Senator Roel Kuiper: geen leenstelsel - Hoofdinhoud
Lees hieronder de hele bijdrage van Roel Kuiper aan het debat over wetsvoorstel 34035: Wet studievoorschot hoger onderwijs
Voorzitter,
In 2010 verscheen het belangrijke rapport Differentieren in Drievoud van de commissie-Veerman. De commissie-Veerman liet zien dat Nederland wegzakt op de internationale lijstjes als het gaat om investeringen in het hoger onderwijs en dat ook de toestroom van studenten, aanzienlijk verbeterd in de decennia die achter ons liggen, toch nog hapert, met name voor sociaal-economisch zwakkere en allochtone milieus. We halen doelstellingen - bijvoorbeeld de 50% van Lissabon - niet als het gaat om vergroting van het aandeel hoger opgeleiden.
Ook bijvoorbeeld de WRR onderstreept in Naar een lerende economie het belang van de toename van het aantal hoger opgeleiden. Wereldwijd wordt hierop ingezet. In India, China en Indonesië stijgt de deelname aan het hoger onderwijs spectaculair, in China studeren jaarlijks acht miljoen mensen af aan universiteiten en colleges, en ook in Europa en de VS stijgen de aantallen nog steeds. In een globaliserende kenniseconomie wordt de concurrentieslag gevoerd met hoger opgeleiden. Het is dus van blijvend belang in te zetten op het vergroten van de deelname aan het hoger onderwijs.
Niet alleen de kwantitatieve groei is belangrijk, ook de kwaliteit van het hoger onderwijs vergt een impuls. Nederland is wat dit betreft een ‘subtopper’. De kwaliteit is over de hele linie niet slecht, maar wel gemiddeld. Terecht wordt ingezet op excellentie, meer differentiatie, beter en kleinschalig onderwijs, internationalisering en sterkere uitdaging van getalenteerde studenten.
Het op peil brengen van ons hoger onderwijs kost geld. Nederland besteedt een kleiner percentage van het BBP aan onderwijs in vergelijking tot bijvoorbeeld de Scandinavische landen en de Verenigde Staten. Wie tot de koplopers wil behoren, moet hier ook de investeringen voor willen plegen. Die investeringen blijven achter, terwijl we wel de noodzakelijke kwaliteitsslag willen maken.
Sinds Rutte I, waar VVD en CDA aan deelnamen, wordt daarom de route gevolgd om de noodzakelijke middelen vrij te spelen door gehele of gedeeltelijke afschaffing van de basisbeurs. We herinneren ons nog de strijd om de langstudeerdersboete. Het huidige kabinet zet in op aan algehele afschaffing van de basisbeurs en terugkeer naar het leenstelsel. Dit levert een besparing op van 1 miljard dat later weer geherinvesteerd wordt in het hoger onderwijs.
Mijn fractie is niet toe aan een afscheid van het huidige stelsel, dat zo slecht nog niet is. Het verlaagt de drempel naar het hoger onderwijs, zeker ook voor studenten uit zwakkere sociaal-economische milieus, en vormt een verantwoorde publieke investering in de toekomst van Nederland. In de jaren die achter ons liggen zijn de college- en instellingsgelden al verhoogd; ons hoger onderwijs krijgt hogere drempels. Stappen we over op een leenstelsel, dan zal dit effecten hebben op de breedte en kwaliteit van het hoger onderwijs. Ik zal het daar straks nog over hebben. De vraag is of we hiermee niet ‘pennywise’ en ‘poundfoolish’ zijn.
Ik wil allereerst enkele kanttekeningen plaatsen bij de betekenis van dit voorstel voor de student, en de veronderstellingen van dit wetsvoorstel met betrekking tot het leenstelsel, daarna zal ik ingaan op de effecten voor het hoger onderwijs zelf.
Een kernargument van dit wetsvoorstel is dat van studenten die later voldoende inkomen zullen verwerven dankzij hun hogere opleiding best gevraagd mag worden hun studie door middel van een lening te financieren, aangezien ze die later toch gemakkelijk kunnen terugbetalen. Deze redenering privatiseert de kosten voor hoger onderwijs bij jongeren vanaf 18 jaar op ongekende wijze, en dat maakt het wetsvoorstel ingrijpend. Zeker, ook nu lenen veel studenten bij, maar dat doen ze naast de basisbeurs die hen al een eind op weg helpt. Bij de invoering van de basisbeurs in 1986 werd afscheid genomen van het stelsel van kinderbijslag voor studerende kinderen. Dus ook voor het huidige stelsel was er een toelage uit de publieke middelen en daarvan nemen we nu afscheid. Een belangrijk motief destijds was dat studenten ‘ouderonafhankelijk’ werden en hun financiële zaken zelf zouden kunnen behartigen. Zou de basisbeurs worden afgeschaft dan is er dus helemaal geen generieke tegemoetkoming meer en bestaat ook de ouderonafhankelijkheid niet meer, want een veronderstelling is nu dat ouders gaan meebetalen. Voor jongeren die gaan studeren begint het financiële leven met het opbouwen van een schuld. We leggen daarmee een grote last op de schouders van beginnende generaties. Daarnaast: Nederland is al kampioen private schulden en zal dit nu nog meer worden.
Door dit ‘studievoorschot’ te noemen, wordt een verband gelegd met het latere inkomen. Daarmee wordt een voorschot genomen op een onzekere toekomst. Dat is altijd risicovol in een wereld die minder zekerheden biedt dan ooit. Niet iedereen zal in staat zijn zich een baan te verwerven die riant genoeg is om de schuld terug te betalen. Garanties op een goede baan zijn er niet. Dit vergt onder meer een arbeidsmarktbeleid dat erop gericht moet zijn hoger opgeleiden aan banen te helpen. Kan de minister hier iets over zeggen?
Onze fractie wil niet op voorhand meegaan met deze privatisering van studiekosten en kijkt ook anders aan tegen de kwestie van publieke baten en lasten. Als de redenering is dat hoger opgeleiden hun investering zelf kunnen terugverdienen, dan kan ook worden geredeneerd dat de overheid haar investering via de belasting wel zal terugkrijgen. Het publieke rendement van hoger opgeleiden is vele malen groter dan de investering die de overheid doet door het verstrekken van een basisbeurs. De WRR wijst erop dat de structureel hogere belastingopbrengst voor Nederland neerkomt op een rendement van ruim 7% per jaar. De staatskas heeft sowieso profijt. Hoe komt het dat we hierover heel weinig lezen in de antwoorden van de minister? Nederland, de samenleving zal ruimschoots profiteren van hoger onderwijs, en de staatskas doet dat ook, maar dit kabinet haalt de investeringsruimte in dit geval bij de studenten zelf. Intussen loopt de staatsschuld op met structureel 17 miljard. Ook dat is een publiek effect.
Voorzitter, van studenten - die gedurende de tijd van hun studie geen inkomen verwerven -, wordt straks gevraagd direct aan het begin van hun bestaan een aanzienlijke schuld op te bouwen. Hoe men dit ook presenteert, studenten vinden dit geen aanlokkelijk perspectief, vooral studenten die zich zorgen maken of zij zich dit zonder goed verdienende ouders wel kunnen permitteren. We hebben veel gehoord over de mate van leenangst, of het mee- of tegenvalt, we hebben ook de cijfers gezien over verwachte opbouw van schuld en mogelijke effecten op de instroom, maar als we hier nuchter naar kijken dan moeten we toch dit constateren: we spreken over gemiddelden, het zal voor studenten uit sociaal-economisch kwetsbare milieus het minst meevallen hier optimistisch naar te kijken, het zal in een aantal gevallen leiden tot het oplopen van de studieschulden die boven het gemiddelde liggen, en het zal studenten afschrikken om te gaan studeren of om na de bachelor de master nog te gaan doen. Mijn fractie vindt dat hier veel te laconiek over wordt gedaan. Met de invoering van het leenstelsel zijn we de emancipatorische en verheffende werking van het huidige stelsel van studiefinanciering kwijt.
Ik weet wel dat er voor studenten met niet zeer vermogende ouders de aanvullende beurs blijft bestaan. Dit zat oorspronkelijk niet in de voorstellen en het maakt het voorstel acceptabel voor sommigen, maar dit onderdeel hoorde niet bij de systematiek van de wet en gaat straks weer voor eigen problemen zorgen. Hoe denkt de minister te kunnen controleren of inkomens beneden modaal dat ook daadwerkelijk zijn? Tegenover ouders met kleine gezinnen beneden modaal, die dus ontzien worden, staan straks grotere gezinnen en ouders met een inkomen boven modaal die stevig geraakt worden door deze regeling. Hoe rechtvaardig is dit?
Voorzitter, dit brengt mij bij de effecten voor het hoger onderwijs zelf. Als studenten hun hele studiefinanciering moeten gaan lenen leidt dit tot calculerend gedrag met betrekking tot de keuze en duur van de studie. Het is prima als studenten zich de vraag stellen met welke studie zij later goed uit de voeten kunnen op de arbeidsmarkt, maar helemaal vrij in hun keuze zullen zij zich niet meer voelen. Wat betekent het stelsel eigenlijk voor de kleinere academische studies, de kleinere talen om maar wat te noemen, wellicht de niches van de wetenschap, maar wel niches die het gebouw van de wetenschap breed en rijk maken? Er was ruimte in Nederland om je hart te volgen als het gaat om het kiezen van een studie en dat voedt onze cultuur met een breedte aan academische inzichten en opbrengsten, maar de druk hierop zal groter worden, want de lening zal toch ooit moeten worden terugverdiend.
Ook zal het nieuwe leenstelsel een rem gaan zetten op de duur van de studie. Het zal ertoe leiden dat mensen na de bachelor zich de vraag gaan stellen of ze nog doorkunnen voor een master. Er zullen meer mensen het academisch onderwijs verlaten met de bachelor als hoogst genoten opleiding, terwijl het beleid erop gericht moet zijn meer mensen met een masterdiploma’s af te leveren. Wie wel doorgaat voor een masterstudie voelt de druk om dan liever een eenjarige dan een meerjarige master te kiezen. Opleidingen die een meerjarige master aanbieden, hebben zich al gemeld. Ik denk aan de Technische Universiteiten die een driejarige master aanbieden, geneeskundige studies, waar doorgaans driejarige predikantsmasters worden aangeboden. Het stelsel remt dus het doorstuderen waar we dit echt nodig hebben en draagt niet bij aan de versterking van de kwaliteit van het hoger onderwijs. Het leenstelsel draagt niet bij aan het differentiëren, zoals Veerman bepleitte, maar aan het uniformeren en het afvlakken van het aanbod in het hoger onderwijs. En dat is meer dan jammer. Wat is de visie van de minister hierop? Hoe kan de herinvestering van de 1 miljard hier iets tegenover stellen? Komt die 1 miljard straks alle instellingen ten goede?
Voorzitter, tot slot noem ik nog een ander punt en sluit dan af. Het gaat om de instemming van de medezeggenschapsvertegenwoordiging met de hoofdlijnen van het financiële beleid, waaronder ook de verdeling van de middelen over onderwijs en onderzoek. Wordt hier nu niet een te grote bevoegdheid neergelegd bij een medezeggenschapsorgaan, ook al gaat het over ‘hoofdlijnen’? Het onthouden van instemming kan ernstige gevolgen hebben voor de bestuurbaarheid van universiteit of hogeschool. Mijn fractie heeft hier sterke aarzelingen bij. Het is mooi om de universiteit of hogeschool te zien als een gemeenschap, maar uiteindelijk moet het bevoegd gezag wel kunnen handelen. Graag de reactie van de minister.
Wij wachten nu de antwoorden van de minister af, duidelijk zal zijn dat onze aarzelingen groot zijn bij dit wetsvoorstel.