Besluit van het Europees Parlement van 9 maart 2016 over de sluiting van een interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (2016/2005(ACI)) - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
9.2.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 50/91 |
P8_TA(2016)0081
Interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven”
Besluit van het Europees Parlement van 9 maart 2016 over de sluiting van een interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (2016/2005(ACI))
(2018/C 050/13)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het op 16 december 2015 door de Conferentie van voorzitters genomen besluit, |
— |
gezien het ontwerp van interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven, |
— |
gezien artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, |
— |
gezien artikel 295 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, |
— |
gezien het voorstel van de Commissie voor een interinstitutioneel akkoord over betere regelgeving (COM(2015)0216 en de bijlagen daarbij), |
— |
gezien het Kaderakkoord van 20 oktober 2010 over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie (1) („het Kaderakkoord van 2010”), |
— |
gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2003 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen over beter wetgeven (2) („het Interinstitutioneel akkoord van 2003”), |
— |
gezien zijn resolutie van 4 februari 2014 over gezonde EU-regelgeving en subsidiariteit en evenredigheid — negentiende verslag „De wetgeving verbeteren” 2011 (3), |
— |
gezien zijn resolutie van 16 september 2015 over het werkprogramma van de Commissie voor 2016 (4), |
— |
gezien de conclusies van de Europese Raad van 18 en 19 februari 2016, |
— |
gezien artikel 140, lid 1, van zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A8-0039/2016), |
A. |
overwegende dat het Parlement er herhaaldelijk op heeft aangedrongen het Interinstitutioneel akkoord van 2003 open te breken om rekening te houden met het nieuwe, door het Verdrag van Lissabon gecreëerde wetgevingskader, de huidige beste praktijken te consolideren en het akkoord te actualiseren in overeenstemming met de agenda voor beter wetgeven; |
B. |
overwegende dat het Comité van de Regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité en diverse nationale parlementen zich hebben uitgesproken over de mededeling van de Commissie van 19 mei 2015„Betere regelgeving voor betere resultaten — een EU-agenda” (COM(2015)0215), eerdergenoemd voorstel van de Commissie voor een interinstitutioneel akkoord over betere regelgeving of de consensus die tussen de instellingen is bereikt over een nieuw Interinstitutioneel akkoord „Beter Wetgeven”; |
C. |
overwegende dat het Parlement in bovenvermelde resolutie van 16 september 2015 heeft aangegeven ingenomen te zijn met de start van de onderhandelingen over een nieuw interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven en een aantal prioriteiten heeft geformuleerd, met name met betrekking tot de kwaliteit van de wetteksten van de Commissie, de meerjarige en de jaarlijkse programmering, versterking van de effectbeoordeling van ontwerpwetgeving, gelijke behandeling van de twee takken van de wetgevende autoriteit wat betreft de informatie en documentatie die in de loop van de wetgevingsprocedure ter beschikking worden gesteld, passende interinstitutionele raadpleging, de follow-up door de Commissie van voorstellen en aanbevelingen van het Parlement en het overleggen door de Commissie van een gedegen motivering bij voorgenomen intrekking van wetgeving; |
D. |
overwegende dat de interinstitutionele onderhandelingen op 25 juni 2015 officieel geopend zijn; |
E. |
overwegende dat de Conferentie van voorzitters op 16 december 2015 bij meerderheid van stemmen haar steun heeft uitgesproken voor het voorlopig akkoord dat op 8 december 2015 door de onderhandelaars van de drie instellingen werd bereikt over de tekst van een nieuw Interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven („het nieuwe IIA”); |
F. |
overwegende dat het nieuwe IIA het Interinstitutioneel akkoord van 2003 en de interinstitutionele gemeenschappelijke aanpak van effectbeoordelingen van 2005 moet gaan vervangen, en overwegende dat de bijlage bij het nieuwe IIA het Gezamenlijk akkoord over gedelegeerde handelingen van 2011 moet gaan vervangen; |
G. |
overwegende dat, in overeenstemming met de verklaring van het Europees Parlement en de Commissie zoals opgenomen in bijlage II bij dit besluit, het nieuwe IIA geen afbreuk doet aan het Kaderakkoord van 2010; |
H. |
overwegende echter dat als gevolg van het nieuwe IIA enkele bepalingen van het Kaderakkoord van 2010 achterhaald kunnen raken of geactualiseerd moeten worden; |
I. |
overwegende dat in het nieuwe IIA wordt vastgelegd dat er verdere onderhandelingen zullen worden gevoerd over met name de praktische regelingen voor samenwerking en informatiedeling in het kader van de sluiting van internationale overeenkomsten en over de criteria voor de toepassing van de artikelen 290 en 291 VWEU inzake gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen; |
J. |
overwegende dat als gevolg van het nieuwe IIA enkele bepalingen van het Reglement van het Parlement zullen moeten worden herzien, zoals de bepalingen inzake het werkprogramma van de Commissie en de rechtsgrond van wetgevingshandelingen; |
K. |
overwegende dat in het nieuwe IIA tegemoet wordt gekomen aan de belangrijkste punten van zorg die de Commissie constitutionele zaken naar voren heeft gebracht in haar bijdrage aan het standpunt van het Europees Parlement inzake de onderhandelingen over de herziening van het Interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 22 april 2015; |
1. |
is ingenomen met de overeenstemming die is bereikt tussen de instellingen en beschouwt dit als een goede basis voor het opbouwen en ontwikkelen van een nieuwe, meer open en transparante onderlinge relatie, om, in het belang van de burgers van de Unie, betere regelgeving te realiseren; |
2. |
betreurt in het kader van het streven naar betere regelgeving ten zeerste dat bij de onderhandelingen over het IIA niet de gevestigde praktijk van een commissieprocedure in het Europees Parlement is gevolgd; |
3. |
is met name ingenomen met de resultaten van de onderhandelingen op het gebied van de interinstitutionele meerjaren- en jaarprogrammering, de follow-up door de Commissie van wetgevingsinitiatieven van het Parlement, en het overleggen van een motivering bij en het houden van raadplegingen over eventuele intrekking van wetgevingsvoorstellen; benadrukt dat de overeengekomen sterke nadruk op het werkprogramma van de Commissie niet uitgelegd mag worden als een rechtvaardiging voor het beperken van de wetgevende bevoegdheden of het initiatiefrecht van het Parlement; is verheugd dat is overeengekomen een interinstitutionele gedachtewisseling te houden in geval van een voorgenomen wijziging van de rechtsgrondslag van een handeling en geeft aan vastbesloten te zijn zich te verzetten tegen elke poging om de wetgevende bevoegdheden van het Europees Parlement te ondermijnen door middel van wijziging van de rechtsgrondslag; |
4. |
onderstreept het belang van de bepalingen van het nieuwe IIA over instrumenten voor beter wetgeven (effectbeoordeling, openbare raadplegingen en raadplegingen van belanghebbenden, evaluaties, enz.) voor een goed gefundeerd, inclusief en transparant besluitvormingsproces en voor een juiste toepassing van wetgeving, en merkt op dat deze bepalingen de prerogatieven van de wetgevers beschermen; is van oordeel dat effectbeoordelingen omvattend en evenwichtig moeten zijn en onder meer betrekking moeten hebben op de kosten voor producenten, consumenten, werknemers en overheidsdiensten en de gevolgen voor het milieu van niet-vaststelling van de noodzakelijke wetgeving; is bezorgd dat de formulering die gebruikt wordt met betrekking tot effectbeoordelingen de drie instellingen er onvoldoende toe verplicht in hun effectbeoordelingen ook aandacht te schenken aan kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en concurrentievermogenstests; benadrukt dat in alle fasen van de wetgevingsprocedure rekening moet worden gehouden met en aandacht moet worden besteed aan de behoeften van kmo's; onderstreept dat, in overeenstemming met het werkdocument van de diensten van de Commissie van 19 mei 2015 over richtsnoeren voor betere regelgeving (SWD(2015)0111), effectbeoordelingsverslagen ook een beoordeling van de gevolgen van wetgeving voor kmo's moeten omvatten, en verzoekt de Commissie aanvullende informatie over deze praktijk te verstrekken; is ingenomen met de doelstelling om de tenuitvoerlegging en toepassing van de wetgeving van de Unie te verbeteren, onder meer door beter in kaart te brengen welke nationale maatregelen verder gaan dan nodig is om de wetgeving van de Unie om te zetten („gold-plating”), en verwacht van de lidstaten dat zij dergelijke maatregelen rapporteren en duidelijk documenteren, ook al staat het de lidstaten vrij om strengere normen te hanteren als in het recht van de Unie slechts minimumnormen zijn vastgesteld; |
5. |
merkt op dat de cumulatieve kosten van wetgeving kunnen resulteren in aanzienlijke moeilijkheden voor bedrijven en individuele personen die de gevolgen van Unieregels ondervinden; |
6. |
neemt kennis van de brief van de eerste vicevoorzitter van de Commissie van 15 december 2015 over het functioneren van de nieuwe Raad voor regelgevingstoetsing, die toezicht moet houden op de kwaliteit van de effectbeoordelingen van de Commissie (maar niet de bevoegdheid krijgt om een veto uit te spreken over wetgevingsvoorstellen, aangezien dat is voorbehouden aan de gekozen autoriteiten); herinnert eraan dat het Parlement in zijn resolutie van 27 november 2014 over de herziening van de richtsnoeren van de Commissie voor effectbeoordeling en de rol van de kmo-test (5) heeft verzocht om een sterkere onafhankelijkheid van de Raad voor regelgevingstoetsing (voorheen: „Raad voor effectbeoordeling”), en in het bijzonder wenste dat de leden van deze raad niet onder politiek toezicht staan; is in dit kader van oordeel dat de oprichting van de Raad voor regelgevingstoetsing een welkome eerste stap is op weg naar het bereiken van een dergelijke onafhankelijkheid; wijst erop dat de wetgevers, indien zij dit nodig achten, ook zelf effectbeoordelingen mogen uitvoeren; wijst erop dat effectbeoordelingen niet in de plaats komen van het politieke besluitvormingsproces; wijst er voorts op dat in het nieuwe IIA is vastgelegd dat de instellingen onderling informatie uitwisselen over beste praktijken en methodologieën in verband met effectbeoordelingen, waarmee de mogelijkheid wordt gecreëerd om het functioneren van de Raad voor regelgevingstoetsing te gelegener tijd te evalueren met het oog op de totstandbrenging van een gemeenschappelijke methodologie; |
7. |
is ingenomen met het akkoord tussen de instellingen om samen te werken aan het actualiseren en vereenvoudigen van wetgeving en om hierover van gedachten te wisselen, voorafgaand aan de voltooiing van het werkprogramma van de Commissie; wijst op het belang van het overeengekomen „jaarlijks lastenoverzicht” als instrument om op duidelijke en transparante wijze de resultaten van de Unie in kaart te brengen en te bewaken, ter voorkoming en vermindering van overregulering en administratieve lasten, en dat een lijst moet omvatten die specifiek betrekking heeft op kmo's en uitgesplitste gegevens moet bevatten over de aan afzonderlijke Commissievoorstellen verbonden lasten en de lasten in verband met handelingen van de verschillende lidstaten; wijst erop dat van geval tot geval zorgvuldig moet worden beoordeeld of het haalbaar en wenselijk is om voor bepaalde sectoren doelstellingen vast te stellen voor het terugdringen van de lasten en dat de instellingen hierbij nauw moeten samenwerken en dat daarbij vooral gekeken moet worden naar de kwaliteit van de wetgeving en dat belangrijke normen van de Unie niet ondermijnd mogen worden; verwacht van de Commissie dat ze op regelmatige basis voorstellen zal doen voor de intrekking van wetgevingshandelingen wanneer een dergelijke intrekking noodzakelijk wordt geacht; is in dit verband verheugd over het feit dat de drie instellingen het onderling eens zijn dat effectbeoordelingen ook betrekking moeten hebben op de gevolgen van voorstellen voor de administratieve lasten, met name die van kmo's; is van oordeel dat passende Uniewetgeving administratieve lasten voor kmo's kan verminderen, door 28 verschillende regelingen te vervangen door één regeling voor de hele interne markt; |
8. |
is van oordeel dat er in beginsel met betrekking tot gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen een evenwichtige oplossing is gevonden, die transparantie garandeert en de gelijkwaardigheid van de wetgevers waarborgt; benadrukt echter dat er snel overeenstemming moet worden bereikt over de afbakeningscriteria inzake uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen en dat er gezorgd moet worden voor een snelle afstemming van alle basishandelingen op het bij het Verdrag van Lissabon ingevoerde rechtskader; |
9. |
is van oordeel dat de overeengekomen maatregelen ter verbetering van de uitwisseling van standpunten en informatie tussen de beide wetgevers, Parlement en Raad, een stap voorwaarts betekenen; vindt evenwel dat deze maatregelen verder moeten worden ontwikkeld, met name met betrekking tot de wederzijdse toegang tot informatie en vergaderingen, om een daadwerkelijk volledig evenwicht tussen en gelijke behandeling van de wetgevers in de hele wetgevingsprocedure te waarborgen en om ervoor te zorgen dat het beginsel van wederzijdse loyale samenwerking tussen de instellingen wordt nageleefd; waarschuwt dat de overeengekomen uitwisseling van standpunten niet mag leiden tot een heel nieuw circuit van niet-transparante interinstitutionele onderhandelingen; |
10. |
herinnert eraan dat het VWEU voorziet in een gewone wetgevingsprocedure met drie lezingen; is van mening dat wanneer het Parlement en de Raad hun prerogatieven in de wetgevingsprocedure volledig uitoefenen, het bereiken van overeenstemming in tweede lezing de standaardprocedure zou moeten zijn, en het bereiken van overeenstemming in eerste lezing slechts zou moeten plaatsvinden indien daartoe een weloverwogen en uitdrukkelijk besluit is genomen; |
11. |
is ingenomen met het streven van de instellingen naar transparantie van de wetgevingsprocedures, maar benadrukt dat er, om dit ook daadwerkelijk te bereiken, behoefte is aan meer concrete bepalingen en instrumenten, met name wat betreft akkoorden in eerste lezing; |
12. |
is voorts van mening dat er beter gebruik moet worden gemaakt van de regelingen die er zijn op het gebied van de politieke dialoog met de nationale parlementen; wijst in dit verband op de belangrijke rol die in het Verdrag van Lissabon is toebedeeld aan de nationale parlementen en benadrukt dat de nationale parlementen niet alleen een rol spelen bij het toezicht op de eerbiediging van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, maar ook positieve bijdragen kunnen leveren, en dat feitelijk ook doen, in het kader van de politieke dialoog; spoort aan tot een beter gebruik van de bestaande subsidiariteits- en evenredigheidsmechanismen zoals neergelegd in de Verdragen; wijst op de noodzaak van meer flexibiliteit bij de handhaving van de termijn van acht weken waarbinnen nationale parlementen een gemotiveerd advies kunnen indienen inzake de niet-naleving van het subsidiariteitsbeginsel; |
13. |
dringt erop aan dat uitvoerig wordt onderzocht wat de consequenties zijn van het nieuwe IIA voor het Kaderakkoord van 2010 en andere bestaande interinstitutionele overeenkomsten, rekening houdend met de noodzaak om de positie en de prerogatieven van het Europees Parlement te beschermen en de architectuur van de talrijke regelingen op het gebied van de interinstitutionele betrekkingen te vereenvoudigen; |
14. |
is van oordeel dat dergelijke vereenvoudigingen moeten worden doorgevoerd als alle praktische regelingen ter uitvoering van het nieuwe IIA in hun geheel van kracht zijn, en dat de instellingen dan ook zouden kunnen beoordelen of het IIA, gelet op de tot dan toe bij de uitvoering van het nieuwe IIA opgedane ervaringen, moet worden aangepast; |
15. |
onderstreept het belang van een correcte tenuitvoerlegging en van de nakoming van gedane toezeggingen en de naleving van de in het IIA vastgestelde termijnen; |
16. |
wijst erop dat met name met betrekking tot de volgende onderwerpen vervolgmaatregelen op technisch en/of politiek niveau genomen moeten worden, en dat hierbij alle parlementaire commissies met relevante ervaring actief betrokken moeten worden en dat er gebruik moet worden gemaakt van hun deskundigheid:
|
17. |
hecht zijn goedkeuring aan het in bijlage I bij dit besluit opgenomen ontwerpakkoord; |
18. |
hecht zijn goedkeuring aan de in bijlage II bij dit besluit opgenomen verklaring van het Parlement en de Commissie; |
19. |
verzoekt zijn bevoegde commissie te onderzoeken in hoeverre het Reglement voor de uitvoering van het nieuwe IIA gewijzigd moet worden of nader moet worden uitgelegd en in hoeverre er wijzigingen noodzakelijk zijn met betrekking tot de praktijken, de administratie of de communicatiekanalen van het Parlement met andere instellingen; |
20. |
verzoekt zijn Voorzitter het nieuwe IIA met de voorzitter van de Raad en de voorzitter van de Commissie te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie; |
21. |
verzoekt zijn Voorzitter dit besluit, met de bijlagen, ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. |
-
Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0061.
-
Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0323.
-
Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0069.
-
Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0127.
BIJLAGE I
Interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met het interinstitutioneel akkoord als bekendgemaakt in PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.)
BIJLAGE II
VERKLARING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE COMMISSIE TER GELEGENHEID VAN DE VASTSTELLING VAN HET INTERINSTITUTIONEEL AKKOORD OVER BETER WETGEVEN
Volgens het Europees Parlement en de Commissie weerspiegelt dit akkoord het evenwicht tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en hun respectieve bevoegdheden zoals neergelegd in de Verdragen.
Het doet geen afbreuk aan het Kaderakkoord van 20 oktober 2010 over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie (1).
Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.
De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.
Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.
De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.