Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van SZW over het advies over de voortgang van de transitie pensioenen en de kabinetsreactie - Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. CA toegevoegd aan dossier 32043 - Toekomst pensioenstelsel en wetsvoorstel 36067 - Wet toekomst pensioenen i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen); Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van SZW over het advies over de voortgang van de transitie pensioenen en de kabinetsreactie
Document­datum 22-01-2025
Publicatie­datum 24-01-2025
Nummer KST36067CA
Kenmerk 36067; 32043, nr. CA
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2024-2025

 

36 067

Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)

32 043

Toekomst pensioenstelsel

CA1

VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 januari 2025

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 hebben kennisgenomen van de brieven van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 4 september3 en 14 oktober 2024.Hierin biedt de Minister een tussentijds advies aan van de regeringscommissaris transitie pensioenen over de voortgang van de transitie en geeft de Minister zijn reactie op de aanbeveling van de regeringscommissaris.

Naar aanleiding hiervan is op 11 december 2024 een brief gestuurd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De Minister heeft op 15 januari 2025 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Van der Bijl

1 De letters CA hebben alleen betrekking op 36 067.

2 Samenstelling:

Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Van Gasteren (BBB), Van Wijk (BBB), Vos (GroenLinks-PvdA (voorzitter), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Petersen (VVD), Geerdink (VVD), Van Ballekom (VVD), Bakker-Klein (CDA), Bovens (CDA), Moonen (D66) (ondervoorzitter), Belhirch (D66), Bezaan (PVV), Koffeman (PvdD), Nanninga (JA21), Van Apeldoorn (SP), Huizinga-Heringa (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

3 Kamerstukken I 2023-24, 36 067/32 043, BS.

4 Kamerstukken I 2023-24, 36 067/32 043, BV.

kst-36067-CA

ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2025

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Den Haag, 11 december 2024

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brieven van

4 september1 en 14 oktober 2024.2 Hierin biedt u een tussentijds advies aan van de regeringscommissaris transitie pensioenen over de voortgang van de transitie en geeft u uw reactie op de aanbeveling van de regeringscommissaris. Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de fracties van de BBB en 50PLUS gezamenlijk en het lid van de fractie OPNL nog een aantal vragen en opmerkingen.

Vragen van de leden van de fracties van de BBB en 50PLUS gezamenlijk

De leden van de fracties van de BBB en 50PLUS gezamenlijk lezen dat de regeringscommissaris adviseert om de mijlpaal voor het indienen van het implementatieplan te dynamiseren. U neemt dit advies over, mede met het oog op het aanpassen van de uiterste transitiedatum naar 1 januari 2028, zoals toegezegd.3 Daarbij geeft u aan dat de exacte uitwerking van het voorstel tot het dynamiseren van de tussenliggende mijlpaal zal meelopen in het besluit transitietermijnen, dat volgt uit het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie. Dit besluit zou in oktober aangeboden worden aan toezichthouders en de Belastingdienst voor toezicht- en uitvoeringstoetsen. Daarna volgt de behandeling in de ministerraad, waarna het besluit zal worden voorgehangen bij de Staten-Generaal.4 Naar verwachting zal dit eind dit jaar kunnen plaatsvinden. Het is inmiddels bijna drie maanden geleden dat de regeringscommissaris het advies heeft aangeboden. Wat is de status van bovenstaand proces, nu het einde van het (kalender)jaar nadert?

De leden van de fracties van de BBB en 50PLUS nemen kennis van het feit dat uit de monitoring blijkt dat de meeste pensioenfondsen (74) willen invaren in 2026 en dat een kleinere groep (44) naar verwachting in 2027 zal invaren. Het besluit tot invaren is grotendeels genomen op een moment dat er nog geen sprake was van dynamiseren. Het is naar de mening van deze leden goed mogelijk dat een deel van de pensioenfondsen van de groep van 74 bij nader inzien toch later wil invaren. Bent u bereid de behoefte daartoe en de eventuele (on)mogelijkheden te inventariseren en randvoorwaarden te scheppen waaronder dit mogelijk zal zijn?

Deze leden zijn benieuwd of er een andere analyse is gemaakt van de samenstelling van beide groepen en van de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot een invaarmoment in 2026 of 2027?

In aanvulling hierop: op 1 januari 2025 zullen er slechts drie pensioenfondsen overgaan naar het nieuwe stelsel. Aanvankelijk waren er meer fondsen die op 1 januari zouden overgaan. Kunt u aangeven waarom er minder fondsen overstappen?

Deze drie «koplopers» blijken volgens de transitiebrieven verschillende peildata te gebruiken voor de pensioenprognoses. Zo'n ongelijke aanpak kan niet alleen tot verwarring leiden, maar in zekere zin ook leiden tot een «keuzemenu» aan de zijde van de fondsen door de meest gunstige prognose te communiceren. Hoe kijkt u hiernaar en kunt u met een nadere richtlijn komen, bijvoorbeeld dat fondsen de diverse peildata en onderliggende veronderstellingen communiceren?

Deze drie «pioniers» zullen mogelijk problemen tegenkomen bij de uiteindelijke overgang. Heeft u, De Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten (AFM) het voornemen deze drie voorlopers actiever te begeleiden en/of te monitoren? Bent u bereid de Kamer binnen zes tot twaalf maanden te informeren over de ervaringen en de geleerde lessen?

In de brief merkt u op: «Door deze aanpassing kan voor pensioenfondsen die later invaren, het lerend vermogen in de sector verder worden gestimuleerd, (...)».5 De leden van de BBB en de 50PLUS-fracties zijn van mening dat in een situatie waarin alle fondsen met een en dezelfde deadline moeten werken er sprake is van een zeker level playing field. Nu er 44 fondsen later invaren, betekent dit echter dat deze in de tijd op achterstand staan, maar qua kwaliteit vooruitlopen. Zij kunnen immers gebruik maken van de lessons learned en de fouten van de andere groep. Hoe kijkt u hier tegenaan en ziet u mogelijkheden om eerder en beter kennis te delen c.q. om de gevolgen van fouten bij de early adapters op enige manier te herstellen of te compenseren?

Vragen van het lid van de fractie OPNL

In uw brief leest het lid van de fractie OPNL dat het uitstellen van de inleverdatum van het implementatieplan te maken heeft met het verlengen van de transitiedatum van 1 januari 2027 naar 1 januari 2028.6 Dit lid merkt op dat de verlenging al in mei 2023 was toegezegd.7 Kunt u toelichten waarom pas anderhalf jaar na de toezegging wordt geconcludeerd dat hierdoor een verlenging van het implementatieplan ook noodzakelijk is? Heeft dit ermee te maken dat veel fondsen van plan zijn om pas in 2027 in te varen, wat later is dan vooraf werd verwacht?

Een van de eerste belangrijke deadlines van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel was het inleveren van het implementatieplan. Hoe waarschijnlijk acht u het halen van de uiterste transitiedatum van 1 januari 2028, nu een van de eerste deadlines al wordt uitgesteld?

Het lid van de OPNL-fractie ziet dat de pensioenhervorming langzamer lijkt te verlopen dan verwacht. Pensioenfondsen kampen met onvolledige administraties, gebrekkige ICT-systemen en een tekort aan personeel.8 Daarnaast dragen veel kleine fondsen al hun administratie en activa liever over aan verzekeraars dan dat zij de transitie zelf moeten realiseren.9 Nu lijkt ook de deadline van het implementatieplan niet haalbaar. Kunt u een appreciatie geven van het verloop van de pensioentransitie tot nu toe en hierin deze voorbeelden meenemen?

In aanvulling op voorgaande vraag worden risicopreferentie-onderzoeken vaak maar matig uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn namelijk in veel gevallen al opgezet, voordat sociale partners hun keuzes hebben gemaakt. Experts waarschuwen voor negatieve gevolgen voor het realiseren van een koopkrachtig pensioen.10 Bent u bereid om deze waarschuwingen nader te onderzoeken? En zo ja, op welke termijn?

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken.

Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M.L. Vos

BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 januari 2025

Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van de vaste commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Eerste Kamer.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Y.J. van Hijum

Vraag 1

De leden van de fracties van de BBB en 50PLUS gezamenlijk lezen dat de regeringscommissaris adviseert om de mijlpaal voor het indienen van het implementatieplan te dynamiseren. U neemt dit advies over, mede met het oog op het aanpassen van de uiterste transitiedatum naar 1 januari 2028, zoals toegezegd. Daarbij geeft u aan dat de exacte uitwerking van het voorstel tot het dynamiseren van de tussenliggende mijlpaal zal meelopen in het besluit transitietermijnen, dat volgt uit het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie. Dit besluit zou in oktober aangeboden worden aan toezichthouders en de Belastingdienst voor toezicht- en uitvoeringstoetsen. Daarna volgt de behandeling in de ministerraad, waarna het besluit zal worden voorgehangen bij de Staten-Generaal. Naar verwachting zal dit eind dit jaar kunnen plaatsvinden. Het is inmiddels bijna drie maanden geleden dat de regeringscommissaris het advies heeft aangeboden. Wat is de status van bovenstaand proces, nu het einde van het (kalender)jaar nadert?

Antwoord 1

Het wetsvoorstel verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel, waar de transitiedata worden overgeheveld naar een AMvB, zal zoals het er nu voorstaat naar verwachting eind januari behandeld worden in de Tweede Kamer.11 Het conceptbesluit is recent12 naar de Tweede Kamer gestuurd in het kader van de voorhangprocedure. Deze vindt gelijktijdig plaats met de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel. Als de Tweede Kamer instemt met het wetsvoorstel komt dit in behandeling bij uw Kamer, het conceptbesluit zal op dat moment ook in uw Kamer een voorhangprocedure doorlopen. Daarna zal het conceptbesluit naar de Raad van State worden gestuurd. De inwerkingtredings-datum van het besluit is voorzien op 1 juli 2025.

Vraag 2

De leden van de fracties van de BBB en 50PLUS nemen kennis van het feit dat uit de monitoring blijkt dat de meeste pensioenfondsen (74) willen invaren in 2026 en dat een kleinere groep (44) naar verwachting in 2027 zal invaren. Het besluit tot invaren is grotendeels genomen op een moment dat er nog geen sprake was van dynamiseren. Het is naar de mening van deze leden goed mogelijk dat een deel van de pensioenfondsen van de groep van 74 bij nader inzien toch later wil invaren. Bent u bereid de behoefte daartoe en de eventuele (on)mogelijkheden te inventariseren en randvoorwaarden te scheppen waaronder dit mogelijk zal zijn?

Antwoord 2

Ik zie op dit moment geen knelpunten met betrekking tot de transitiemijl-palen. Ik blijf de voortgang van de transitie goed monitoren om eventuele knelpunten, mochten die zich voordoen, tijdig te kunnen oplossen. Ook in de uitvraag die wordt gedaan door DNB wordt de planning van pensioenfondsen opgehaald. Daarnaast is de onafhankelijke regeringscommissaris transitie pensioenen aangesteld om mij gevraagd en ongevraagd te adviseren over de haalbaarheid van de planning van de pensioentransitie. Deze onderdelen lopen mee in de voortgangsrapportage monitoring. De eerstvolgende voortgangsrapportage wordt in januari 2025 met uw Kamer gedeeld.

Vraag 3

Deze leden zijn benieuwd of er een andere analyse is gemaakt van de samenstelling van beide groepen en van de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot een invaarmoment in 2026 of 2027?

Antwoord 3

Het staat pensioenfondsen vrij om binnen de transitieperiode zelf een invaarmoment te kiezen, met inachtneming van de wettelijke kaders. Met het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie en het onderliggende besluit wordt invulling gegeven aan de toezegging aan uw Kamer om de transitie met één jaar te verlengen. Het is aan pensioenfondsen om te bekijken of en hoe ze hier gebruik van willen maken. Dit geldt ook voor de voorgenomen dynamisering van de indieningsdatum van het implementatieplan. Onderdeel van de halfjaarlijkse voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen is het (voorgenomen) invaarmoment en de ontwikkelingen die zich daarbij hebben voorgedaan. De eerstvolgende voortgangsrapportage wordt in januari 2025 met uw Kamer gedeeld.

Vraag 4

In aanvulling hierop: op 1 januari 2025 zullen er slechts drie pensioenfondsen overgaan naar het nieuwe stelsel. Aanvankelijk waren er meer fondsen die op 1 januari zouden overgaan. Kunt u aangeven waarom er minder fondsen overstappen?

Antwoord 4

Er zijn verscheidene redenen waarom pensioenfondsen er al dan niet voor kiezen om het invaarmoment uit te stellen. Voor elk pensioenfonds geldt namelijk dat zij de transitie goed en zorgvuldig moeten doorlopen. Uiteindelijk zijn zij verantwoordelijk voor een zorgvuldige transitie, zowel inhoudelijk als bijvoorbeeld rondom het informeren van hun deelnemers. Dit levert veel werk op voor het pensioenfonds en betrokken partijen in de pensioenketen, in sommige gevallen meer dan in voorhand op werd geanticipeerd. Dit is logisch, omdat veel werkzaamheden nieuw en uniek zijn. Dit vereist zorgvuldigheid en beheersing op verschillende aandachtsgebieden. Voor sommige pensioenfondsen heeft dit geresulteerd in het aanpassen van de planningen waarmee ook de beoogde invaardatum is opgeschoven.13 Daarbij geldt dat de ervaringen van de eerste fondsen die overstappen naar het nieuwe stelsel belangrijke input vormen voor de groep die dat later in de tijd doet.

Vraag 5

Deze drie «koplopers» blijken volgens de transitiebrieven verschillende peildata te gebruiken voor de pensioenprognoses. Zo'n ongelijke aanpak kan niet alleen tot verwarring leiden, maar in zekere zin ook leiden tot een «keuzemenu» aan de zijde van de fondsen door de meest gunstige prognose te communiceren. Hoe kijkt u hiernaar en kunt u met een nadere richtlijn komen, bijvoorbeeld dat fondsen de diverse peildata en onderliggende veronderstellingen communiceren?

Antwoord 5

Pensioenuitvoerders bepalen de peildatum van gegevens die gebruikt worden om de voorgeschreven transitie-informatie te berekenen, waaronder verwachte pensioenbedragen voor deelnemers. Wanneer de berekeningen gemaakt worden ligt de transitiedatum immers in de toekomst en de feitelijk stand van de persoonlijke gegevens en de financiële positie van het pensioenfonds op de transitiedatum zijn nog onbekend. Het gaat hier om de transitie-informatie die voorafgaand aan de transitiedatum verstrekt moet worden. De Pensioenfederatie heeft een

Servicedocument Transitiecommunicatie beschikbaar gemaakt voor haar leden. Daarin komt ook de peildatum aan bod. De pensioenfondsen met transitiedatum 1 januari 2025 maken keuzes die passen binnen het servicedocument.

Belangrijk bij dit onderdeel van de transitie-informatie is de toelichting van de pensioenuitvoerder hierbij. Pensioeninformatie moet immers altijd correct, duidelijk, evenwichtig en tijdig zijn voor deelnemers. Dit is wettelijk voorgeschreven en AFM houdt toezicht op de naleving hiervan.14 De bij de berekeningen gebruikte peildatum is onderdeel van de voorgeschreven informatie die uitvoerders aan deelnemers verstrekken, zowel voorafgaand als na de transitiedatum.15 De veronderstellingen over de economische ontwikkelingen, die uitvoerders gebruiken bij het berekenen van verwachte pensioenbedragen voor deelnemers (voor en na de transitie), en hoe de berekeningen gemaakt worden, is voorgeschreven in de Uniforme rekenmethodiek.16

Vraag 6

Deze drie «pioniers» zullen mogelijk problemen tegenkomen bij de uiteindelijke overgang. Heeft u, De Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten (AFM) het voornemen deze drie voorlopers actiever te begeleiden en/of te monitoren? Bent u bereid de Kamer binnen zes tot twaalf maanden te informeren over de ervaringen en de geleerde lessen?

Antwoord 6

In het tweeminutendebat pensioenonderwerpen van 11 december 2024 is met een motie door het lid Joseph (NSC) verzocht om een evaluatie over de drie fondsen die per 1-1-2025 overgaan naar het nieuwe stelsel. Een eerste beeld zal worden meegenomen in de voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen die in januari 2025 met uw Kamer zal worden gedeeld. Eventuele aanvullende inzichten uit de (toezichts-)praktijk zullen landen in de voortgangsrapportage die halverwege 2025 met uw Kamer wordt gedeeld. Ik merk daarbij op dat toezichthouders onafhankelijk zijn en dat zij in vertrouwelijkheid toezien op de naleving van de wetgeving.

Vraag 7

In de brief merkt u op: «Door deze aanpassing kan voor pensioenfondsen die later invaren, het lerend vermogen in de sector verder worden gestimuleerd, (...)». De leden van de BBB en de 50PLUS-fracties zijn van mening dat in een situatie waarin alle fondsen met een en dezelfde deadline moeten werken er sprake is van een zeker level playing field. Nu er 44 fondsen later invaren, betekent dit echter dat deze in de tijd op achterstand staan, maar qua kwaliteit vooruitlopen. Zij kunnen immers gebruik maken van de lessons learned en de fouten van de andere groep. Hoe kijkt u hier tegenaan en ziet u mogelijkheden om eerder en beter kennis te delen c.q. om de gevolgen van fouten bij de early adapters op enige manier te herstellen of te compenseren?

Antwoord 7

Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke volg ik de pensioentransitie nauwgezet. De regeringscommissaris, DNB, AFM en de Pensioenfederatie doen dit ook. Ik blijf met hen in gesprek om het lerend vermogen in de sector blijvend te stimuleren. In de eerstvolgende voortgangsrapportage monitoring wil ik daarom een eerste beeld meenemen van de geleerde lessen van de eerste invarende fondsen. Daarnaast delen de onafhankelijke toezichthouders ook hun ervaringen en best practices met de sector. Het dynamiseren van de inleverdatum voor het implementatieplan zorgt er ook voor dat er onderling meer lessen geleerd kunnen worden.

Ik merk op dat zodra de transitie vordert, pensioenfondsen met een later invaarmoment kunnen profiteren van de eerdere ervaringen van pensioenfondsen die eerder zijn ingevaren. Het gaat hierbij niet om het herstellen van fouten, maar om een beter beeld van het bijbehorende proces waar fondsen die later invaren van kunnen profiteren. Het wettelijke kader geldt op dezelfde manier voor alle pensioenfondsen, onafhankelijk van de invaardatum.

Vragen van het lid van de fractie OPNL

Vraag 8

In uw brief leest het lid van de fractie OPNL dat het uitstellen van de inleverdatum van het implementatieplan te maken heeft met het verlengen van de transitiedatum van 1 januari 2027 naar 1 januari 2028. Dit lid merkt op dat de verlenging al in mei 2023 was toegezegd. Kunt u toelichten waarom pas anderhalf jaar na de toezegging wordt geconcludeerd dat hierdoor een verlenging van het implementatieplan ook noodzakelijk is? Heeft dit ermee te maken dat veel fondsen van plan zijn om pas in 2027 in te varen, wat later is dan vooraf werd verwacht?

Antwoord 8

Op het moment van de toezegging tijdens de wetsbehandeling van de Wet toekomst pensioenen in de Eerste Kamer hadden de meeste pensioenfondsen hun invaardatum in 2025 en 2026. Pas in de loop van dit jaar is steeds duidelijker geworden dat dit is verschoven naar 2026 en

2027. De regeringscommissaris heeft dit ook opgemerkt en hier advies over uitgebracht in september 2024. De noodzaak tot aanpassing van de deadline voor het implementatieplan is in de loop van 2024 gebleken, vandaar dat de aanpassing ook nu volgt.

Vraag 9

Een van de eerste belangrijke deadlines van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel was het inleveren van het implementatieplan. Hoe waarschijnlijk acht u het halen van de uiterste transitiedatum van 1 januari

2028, nu een van de eerste deadlines al wordt uitgesteld?

Antwoord 9

Ik heb geen signalen ontvangen dat de uiterste transitiedatum van

1 januari 2028 niet zal worden gehaald. Het dynamiseren van de inleverdatum voor het implementatieplan zorgt ervoor dat de werkdruk voor de uitvoering en de toezichthouders beter wordt gespreid, en de uiterste transitiedatum kan worden gehaald.

Vraag 10

Het lid van de OPNL-fractie ziet dat de pensioenhervorming langzamer lijkt te verlopen dan verwacht. Pensioenfondsen kampen met onvolledige administraties, gebrekkige ICT-systemen en een tekort aan personeel. Daarnaast dragen veel kleine fondsen al hun administratie en activa liever over aan verzekeraars dan dat zij de transitie zelf moeten realiseren. Nu lijkt ook de deadline van het implementatieplan niet haalbaar. Kunt u een appreciatie geven van het verloop van de pensioentransitie tot nu toe en hierin deze voorbeelden meenemen?

Antwoord 10

Een uitgebreide appreciatie over het verloop van de pensioentransitie loopt mee in de voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen die ik in januari 2025 aan uw Kamer zal doen toekomen en in het advies van de regeringscommissaris transitie pensioenen. In algemene zin constateer ik dat sociale partners in anderhalf jaar tijd tot goedgekeurde transitieplannen zijn gekomen voor ruim 17,5 miljoen deelnemers. Er zijn 10 fondsen die in 2025 willen invaren, en er zijn 68 fondsen die dat voor 2026 ook willen doen. De transitie vordert gestaag. Ik zie tegelijkertijd dat dit op sommige aspecten een ingewikkeld proces is, waarbij er veel op de sector afkomt. Met het dynamiseren van de mijlpaal voor het indienen van het implementatieplan wordt tevens de werklast voor uitvoering en toezicht meer gespreid. Daarnaast biedt het ook meer gelegenheid voor sectorpartijen om van elkaar te leren.

Vraag 11

In aanvulling op voorgaande vraag worden risicopreferentie-onderzoeken vaak maar matig uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn namelijk in veel gevallen al opgezet, voordat sociale partners hun keuzes hebben gemaakt. Experts waarschuwen voor negatieve gevolgen voor het realiseren van een koopkrachtig pensioen. Bent u bereid om deze waarschuwingen nader te onderzoeken? En zo ja, op welke termijn?

Antwoord 11

Ik deel uw beeld niet dat risicopreferentieonderzoeken (RPO's) matig zouden worden uitgevoerd. Het feit dat RPO's worden opgezet voordat sociale partners hun keuzes hebben gemaakt, zegt niets over de kwaliteit ervan. RPO's worden juist in deze fase uitgevoerd omdat de uitkomsten belangrijke input leveren voor de risicohouding. Op basis hiervan wordt het strategisch beleggingsbeleid bepaald. Inzichten in de risicohouding, verkregen uit onder meer het RPO, zijn daarom van belang voor de keuzes die sociale partners en pensioenfondsen moeten maken in de transitie en voor het nieuwe contract. Daarnaast zijn risicopreferenties van deelnemers onafhankelijk van door sociale partners gemaakte keuzes.

De AFM houdt toezicht op de kwaliteit van de uitgevoerde RPO's en voert hiervoor steekproefsgewijs onderzoek uit. De bevindingen worden teruggekoppeld aan de betrokken partijen en, door middel van rapportages, gedeeld met de gehele pensioensector. Zo heeft de AFM in 2024 onderzoek gedaan naar de RPO's van 10 pensioenfondsen waarbij zij over het algemeen positief gestemd was over de kwaliteit van de RPO's 17. AFM stelt vast dat de meeste uitvoerders in het RPO vragen stellen over de uitkeringsfase, waarbij ook wordt gevraagd of deelnemers liever een koopkrachtig of een nominaal stabieler pensioeninkomen willen. Ik zie daarom geen reden om dit nader te onderzoeken.

Eerste Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 36 067, CA

10

1

Kamerstukken I 2023-24, 36 067/32 043, BS.

2

Kamerstukken I 2023-24, 36 067/32 043, BV.

3

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 2., p. 5, 6 en 7 (T03632).

4

Kamerstukken I 2023-24, 36 067/32 043, BV, p. 3.

5

Kamerstukken I 2023-24, 36 067/32 043, BV, p. 2.

6

Kamerstukken I 2023-24, 36 067/32 043, BV, p. 2.

7

Handelingen I 2022-2023, nr. 33, item 2., p. 5, 6 en 7 (T03632).

8

Wensen, van J., Waarom de nieuwe pensioenregeling bijna een garantie is op massaschade-claims, EW magazine, 31 oktober 2024, zie https://www.ewmagazine.nl/economie/opinie/2024/ 10/hoe-uw-toekomstige-pensioenregeling-eruitziet-blijft-onduidelijk-84329w.

9

Noordhuis, M. Verzekeraars zien gouden pensioenbergen, maar moeten geduld hebben, Het Financieele Dagblad, 28 oktober 2024, zie https://fd.nl/financiele-markten/1535275/ verzekeraars-zien-gouden-pensioenbergen-maar-moeten-geduld-betrachten.

10

Bets, H. en Koornstra, S., Koopkracht uit zicht door rammelend risico-onderzoek, PensioenPro, 2 december 2024, zie https://pensioenpro.nl/koopkracht-uit-zicht-door-rammelend-risico-onderzoek.

11

Zie ook langetermijnagenda TK (Langetermijnagenda incl. stemmingslijst week 50 I Tweede Kamer der Staten-Generaal).

12

Ontwerpbesluit houdende de vaststelling van de transitietermijnen van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel I Tweede Kamer der Staten-Generaal

13

DNB | Terugkoppeling WTP-vragenlijst Q2-2024 (V5) sector en risicobeelden

14

Artikel 48, Pensioenwet

15

Artikel 46a eerste lid, sub c, Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

16

Artikel 14a tot en met 14j, Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

17

AFM, rapport risicopreferentieonderzoek, 17 december 2024.

Bron: https://www.afm.nl/nl-nl/sector/pensioenuitvoerders/aanpak-transitie/

risicopreferentieonderzoek


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.