Antwoorden op schriftelijke vragen over de brief ‘Uitvoering motie Export AOW-uitkeringen’

Met dank overgenomen van A. (Anoushka) Schut-Welkzijn i, gepubliceerd op dinsdag 1 maart 2016, 3:43.

2016Z01451

Vragen van het lid Schut-Welkzijn (VVD) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief ‘Uitvoering motie Export AOW-uitkeringen’ (ingezonden 26 januari 2016)

1 In de motie over de export van AOW-uitkeringen 1) wordt opgeroepen om in onderhandeling te treden met de landen waar meer dan 100 AOW-gerechtigden wonen om met die landen een sociale zekerheidsverdrag te sluiten; hoeveel mensen hebben er voordeel bij zo’n verdrag? Hoeveel van deze mensen hebben meer dan 50% van het wettelijk minimumloon (WML) aan AOW-rechten opgebouwd?

Antwoord 1.

Van de landen waarnaar Nederland (blijkens cijfers van de Sociale Verzekeringsbank, peildatum: 1 april 2015, het moment dat uw Kamer deze motie aannam) meer dan 100 AOW-uitkeringen exporteerde, hebben Mexico, Dominicaanse Republiek en Maleisië positief gereageerd en laten weten de Nederlandse onderhandelingsinzet af te wachten. Ik beperk me hier tot deze drie landen. Blijkens SVB-cijfers (december 2015) gaat het in deze drie landen om in totaal 523 AOW-gerechtigden: 207 in Maleisië, 192 in Mexico en 124 in Dominicaanse Republiek. De AOW kan naar alle landen in de wereld worden geëxporteerd ter hoogte van de zogenaamde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimumloon). Voor landen waarmee een verdrag met handhavingsafspraken is gesloten, kan de AOW voor alleenstaanden 70% van het wettelijk minimumloon bedragen (voor iemand die gedurende 50 jaar AOW heeft opgebouwd). Bij de hoogte van de AOW-uitkering is de feitelijke leefsituatie van de betrokken uitkeringsgerechtigde relevant. Ervan uitgaande dat alle alleenstaande AOW-gerechtigden op basis van hun feitelijke leefsituatie ook inderdaad als alleenstaand kunnen worden beschouwd,  zou het in deze drie landen kunnen gaan om maximaal 184 alleenstaande AOW-gerechtigden: 72 in Mexico, 63 in Dominicaanse Republiek en 49 in Maleisië. Deze 184 personen zouden, indien verificatie en controle uitwijzen dat men als alleenstaand kan worden beschouwd, recht kunnen krijgen op een hogere AOW-uitkering dan zij nu ontvangen. Zie het antwoord op vraag 3 voor meer informatie over de opgebouwde AOW-rechten.

  • 2. 
    Het kabinet heeft zich voorgenomen de export van uitkeringen te beperken 2); kan aangenomen worden dat de onderhandeling over deze verdragen alleen de AOW betreft en niet andere uitkeringen als de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)  of de Algemene nabestaandenwet (Anw)?

Antwoord 2.

Ja, dat kan aangenomen worden. De onderhandelingen ter uitvoering van deze motie zullen niet leiden tot het maken van afspraken over de export van andere Nederlandse uitkeringen. Ook niet als dit ertoe zou leiden dat geen onderhandelingsakkoord over AOW-handhaving mogelijk blijkt, bijvoorbeeld omdat de onderhandelingspartner het ook gaan exporteren van andere uitkeringen als voorwaarde stelt.

  • 3. 
    Hoe verhouden de voordelen voor AOW-gerechtigden zich tot de uitvoeringskosten van deze verdragen, bijvoorbeeld de kosten van handhaving? Wilt u hier een overzicht met een vergelijking van geven?

Antwoord 3.

In het algemeen kan de AOW-uitkering van als alleenstaand aangemerkte AOW-gerechtigden, afhankelijk van het aantal jaren dat betrokkenen AOW-rechten hebben opgebouwd, stijgen met een bedrag van maximaal € 366 bruto per maand (inclusief vakantie-uitkering en bij een maximale AOW-verzekering gedurende 50 jaar). Uit informatie van de SVB blijkt dat in deze drie landen het merendeel van de als alleenstaand aangemerkte AOW-gerechtigden een gekorte AOW-uitkering ontvangt wegens een aantal niet-verzekerde jaren. Daarom zal hun AOW-uitkering na inwerkingtreding van een handhavingsverdrag minder stijgen dan het maximumbedrag van € 366. Over de (extra) uitvoeringskosten die verband houden met de nog met deze landen te maken handhavingsafspraken kan ik u op dit moment nog geen betrouwbare indicatie geven. Omdat de onderhandelingen nog moeten starten, zijn er nog teveel onzekere factoren. Zo is niet duidelijk of alle drie landen, Mexico, Dominicaanse Republiek en Maleisië, ook echt uitvoerbare en voor Nederland aanvaardbare handhavingsafspraken willen en  kunnen maken en, zo ja, hoe die afspraken er precies zullen uitzien. Ik heb toegezegd dat ik uw Kamer uiterlijk november 2016 weer over de uitvoering van deze motie zal informeren. Ik ga ervan uit dat er in de loop van dit jaar meer zicht is op eventuele budgettaire gevolgen: zowel wat betreft de extra uitkeringslastenals de extra uitvoeringskosten. Ik zal u dan daarover informeren.

  • 4. 
    Deelt u de mening dat de recente ervaring met een poging tot wijziging van het sociale zekerheidsverdrag met Marokko leert dat het niet gemakkelijk is een afgesloten verdrag te wijzigen? Deelt u de mening dat een grondige afweging van de voor- en nadelen van een af te sluiten verdrag op zijn plaats is voordat een dergelijk verdrag wordt afgesloten?

Antwoord 4.

De ervaring met het sociale zekerheidsverdrag met Marokko laat inderdaad zien dat aanpassing van een sociale zekerheidsverdrag complex is. Ik onderken terdege de noodzaak om een grondige afweging te maken van de voor- en nadelen van de te maken afspraken, alvorens tot verdragsluiting over te gaan. In dit geval maakt mijn ministerie samen met de Sociale Verzekeringsbank, mede op basis van informatie van de Nederlandse ambassades in de drie landen, voor elk land een handhaafbaarheidsanalyse. Die zal worden gebruikt om tijdens het onderhandelingsproces een  grondige beoordeling te maken of de handhavingsvoorstellen van het betrokken land realistisch en uitvoerbaar zijn. Indien twijfel daarover bestaat zal Nederland niet tot verdragsluiting overgaan. Ik merk hierbij op dat verdragen op de reguliere wijze ter goedkeuring aan het parlement worden voorgelegd.

  • 5. 
    Bent u bereid een pas op de plaats te maken met nieuw af te sluiten verdragen totdat een dergelijke weging per land heeft plaats gevonden?

Antwoord 5.

Met de uitvoering van genoemde  motie geef ik gevolg aan de wens van een ruime Kamermeerderheid. Naar mijn oordeel heb ik bij de uitvoering van de motie voldoende  waarborgen ingebouwd om die uitvoering te laten sporen met het vigerend kabinetsbeleid. Op dit punt verwijs ik naar mijn beantwoording van de vragen 2.en 4. en naar de brief (Kamerstuk 34 083, nr. 18) die ik u op 24 november 2015 over de uitvoering van deze motie heb gezonden.

  • 1) 
    Kamerstuk 34 083, nr. 12 2) Kamerstuk 34 083, nr. 18