Brief regering; Reactie op een tweetal adviezen van de AIV ‘Ongelijke werelden: Armoede, groei, ongelijkheid en de rol van internationale samenwerking’ (Nr. 80) en ‘Wisselwerking tussen actoren in internationale samenwerking: Naar flexibiliteit en vertrouwen’ (Nr. 82) - Hulp, handel en investeringen - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 33625 - Een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Hulp, handel en investeringen; Brief regering; Reactie op een tweetal adviezen van de AIV ‘Ongelijke werelden: Armoede, groei, ongelijkheid en de rol van internationale samenwerking’ (Nr. 80) en ‘Wisselwerking tussen actoren in internationale samenwerking: Naar flexibiliteit en vertrouwen’ (Nr. 82) |
---|---|
Documentdatum | 17-05-2013 |
Publicatiedatum | 17-05-2013 |
Nummer | KST336252 |
Kenmerk | 33625, nr. 2 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2012–2013
33 625
Hulp, handel en investeringen
Nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 april 2013
In deze brief bied ik u mijn reactie aan op een tweetal adviezen van de Adviesraad Internationale Vraagstukken. Het gaat om de adviezen «Ongelijke werelden: Armoede, groei, ongelijkheid en de rol van internationale samenwerking» (Nr. 80) en «Wisselwerking tussen actoren in internationale samenwerking: Naar flexibiliteit en vertrouwen» (Nr. 82).
Van beide adviezen heb ik dankbaar gebruik gemaakt bij het opstellen van de beleidsnota «Wat de wereld verdient: Een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen», die ik u op 5 april 2013 heb aangeboden (Kamerstuk 33 625, nr. 1). Daardoor is een belangrijk deel van mijn reacties op beide adviezen eigenlijk al impliciet in de nota verwerkt. Voor de goede orde zal ik echter hieronder nog eens expliciet in hoofdlijnen op de adviezen ingaan.
Het laatst uitgebrachte advies, «Wisselwerking», bouwt in belangrijke mate voort op inzichten die in het eerdere adviesrapport, «Ongelijke werelden», al aan de orde zijn gesteld, zoals de wenselijkheid van meer flexibiliteit in de landenlijst en de veranderende samenhang tussen kanalen. Hieronder zal daarom eerst worden ingegaan op het laatst uitgebrachte advies, waarna tot slot de resterende onderwerpen uit het eerdere adviesrapport aan de orde zullen komen.
In maart 2012 is de AIV om advies gevraagd over «de complementariteit van de hulpkanalen». Kernvraag was welke kansen en beperkingen zich voordoen bij het streven naar grotere synergie bij de inzet van de verschillende hulpkanalen, dit tegen de achtergrond van een toenemend aantal actoren in de internationale samenwerking.
In het advies «Wisselwerking tussen actoren in internationale samenwerking» geeft de AIV er de voorkeur aan in plaats van kanalen van actoren te spreken. Ik ben het ermee eens dat het begrip «kanalen» zijn langste tijd gehad heeft. Er wordt steeds meer in (wisselende)
allianties van actoren gewerkt, zoals ook in de nota wordt geconstateerd. De verwachting lijkt gerechtvaardigd dat dit in de toekomst nog zal toenemen. De AIV onderscheidt in het advies vier hoofdgroepen van actoren: overheden, multilaterale instellingen, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Per groep actoren worden de meerwaarde en de beperkingen benoemd. Op grond daarvan worden voorbeelden gegeven van combinaties van actoren, die meerwaarde genereren. De AIV is er echter niet in geslaagd een model te vinden om de mogelijke synergieën te ordenen, zo werd bij de presentatie van het advies aan het ministerie van Buitenlandse Zaken aangegeven. Dit sluit overigens aan bij de hoofdbevinding van de AIV, dat de complexe werkelijkheid van de internationale samenwerking zich niet in vooraf bedachte plannen en regels laat vatten. Complementariteit en synergie kunnen bereikt worden door per situatie vast te stellen welke combinatie van actoren het beste past.
De AIV beveelt aan in het bilaterale beleid vanuit de ambassades naar samenwerking tussen actoren te streven, waarbij het landenbeleidskader maatgevend is. Ik kan mij daarin vinden. De Raad adviseert toe te werken naar het afschaffen van landenlijsten, omdat elk land een eigen transitiepad kent. Ook in het advies «Ongelijke werelden», dat hieronder nog ter sprake zal komen, bepleit de AIV meer flexibiliteit in de landenkeuzes. Er zal inderdaad flexibeler met de landenlijsten worden omgegaan en – eveneens conform een aanbeveling van de AIV – meer nadruk worden gelegd op de regionale benadering. De Raad adviseert de bilaterale steun aan middeninkomenslanden af te bouwen en deze te vervangen door samenwerking m.b.t. mondiale publieke goederen en door rechtenver-sterking via NGO’s en multilaterale instellingen. De bilaterale ontwikkelingssamenwerking met deze landen is al geleidelijk in afbouw. Er zal meer worden ingezet op economische samenwerking met deze landen. Voor een grotere inzet op rechtenversterking via NGO’s en multilaterale instellingen – dan nu het geval is – is geen budgettaire ruimte.
Ik erken inderdaad het belang van multilaterale instellingen voor mondiale publieke goederen. Zoals de Raad aanbeveelt, vraagt Nederland deze instellingen «value for money». Deze instellingen worden regelmatig met «scorecards» beoordeeld. Wij spreken de EU en onze mede-lidstaten voortdurend aan op coherentie issues en zijn voor een grotere rol van EDEO als het om coherentie voor ontwikkeling gaat. Aan de aanbeveling de EU een leidende rol te geven t.a.v. fragiele staten heeft de Raad terecht de nuancering «op termijn» toegevoegd. Veel steun aan fragiele staten wordt in het kader van de «3D» benadering samen met andere staten gegeven, deels wel en deels niet lid van de EU.
Met betrekking tot het revolverend fonds – nu bekend onder de naam «Dutch Good Growth Fund» – geeft de AIV aan dat het belang voor ontwikkeling uitgangspunt moet blijven bij de besteding van OS-middelen. Ik ben het daarmee eens. Over de verdere uitwerking van het bedrijfsleveninstrumentarium zal de Kamer – zoals in de nota is aangegeven – voor de zomer geïnformeerd worden.
Uiteraard ben ik het eens met de AIV dat maatschappelijke organisaties principieel onafhankelijk zijn. De Raad adviseert het generiek MFS te vervangen door financiering op basis van specifieke strategische kaders. Ik ben voornemens dat te doen. Ik heb ook nota genomen van de constatering van de Raad dat er een toenemende roep is om flexibiliteit en vertrouwen binnen duidelijke, maar ruime beleidskaders. Zoals in de nota is aangegeven volgen de uitwerking van de strategische partnerschappen met maatschappelijke organisaties en mijn visie op particuliere initiatieven in een afzonderlijke brief aan de Kamer in de zomer.
Uitgangspunt in de vormgeving van de partnerschappen zal in ieder geval een forse vermindering van de regeldruk zijn.
De Raad legt grote nadruk op het belang van een vitaal en een kwalitatief goed postennetwerk. Ik begrijp dat. De bezuinigingen zullen uiteraard zoveel mogelijk worden uitgevoerd met behoud van kwaliteit.
In maart 2012 is de AIV om advies gevraagd over de mogelijke consequenties voor de post-2015 agenda van de verschuivingen in armoedepa-tronen en de mogelijk daarmee samenhangende veranderingen in de ongelijkheid binnen en tussen landen.
De AIV heeft in het advies «Ongelijke werelden» een uitgebreide analyse gegeven van de verschuivingen in de armoedepatronen. De Raad stelt dat vele landen die zich tot de middeninkomensstatus ontwikkeld hebben de bestuurlijke en financiële capaciteit hebben om meer verantwoordelijkheid te nemen. De Raad adviseert een verschuiving in de relaties met deze landen van een bilateraal ontwikkelingsbeleid naar een beleid van internationale samenwerking, dat meer is gestoeld op multilaterale samenwerking, het civilaterale kanaal en het bedrijfslevenkanaal. Zoals uit de nota blijkt, kan ik mij daar goed in vinden. Ik deel de belangstelling van de Raad voor een trilaterale benadering met midden- en lage inkomenslanden, ook ten aanzien van mondiale publieke goederen. Deze kan zeker meerwaarde bieden.
Ik deel de zorg van de Raad dat aanhoudende inkomensongelijkheid in middeninkomenslanden ook in de toekomst een belemmering kan zijn voor de vermindering van armoede. Wij zullen daarvoor aandacht blijven vragen, ook in het kader van de ontwikkelingsagenda voor de periode «post-2015».
Ik ben het eens met de AIV dat het Nederlandse beleid een bijdrage moet blijven leveren aan het verminderen van de inkomenskloof tussen de armste en de rijkste landen. De Raad stelt terecht dat de meest effectieve bijdrage daaraan het intensiveren is van de handels- en investeringsrelaties op een eerlijke basis. Dat is de inzet van de nota «Wat de wereld verdient».
Tot slot wil ik de Adviesraad graag bedanken voor de adviezen.
De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen