteria strikter dan de toelatingscriteria die de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs nu in de regel hanteren. De middelen die vrijvallen doordat minder leerlingen geïndiceerd worden, kunnen mede worden ingezet ten behoeve van de financiering van taken en functies.
7.2. Plaatsen voor tijdelijke opvang
Scholen voor (voortgezet)speciaal onderwijs laten nu leerlingen toe ter observatie. Het betreft kortdurende plaatsing (in de regel enkele maanden) die tot een toelaatbaarheidsbeslissing leidt. Deze mogelijkheid blijft gehandhaafd in de nieuwe situatie. Het aantal formatierekeneenheden ten behoeve van observatieplaatsen wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.
Vooral in cluster 4 doen zich situaties voor waarbij een leerling per ommegaande moet kunnen worden geplaatst, omdat de omstandigheden in de reguliere school of speciale basisschool onhoudbaar zijn. De crisisplaatsing is kortdurend (d.w.z. een deel van een schooljaar) in afwachting van een structurele oplossing. De bekostiging naar aantal plaatsen en omvang wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld. De systematiek kan aansluiten bij die van de observatieplaatsen, met dien verstande dat voor cluster 4 een groter aandeel in zulke plaatsen nodig is. Het aantal tijdelijke plaatsen voor observatie en crisisopvang zal per onderwijssoort worden vastgesteld in de vorm van een opslag op het aantal ingeschreven (geïndiceerde) leerlingen. De omvang van de bekostiging per plaats is gelijk aan de bekostiging die geldt voor een gewoon ingeschreven leerling. Scholen kunnen schuiven tussen observatie en crisisopvang naar gelang de behoefte. Binnen een REC maken scholen afspraken over onderlinge taakverdeling waaronder de toedeling van plaatsen, wanneer enkele scholen zich toeleggen op deze taken. Via formatieoverdracht kan dit geregeld worden.
7.3. Residentiële plaatsen
Uit het taken- en functieonderzoek blijkt dat een groot aantal scholen een vaste werkrelatie heeft met een residentiële instelling in de sfeer van de zorg, hulpverlening of justitie. De school geeft onderwijs aan (een deel van) de in de instelling geplaatste jeugdigen. Vaak zijn de plaatsingen in de residentiële setting kortdurend. Per REC wordt bij ministeriële beschikking vastgesteld om hoeveel plaatsen het gaat, gekoppeld aan welke instelling en bij welke scholen de plaatsen gesitueerd worden. De invulling van de plaatsen wordt vastgelegd tussen residentiële instellingen en de scholen van het betreffende REC. Daarbij worden ook afspraken gemaakt over de afstemming tussen zorg, behandeling en onderwijs. Die afspraken betreffen ook het aantal uren onderwijs en de wijze waarop onderwijs ingevuld wordt wanneer in de vakantieperiodes leerlingen verblijven in de residentiële instelling. De hoogte van de formatie komt overeen met die van een gewoon ingeschreven leerling voor die onderwijssoort.
7.4. Preventieve ambulante begeleiding
Op dit moment geven sommige scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs ambulante begeleiding aan leerlingen die strikt genomen niet geplaatst hoeven te worden in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Zo’n plaatsing zou wel nodig zijn als er geen begeleiding gegeven wordt. Ook in de toekomst is er behoefte aan zo’n begeleidingsmogelijkheid. Deze biedt een overgangsvoorziening tussen WSNS/VMBO en LGF. Bij algemene maatregel van bestuur wordt aan de scholen van een REC een aantal formatierekeneenheden toegekend ten behoeve van begeleidings-plaatsen, die wordt ingezet in de scholen zelf of – als de REC daarvoor kiest – bovenschools. De omvang van de formatie is gelijk aan de bekostiging van een huidige ambulant begeleide leerling. Het REC coördineert na overleg met de WSNS/ VMBO-verbanden in de regio de inzet van deze formatie.
7.5. Terugplaatsingbegeleiding
Er is nu een regeling ambulante begeleiding in geval van terugplaatsing van een leerling. Ook in de toekomst is behoefte aan terugplaatsingbegeleiding. Leerlingen die teruggeplaatst worden, voldoen soms nog aan de indicatiecriteria, waardoor ze voor leerlinggebonden financiering (inclusief ambulante begeleiding) in aanmerking komen. Vaak voldoen teruggeplaatste (uitbehandelde) leerlingen niet meer aan de criteria (m.n. cluster 4). Dan is er nog wel behoefte aan begeleiding. Analyse van de leerlingenkenmerken van de huidige ambulante begeleide kinderen moet uitwijzen hoeveel van zulke plaatsen nodig zijn. De hoogte van de formatie komt overeen met die van een gewoon ingeschreven ambulant begeleide leerling voor die onderwijssoort.
Uitwerking vindt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur plaats. Invoering van deze activiteiten vindt budgettair-neutraal plaats, omdat aangesloten wordt bij de activiteiten die nu al plaatsvinden. Het schooljaar 2000/2001 wordt benut om per REC een precieze vaststelling te krijgen van de aantallen plaatsen die voor bekostiging worden meegeteld. De inventarisatie maakt onderdeel uit van de werkzaamheden waarvoor REC-faciliteiten beschikbaar worden gesteld.
-
8.Positionering zmlk-afdelingen van mlk-scholen
In de WPO is geregeld dat de bestaande afdelingen zmlk van mlk-scholen ook na 1 augustus 1998 nog verbonden kunnen blijven aan speciale scholen voor basisonderwijs. In de Uitwerkingsnotitie WSNS werd voor de definitieve positionering van deze afdelingen verwezen naar de beleidsontwikkelingen in het kader van LGF. Onderhavig wetsvoorstel regelt dat de ZMLK-afdelingen die nu nog verbonden zijn aan speciale scholen voor basisonderwijs daarvan losgekoppeld zullen worden.
-
9.IOBK-afdelingen aan ZMOK-scholen
De IOBK-afdelingen die nu nog verbonden zijn aan ZMOK-scholen worden bij de invoering van de nieuwe wetgeving opgeheven. Doordat de toelatingsleeftijd voor de ZMOK-scholen wordt verlaagd naar 4 jaar kunnen de leerlingen in de school ingeschreven blijven. Het ZMOK kent nu geen extra bekostiging voor de jongste leerlingen. Dit in tegenstelling tot de andere twee onderwijssoorten in cluster 4, het LZ en het PI. Deze laatste twee ontvangen extra formatie voor klassenassistentie voor de leerlingen in de leeftijd tot 8 jaar. Nu het IOBK wordt geïntegreerd in het ZMOK, ligt het in de rede om ook bij het ZMOK formatie klassen-assistentie toe te kennen. Daarmee wordt tevens een bijdrage geleverd aan de harmonisatie van de bekostiging binnen cluster 4. De omvang van de formatie klassenassistentie in het ZMOK zal zo worden vastgesteld dat de omvang van de bekostiging voor de jongste leerlingen aansluit bij die van het LZ-onderwijs.
-
10.Evaluatie en de tweede fase
De regeling die met dit wetsvoorstel tot stand wordt gebracht heeft een tijdelijk karakter. Daarom wordt gesproken over een eerste fase LGF. Op enkele belangrijke onderdelen zal vanaf de invoering van onderhavig wetsvoorstel evaluatie plaatsvinden. De uitkomsten van deze evaluatie zijn bepalend voor de wijze waarop in de tweede fase LGF de wettelijke regeling herzien zal worden. De evaluatie zal in het bijzonder gericht zijn op de volgende hoofdpunten.
Allereerst wordt geëvalueerd of de doelgroep voor de leerlinggebonden financiering op een zorgvuldige wijze kan worden afgebakend met behulp van met de systematiek van de indicatiestelling. Met name zal bezien worden of de afbakening ten opzichte van de leerlingen die extra zorg behoeven binnen WSNS-verbanden, goed slaagt. Een vergelijkbare vraag geldt voor de zorgvoorziening in het VMBO. Ook de criteriastelling per cluster zal geëvalueerd worden waarbij eveneens zal worden bezien of criteriastelling uitgaande van de huidige onderwijssoorten de meest adequate is. Andere vragen die in het kader van de evaluatie zullen moeten worden beantwoord zijn of de systematiek van de indicatiestelling met commissies voor de indicatiestelling en een landelijke commissie toezicht indicatiestelling goed functioneert en of de systematiek voor ouders leidt tot transparante besluitvorming.
In de tweede plaats wordt geëvalueerd of de omvang van de leerling-gebonden financiering adequaat is met name voor de opvang van leerlingen in het reguliere onderwijs. De omvang van de financiering is in de eerste fase LGF afgeleid van de huidige bekostiging per onderwijssoort. Van begin af aan is in de discussie over leerlinggebonden financiering de vraag gesteld of een differentiatie in omvang van de budgetten binnen een onderwijssoort gewenst en mogelijk is. In dit verband wordt wel gesproken over staffeling van de leerlinggebonden financiering. Tijdens de eerste fase LGF zal worden nagegaan of een dergelijke staffeling mogelijk en wenselijk is.
In de derde plaats behoeft de inrichting van de REC’s een structurele regeling. Het voorliggende wetsvoorstel gaat uit van REC’s. In onderhavig wetsvoorstel is de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs de centrale eenheid waaromheen de wettelijke bepalingen zijn georganiseerd. De bedoeling is dat in de tweede fase LGF de REC’s de centrale eenheid van organisatie worden, in lijn met de titel van de Wet op de expertisecentra. Zoals eerder in deze toelichting al is aangegeven, is er nog discussie over de wijze waarop de positie van de scholen binnen de REC’s in de tweede fase LGF geregeld dient te worden. Daarbij dient rekening gehouden te worden met zowel onderwijskundige als denominatieve aspecten als met de wijze waarop specifieke taken en functies van de REC’s het beste inge- richt kunnen worden. Het functioneren van de REC’s zal in de eerste fase LGF geëvalueerd worden met het oog op de structurele regeling van de REC’s in de tweede fase LGF.
De uitvoering van de evaluatie zal wat betreft de indicatiestelling primair plaatsvinden door de landelijke commissie toezicht indicatiestelling. In aanvulling op deze evaluatie zal onderzoek uitgevoerd worden onder coördinatie van de stuurgroep Beleidsgericht onderzoek primair onderwijs die bij NWO is ondergebracht. Onder regie van deze stuurgroep zal een samenhangend onderzoeksprogramma opgesteld worden waarin ook de vraagstellingen inzake staffeling en de inrichting van de REC’s aan de orde zullen komen. In overleg met het georganiseerde onderwijsveld zal nagegaan worden welke vragen nog meer een plaats dienen te krijgen in het evaluatieprogramma. Bij de invulling van het evaluatieprogramma zal vanzelfsprekend rekening gehouden worden met het toezicht dat de inspectie reeds uitoefent op het onderwijs.
-
11.Financiële hoofdlijnen
Leerlinggebonden financiering heeft tot doel de ouders keuzevrijheid te geven inzake de plaatsing van hun gehandicapte kind in het reguliere dan wel in het speciale onderwijs. Leerlingen die aan de indicatiecriteria voldoen, hebben recht op leerlinggebonden financiering in een reguliere of speciale school. Er is sprake van open einde financiering wat betreft de geïndiceerde leerlingen. De criteria voor indicatiestelling zullen zodanig worden vastgesteld dat er sprake zal zijn van een beheersbare ontwikkeling in de aantallen geïndiceerde leerlingen. De omvang van de leerling-gebonden financiering per leerling wordt voor elke onderwijssoort, en voor cluster 4 als geheel, apart vastgesteld. In de brief van 31 mei 2000 aan de Tweede Kamer zijn indicatief de bedragen genoemd voor de omvang van de leerlinggebonden financiering in het basisonderwijs. Voor de meeste schoolsoorten gaat het om circa 35 formatierekeneenheden voor personeel en f 1 800,– voor materiële kosten.
Voor dove leerlingen en zmlk-leerlingen in de bovenbouw van het basisonderwijs gelden hogere aantallen formatierekeneenheden op grond van de hogere vergoedingen die nu ook al worden toegekend. Het aantal her te besteden formatierekeneenheden bij de scholen binnen een REC voor ambulante begeleiding bedraagt in de regel 17 formatierekeneenheden. Voor dove leerlingen ligt dit aantal hoger.
Deze leerlinggebonden budgetten zijn mede mogelijk gemaakt door een extra investering van f 20 mln. in het kader van de Voorjaarsnota 2000 en Rijksbegroting 2001.
De omvang van de leerlinggebonden budgetten voor het voortgezet onderwijs wordt nog uitgewerkt. Hiervoor is een extra budget gereserveerd van f 5 mln. in de onderwijsbegroting.
Scholen voor (voortgezet)speciaal onderwijs ontvangen voor geïndiceerde leerlingen een bekostiging die zoveel mogelijk aansluit op de nu geldende bekostigingsregelingen, zoals die zijn vastgelegd in het Formatiebesluit WEC en het Bekostigingsbesluit WEC.
De bekostiging van onderwijsplaatsen voor tijdelijke opvang vanwege crisissituatie of voor observatie en voor leerlingen uit residentiële instellingen, evenals de bekostiging van plaatsen voor preventieve ambulante begeleiding en terugplaatsingsbegeleiding zal vooral plaatsvinden door omzetting van leerlinggebonden bekostiging in de huidige systematiek naar plaatsgebonden bekostiging.
Het grootste deel van deze activiteiten vindt ook nu al in enige omvang plaats.
In 2001 zal een precieze inventarisatie van de omvang van deze activiteiten plaatsvinden. De uitkomsten hiervan vormen het vertrekpunt voor de vaststelling van de plaatsenbekostiging vanaf 1 augustus 2002. In dit kader zal ook de omvang van de bekostiging worden vastgesteld voor scholen met heel specifieke taken en functies, zoals de twee epilepsie-scholen.
Het voorliggende wetsvoorstel leidt tot een aantal nieuwe activiteiten waarvoor financiering nodig is. Dit betreft met name de nieuwe organisatie van de indicatiestelling en de REC-vorming. In de Rijksbegroting 2001 zijn hiervoor extra budgetten gereserveerd. Er is een budget van f 5 mln. beschikbaar om de inrichting van de landelijke commissie toezicht indicatiestelling (LCTI) en de uitvoering van de indicatiestelling op landelijk niveau mogelijk te maken.
Met de instandhouding van de REC’s en de uitvoering van de REC-taken, waaronder de indicatiestelling door de commissie voor de indicatiestelling (CvI), zijn kosten gemoeid. In de begroting is hiervoor een bedrag opgenomen van f 20 mln. De inzet van dit budget voor de afzonderlijke REC’s wordt nog uitgewerkt, en zal zijn neerslag krijgen in de algemene maatregelen van bestuur die uit het voorliggende wetsvoorstel voortvloeien.
Het geheel van structurele investeringen schept de voorwaarde voor een verantwoorde invoering van de in dit wetsvoorstel opgenomen vernieuwingen in het onderwijs aan gehandicapte leerlingen. Om de overgang naar de nieuwe situatie mogelijk te maken zijn projectmiddelen gereserveerd ten behoeve van:
-
a)de voorbereiding van de REC-vorming en de inrichting van de REC’s
-
b)de voorbereiding van de indicatiestelling (ontwikkeling criteria en protocollen, geautomatiseerde systemen e.d.)
-
c)de onderwijskundige ontwikkeling, leermiddelenontwikkeling, ontwikkeling van scholingsprogramma’s en voorlichting.
Schematisch zien de uitgaven er als volgt uit:
2001
2002
2003
2004
2005
-
1.REC-taken
-
2.LGF basisonderwijs: – materieel
– linearisering – cluster 4
-
3.LCTI
-
4.LGF voortgezet onderwijs
20
20
20
20
10 10 10 10
3666 2444 5555 5555
20
10
6 4
5 5
Totaal structureel
45
50
50
50
50
Leerlingen die met een leerlinggebonden budget gaan deelnemen aan het regulier onderwijs kunnen tevens een beroep doen op de Wet op de (re)in-tegratie arbeidsgehandicapten (REA). Dit betekent een extra beslag op het REA-fonds. Tussen de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCenW) is afgesproken dat nader zal worden onderzocht wat de financiële gevolgen zijn van de introductie van leerlinggebonden financiering. Na de uitkomst van dit onderzoek zal worden bezien welke financiële afspraken er tussen de ministeries moeten worden gemaakt. In dat kader zou tevens kunnen worden onderzocht in hoeverre deze voorzieningen deel zouden moeten kunnen uitmaken van de leerlinggebonden financiering. Voorts zal worden bezien of en hoe een herijking tussen de voorzieningen voor leerlingen respectievelijk werknemers tot stand kan worden gebracht.
B. ARTIKELSGEWIJS
Artikel I onder B (art. 2 WEC)
In artikel 2 is de clusterindeling van de verschillende onderwijssoorten opgenomen. Voor een toelichting op de clusters wordt verwezen naar paragraaf 5 van het Algemeen deel van de toelichting. Omdat het onderwijs aan langdurig zieke kinderen wordt gesplitst in onderwijs aan langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap (bijv. dialyse patiënten) en onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, is het tweede lid dienovereenkomstig aangepast. Tevens wordt in artikel 2 de basis gelegd voor de algemene maatregel van bestuur waarin wordt vastgesteld welke onderwijssoorten in combinatie als meervoudig gehandicapt worden gedefinieerd.
Artikel I onder C (art. 4 WEC)
De wijziging in artikel 4 strekt er toe te voorkomen dat in het kader van het leerlingenvervoer een gemeente een school van een van de onderwijssoorten binnen cluster 4 aanmerkt als de voor de leerling dichtstbijzijnde en toegankelijke school, terwijl de commissie voor de indicatiestelling een school van een bepaalde onderwijssoort in dat cluster heeft geadviseerd.
Artikel I onder D (art. 5 WEC)
De taken en bevoegdheden van de inspectie strekken zich ook uit over de regionale expertisecentra en het personeel daarvan. Om die reden is artikel 5 aangepast.
Artikel I onder E (art. 8a WEC)
In artikel 8a wordt expliciet geregeld dat de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs tot taak heeft een reguliere school waarop een geïndiceerde leerling is toegelaten, te ondersteunen. De aard van de ondersteuning komt overeen met die welke nu wordt geleverd door de commissie van onderzoek. Tevens is in dit artikel bepaald dat vanuit een school ambulante begeleiding wordt verzorgd. Het gaat in het derde lid onder a om de zogenoemde preventieve ambulante begeleiding, en onder b om de terugplaatsingsbegeleiding (begeleiding van leerlingen die niet langer voldoen aan de indicatiecriteria). De formatie die een school krijgt voor deze ambulante begeleiding is geregeld in artikel 117.
Artikel I onder F (art. 10 WEC)
De verbrede toelating wordt in het wetsvoorstel geregeld in artikel 76a. Om die reden is artikel 10 komen te vervallen.
Artikel I onder G, H en I (art. 13,14 en 16 WEC)
De systematiek van de regeling van de kerndoelen komt overeen met de regeling in de Wet op het primair onderwijs. Het huidige vierde en vijfde lid van artikel 14 kunnen in de kerndoelensystematiek komen te vervallen. De ministeriële afwijkingsmogelijkheid is opgenomen in artikel 16. Een afwijkingsmogelijkheid van artikel 13, zesde lid, is niet noodzakelijk, omdat de Friese taal in dit artikellid al facultatief is.
Artikel I onder J (art. 22 WEC)
In dit artikel wordt geregeld dat in de schoolgids ook informatie moet worden opgenomen over het regionaal expertisecentrum waarbij de school is aangesloten.
Artikel I onder K en L (art. 24 en 25 WEC)
Artikel 25 komt te vervallen. De in dit artikel geregelde symbiose is toegevoegd aan artikel 24. De eveneens in artikel 25 geregelde ambulante begeleiding is overgeheveld naar artikel 8a in samenhang met artikel 117. De zogenoemde «dubbeltelling» van een leerling die is ingeschreven op een van de in artikel 25, tweede lid, genoemde scholen en een school voor voortgezet onderwijs zal komen te vervallen. De hierop gebaseerde formatie voor de in het tweede lid genoemde scholen zal echter vooralsnog in de vorm van aanvullende formatie beschikbaar blijven.
Artikel I onder M (art. 26 WEC)
In het kader van het integratiebeleid wordt het niet langer wenselijk geacht dat een leerling een deel van zijn onderwijsprogramma slechts gedurende een beperkte periode zou kunnen volgen aan een reguliere school. Om die reden komt in artikel 26 de beperking tot «ten hoogste 3 maanden» te vervallen. Het voorgestelde nieuwe tweede lid biedt de mogelijkheid om voor bepaalde scholen de vakantieregeling niet van toepassing te verklaren. Deze bepaling zal de mogelijkheid bieden om voor scholen die zijn verbonden aan bepaalde residentiële instellingen waar leerlingen zijn opgenomen, in de vakantieperiode een onderwijsprogramma aan te bieden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij justitiële inrichtingen.
Artikel I onder N (art. 28b WEC)
In dit artikel wordt het REC beschreven. Voor een meer uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 5.3 van het Algemeen deel van de toelichting. De woorden «in elk geval» in het zesde lid impliceren dat het REC daarnaast andere taken kan verrichten. De bekostiging van die andere taken moet dan door het REC zelf worden geregeld, bijv. door overheveling van formatierekeneenheden door de aangesloten scholen. In elk geval houdt het REC een commissie voor de indicatiestelling in stand en coördineert de ondersteuningswerkzaamheden die zijn beschreven in artikel 8a, eerste en tweede lid. Het gaat dus uitsluitend om het coördineren van die werkzaamheden en niet noodzakelijk om de uitvoering daarvan. Het is echter denkbaar dat de scholen die zijn aangesloten bij het REC besluiten om ook de uitvoering van die ondersteunings-werkzaamheden over te dragen aan het REC. Daarnaast stelt het REC – na overleg met de WSNS/VMBO-verbanden in het gebied – vast ten behoeve van welke scholen en leerlingen de formatie voor preventieve ambulante begeleiding wordt ingezet. Verder ondersteunt het REC de ouders van een geïndiceerde leerling bij het zoeken naar een school. Het REC heeft in dat kader dus ook een coördinerende taak met betrekking tot het plaatsingsbeleid binnen de scholen die deelnemen in het desbetreffende REC. In het negende lid is bepaald dat het bevoegd gezag van een school de instandhouding van die school kan overdragen aan het REC. Als het bevoegd gezag van een school en het REC één is, geldt uiteraard niet meer de verplichting dat dat bevoegd gezag zich moet aansluiten bij een REC. Het bevoegd gezag is immers zélf tegelijkertijd REC. De verplichting om aangesloten te zijn herleeft uiteraard zodra het bevoegd gezag weer slechts bevoegd gezag van de school zou worden.
Artikel I onder N (art. 28c WEC)
In dit artikel wordt de commissie voor de indicatiestelling beschreven. Ook hiervoor wordt verwezen naar het Algemeen deel van de toelichting en wel naar paragraaf 5.8.
Een bevestigende beoordeling door de commissie voor de indicatiestelling geldt voor een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen periode. De geldigheidsduur is afhankelijk van de onderwijssoort waarvoor de leerling is geïndiceerd.
Artikel I onder N (art. 28d WEC)
In artikel 28c is voorzien in de mogelijkheid dat kan worden bepaald dat een commissie voor de indicatiestelling niet langer bevoegd is tot het geven van beoordelingen met betrekking tot de toelaatbaarheid van een leerling tot het (voortgezet) speciaal onderwijs dan wel tot het toekennen van een leerlinggebonden budget. Als zich een dergelijke situatie voordoet, wordt zorggedragen voor een ministeriële commissie die die beoordeling – op basis van dezelfde criteria – zal verrichten.
Artikel I onder N (art. 28e WEC)
In dit artikel wordt de in paragraaf 5.10 beschreven landelijke commissie toezicht indicatiestelling geregeld. De commissie ontvangt gegevens op basis waarvan leerlingen door de commissie voor de indicatiestelling toelaatbaar zijn verklaard en op basis waarvan scholen leerlingen hebben toegelaten op formatie voor kortdurende plaatsing, observatie, residentiële leerlingen en kinderen jonger dan 4 jaar (zie ook bij artikel 117). Anders gezegd: de landelijke commissie toezicht indicatiestelling krijgt inhoudelijke informatie over de reden van plaatsing van alle leerlingen op een scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Op basis van die informatie adviseert de commissie over eventuele aanpassing van de criteria. Indien de landelijke commissie toezicht indicatiestelling waarneemt dat een commissie voor de indicatiestelling de criteria niet juist toepast, ook niet nadat een aanwijzing is gegeven, kan de landelijke commissie toezicht indicatiestelling ondergetekende adviseren om de commissie voor de indicatiestelling de bevoegdheid te ontnemen om indicaties te stellen. Het geven van een aanwijzing heeft geen gevolgen voor de toelaatbaarheidsverklaring van een leerling, met andere woorden: als de landelijke commissie toezicht indicatiestelling op basis van de haar toegezonden informatie van oordeel is dat de commissie voor de indicatiestelling de criteria onjuist heeft toegepast en om die reden een aanwijzing krijgt, dan betekent dat níet dat de toelaatbaarheidsverklaring ten aanzien van leerlingen die naar het oordeel van de landelijke commissie niet toelaatbaar behoorden te worden verklaard, ongedaan wordt gemaakt.
Artikel I onder O (art. 39 WEC)
Op dit moment gelden verschillende toelatingsleeftijden voor de onderwijssoorten in het speciaal onderwijs. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de inspecteur toestaat dat een kind wordt toegelaten voordat het de toelatingsleeftijd heeft bereikt (met name in cluster 2 vanwege de gevoeligheid van zeer jeugdige kinderen voor de taalontwikkeling). Omdat de groep die het betreft redelijk stabiel is – zowel in omvang als de schoolsoort die het betreft – is gekozen voor de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur te regelen bij welke schoolsoorten en voor welke omvang formatie beschikbaar wordt gesteld voor deze categorie leerlingen. Omdat ontheffingsverzoeken voor leerlingen van ouder dan 20 jaar (derde lid) niet gelijkmatig zijn gespreid over bepaalde onderwijssoorten, is het niet mogelijk om ook voor deze categorie formatie toe te kennen aan bepaalde onderwijssoorten. Derhalve blijft de huidige ontheffingsmogelijkheid bestaan, zij het dat naast de ontheffing van de inspectie de voorwaarde geldt dat de desbetreffende leerling nog aan de indicatie-criteria moet voldoen die gelden voor de desbetreffende onderwijssoort.
Artikel I onder P (art. 40 WEC)
In dit artikel wordt de hoofdregel voor de toelating van een leerling vastgelegd: een leerling wordt niet tot de school toegelaten dan nadat een commissie voor de indicatiestelling heeft geoordeeld dat de leerling – op basis van de landelijke criteria – toelaatbaar is tot de onderwijssoort die door de school wordt verzorgd. Een uitzondering op deze hoofdregel geldt ten aanzien van leerlingen die op specifieke formatie wordt toegelaten: de taken- en functiegebonden formatie (zie ook artikel 117) en leerlingen die worden toegelaten in het kader van de verbrede toelating (zie ook artikel 76a).
Artikel I onder Q (art. 40a WEC)
In dit artikel is de verplichting voor bevoegde gezagsorganen neergelegd om de gegevens op basis waarvan het heeft besloten om leerlingen tot de school toe te laten op basis van de specifieke soorten formatie (zie de toelichting bij art. 117), toe te sturen aan de landelijke commissie toezicht indicatiestelling. Zoals hiervoor reeds aangegeven baseert de landelijke commissie mede op basis van deze informatie haar adviezen om eventueel de criteria bij te stellen.
Artikel I onder R (art. 41 WEC)
In de huidige situatie kunnen scholen gezamenlijk een commissie voor onderzoek instellen. Dat blijft ook gelden voor de commissie voor de begeleiding die in de plaats komt van de commissie voor onderzoek.
Artikel I onder R (art. 41a WEC)
Voor elk schooljaar wordt in overeenstemming met de ouders een handelingsplan opgesteld door de school. De commissie voor de begeleiding doet voorstellen voor de inhoud van het plan. De verplichting om een handelingsplan op te stellen strekt zich niet uit over leerlingen die voor een periode korter dan een schooljaar op de school verblijven bijvoorbeeld de leerling die ter observatie is opgenomen (omdat de commissie voor de indicatiestelling op basis van de beschikbare gegevens nog niet kan beoordelen of het kind voldoet aan de landelijke criteria) of een leerling die per ommegaande moet worden geplaatst, omdat de omstandigheden aan de reguliere of speciale basisschool onhoudbaar zijn. Omdat indicaties worden gegeven voor een bij algemene maatregel van bestuur per onderwijssoort vastgestelde periode, is het noodzakelijk dat ouders tijdig de commissie voor de indicatiestelling verzoeken de leerling opnieuw te beoordelen. Met het oog daarop dient in het handelingsplan voor het laatste jaar waarvoor de indicatie geldt, dit punt te worden opgenomen. Ouders worden hierdoor expliciet herinnerd aan de noodzaak van het indienen van een verzoek.
Artikel I onder T (art. 42 WEC)
Omdat de toelaatbaarheid van een visueel gehandicapte leerling nog wordt beoordeeld door de commissie voor onderzoek wordt het derde lid van artikel 42 aangepast.
Artikel I onder U (art. 43 WEC)
Het onderwijskundig rapport wordt niet langer na overleg met de commissie voor onderzoek opgesteld, maar na overleg met de commissie voor de begeleiding.
Alleen voor leerlingen die een instelling verlaten, blijft de commissie voor onderzoek deze taak houden.
Artikel I onder V (art. 45 WEC)
Dit artikel komt te vervallen omdat de toelating van meervoudig gehandicapte kinderen tot een school voor meervoudig gehandicapte kinderen wordt geregeld via de weg van de indicatiecriteria en de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2, vijfde lid.
Artikel I onder W (art. 46 WEC)
In de artikelen 13 en 14 (kerndoelen) is geregeld dat voor leerlingen voor wie de kerndoelen niet kunnen worden gerealiseerd, in het handelingsplan wordt aangegeven waarom dat niet kan en welke vervangende onderwijsdoelen worden gehanteerd. Hieruit volgt, dat de onderwijsactiviteiten voor leerlingen onderling kunnen verschillen.
Artikel I onder X (art. 61 WEC)
Dit zijn technische wijzigingen.
Artikel I onder Y (art. 71a WEC)
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven over de bekostiging van een REC. Die bekostiging kan voor de in artikel 2, vierde lid, aangeduide clusters verschillend zijn. Grondslag voor de bekostiging vormt onder meer het aantal geïndiceerde leerlingen. Omdat het aantal geïndiceerde leerlingen uiteraard niet gelijk is aan het aantal beoordeelde leerlingen, wordt in het kader van de bekostiging het aantal geïndiceerde leerlingen met een bepaald percentage verhoogd. Ook dat percentage wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. In het bedrag per geïndiceerde leerling is niet alleen de commissie voor de indicatiestelling «verwerkt», maar bijvoorbeeld ook de vergoeding voor de bestuurlijke en coördinerende taken. In het derde lid is een basis opgenomen voor de inhouding op de bekostiging van de uitgaven die worden gedaan voor de ministeriële commissie, in geval de commissie voor de indicatiestelling is ontheven van haar bevoegdheid (artikel 28c, elfde lid).
Artikel I onder Y (art. 71b WEC)
Dit artikel maakt het mogelijk om in het (voortgezet) speciaal onderwijs over te gaan tot scholengemeenschapvorming. Deze mogelijkheid bestaat uitsluitend voor scholen die binnen hetzelfde cluster vallen. Het tweede lid geeft aan dat scholengemeenschapvorming niet wordt belemmerd door het feit dat de planprocedure is bevroren.
Artikel I onder Y (art. 71c WEC)
Zie paragraaf 7.3 van het Algemeen deel van de toelichting. Omdat de bekostiging van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs in de nieuwe systematiek wordt bekostigd op basis van het aantal leerlingen dat op de teldatum door een commissie voor de indicatiestelling toelaatbaar is verklaard tot de onderwijssoort die door de school wordt verzorgd, moest een voorziening worden geboden voor leerlingen die in een resi- dentiële instelling zijn geplaatst en van daaruit onderwijs volgen. Deze leerlingen worden immers niet door een commissie voor de indicatiestelling geïndiceerd. Het bevoegd gezag van een school waarin leerlingen worden opgevangen uit een residentiële instelling, kan een verzoek indienen om in aanmerking te komen voor formatie ten behoeve van de opvang van deze leerlingen. Indien het verzoek wordt gehonoreerd, wordt tegelijk bepaald voor hoeveel schooljaren de toekenning geldt. Die duur is afhankelijk van de mate van stabiliteit «door de jaren heen» van het aantal plaatsen van de residentiële instelling ten behoeve waarvan formatie wordt toegekend. Om in aanmerking te komen voor een nieuwe toekenning van bedoelde formatie dient het bevoegd gezag opnieuw een verzoek in.
Artikel I onder Z (art. 76a WEC)
In het wetsvoorstel wordt de mogelijkheid geopend om nevenvestigingen te vestigen en om over te gaan tot de zogenoemde verbrede toelating van leerlingen die zijn geïndiceerd voor een andere onderwijssoort binnen het REC dan die welke door de school wordt verzorgd. Die laatste mogelijkheid bestaat thans reeds voor het voortgezet speciaal onderwijs (art. 10). Het artikel biedt niet de mogelijkheid om via de weg van verbrede toelating een school voor speciaal onderwijs uit te breiden met voortgezet speciaal onderwijs. Scholen die wensen over te gaan tot verbrede toelating en/of het vestigen van een nevenvestiging dienen een zodanig verzoek in bij het REC. Op basis van de verzoeken stelt het REC een plan op. Voorwaarde voor het opnemen van een verzoek in het plan is, dat over het verzoek overeenstemming bestaat met de besturen van de scholen die deelnemen in het REC en alle aangrenzende regionale expertisecentra van hetzelfde cluster. Voor een verzoek om een nevenvestiging is (in verband met de huisvestingsverplichting) bovendien de instemming noodzakelijk van de gemeente waarin die nevenvestiging zal worden gevestigd. Als de minister het plan heeft goedgekeurd, wordt de verbrede toelating mogelijk en start de bekostiging van de nevenvestiging met ingang van 1 augustus daaropvolgend. Voor de bekostiging wordt de nevenvestiging aangemerkt als deel van de school die de nevenvestiging in stand houdt. Voor de personele en materiële bekostiging telt dus uitsluitend het aantal leerlingen van de nevenvestiging mee als leerlingen van de school. Er is geen sprake van een aanvullende bekostiging vanwege het zijn van nevenvestiging.
Artikel I onder AA (art. 89 WEC)
Dit is een technische wijziging.
Artikel I onder BB (art. 117 WEC)
Aan artikel 117 worden diverse leden toegevoegd. Het gaat hier om categorieën formatie die door de school kunnen worden ingezet ten behoeve van leerlingen die niet door de commissie voor de indicatiestelling zijn geïndiceerd. In het zesde lid wordt toegevoegd de formatie in verband met de zogenoemde crisis- en observatieplaatsen. De formatie ten behoeve van leerlingen jonger dan 4 jaar is geregeld in het zevende lid. In het negende lid is de formatie ten behoeve van leerlingen uit residentiële instellingen geregeld en in het tiende lid de formatie ten behoeve van verbreed toegelaten leerlingen (zie paragraaf 5.5 van het Algemeen deel van de toelichting en de toelichting bij artikel 76a).
Voor de scholen met een landelijke functie op een bepaald gebied (bijv. de zogenoemde epilepsiescholen) bieden het huidige derde en vierde lid de basis voor het toekennen van extra formatie ten behoeve van die landelijke functie.
In het tiende en elfde lid is de formatie voor de ambulante begeleiding geregeld (preventieve ambulante begeleiding in het tiende en de terug-plaatsings ambulante begeleiding in het elfde lid).
Artikel I onder CC (art. 118 WEC)
Voor de bekostiging van de formatie die niet behoort tot de zogenoemde taak- en functiegebonden formatie, is bepalend het aantal geïndiceerde leerlingen van de school en de met goedkeuring van de minister ingeschreven verbreed toegelaten leerlingen. De bekostiging voor alle andere onderdelen dan de formatie is gebaseerd op alle ingeschreven leerlingen.
Artikel I onder DD (art. 120 WEC)
Indien de scholen die zijn aangesloten bij het REC besluiten taken over te dragen aan het REC dan dienen de scholen de bekostiging van die taken op zich te nemen, bijv. door het overdragen van formatierekeneenheden.
Artikel I onder EE (art. 124 WEC)
De grondslag van de vergoeding voor nascholing is uitgebreid met de specifieke soorten formatie (zie de toelichting bij art. 117).
Artikel I onder FF (art. 133 WEC)
De regeling met betrekking tot de aftrekpost in verband met een eigen wachtgelder zal ook gelden voor het REC.
Artikel I onder HH en JJ (art. 169 en 170 WEC)
De verplichting om aangesloten te zijn bij het Vervangingsfonds en het Participatiefonds geldt ook voor het REC.
Artikel I onder II en KK (art. 169a en 170a WEC)
In deze artikelen wordt de bevoegdheid van het Vervangingsfonds en het Participatiefonds geregeld om ook in het verkeer met de REC’s gebruik te maken van het sociaal-fiscaalnummer.
Artikel II onder B (art. 9 WPO)
Evenals in de artikelen 13 en 14 van de WEC het geval is, wordt in dit artikel aangegeven dat voor visueel gehandicapte leerlingen en voor leerlingen voor wie op basis van de beoordeling door een commissie voor de indicatiestelling een leerlinggebonden budget beschikbaar is, kan worden afgeweken van de kerndoelen.
Artikel II onder E (art. 23 WPO)
Om te voorkomen dat een permanente commissie leerlingenzorg een leerling niet toelaatbaar zou verklaren tot een speciale school voor basisonderwijs vanwege het feit dat de leerling zou zijn aangewezen op het speciaal onderwijs, terwijl de commissie voor de indicatiestelling diezelfde leerling niet toelaatbaar heeft verklaard tot een (onderwijssoort binnen een) bepaald cluster, wordt een wijziging van artikel 23 WPO voorgesteld. Een vergelijkbare bepaling in de WVO is niet nodig, omdat de toelaatbaarheid tot praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs wordt beoordeeld aan de hand van landelijk geldende criteria.
Artikel II onder C en D, artikel III onder B en C (artikelen 12 en 13 WPO en artikelen 24 en 24a WVO)
Zowel in het schoolplan als in de schoolgids moet specifiek aandacht worden geschonken aan leerlingen voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is.
Artikel II onder F, artikel III onder D (art. 40a WPO en art. 26 WVO)
Voor elk schooljaar wordt in overeenstemming met de ouders voor leerlingen voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is een handelingsplan opgesteld door de school. Omdat een leerlinggebonden budget beschikbaar is voor een bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde periode (afhankelijk van de onderwijssoort waarvoor de leerling is geïndiceerd), is het noodzakelijk dat ouders tijdig de commissie voor de indicatiestelling verzoeken opnieuw te indiceren. Met het oog daarop dient in het handelingsplan voor het laatste jaar waarvoor de indicatie geldt, dit punt te worden opgenomen. Ouders worden hierdoor expliciet herinnerd aan de noodzaak van het indienen van een verzoek.
Artikel II onder G (art. 41 WPO)
In artikel 9 (kerndoelen) is geregeld dat voor visueel gehandicapte leerlingen en voor leerlingen voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is, en voor wie de kerndoelen niet kunnen worden gerealiseerd, in het handelingsplan wordt aangegeven waarom dat niet kan en welke vervangende onderwijsdoelen worden gehanteerd. Hieruit volgt, dat de onderwijsactiviteiten voor leerlingen onderling kunnen verschillen.
Artikel II onder H (art. 43 WPO)
De bepalingen over het onderwijskundig rapport ten behoeve van de permanente commissie leerlingenzorg gaan eveneens gelden voor het onderwijskundig rapport ten behoeve van de commissie voor de indicatiestelling. In het tweede en het derde lid vervallen de passages over het handelingsplan. Het hier bedoelde handelingsplan heeft betrekking op het handelingsplan zoals dat in het verleden voorkwam in de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs. Abusievelijk zijn deze passages gehandhaafd bij de invoering van de Wet op het primair onderwijs.
Artikel II onder I (art. 63 WPO)
In dit artikel wordt toegevoegd dat een bevoegd gezag een beslissing over toelating van een leerling zo spoedig mogelijk moet nemen. Dit geldt ook als het een toelatingsverzoek betreft met betrekking tot een leerling voor wie een leerlinggebonden budget beschikbaar is. Een beslissing over een dergelijk verzoek dient uiterlijk binnen 3 maanden te worden genomen.
Artikel II onder J, artikel III onder D (art. 70a WPO en art. 77a WVO)
In dit artikel wordt het leerlinggebonden budget geregeld. Zodra de leerling is ingeschreven bij de school ontvangt de school een leerling-gebonden budget bestaande uit formatierekeneenheden en een geldbedrag (bij inschrijving bij een school voor voortgezet onderwijs bestaat het budget uitsluitend uit een geldbedrag). Hoeveel formatierekeneenheden en hoeveel geld is afhankelijk van de onderwijssoort, bedoeld in de WEC, waarvoor de leerling door een commissie voor de indicatiestelling is geïndiceerd en van de vraag op welke school is ingeschreven (bijv. basisschool of speciale school voor basisonderwijs (dat laatste kan uitsluitend via de weg van de permanente commissie leerlingenzorg). Een en ander wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld. Als een leerling in de loop van een schooljaar overstapt naar een andere school voor regulier onderwijs dan ontvangt díe school het leerlinggebonden budget met ingang van het nieuwe schooljaar. Het is vanzelfsprekend dat inschrijving bij een school voor voortgezet onderwijs alleen mogelijk is indien aan de toelatingsvoorwaarden voor een dergelijke school voor voortgezet onderwijs wordt voldaan.
Een gedeelte van dit budget moet verplicht worden besteed bij een school als bedoeld in de WEC van de soort waarvoor de leerling is geïndiceerd. Overwogen is om in de wet aan te geven voor welk deel van het budget een verplichte besteding zou moeten gelden. Omdat het de bedoeling is de verplichte besteding op niet al te lange termijn te verminderen of te laten vervallen, is echter gekozen voor invulling bij algemene maatregel van bestuur. Op die manier kan sneller worden ingespeeld op de mogelijkheden en behoeften van de sector.
Om administratieve overboekingen (van het ministerie naar de reguliere school en vervolgens van de reguliere school naar de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs) te voorkomen, geeft het bevoegd gezag van de reguliere school aan bij welke school voor (voortgezet) speciaal onderwijs het verplicht te besteden deel van leerlinggebonden budget wordt besteed. Dat deel wordt dan door het ministerie rechtstreeks geboekt naar die school voor (voortgezet) speciaal onderwijs.
Artikel III onder F (art. 99 WVO)
Dit is een technische wijziging.
Artikel IV
In dit artikel wordt geregeld dat een school, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, waaraan aanvullende formatie is toegekend voor het schooljaar 2002–2003 die formatie behoudt, mits de leerling ten behoeve waarvan die formatie werd ontvangen nog steeds leerling is van de school. In het schooljaar 2003–2004 zal voor die leerling slechts aanspraak maken op extra middelen indien vóór aanvang van dat schooljaar voor die leerling op basis van de beoordeling door de commissie voor de indicatiestelling is bepaald, dat een leerlinggebonden budget beschikbaar is. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de ambulante begeleiding.
Artikel V
Na inwerkingtreding van de wet geldt als hoofdregel dat een leerling niet kan worden ingeschreven of niet ingeschreven kan blijven als er geen positieve indicatiebeslissing is van een commissie voor de indicatiestelling. Voor leerlingen die op 1 augustus 2002 als leerling op de school waren ingeschreven, kan die inschrijving na 1 augustus 2002 gehandhaafd blijven voor een periode die voor de desbetreffende onderwijssoort is bepaald in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 28c, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra. Na afloop van die periode kan de inschrijving slechts gehandhaafd blijven indien een commissie voor de indicatiestelling de leerling toelaatbaar heeft verklaard tot de onderwijssoort die door de school wordt verzorgd of tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, van de Wet op de expertisecentra, waartoe de school behoort. Het vorenstaande geldt ook ten aanzien van een leerling van een school voor langdurig zieke kinderen. Omdat de onderwijssoort onderwijs aan langdurig zieke kinderen wordt gesplitst in twee onderdelen (zie de toelichting bij artikel 2, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra) kan het zijn dat een leerling wordt geïndiceerd voor de andere soort onderwijs aan langdurig zieke kinderen dan waartoe de school behoort waar hij is ingeschreven. Na afloop van de hiervoor bedoelde periode, zal die leerling dan naar een school van die andere onderwijssoort langdurig zieke kinderen moeten overstappen (of met een leerlinggebonden budget naar het regulier onderwijs).
Artikel VII
Dit artikel biedt een overgangsvoorziening voor scholen of afdelingen die als gevolg van een andere benadering van de categorie «meervoudig gehandicapten» minder formatie ontvangen.
Artikel VIII
De afdelingen voor zeer moeilijk lerende kinderen die nu nog zijn verbonden aan speciale scholen voor basisonderwijs, zullen bij inwerkingtreding van deze wet daarvan worden losgekoppeld en worden ingepast in het stelsel van het (voortgezet) speciaal onderwijs. Dit artikel biedt de bedoelde afdelingen verschillende mogelijkheden. Onder bepaalde voorwaarden kan de afdeling worden omgezet in een school voor zeer moeilijk lerende kinderen. Een andere mogelijkheid is om nevenvestiging te worden van een school voor zeer moeilijk lerende kinderen. Dat kan ook een school zijn die is ontstaan door de omzetting van zo’n afdeling in een school (onder de voorwaarden die gelden voor zo’n omzetting).
Artikel IX
In dit artikel wordt een formatiegarantie op het niveau van een REC gegeven. De berekening daarvan wordt bepaald door het verschil in formatie bij de scholen in het REC gezamenlijk.
Artikel XI
Gezien de ingewikkelde en ingrijpende wijzigingen die door dit wetsvoorstel worden gerealiseerd, kan het op enig moment noodzakelijk blijken om op zeer korte termijn een oplossing te realiseren voor een gerezen probleem. Het is denkbaar dat in zeer bijzondere gevallen de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur dan niet kan worden afgewacht. Om die reden is voorzien in een basis om voorzieningen te treffen ten behoeve van een goede invoering van de wet, zowel bij algemene maatregel van bestuur als bij ministeriële regeling. Het is vanzelfsprekend dat van die laatste mogelijkheid uitsluitend gebruik gemaakt zal worden indien een algemene maatregel van bestuur gezien de aard van de problematiek niet tijdig kan worden gerealiseerd.
In elk geval zullen bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld de gevolgen van de aanpassing van de bepalingen inzake de bekostiging en de formatie voor de commissie van onderzoek en van de harmonisatie van de bekostiging binnen het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, van de Wet op de expertisecentra.
Artikel XII
De inwerkingtreding van deze wet zal bij algemene maatregel van bestuur worden geregeld. In elk geval artikel 71a, tweede lid, zal op een later tijdstip inwerkingtreden. Immers in de beginjaren van het REC zal de commissie voor de indicatiestelling in het daaraan voorafgaande jaar geen of slechts een beperkt aantal leerlingen hebben geïndiceerd. Ook voor wat betreft de specifieke categorieën formatie zal sprake zijn van een toegroei. Immers het betreft soorten formatie die ook thans reeds aan de scholen is toegekend, zij het dat thans geen onderscheid bestaat tussen de formatiecategorieën. Zie hiervoor ook de memorie van toelichting onder paragraaf 12.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, K. Y. I. J. Adelmund