Nota naar aanleiding van het verslag - Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025 - Hoofdinhoud
Deze nota naar aanleiding van het verslag i is onder nr. E toegevoegd aan wetsvoorstel 36600 VIII - Vaststelling begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2025.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025; Nota naar aanleiding van het verslag |
---|---|
Documentdatum | 31-01-2025 |
Publicatiedatum | 31-01-2025 |
Nummer | KST1181057 |
Kenmerk | 36600 VIII, nr. E |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2024-2025
36 600 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025
E NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 31 januari 2025
Reactie op de inbreng van de leden van de BBB
De leden van de BBB-fractie merken dat bij de hbo's zorgen leven over maatregelen van de minister om het aantal internationale studenten terug te brengen, inclusief aan 'kleinere' hbo's, bij hogescholen in kleinere steden, specialistische hbo's, zoals ook agrarische hogescholen, en hbo's in grensgebieden. De minister heeft eerder aangegeven met deze zorgen rekening te willen houden, slechts beperkt in te grijpen bij deze hogescholen en/of maatwerk te willen leveren. De BBB-fractie neemt de zorgen van deze hbo's serieus. Kan de regering aangeven welke maatregelen de minister voornemens is te treffen voor wat betreft het aantal internationale studenten aan genoemde hbo's? Welke afspraken zijn er wat dit betreft al gemaakt met deze hogescholen?
De genoemde hogescholen geven veelal les in het Nederlands waardoor de taalmaatregelen uit het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans hen minder of zelfs niet zal raken. Mocht er echter wel anderstalig onderwijs aangeboden worden dan is maatwerk reeds voorzien in de toets anderstalig onderwijs. In deze toets wordt ruimte geboden aan opleidingen waar een uitzonderlijk groot arbeidsmarkttekort is, opleidingen die gelegen zijn in een grensregio of in of in de nabijheid van een krimpregio, uniek zijn in Nederland of internationaal gepositioneerd zijn. Er zijn geen aanvullende afspraken gemaakt met specifieke hogescholen. De toets anderstalig onderwijs voorziet in voldoende ruimte tot maatwerk om de opleidingen binnen de genoemde hogescholen, waarvan onderbouwd kan worden dat het anderstalig aanbieden doelmatig is, te behouden.
Reactie op de inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie stellen dat de aanpassing van de OCW-begroting heeft geleid tot een verlaging van de rijksbijdrage van 50 miljoen in 2026 die volledig gecompenseerd mag worden met extra STER-inkomsten. Voor het verhogen van de STER-inkomsten is een wetswijziging nodig en de minister heeft aangegeven eerst een impactanalyse te willen uitvoeren.
Kan de regering haar motieven uiteenzetten om naast de geplande bezuiniging in 2027 en 2028 van €220 miljoen, de rijksbijdrage nog eens te verlagen met €50 miljoen? Heeft de regering hierbij onderzoek gedaan naar de effecten van de reeds geplande bezuiniging en deze nieuwe verlaging van de rijksbijdrage?
De extra besparing van € 50 miljoen vanaf 2027 op de landelijke publieke omroep is bij amendement van de Tweede Kamer in de onderwijsbegroting opgenomen en wordt via een wetswijziging van de Mediawet in de hoogte van de rijksmediabijdrage verwerkt. Deze maatregel is onderdeel van de dekking om een deel van de onderwijsbezuinigingen terug te draaien.1 In het amendement staat dat de Nederlandse Publieke Omroep meer ruimte krijgt om (online) reclameopbrengsten te genereren. De regering heeft de wens van de Kamer gehoord en we gaan hiermee aan de slag: voor de zomer wordt er een impactanalyse uitgevoerd om de effecten van het vergroten van de reclameruimte bij de landelijke publieke omroep op de Nederlandse private mediapartijen en Nederlandse adverteerders inzichtelijk te maken. Op basis van de resultaten van de impactanalyse wordt gekeken of het mogelijk is om de wettelijk vastgelegde mogelijkheden voor reclame bij de landelijke publieke omroep te verruimen waardoor de Ster-inkomsten mogelijk verhoogd kunnen worden.
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zich af of er onderzoek is gedaan naar de effecten van de reeds geplande en nieuwe bezuinigingen. Verreweg het grootste gedeelte van de bezuinigingen wordt ingeboekt op het budget van de landelijke publieke omroep. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan deze bezuiniging is aan de publieke omroep zelf. De NPO en omroepen zijn hierover met elkaar in gesprek. De bezuiniging is ingeboekt vanaf 2027. Overigens is de regering van mening dat de hoogte van de rijksmediabijdrage vanaf 2027 volstaat om de publieke mediaopdracht te vervullen.
De fractieleden van GroenLinks-PvdA horen graag van de regering of zij de overtuiging van deze leden deelt dat het van belang is voor het goed functioneren van organisaties die afhankelijk zijn van rijksbijdragen dat zij tijdig en waar mogelijk op lange termijn zekerheid hebben over de hoogte van deze bijdragen.
Is de regering het met deze leden eens dat een organisatie als de NPO belang heeft bij een stabiele financiering? En zo ja, voldoet deze manier van besluitvorming aan de in acht te nemen beginselen van zorgvuldigheid en bestendig overheidsbeleid?
De regering erkent dat het van belang is dat de landelijke publieke omroep tijdig en waar mogelijk op lange termijn zekerheid heeft over de hoogte van de rijksmediabijdrage, omdat het een essentieel instituut is binnen onze democratische rechtsstaat. Het is ook mede vanwege die reden dat de minimale hoogte van de rijksmediabijdrage voor media-uitgaven wettelijk is vastgelegd en dus niet zomaar kan wijzigen. Er is een wetswijziging nodig om de minimale hoogte van de rijksmediabijdrage te kunnen wijzigen. Daarom gaat de bezuiniging pas in vanaf 2027. De NPO weet al vanaf de publicatie van het hoofdlijnenakkoord dat er vanaf 1 januari 2027 een korting op de rijksmediabijdrage zal plaatsvinden van € 100 miljoen en werkt aan de invulling van deze bezuinigingen. Ook de additionele korting van € 50 miljoen is bijna twee jaar voordat deze ingaat bekend. De regering is van mening dat de hoogte van de rijksmediabijdrage vanaf 2027 volstaat om de uitvoering van de brede taakopdracht van de NPO te waarborgen.
Kan de regering duiden hoe zij de implementatie van de aanbevelingen van de commissie-Van Rijn ziet in het licht van de aangekondigde bezuinigingen, inclusief de verlaging van de rijksbijdrage met €50 miljoen?
Deelt de regering de mening van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat de bezuinigingen in de eerste plaats, en de onduidelijkheid over de manier waarop deze kunnen worden opgevangen in de tweede plaats, het voor de NPO moeilijker maken opvolging te geven aan de aanbevelingen van de commissie-Van Rijn inzake een veilige werkcultuur? Zeker gelet op de constatering dat onzekerheid over de aanstelling van medewerkers en toenemende werkdruk een van de problemen is.
De NPO geeft aan dat de opvolging van de aanbevelingen uit het rapport van de commissie-Van Rijn hoge prioriteit zal houden. Daarbij bekijkt de NPO wel of het onderdelen van het overkoepelende plan van aanpak op een alternatieve manier kan uitvoeren, zonder in te leveren op maatregelen die de NPO essentieel acht om de sociale veiligheid te waarborgen. Met een groot deel van de voorgenomen acties op het gebied van sociale veiligheid is de publieke omroep reeds gestart in 2024, zoals het instellen van de Commissie Nazorg voor (voormalig)medewerkers en een consistente aanpak voor de opvolging van signalen en meldingen. In het najaar van 2025 zal een nieuwe voortgangsrapportage met de Kamer worden gedeeld.
In de optiek van de fractieleden van GroenLinks-PvdA is het nu bijna evident dat er niet of nauwelijks vaste contracten met medewerkers zullen worden afgesloten, vanwege de aangekondigde bezuinigingen en de gebleken onvoorspelbaarheid van beleid (gelet op de onverwachte verlaging van de rijksbijdrage met €50 miljoen). Deelt de regering deze inschatting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, acht zij de aanbeveling van de commissie-Van Rijn, het aantal flexibele contracten te verminderen om medewerkers minder kwetsbaar te maken voor diverse vormen van intimidatie op de werkvloer, uitvoerbaar in het licht van deze (deels onaangekondigde) bezuinigingen?
De aangekondigde bezuinigingen zullen volgens de NPO consequenties hebben voor het personeel in termen van het aantal werknemers en de programmering, maar niet voor het personeelsbeleid. De NPO is nog steeds voornemens om het ingezette beleid omtrent arbeidscontracten voort te zetten en het aantal flexibele contracten te verminderen.
Kan de regering uiteenzetten hoe zij inschat dat dit effect zal hebben op de verschillende aanbevelingen van de commissie-Van Rijn?
Zie het antwoord op de vraag hierboven over het opvolgen van de aanbevelingen uit het rapport van de commissie-Van Rijn.
Is de regering het eens met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat er nu onduidelijkheid is over de dekking met betrekking tot de verlaging van de rijksbijdrage met €50 miljoen en dat dat onwenselijk is? Wat gaat de regering doen om deze onduidelijkheid weg te nemen?
Het amendement-Bontenbal geeft aan dat de Nederlandse Publieke Omroep meer ruimte krijgt om (online) reclameopbrengsten te genereren.2 De regering gaat hiermee aan de slag door een impactanalyse uit te voeren om de effecten van het vergroten van de reclameruimte bij de landelijke publieke omroep op de Nederlandse private mediapartijen en Nederlandse adverteerders inzichtelijk te maken. Op basis van de resultaten van de impactanalyse wordt gekeken of het mogelijk is om de wettelijk vastgelegde mogelijkheden voor reclame bij de landelijke publieke omroep te verruimen en zo de Ster-inkomsten te verhogen. De regering verwacht voor de zomer de impactanalyse af te ronden.
Is de regering het met deze leden eens dat het voor de NPO niet mogelijk is tijdig te sturen op de extra korting van €50 miljoen zolang hierover geen duidelijkheid is? Er is een wetswijziging nodig om online en on demand reclames te gaan verkopen, aldus de fractieleden van GroenLinks-PvdA.
De NPO is reeds op de hoogte van de extra korting op het budget van de landelijke publieke omroep. Dit is bijna twee jaar voordat deze ingaat bekend. Bovendien is de NPO op de hoogte van het feit dat de compensatie van deze € 50 miljoen mede afhangt van de impactanalyse die voor de zomer wordt uitgevoerd en het wetstraject dat hier mogelijk op zou volgen. Vanuit het oogpunt van zorgvuldig bestuur en budgetverantwoordelijkheid heeft de NPO die extra bezuiniging al opgenomen in de totale bezuinigingsopdracht vanaf 2027.
Welke eventuele andere mogelijkheden ziet de regering om de dekking van €50 miljoen te garanderen zonder dat deze ten koste gaat van de begroting van de publieke omroep?
De regering ziet geen andere dekkingsmogelijkheden om de dekking van € 50 miljoen te garanderen anders dan op basis van de toegezegde impactanalyse de mogelijkheid te bekijken om de wettelijk vastgelegde ruimte voor reclame bij de publieke omroep te verruimen en zo de Ster-inkomsten te verhogen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben een aantal vragen met betrekking tot de cultuurparagraaf. Gemeenten en provincies zijn voor het Rijk nog de belangrijkste financiers van cultuur in Nederland, aldus deze leden.
Kent de regering de uitkomsten van het CBS-onderzoek naar de bestedingen van gemeenten en provincies voor cultuur?3 Deze leden hebben naar aanleiding daarvan een aantal specifieke vragen.
Ja, de regering kent de uitkomsten van het CBS-onderzoek naar de bestedingen van gemeenten en provincies voor cultuur.
Deelt de regering de zorg van de fractieleden van GroenLinks-PvdA dat de reële uitgaven (gecorrigeerd voor inflatie) van gemeenten voor cultuur per inwoner over de gehele linie een dalende trend laten zien?
We zien dat er in de cultuurlasten per inwoner van de gemeenten een daling is te zien wanneer wordt gecorrigeerd voor inflatie. Deze wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de hoge inflatie in 2022. In verhouding tot deze hoge inflatie is de daling echter beperkt gebleven en is het van belang te zien hoe de situatie in 2025 zich zal ontwikkelen. Daarom geven we in 2026 het CBS de opdracht om nieuwe cijfers te publiceren.
Deelt de regering de zorg van deze leden dat met het komende zogenaamde 'Ravijnjaar 2026' voor gemeenten de bijdragen voor cultuur verder onder druk komen te staan en met name afkalving van presentatieplekken in het aanbod dreigt?
Gemeenten en provincies hebben zorgen over hun financiën, en hoe zij met het geld dat zij vanuit het Rijk krijgen hun taken goed kunnen uitvoeren. Daar zijn we ons van bewust en het kabinet is hierover met hen in gesprek.4 De middelen die gemeenten ontvangen uit het Gemeentefonds zijn bestedingsvrij. Gemeenten en provincies voeren hun eigen beleid op cultuur en bepalen daarin hun eigen prioriteiten en financiële kaders. We zien dat gemeenten en provincies de zorg voor cultuur heel serieus nemen. We hebben vertrouwen in de keuzes die zij maken.
Wat gaat de regering vanuit haar systeemverantwoordelijkheid voor het culturele klimaat doen om verschraling van het culturele klimaat te voorkomen en wat kan zij zo nodig bijdragen aan versterking daarvan?
Op 17 januari 2025 hebben we met gemeenten en alle provincies cultuurconvenanten afgesloten, waarin we afspraken maken over onze gezamenlijke verantwoordelijkheid voor cultuur. Onderdeel hiervan is dat we de subsidies aan instellingen waar we gezamenlijk verantwoordelijkheid voor dragen voor de komende vier jaar hebben vastgelegd.
Ook zijn begin dit jaar de Bestuurlijke Afspraken Cultuurbeoefening 2025-2028 gepubliceerd5. Deze zijn ondertekend door OCW, VNG en IPO. De afspraken gaan onder meer over cultuurparticipatie, cultuureducatie, amateurkunsten, talentontwikkeling, immaterieel erfgoed en erfgoedparticipatie. De kerngedachte van deze bestuurlijke afspraken is dat gemeenten, provincies en Rijk zich ook de komende vier jaar blijven inzetten voor cultuurbeoefening van iedereen in Nederland. We blijven in het kader van deze afspraken de komende vier jaar in gesprek met gemeenten en provincies over dit onderwerp.
Is de regering, naast het nemen van eigen maatregelen, bereid om ook de zorgen over het culturele aanbod met de gemeenten te delen?
Gemeenten maken eigen keuzes ten aanzien van het culturele aanbod. Dat is onderdeel van de lokale democratie. Zoals we dat ook bij een eerdere vraag hebben aangegeven, hebben we vertrouwen in de keuzes die zij maken. Ook is in de cultuurconvenanten opgenomen dat er periodiek bestuurlijk overleg plaatsvindt tussen de overheden over de ontwikkelingen in de culturele sector. De gezamenlijke verantwoordelijkheid is daar ook onderwerp van gesprek.
Constateert de regering met deze leden dat met name de Randstad-provincies en Gelderland het laten afweten als het gaat om investeren in en bijdragen aan cultuur en daarbij de spreiding van cultuur binnen deze provincies verder onder druk komt te staan?
Sinds 2017 vraagt het ministerie van OCW via het CBS data uit over cultuurlasten van gemeenten en van provincies. We zien dat er in de provincies Gelderland, Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland in 2023 sprake was van een daling van de provinciale cultuurlasten ten opzichte van 2021. Op de provincie Gelderland na gaven deze provincies in 2023 echter meer uit aan cultuur dan in 2017 (het eerste jaar waarvan op deze manier via het CBS data werd uitgevraagd). Of hiermee de spreiding van cultuur binnen deze provincies onder druk staat is niet te zeggen.
Is de regering bereid om met deze provincies in gesprek te gaan over een reële bijdrage aan het culturele aanbod en te zorgen dat in grote provincies als Gelderland, Noord-Holland en Zuid-Holland ook buiten de grote steden een aantrekkelijk cultuurlandschap blijft bestaan?
De randstadprovincies hebben van oudsher gezien een andere rol als het gaat om cultuurbeleid door de aanwezigheid van grote steden. Zij maken, net als de gemeenten, hun eigen keuzes als het gaat om cultuurbeleid. Dit geldt ook voor de besteding van middelen via het gemeente- en provinciefonds. Met alle provincies in Nederland wordt, vanuit ieders verantwoordelijkheid, het gesprek gevoerd over een gezonde culturele infrastructuur. Dit gesprek voeren we onder meer via de recentelijk afgesloten cultuurconvenanten. In dit kader vindt periodiek bestuurlijk overleg plaats.
Fair pay in de culturele sector is een belangrijk beleidsdoel van het Rijk. Uit eerder onderzoek blijkt dat makers structureel onderbetaald worden. Ook recentere onderzoeken wijzen dit uit. Bij de fractieleden van GroenLinks-PvdA voedt dit de zorg dat fair pay nog lang geen gemeengoed is in de culturele sector. Dit terwijl voor de nu van kracht zijnde kunstenplan-periode voor rijks gesubsidieerde instellingen fair pay een subsidievoorwaarde is. Deze leden hebben een aantal vragen naar aanleiding van dit onderzoek.
Herkent de regering het beeld uit de recentere onderzoeken dat in de cultuursector er structureel wordt onderbetaald? Zo ja, deelt de regering de zorgen van deze leden over de onderbetaling?
Ja. Om die reden is op basis van het in 2023 uitgevoerde onafhankelijk onderzoek Fair Pay dichterbij6 van PPMC in opdracht van koepelorganisatie Kunsten'92 per 2025 € 36,4 miljoen structureel extra beschikbaar gesteld voor fair pay, verdeeld over de Rijkscultuurfondsen, bis-instellingen en musea in de Erfgoedwet. Binnen deze middelen (€ 36,4 miljoen) is ook extra ruimte gevonden voor de symfonieorkesten in de bis en continueren we de middelen voor de Regeling kunstenaarshonorarium bij het Mondriaan
Fonds. Met de verdeling van deze € 36,4 miljoen zetten we als Rijk een grote stap richting eerlijkere betaling in de culturele en creatieve sector. Hoewel deze middelen bijdragen aan fair pay zijn daarmee zijn niet alle problemen direct opgelost. Het Rijk is in het cultuurbeleid maar een van de financiers. Gemeenten nemen een veel groter deel van het cultuurbudget voor hun rekening. Het vergt een gezamenlijke inspanning van zowel overheden als private financiers om de stap naar eerlijke beloning volledig te zetten.
Is de regering het met de fractieleden van GroenLinks-PvdA eens dat dit onderzoek aanleiding zou moeten zijn voor verder onderzoek naar fair pay in de culturele sector?
Wil de regering deze leden met name informeren over hoe de fair pay-maatregel effect gaat krijgen, bijvoorbeeld door het op korte termijn doen van een nulmeting en deze op de helft van deze kunstenplanperiode te herhalen?
Culturele instellingen die vanuit de basisinfrastructuur subsidie van de Rijksoverheid ontvangen, zijn vanaf 2025 verplicht tot eerlijke betaling (fair pay). Voor deze instellingen geldt dat zij zich per 1 januari 2025 moeten verbinden aan collectieve tariefafspraken. Het gaat dan bijvoorbeeld om het aansluiten bij een CAO of honoreringsrichtlijn. Verder is het onderschrijven van de fair practice code een voorwaarde voor subsidiëring.
Per 1 januari 2025 stelt het kabinet structureel € 36,4 miljoen extra beschikbaar voor fair pay, verdeeld over de Rijkscultuurfondsen, bis-instellingen en musea in de Erfgoedwet. Voor de bis 2025-2028 is fair pay een verplichting geworden. In 2027 staat een evaluatie gepland waarin wordt gekeken in hoeverre het beoogde effect (fair pay) is behaald en of aanvullend beleid gewenst is.
Wil de regering deze leden daarbij informeren over de wijze waarop zij de toepassing van fair pay in de culturele sector verder wil stimuleren, dan wel waar nodig afdwingen?
Wil de regering de bevindingen over fair pay ook delen met de andere subsidiërende overheden en, zo nodig, gezamenlijk kijken naar hoe dit verder geïmplementeerd kan worden?
De plicht tot eerlijke betaling vraagt om een blijvende actualisering en ontwikkeling van collectieve tariefafspraken. Ook stimuleert deze plicht de sociale dialoog tussen werknemers en werkgevers. Daarom wordt Platform ACCT komende bis-periode financieel ondersteund bij het voortzetten van ketentafels waar tariefafspraken per subsector worden gemaakt. Daarnaast vergt een eerlijkere betaling voor de culturele en creatieve sector een gezamenlijke inspanning van alle financiers. We juichen toe dat andere overheden hier ook stappen in zetten. Gemeenten nemen immers het grootste gedeelte van het landelijke cultuurbudget voor hun rekening. Om die reden is fair pay ook een onderdeel van de recent getekende cultuurconvenanten. Met het oog op de Fair Practice Code hanteren Bestuursorganen 'fair pay', met als vertrekpunt de collectieve afspraken in de relevante sectoren, als uitgangspunt bij subsidie- en opdrachtverlening. Een hulpmiddel hierbij is de handreiking Van schatbare waarde. Fair pay in de lokale creatieve en culturele sector7 van de VNG en Platform ACCT.
In het aangenomen amendement-Bontenbal over het terugdraaien van een aanzienlijk deel van de onderwijsbezuinigingen wordt gesteld dat er een nota van wijziging op de Wet internationalisering in balans (hierna: Wib) ingediend wordt. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke wijzigingen er in die nota zijn te verwachten en wanneer zullen deze worden behandeld. De wijzigingen hebben betrekking op een uitzondering op de beperking van de instroom van internationale studenten in de regio. Welke criteria hanteert de regering bij de nieuwe verdeelsleutel tussen onderwijsinstellingen in de regio en in de rest van het land? Hoe werkt de nieuwe verdeelsleutel uit in zowel de relatieve als de absolute cijfers, ook in verhouding tot de oude verdeelsleutel? En wat zijn de consequenties als deze nota van wijziging in de Wib niet tijdig wordt aangenomen?
Op dit moment wordt er gewerkt aan de uitwerking van dit onderdeel van het amendement-bontenbal c.s. Het parlement zal hier over enkele weken over worden geïnformeerd aan de hand van de toegezegde Kamerbrief. Het amendement stelt een ingrijpende wijziging voor. Het is daarom belangrijk dat deze goed wordt uitgewerkt en met de betrokken partijen wordt afgestemd. Daardoor bereikt deze brief het parlement later dan eerder werd gedacht.
Naast de inhoudelijke aanpassingen die worden voorgesteld in de toelichting bij het amendement- Bontenbal, wordt een verlaging van de bezuiniging op internationale studenten voorgesteld. In de begroting is daarvoor een pro forma verdeling tussen het hbo en wo voorgesteld, die in principe losstaat van de maatregelen uit de Wet internationalisering in balans (Wib). De regering zal het parlement in het voorjaar informeren over de uitwerking en past dan ook de eerdere pro-forma verdeling tussen hbo en wo in deze bezuiniging aan naar een verdeling gebaseerd op de referentieraming 2025 en passend bij de naar aanleiding van het amendement-Bontebal aangepaste regeling.
Acht de regering de ingeboekte bezuiniging op de afname van internationale studenten haalbaar? Kan zij in haar antwoord betrekken dat het gros van de internationale studenten al bezig is aan een studie met een gemiddelde duur van vier jaar? Tevens is de financiering van onderwijsinstellingen gebaseerd op de studentenaantallen van twee jaar eerder. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zouden dan ook graag op basis van het voorgaande een appreciatie van de regering krijgen inzake de uitvoerbaarheid van deze bezuiniging.
De regering acht de ingeboekte bezuiniging op de afname van internationale studenten haalbaar. Het kabinet voert beleid om internationale studentenstromen beter te beheersen. Zo bevat de Wet internationalisering in balans (Wib) maatregelen om gerichter te sturen op het aantal (internationale) studenten in anderstalige trajecten. Ook zijn we met instellingen in gesprek over bestuurlijke afspraken die leiden tot een lagere instroom, in voorbereiding op de ontwerpbegroting 2026. De bezuiniging op internationale studenten kent daarnaast een ingroeipad van meerdere jaren en begint in 2026. Na het amendement-bontenbal c.s. resteert een korting van ca. € 17 mln. in 2026, € 68 mln. in 2027 en deze loopt verder op naar € 168 mln. in 2031. Daarbij gaat de referentieraming van vorig jaar (meest recent) nog uit van een stijging van het aantal internationale EER-studenten. Als deze groei zou uitblijven of tenminste lager uitvalt, kan dat al in belangrijke mate bijdragen aan het realiseren van de (na het amendement-bontenbal c.s.) resterende bezuinigingsopgave. De Referentieraming 2025, die verschijnt in het voorjaar, geeft een nieuwe raming voor de komende jaren.
De regering wijst er verder op dat ook zonder dat de Wet Internationalisering in Balans is aangenomen, er reeds ruimte is voor onderwijsinstellingen om verder te sturen op studentenstromen, bijvoorbeeld door het toepassen van een fixus op een traject, andere vormen van zelfregie, het omzetten van opleidingen naar het Nederlands en het blijvend herzien van het wervings- en selectiebeleid.
Heeft de regering ook onderzoek gedaan naar, of is zij in het bezit van, cijfers van de financiële neveneffecten voor de Nederlandse economie en de belastinginkomsten voortkomend uit de aanwezigheid van internationale studenten in Nederland? Zo nee, dan zouden deze leden graag zien dat dit alsnog gebeurt om meer inzicht te verkrijgen in de feitelijke financiële opbrengst van de maatregel. Zo ja, dan zouden deze leden de informatie graag ontvangen.
Een studie van het CPB8 heeft in kaart gebracht dat de economische effecten van internationalisering in het hbo en wo gunstig kunnen zijn. Tegelijkertijd zijn er verschillen in de mate waarin verschillende deelpopulaties daaraan bijdragen, zo blijven niet-EER studenten vaker in Nederland werken dan EER-studenten. Ook zijn bepaalde studiegebieden veel kansrijker voor internationaal afgestudeerden dan andere. Dit is een studie uit 2019, nog voor bijvoorbeeld de herinvoering van de basisbeurs (ook voor internationale studenten). Het is niet bekend of deze effecten nog altijd even groot zijn - het CPB zal de studie daarom in 2025 herhalen.
In paragraaf 7 van de Memorie van toelichting van de Wib wordt beschreven dat de maatregelen in het wetsvoorstel niet als eigenstandig doel hebben om de internationale studentenaantallen te laten dalen, maar dit kan wel het gevolg zijn van de maatregelen. De verwachting is dat de toets anderstalig onderwijs op termijn zal leiden tot een daling van het aantal anderstalige opleidingen, en daarmee mogelijk tot een daling van het aantal internationale studenten. De omvang daarvan is onzeker en op dit moment nog niet te ramen; hetzelfde geldt voor eventuele budgettaire gevolgen.
Acht de regering zich nog gecommitteerd aan het Bestuursakkoord Hoger Onderwijs uit 2022 waarin het ministerie van OCW zich committeert aan noodzakelijke extra investeringen in het hoger onderwijs? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de bezuinigingen op de meerjarige financiële afspraken inzake de toekenning en besteding van de middelen voor starters- en stimuleringsbeurzen. Acht de regering de bezuinigingen behoorlijk gelet op het bestuursakkoord, waar instellingen hun beleid en organisaties op afstemmen? In hoeverre kan nog gesproken worden van het ministerie als betrouwbare gesprekspartner richting de onderwijsinstellingen bij dergelijke akkoorden?
Betrouwbaarheid en voorspelbaarheid zijn belangrijke waarden voor de overheid. Dat neemt niet weg dat het kabinet nieuwe beleidskeuzes heeft gemaakt die gevolgen hebben voor eerder verstrekte subsidies en afspraken over bekostiging. Dit geldt ook voor de afspraken die zijn gemaakt in het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap en de bekostiging die wordt verstrekt op basis van een onderwijswet.
De begrotingswetgever stelt jaarlijks financiële middelen ter beschikking. Als er voldoende middelen zijn dan krijgen hbo- en wo-onderwijsinstellingen conform de gemaakte afspraken in het bestuursakkoord jaarlijks bij de rijksbijdragebrief extra bekostiging. Het is aan de begrotingswetgever om jaarlijks de hoogte van de landelijke rijksbijdrage te bepalen. Het kabinet acht zich hierbij gebonden aan de normen die in het algemeen gelden bij bezuinigingen.
Wij beseffen dat de bezuinigingen pijn doen. Daarom is het des te belangrijker dat de budgettaire opgave verstandig wordt ingevuld. De minister van OCW heeft het afgelopen jaar in gesprek met de sector een zorgvuldige afweging gemaakt over hoe de bezuinigingen op de meest verstandige manier kunnen worden ingevuld. Daarom is er bijvoorbeeld voor gekozen om de sectorplannen overeind te houden, zodat vaste banen voor wetenschappers behouden konden worden. Dit is echter ten koste gegaan van de startersbeurzen, wat voor andere wetenschappers weer een teleurstelling is.
Het alom gewaardeerde rapport van dhr. Draghi over het concurrentievermogen van Europa is duidelijk over de toekomst van Europa: meer investeren in kennis en wetenschap. Hoe kijkt de regering aan tegen het rapport? Kan zij een appreciatie geven van dit rapport, en daarbij specifiek ingaan op investeringen in kennis en wetenschap en kan zij daar haar eigen begrotingsbeleid in betrekken? Hoe beoordeelt de regering het feit dat wij, in tegenstelling tot onze buurlanden, bij lange na niet de Europese norm halen van 3% BBP investering in kennis en research? Is de regering van mening dat het niet cruciaal is voor het verdienvermogen van de open economie van Nederland dat ons land een van de koplopers zou moeten zijn inzake investeringen in kennis en research? Kan zij in haar antwoord de laatste stand van de wetenschappelijke literatuur betrekken over de duurzaamheid van de overheidsfinanciën op de lange termijn?
Onderwijs, onderzoek en innovatie zijn belangrijke factoren in de ontwikkeling van arbeidsproductiviteit. Hierbij gaat het niet enkel over publieke investeringen maar ook over het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor private investeringen in onderwijs, onderzoek en innovatie. De overheidsuitgaven aan onderzoek en ontwikkeling zijn in Nederland (0,63% bbp) ruim boven zowel het gemiddelde van de EU (0,46% bbp) en boven het gemiddelde van de OESO (0,45% bbp). Het belang van onderwijs, onderzoek en innovatie is recent bevestigd in het rapport van Draghi: The future of European competitiveness. Op 4 oktober jl. stuurde het kabinet de reactie op dit rapport aan de Tweede Kamer. Het kabinet onderschrijft het belang van onderwijs, talent, vaardigheden, en onderzoek en innovatie om zo de productiviteit te verhogen in een vergrijzende samenleving. Hiermee versterken we ons verdienvermogen. Een betere aansluiting van vraag en aanbod van kennis en vaardigheden draagt ook bij aan het aanpakken van de arbeidsmarkttekorten. Ook erkent het kabinet in zijn reactie dat onderzoek en innovatie de katalysator zijn voor productiviteit en welvaart. Het is daarbij van belang om in te zetten op het volledige spectrum van kennisontwikkeling: van fundamenteel onderzoek tot toegepast onderzoek en innovatie en meer aandacht voor valorisatie. Draghi benoemt daarom de doelstelling van 3% van het Europese bbp naar onderzoek en innovatie, een doelstelling die voor 2030 ook in het regeerprogramma is opgenomen. Het kabinet onderschrijft ook de conclusie dat tegelijkertijd meer focus nodig is op strategische onderzoeksprioriteiten en technologiegebieden bij voorkeur in lijn met de Nationale Technologiestrategie, waaronder op het terrein van cybersecurity. Nederland heeft als groot voordeel dat het bij uitstek een land is waarin kennisinstellingen, industrie, en overheid intensief samenwerken. Het kabinet deelt de mening dat Europa, en dus ook Nederland, beter kan profiteren wanneer nauw wordt samengewerkt binnen onderzoeks- en innovatie- ecosystemen, en waarin gezamenlijk kennis wordt gecreëerd en gevaloriseerd.
Een goede Nederlandse economie vereist ook overheidsfinanciën die in balans zijn en op (lange) termijn houdbaar zijn. Niet voor niks zien de Europese begrotingsregels op een EMU-tekort van maximaal 3% op middellange termijn en een EMU-schuld van maximaal 60% van het bbp. De maatregelen uit het Regeerprogramma beperken structureel de stijgende collectieve uitgaven om de overheidsfinanciën te verbeteren. Voor beheersing van de overheidsuitgaven bij de toenemende vergrijzing is de komende jaren nog meer nodig. Een uitgebreide toelichting van de duurzaamheid van de overheidsfinanciën is uiteengezet in de Miljoenennota 2025, bij de Voorjaarsnota zal hier een actualisatie op plaats vinden.
De regering bezuinigt bijna een half miljard op hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De fractieleden van GroenLinks-PvdA vragen of er onderzoek is gedaan naar de gevolgen hiervan voor banen. Zo, ja, kan de regering dit deze leden doen toekomen? Zo nee, wil de regering toezeggen dit alsnog doen? Zo nee, waarom niet, gelet op de doelstellingen in het regeerakkoord van de economische paragraaf? Is de regering het met de voorzitter van VNO-NCW, DNB, vooraanstaande Nederlandse bedrijven en de provinciebestuurders eens dat bezuinigen op wetenschap tot beschadiging van onze kenniseconomie leidt? Zo ja, waarom zet de regering deze bezuiniging alsnog door? Kan de regering uiteenzetten hoe zij Nederland bij de internationale top wil laten blijven behoren? Kan zij dit motiveren met wetenschappelijk onderzoek?
Het kabinet heeft geen wetenschappelijk onderzoek laten doen naar de gevolgen op banen of anderzijds door een bezuiniging op wetenschappelijk onderzoek. Wel heeft dit kabinet ervoor gekozen om niet te bezuinigen op de sectorplannen waardoor ongeveer 1200 arbeidsplaatsen van wetenschappers in stand blijven. Het CPB heeft in zijn doorrekening van het Hoofdlijnenakkoord aangegeven dat het akkoord als geheel (dus niet alleen kijkend naar onderwijs en onderzoek, maar naar alle budgettaire maatregelen) een beperkt positief effect heeft op de werkgelegenheid.
Het kabinet heeft verschillende instrumenten voor wetenschappelijk onderzoek en innovatie. Het kabinet heeft vertrouwen dat Nederland mee blijft doen met de internationale top. Het kabinet zet een groot deel van de investeringen van het vorige kabinet in onderzoek en wetenschap door, zoals de sectorplannen. Daarnaast zet het kabinet in op de verbetering van het ondernemingsklimaat en het aanjagen van technologie intensieve bedrijvigheid via de Nationale Technologie Strategie. Ook zet het kabinet in op het versterken van de Europese kapitaalmarktunie. Daarnaast kiest het kabinet ervoor om gericht in innovatie te investeren via InvestNL en de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM's) en zijn er verschillende innovatieregelingen zoals de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelwerk (WBSO).
De regering bezuinigt hard op kansengelijkheid, funderend onderwijs, diverse succesvolle programma's, gymlessen en op de brede brugklas. Dit is met name nadelig voor kinderen uit achterstandssituaties. Internationaal gezien is het Nederlandse schoolsysteem, waarbij al op zo'n jonge leeftijd geselecteerd wordt en kinderen in gescheiden trajecten worden opgeleid zeer uitzonderlijk. Brede brugklassen hebben aantoonbaar gunstig effect op vergroting van kansengelijkheid en het tegengaan van segregatie op jonge leeftijd. Wat zijn de gedachte en de visie achter een dergelijke bezuiniging op een aantoonbaar succesvol initiatief? Op basis van welk onderzoek of welke feiten baseert de regering haar overtuiging dat dit bijdraagt aan de kwaliteit en kansengelijkheid in het onderwijs?
Optimaal onderwijs voor iedere leerling begint met goed onderwijs en gekwalificeerd onderwijspersoneel. Daar werken we hard aan. Dit kabinet moet scherpe keuzes maken om de overheidsfinanciën gezond te houden. Dit betekent ook dat we zorgvuldig moeten kijken naar regelingen die niet volledig worden uitgeput Hoewel er geen budget meer is om de brede brugklassen financieel te stimuleren via een subsidieregeling, verdwijnt het concept hiermee niet. De eindrapportage van de evaluatie van de huidige subsidieregeling heterogene brugklassen die op 4 december 2024 naar de Tweede Kamer is gestuurd, biedt aanknopingspunten om extra aandacht voor dit thema te houden.9 Daarnaast gaan we de komende tijd met de Onderwijsraad en sectororganisaties in gesprek hierover..
Reactie op de inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe zij het streven naar het verminderen van het aantal Europese studenten beoordeelt in het licht van de artikelen 18 en 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, nu er sprake is van een algehele doelstelling om minder internationale studenten in Nederland te krijgen. Kan er een geslaagd beroep worden gedaan op uitzonderingsgronden uit dit artikel? Zo ja, op welke gronden?
Het streven naar minder Europese studenten op zichzelf is geen doel van de regering. De regering is van mening dat de maatregelen in de Wib niet in strijd zijn met bovengenoemde artikelen. In paragraaf 5 van de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel, wordt uitgebreid stilgestaan bij dit punt.
Kortweg kent het EU-recht geen verplichting voor lidstaten om opleidingen in het hbo en het wo in een andere taal aan te bieden dan de officiële taal van de lidstaat. Het hanteren van het uitgangspunt dat het onderwijs in de eigen landstaal moet worden verzorgd, is in Unierechtelijk verband geen uitzonderlijkheid. Daarom is de regering van mening dat een vermindering van het anderstalig onderwijsaanbod, en als gevolg daarvan een verminderde instroom van internationale studenten, vanuit Unierechtelijk perspectief toelaatbaar is.
De regering erkent dat het hanteren van een eis waarmee de voertaal van het bekostigd onderwijs wordt gereguleerd tot gevolg heeft dat dit onderwijs minder toegankelijk is voor Europese studenten die de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn. Omgekeerd draagt de borging van Nederlandstalig onderwijsaanbod juist bij aan de toegankelijkheid van het nationale hbo en wo voor Nederlandstalige studenten die minder taalvaardig zijn in het Engels.
Deze leden constateren dat de minister in zijn Kamerbrief over internationalisering10 heeft aangegeven dat als het aantal Europese studenten niet zo snel daalt als voorgesteld in de begroting, universiteiten en hogescholen met minder middelen net zoveel studenten moeten opleiden. Hoe reflecteert de regering hierop met het oog op de kwaliteit van onderwijs bij de uitvoering van beleid?
De kwaliteit van het hbo en wo in Nederland is een belangrijk onderwerp van zorg voor de regering. De maatregelen die in het hoofdlijnenakkoord worden aangekondigd, kunnen de onderwijskwaliteit in het hbo en wo in Nederland beïnvloeden. De regering spant zich in om deze effecten zoveel mogelijk te beperken door een beroep te doen op verstandige keuzes die instellingen maken bij de invulling van de bezuinigingen en heeft de intentie om bij de invulling van de ombuiging zo goed mogelijk op te trekken met de sectoren. Daarnaast spant de regering zich in voor maatregelen om de internationale studentenstromen beter te beheersen, onder andere met de Wib.
Daarnaast is door de verlaging van de te realiseren besparing, de verwachting van de regering dat het mogelijke risico voor de onderwijskwaliteit beperkt is.
De leden van de CDA-fractie constateren dat er in 2022 met universiteiten financiële afspraken zijn gemaakt in het bestuursakkoord hoger onderwijs over de toekenning en besteding van de middelen voor starters- en stimuleringsbeurzen. Onderwijsinstellingen zijn aangemoedigd middelen voor starters- en stimuleringsbeurzen uit toekomstige jaren naar voren te halen, door het onderschrijven door de minister van de aanbevelingen uit het adviesrapport 'Investeren in de basis'. De universiteiten hebben op basis van de toezeggingen grote, meerjarige investeringen gedaan, waaronder het in dienst nemen van (wetenschappelijk) personeel. Vanaf 1 januari 2025 wordt dit echter opgezegd zonder overgangstijd. Hoe reflecteert de regering hierop in het licht van rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel, vanwege de gedane toezeggingen door een bevoegd persoon? Op welke wijze wordt er door de regering rekening gehouden met de schade die de universiteiten lijden bij de uitvoering? De leden van de CDA-fractie zouden graag een uitgebreidere motivering zien voor wat betreft de algemene rechtsbeginselen dan in de antwoorden op de vragen in de Tweede Kamer over het op meerdere punten niet rechtsstatelijk zijn van het regeerprogramma.
Betrouwbaarheid en voorspelbaarheid zijn belangrijke waarden voor de overheid. Dat neemt niet weg dat het kabinet nieuwe beleidskeuzes heeft gemaakt die gevolgen hebben voor eerder verstrekte subsidies en afspraken over bekostiging. Dit geldt ook voor de afspraken die zijn gemaakt in het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap en de bekostiging die wordt verstrekt op basis van een onderwijswet.
De begrotingswetgever stelt jaarlijks financiële middelen ter beschikking. Als er voldoende middelen zijn dan krijgen hbo- en wo-onderwijsinstellingen conform de gemaakte afspraken in het bestuursakkoord jaarlijks bij de rijksbijdragebrief extra bekostiging. Het is aan de begrotingswetgever om jaarlijks de hoogte van de landelijke rijksbijdrage te bepalen. Het kabinet acht zich hierbij gebonden aan de normen die in het algemeen gelden bij bezuinigingen.
Wij beseffen dat de bezuinigingen pijn doen. Daarom is het des te belangrijker dat de budgettaire opgave verstandig wordt ingevuld. De minister van OCW heeft het afgelopen jaar in gesprek met de sector een zorgvuldige afweging gemaakt over hoe de bezuinigingen op de meest verstandige manier kunnen worden ingevuld. Daarom is er bijvoorbeeld voor gekozen om de sectorplannen overeind te houden, zodat vaste banen voor wetenschappers behouden konden worden. Dit is echter ten koste gegaan van de startersbeurzen, wat voor andere wetenschappers weer een teleurstelling is.
Deze leden constateren dat de jonge universiteiten van Maastricht, Rotterdam en Tilburg een lagere vastevoetbekostiging hebben voor onderzoek. In het bestuursakkoord van 2022 heeft hier compensatie voor plaatsgevonden door extra startersbeurzen toe te kennen. Dit zijn structurele middelen, deze maar raken uit zicht door het schrappen van deze beurzen, ondanks dat ze reeds zijn toegezegd. Hoe beoordeelt de regering het tekort aan budget bij de uitvoering om de vaste voet van jonge universiteiten te compenseren vanuit het oogpunt van rechtmatigheid, nu compensatie is toegezegd? Hoe denkt de regering de vaste voet van deze instellingen structureel te garanderen?
Bij bezuinigingsmaatregelen op beleidsinstrumenten waar meerdere ontvangers profijt van hebben, geldt dat de impact verschilt per ontvanger. Dit geldt ook voor de bezuiniging op de startersbeurzen. Ook bij intensiveringen in beleidsinstrumenten geldt doorgaans dat de impact per ontvanger verschilt. Bij de startersbeurzen hebben de universiteiten de ruimte gekregen om zelf een verdeling te maken tussen universiteiten. Daarbij hebben de universiteiten ervoor gekozen om de vaste voet van de jonge universiteiten te versterken. Daardoor is de impact van de bezuiniging op de startersbeurzen bij sommige universiteiten groter dan bij andere. Nu is daarom opnieuw de ruimte gegeven aan de universiteiten om een verdeling over universiteiten te maken voor het restant van de stimuleringsbeurzen, dat ingezet mag worden om werkdruk te verlagen. Desgewenst kunnen de universiteiten ervoor kiezen om met deze verdeling rekening te houden met de verschillende impact per instelling van de verschillende bezuinigingen.
In het amendement-Bontenbal c.s.11 is een uitzonderingsbepaling opgenomen dat hogescholen en universiteiten in grensregio's worden ontzien wat internationale studenten betreft. Welke mogelijkheden ziet de regering om dit uit te voeren? Kan de Benelux hier een rol in spelen? Of ziet de regering andere mogelijkheden?
Op dit moment wordt er gewerkt aan de uitwerking van het amendement-bontenbal c.s. Het parlement zal hier over enkele weken over worden geïnformeerd aan de hand van de toegezegde Kamerbrief. Deze brief zal hen later bereiken dan eerder gedacht. Het amendement stelt een ingrijpende wijziging voor. Het is daarom belangrijk dat deze goed wordt uitgewerkt en met de betrokken partijen wordt afgestemd.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe zij het eenzijdig opzeggen van het bestuursakkoord beoordeelt op het gebied van rechtmatigheid. In het bijzonder gezien de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het vertrouwens- en materiële rechtszekerheidsbeginsel.
Betrouwbaarheid en voorspelbaarheid zijn belangrijke waarden voor de overheid. Dat neemt niet weg dat het kabinet nieuwe beleidskeuzes heeft gemaakt die gevolgen hebben voor eerder verstrekte subsidies en afspraken over bekostiging. Dit geldt ook voor de afspraken die zijn gemaakt in het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap en de bekostiging die wordt verstrekt op basis van een onderwijswet.
De begrotingswetgever stelt jaarlijks financiële middelen ter beschikking. Als er voldoende middelen zijn dan krijgen hbo- en wo-onderwijsinstellingen conform de gemaakte afspraken in het bestuursakkoord jaarlijks bij de rijksbijdragebrief extra bekostiging. Het is aan de begrotingswetgever om jaarlijks de hoogte van de landelijke rijksbijdrage te bepalen. Het kabinet acht zich hierbij gebonden aan de normen die in het algemeen gelden bij bezuinigingen.
Wij beseffen dat de bezuinigingen pijn doen. Daarom is het des te belangrijker dat de budgettaire opgave verstandig wordt ingevuld. De minister van OCW heeft het afgelopen jaar in gesprek met de sector een zorgvuldige afweging gemaakt over hoe de bezuinigingen op de meest verstandige manier kunnen worden ingevuld. Daarom is er bijvoorbeeld voor gekozen om de sectorplannen overeind te houden, zodat vaste banen voor wetenschappers behouden konden worden. Dit is echter ten koste gegaan van de startersbeurzen, wat voor andere wetenschappers weer een teleurstelling is.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de staatssecretaris in de aanbiedingsnota met betrekking tot School en Omgeving12 heeft geschreven dat er in de huidige subsidieregeling 2023-2025 sprake is van een voorrangspositie voor scholen die al een beschikking hebben ontvangen voor 2022-2023, maar dat dit vanwege het gelijkheidsbeginsel niet meer het geval is bij de subsidieregeling 2025-2028. Hoe legt de regering dit uit met het oog op het feit dat het gelijkheidsbeginsel ook betekent dat ongelijke gevallen niet gelijk behandeld mogen worden?
De keuze waarbij geprioriteerd wordt op scholen met de vijf procent hoogste achterstandsscore kan groot effect hebben op huidige coalities, waarbij de langetermijnimpact wegvalt, evenals de kennis en kunde die zijn opgedaan binnen de coalities, terwijl ook voor deze coalities doorlopende middelen de kansengelijkheid bevorderen. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering hierop te reflecteren met het oog op de uitvoerbaarheid en het na te streven doel van de subsidieregeling School en Omgeving 2025-2028, waarbij juist een structurele aanpak belangrijk is.
Het geven van een voorrangspositie aan scholen die al deelnamen aan de subsidieregeling 2023-2025, leidt tot benadeling van de scholen die momenteel geen subsidie ontvangen, terwijl een eerdere beschikking niets zegt over welke leerlingen het meest gebaat zijn bij een buitenschools ontwikkelaanbod. Dit is in strijd met het gelijkheidsbeginsel en daarmee juridisch geen geldige grond om voorrang te verlenen.
Voor de subsidieregeling School en Omgeving vormt de onderwijsachterstandsscore een objectief en transparant verdelingsmechanisme om te bepalen of scholen voor subsidie in aanmerking komen. Alle scholen met een positieve relatieve onderwijsachterstandsscore kunnen een aanvraag indienen tijdens de aanvraagronde van de nieuwe subsidieregeling. Indien het subsidieplafond wordt overschreden, krijgen de scholen met de hoogste positieve relatieve onderwijsachterstandsscore voorrang.
School en Omgeving wordt momenteel gefinancierd via een tijdelijke subsidieregeling. Deze loopt van 2025 tot en met 2028.
Voor de nieuwe subsidieregeling voor drie schooljaren, van 2025/2026 tot en met 2027/2028, is ervoor gekozen de scholen met de vijf procent hoogste positieve relatieve onderwijsachterstanden voorrang te geven. Vanuit eerdere ervaring weten we dat niet alle scholen die tot de geprioriteerde doelgroep behoren een aanvraag zullen indienen. Daarom mogen alle scholen met een positieve relatieve onderwijsachterstandsscore subsidie aanvragen. Het is mogelijk dat ook scholen buiten de geprioriteerde doelgroep van vijf procent budget toegekend krijgen voor de organisatie van een School en Omgeving aanbod, zolang het budgetplafond nog niet is bereikt. Ook voor de scholen die straks geen subsidie meer krijgen, is er binnen het programma een kennisinfrastructuur beschikbaar om kennisdeling binnen en tussen coalities en scholen te faciliteren. Zo blijft opgedane kennis en kunde bestaan en beschikbaar voor alle scholen. Vanaf 2028 wordt, conform het regeerprogramma, beoogt School en Omgeving op een duurzame en structurele wijze te financieren, waarbij het budget eveneens beschikbaar zal zijn voor de leerlingen die het meest gebaat zijn bij een dergelijk aanbod.
Hoewel het kabinet voor het programma School en Omgeving heeft geprioriteerd op de scholen met de vijf procent hoogste onderwijsachterstanden, blijft het kabinet structureel investeren in een bredere aanpak, zoals de inzet van een brugfunctionaris en voorschoolse educatie en ontvangen scholen in het primair en voortgezet onderwijs onderwijsachterstandsmiddelen. Bovendien heeft dit kabinet 135 miljoen vrijgemaakt voor het structureel voortzetten van het programma Schoolmaaltijden, zodat leerlingen met een goed gevulde maag de les kunnen volgen.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe zij de effectiviteit beoordeelt van de bestede middelen buiten de geprioriteerde hoogste vijf procent wanneer uitgegaan wordt van volledige subsidiebedragen bij rangschikking op aflopende onderwijsachterstandsscore en toekenning zolang het budget toereikend is. En wanneer er bij de vijf tot tien procent hoogste achterstandsscore uitgegaan wordt van toekenning naar rato indien het budget niet toereikend is.
De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering aan te geven of de effectiviteit groter is wanneer scholen binnen de vijf procent achterstandsscore het volledige subsidiebedrag ontvangen en binnen de vijf tot tien procent naar rato/gedifferentieerd, indien het subsidieplafond bereikt wordt. Dit ten opzichte van volledige toekenning tot het plafond bereikt is.
Het kabinet heeft in het hoofdlijnenakkoord bepaald dat School en Omgeving wordt uitgevoerd met prioriteit voor de scholen met de vijf procent hoogste onderwijsachterstanden. Het beschikbare budget is daarom in de eerste plaats bedoeld voor deze scholen. Uit ervaring blijkt dat mogelijk niet alle scholen uit deze doelgroep een aanvraag indienen. Daarom wordt de aanmelding opengesteld voor alle scholen met een positieve relatieve onderwijsachterstandsscore, omdat ook op deze scholen leerlingen zitten die gebaat zijn bij een dergelijk aanbod. Het is niet wenselijk om het subsidiebedrag binnen de vijf tot tien procent te differentiëren. Het bedrag dat scholen ontvangen is gebaseerd op wat nodig is om een kwalitatief goed aanbod te realiseren. Het naar beneden bijstellen van dat bedrag zou ten koste gaan van de effectiviteit van het programma. Bovendien vragen scholen om voorspelbaarheid en duidelijke en tijdige communicatie en daarom is het onwenselijk als scholen op voorhand niet weten op welk subsidiebedrag ze kunnen rekenen. Een deel van de subsidie wordt immers bijvoorbeeld ook besteed aan salarissen en daarvoor moeten (tijdig) arbeidscontracten worden afgesloten.
De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering aan te geven of differentiatie (naar rato) buiten de vijf procent en/of tussen de vijf en tien procent juridisch haalbaar is. Indien dit niet het geval, waarom niet?
Differentiatie (naar rato) buiten de vijf procent en/of de vijf en tien procent kent geen juridische bezwaren. Zie echter het antwoord op de vraag hierboven waarom dit onwenselijk is. Ook is dit in de uitvoering lastiger om te realiseren, zowel voor het verstrekken van de subsidie als voor de aanvraag en verantwoording door scholen. Dit zou betekenen dat DUS-I (Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen) moet werken met verschillende categorieën en per categorie verschillende subsidiebedragen moet berekenen en verstrekken. Bovendien is het voor scholen ook ingewikkeld in de uitvoering, omdat zij niet weten op welk bedrag zij moeten rekenen en zij mogelijk een kwalitatief aanbod moeten neerzetten voor minder budget. Het is dan bijvoorbeeld veel langer onduidelijk hoeveel personeel zij daarvoor in kunnen zetten. Scholen moeten de formatie voor het komend schooljaar ruim van tevoren definitief maken. Daarom is het onuitvoerbaar voor scholen om pas op het laatste moment te weten hoeveel budget zij krijgen voor het opzetten van het buitenschoolse aanbod.
Eén van de uitgangspunten van de nieuwe regeling was juist het wegnemen van complexiteit van de regeling voor de scholen die deelnemen.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe zij de uitvoerbaarheid beoordeelt van de thuiszittersaanpak en het toekomstbestendig passend onderwijs voor elk kind met het oog op de voorliggende bezuiniging.
Zoals ook in het Hoofdlijnenakkoord staat, is het belangrijk om aandacht te blijven houden voor passend onderwijs. We gaan daarom volop door met de plannen die we zijn gestart, waaronder het wetsvoorstel terugdringen schoolverzuim (36663)13 dat is ingediend in de Tweede Kamer. Hiervoor zijn geen aanvullende financiële middelen nodig. De subsidie 'ondersteuning en preventie thuiszittende jongeren' is bedoeld als impuls voor de komende jaren voor samenwerkingsverbanden om hun ondersteuningsaanbod uit te breiden, bijvoorbeeld met niet-bekostigde initiatieven. Het budget loopt daarna af, tegelijkertijd wordt er met het wetsvoorstel voor de vergroting van maatwerkmogelijkheden meer ruimte in wet- en regelgeving gecreëerd voor scholen en samenwerkingsverbanden. De volledige verzuimaanpak wordt toegelicht in de Eerste Kamerbrief over de verbeteraanpak passend onderwijs.14
De leden van de CDA-fractie constateren dat de indicatoren voor het praktijkonderwijs in 2024 zijn gewijzigd, is dat juist? Ook vragen zij of de regering kan aangeven welk effect het wijzigen van de indicatoren heeft op de toedeling van de middelen van School en Omgeving 2025-2028? Meer specifiek voor de scholen die in de subsidieperiode 2023-2025 als categorie A-school zijn aangemerkt.
Voor de subsidieregeling School en Omgeving 2025-2028 worden de meest actuele onderwijsachterstandsscores voor het po en het vo gebruikt, om een verdeling zo objectief mogelijk te laten verlopen. Het betreft geen wijziging van de indicator voor het praktijkonderwijs, maar een actualisatie van de peildatum. Voor het praktijkonderwijs en het overig voortgezet onderwijs wordt in de subsidieregeling School en Omgeving 2025-2028 gebruik gemaakt van de onderwijsachterstandsscores per schoolvestiging in het voortgezet onderwijs op 1 oktober 2022, zoals ontwikkeld voor de regeling onderwijskansen voortgezet onderwijs. Voor het praktijkonderwijs wordt daarin een andere berekeningswijze toegepast dan voor vmbo, havo en vwo. Dit betreft een wijziging ten opzichte van de vo-indicator voor onderwijsachterstanden voor teldatum 1 oktober 2021, waarin alle schoolsoorten in het voortgezet onderwijs waren samengenomen. Omdat voor het praktijkonderwijs een andere berekeningswijze geldt, wordt het beschikbare budget in de regeling nu ook gesplitst tussen enerzijds het praktijkonderwijs en anderzijds het vmbo, havo en vwo. Ook voor het voortgezet onderwijs geldt dat het kabinet prioriteit geeft aan de scholen met de hoogste onderwijsachterstandsscores. Eerdere ervaring laat zien dat niet alle scholen uit de meest kwetsbare doelgroep een aanvraag zullen indienen, daarom biedt de regeling ruimte aan alle scholen met een achterstandsscore om een aanvraag in te dienen. Scholen die in de subsidieregeling 2023-2025 als zogenoemde categorie A-school waren aangemerkt, kunnen net als alle andere scholen met een achterstandsscore een aanvraag indienen. Het is niet te voorspellen of het beschikbare budget overvraagd wordt en of er dus scholen mogelijk geen budget toegekend krijgen. Dit hangt af van het aantal aanvragen en voor hoeveel uren en leerlingen er wordt aangevraagd.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het juist is dat er sprake is van wijzigingen en om een onderbouwing te geven van de motieven, om met andere indicatoren te gaan werken.
Er wordt niet met andere indicatoren gewerkt. Subsidiemiddelen moeten worden verdeeld op basis van een objectieve verdeelsystematiek. Voor de verdeling van de middelen voor School en Omgeving wordt gebruik gemaakt van de onderwijsachterstandsscore voor het primair onderwijs, praktijkonderwijs en overig voortgezet onderwijs en het aantal leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond voor het gespecialiseerd onderwijs. Dit zijn objectieve indicatoren die het risico op onderwijsachterstanden trachten te voorspellen. Daarom wordt gebruik gemaakt van de meest recente onderwijsachterstandsscores die beschikbaar zijn. Zoals hiervoor reeds aangegeven, is daarbij voor het voortgezet onderwijs gebruik gemaakt van de meest recente achterstandsscores, die voor het praktijkonderwijs en overig voortgezet onderwijs apart zijn berekend.
Voorts vragen deze leden de regering wat de effecten zijn op de uitvoerbaarheid.
De uitvoerbaarheid van de regeling is door het gebruik van deze indicatoren niet in het geding. Ook de subsidieregeling School en Omgeving 2023-2025 maakte gebruik van achterstandsindicatoren voor de verdeling van de middelen. De gebruikte indicatoren worden breder ingezet dan enkel voor de subsidieregeling School en Omgeving. Ook voor de verdeling van de middelen voor het onderwijsachterstandenbeleid en voor de middelen in de regeling onderwijskansen wordt gebruikt gemaakt van deze indicatoren. De indicatoren zijn objectief en vooraf bekend, waardoor deze niet van invloed zijn op de daadwerkelijke uitvoering van de subsidieregeling.
Inmiddels hebben de leden van de CDA-fractie geconstateerd dat de scholen die tijdens (een deel van) de periode 2023-2025 subsidie hebben ontvangen er vanuit gaan dat ze deze tijdens de subsidieperiode 2025-2028 weer ontvangen, alleen al vanwege het feit dat ze een categorie A- school waren in de subsidieperiode 2023-2025. Wat zijn de effecten en kan de regering hierop reflecteren? Vanuit de urgentie om de subsidie zo spoedig mogelijk vast te stellen, verzoeken deze leden de regering om spoedig met een reactie te komen.
In het verdelen van het budget voor School en Omgeving geeft het kabinet prioriteit aan de scholen met de hoogste achterstandsscores. Daarnaast biedt de regeling ruimte aan alle scholen met een achterstandsscore om een aanvraag in te dienen. Scholen die in de subsidieregeling 2023-2025 als zogenoemde categorie A-school waren aangemerkt, kunnen net als alle andere scholen met een achterstandsscore een aanvraag indienen. Het is niet te voorspellen of het beschikbare budget overvraagd wordt en of er dus scholen mogelijk geen budget toegekend krijgen. Dit hangt af van het aantal aanvragen en voor hoeveel uren en leerlingen er wordt aangevraagd.
De leden van de CDA-fractie constateren dat uit onderzoek blijkt dat de kwaliteit van schoolgebouwen zo slecht is dat er dringend actie nodig is. Vanwege de korting op het gemeentefonds komt de uitvoerbaarheid van het voldoen aan klimaatdoelstellingen bij alle scholen in 2030 in het geding. Deze leden vragen aan de regering hoe zij de uitvoerbaarheid van het vernieuwen van schoolgebouwen beoordeelt om aan de huidige normen voor huisvesting te voldoen en het voldoen aan de wettelijke zorgplicht, ook met het oog op het wetsvoorstel dat ervoor moet zorgen dat gemeenten en schoolbesturen meer gaan samenwerken bij bouw en onderhoud van scholen15 in relatie tot het Ravijnjaar en de onderwijsbezuiniging op dit punt.
Naar schatting voldoet momenteel 2% van de schoolgebouwen aan de ENG of NOM norm16. In het IBO onderwijshuisvesting17 is onder andere berekend dat er tot en met 2050 een jaarlijks tekort is van € 730 miljoen om aan de klimaatdoelstellingen te voldoen. De huidige inzet van OCW op het wetsvoorstel, het Programma Onderwijshuisvesting en het Innovatieprogramma dragen bij aan het verbeteren van de samenwerking tussen schoolbesturen en gemeenten. OCW beoogt hiermee samen met gemeenten en schoolbesturen doelmatigheidswinsten te realiseren. De beoogde doelmatigheidswinsten van het wetsvoorstel, het Programma Onderwijshuisvesting en het Innovatieprogramma zijn niet voldoende om het tekort mee te overbruggen. De inzet van OCW richt zich op ondersteuning, professionalisering, innovatie en kennisdeling. Met deze inzet kunnen doorlooptijden van projecten worden teruggedrongen om zo efficiënter te komen tot schoolgebouwen van een hogere kwaliteit. Zorgen dat nieuwbouw en renovatie van scholen efficiënt en goed gebeurt draagt daaraan bij. De zorg hiervoor is door middel van decentralisatie aan gemeenten overgedragen en schoolbesturen treden hierbij op als bouwheer. Samen met de PO-Raad, de VO-raad, en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ondersteunen we hen daar in het kader van de aanpak onderwijshuisvesting zo goed mogelijk bij.
Deze leden constateren dat de aangekondigde maatregelen veel wijzigingen in beleid, wet- en regelgeving vereisen. Hoe ziet de regering de uitvoerbaarheid van het realiseren van de plannen uit de begroting gezien de bezuinigingen op apparaatskosten voor zover het gaat om wetgevingsjuristen en beleidsmedewerkers, zo vragen deze leden.
De plannen uit de begroting worden uitvoerbaar geacht. Uitvoerbaarheid is altijd en expliciet een onderdeel van de afweging over budgettaire besluiten. Dat neemt niet weg dat de apparaatstaakstellingen uit het hoofdlijnenakkoord en de motie Bontenbal druk leggen op de capaciteit van het ministerie. In de toekomst zal minder mogelijk zijn en moeten scherpe keuzes worden gemaakt. Bij de uitwerking van de apparaatstaakstelling worden de aangekondigde maatregelen meegewogen; evenals de voornemens uit het hoofdlijnenakkoord over de kwaliteit van wetgeving, beleid en uitvoering en de dienstverlening aan de burger.
De leden van de CDA-fractie vragen naar het oordeel van de regering over het houden van toezicht op informeel onderwijs met het oog op de vrijheid van meningsuiting en godsdienstvrijheid in het licht van Europees verdragen en de Grondwet.
Aanzetten tot haat, geweld en discriminatie dient bestreden te worden. Zeker wanneer kinderen in een kwetsbare leeftijd daartoe worden opgeroepen. De rechten en belangen van het kind maken dat de regering het van belang vindt om te kunnen ingrijpen wanneer deze norm wordt overschreden. De vrijheid van meningsuiting is een groot goed in een open democratie, maar kent in zichzelf ook beperkingen. Uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat 'hate speech', oftewel uitingen die enkel de bedoeling hebben om op te roepen tot haat, geweld of discriminatie, niet beschermd wordt door de vrijheid van meningsuiting. Ook de vrijheid van godsdienst geniet een grote bescherming in de grondwet en bijvoorbeeld het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Evenwel geldt dat - net als bij de vrijheid van meningsuiting - deze vrijheid wel beperkingen kent. Bij religieuze uitingen moet ook de religieuze context worden meegewogen bij de beoordeling. Het komt bij uitingen altijd neer op een contextuele beoordeling, maar de regering vindt het van belang om ook een grens te stellen. Op dit moment is er geen wettelijk instrumentarium voorhanden om toezicht te houden in het informeel onderwijs. Daarom dit wetsvoorstel, zodat we de mogelijkheid hebben om in te grijpen bij aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Dat is een absolute, principiële ondergrens, die we ook in het informeel onderwijs niet kunnen en mogen tolereren.
De Inspectie van het Onderwijs heeft kritiek op de uitvoerbaarheid, effectiviteit en rechtsstatelijke implicaties van de beoogde toezichtstaken bij het voorstel voor de Wet toezicht informeel onderwijs.18 Zij stelt dat de voorgestelde rol wezensvreemd is aan haar reguliere toezichttaken en acht het onwaarschijnlijk dat het toezicht effectief kan worden uitgevoerd. De leden van de CDA-fractie vragen de regering te reflecteren op de kritiek van de Inspectie van het Onderwijs.
De internetconsultatie is inmiddels gesloten, maar verschillende uitvoeringstoetsen en adviezen moeten nog plaatsvinden en/of ontvangen worden. Ook de uitvoeringstoets van de inspectie moeten wij nog ontvangen. De zorgen van de inspectie zijn bekend. We verwachten dan ook een gedegen en goed onderbouwde uitvoeringstoets. Op basis van de consultatie en andere toetsen komen we tot een wetsvoorstel dat volgens de reguliere procedure behandeld zal worden. Vanzelfsprekend hebben we daarbij oog voor de uitvoerbaarheid.
De leden van de CDA-fractie constateren tot hun tevredenheid dat er voorlopig niet bezuinigd wordt op de Rijkscultuurfondsen, wat positief nieuws is voor erfgoedevenementen. Desalniettemin vragen de leden van de CDA-fractie de regering meer specifiek voor wat betreft maritiem erfgoed of de doelen met betrekking tot de instandhouding hiervan gehandhaafd worden. Hoeveel middelen zijn er voor de uitvoering van activiteiten met landelijke uitstraling als DelfSail, Sail Kampen en Sail Vlissingen geraamd in de meerjarenbegroting 2025-2028?
Ten behoeve van de instandhouding van maritiem erfgoed worden via de begroting van OCW verschillende zaken gefinancierd. Zo ontvangt het Scheepvaartmuseum jaarlijks € 10,5 miljoen. Dit is subsidie voor huisvesting, collectiebeheer en publieksactiviteiten. Museum Batavialand ontvangt jaarlijks € 1,2 miljoen voor het beheer van de Rijkscollectie. Evenementen zoals Delfsail, Sail Kampen en Sail Vlissingen kunnen net als voorgaande jaren subsidie aanvragen bij de cultuurfondsen, in het bijzonder het Mondriaanfonds en het Fonds voor Cultuurparticipatie. Bij het Mondriaanfonds kan aangevraagd worden binnen de regeling Kunst Erfgoed Presentaties, voor bijvoorbeeld tentoonstellingen over maritiem erfgoed, bijzondere samenwerkingsprojecten en erfgoedmanifestaties. Bij het Fonds voor Cultuurparticipatie kan worden aangevraagd voor activiteiten die zich richten op erfgoedparticipatie. In deze regelingen is geen budget specifiek voor genoemde activiteiten gereserveerd.
Reactie op de inbreng van de leden van de D66-fractie
De coalitiefracties in de Tweede kamer hebben een akkoord gesloten met enkele oppositiefracties over een vermindering van de voorgenomen bezuinigingen, zo constateren de leden van de D66-fractie. Desondanks resteert een bezuiniging van 1,1 miljard euro structureel op onderwijs en onderzoek. Het streven van de coalitie is erop gericht om het geld voor onderwijs zoveel mogelijk structureel van aard te laten zijn en minder gebruik te maken van subsidies, ook al is de bekostiging achter de subsidies tot heden van structurele aard. De leden van de fractie van D66 delen de intentie om minder met subsidies te werken. Maar deelt de regering ook de opvatting van deze leden dat dit iets anders is dan subsidies ruwweg afschaffen, zoals de regering nu doet? Deelt de regering de opvatting van deze leden dat deze handelwijze getuigt van onbetrouwbaar bestuur?
De leden van D66 vragen of de regering de opvatting deelt dat het streven om het geld voor onderwijs zoveel mogelijk structureel van aard te laten zijn en minder gebruik te maken van subsidies iets anders is dan subsidies ruwweg af te schaffen zoals de regering nu doet en of de regering de opvatting van deze leden deelt dat deze handelwijze getuigt van onbetrouwbaar bestuur. De regering deelt deze opvattingen niet. Om de overheidsfinanciën gezond te houden zijn scherpe keuzes nodig. Daarom wordt bezuinigd, ook op het onderwijs en onderzoek. Dat vergt lastige besluiten. Daarbij is bewust gekozen om bezuinigingen veelal op subsidiebudgetten in te vullen en zo min mogelijk op budgetten van structurele aard. Ook het afschaffen van subsidies betekent dat er in verhouding meer financiering middels structurele bekostiging plaatsvindt. Een van de drie hoofdthema's van het herstelplan kwaliteit funderend onderwijs is structurele bekostiging voor structurele taken, waarbij de subsidieregeling basisvaardigheden wordt omgezet naar structurele bekostiging. De besluiten over bezuinigingen worden niet lichtzinnig genomen en zijn zorgvuldig vormgegeven. Er is bij de ingangstermijn rekening gehouden met reeds aangegane verplichtingen en een verantwoorde aankondigings- en uitwerkingstermijn en waar mogelijk is afgestemd met de betrokken instellingen en studenten.
De onverminderd voorgenomen bezuinigingen in het funderend onderwijs raken, naar de mening van de leden van de D66-fractie, rechtstreeks de (gelijke) kansen voor juist de meest kwetsbare leerlingen en de vele leerlingen voor wie de harde selectie bij de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs te vroeg komt. Deze leden doelen hierbij met name op de grove bezuinigingen op de investeringen in kansengelijkheid, brede brugklassen, thuiszitters, gymlessen enzovoorts. En tevens op de ongehoorde bezuinigingen op de rijke schooldag, c.q. het programma School en Omgeving, dat in gang gezet is om kinderen in achterstand en armoede cultuur, sport, natuur, huiswerkbegeleiding en eventueel extra lessen te bieden. Is de regering het met de leden van de fractie van D66 eens dat het onverantwoord is te bezuinigen op kansen van juist de meest kwetsbare kinderen? En dat bovendien door zo te handelen het kabinet zich bestuurlijk onbetrouwbaar opstelt naar zowel deze kinderen en hun ouders, als naar de scholen en schoolbesturen die op basis van de door het vorige kabinet gedane, structurele investeringen verplichtingen zijn aangegaan, onder andere naar personeel, die voor de scholen en besturen blijven bestaan, maar waarvoor de financiële ondergrond nu rücksichtsloos weggenomen wordt? En deelt het kabinet de opvatting van de D66-fractie dat deze bezuinigingen daardoor materieel onuitvoerbaar zijn?
Dit kabinet kiest ervoor om te bezuinigen om zo de overheidsfinanciën weer op orde te brengen en ruimte te bieden voor andere maatschappelijke prioriteiten. Ook voor het funderend onderwijs is daarom een aantal scherpe maatregelen genomen. Dit kabinet laat wel een groot deel van de forse structurele investering van het vorige kabinet in het funderend onderwijs staan. Er zijn zo nog steeds veel middelen beschikbaar om in te zetten op het verbeteren van basisvaardigheden en voldoende en kwalitatief goed onderwijspersoneel.
Over de onverminderd voorgenomen bezuinigingen op hoger onderwijs en wetenschap hebben de leden van de fractie van D66 ook enkele vragen. Behoudens het schrappen van de langstudeerboete blijven deze bezuinigingen vrijwel onverkort overeind. Daarmee wordt naar de mening van deze leden ernstig gebroken met de erkenning door vorige kabinetten dat extra investeringen in het hoger onderwijs en in onderzoek zeer noodzakelijk waren en meer dan ooit zijn. Zoals ook uit het recente rapport van dhr. Draghi over de toekomst van het Europees concurrentievermogen onweerlegbaar blijkt. Hoe kan de regering de discrepantie tussen de noodzakelijkheid van investeringen en het eigen handelen (draconisch bezuinigen) verklaren en rechtvaardigen? En deelt de regering de opvatting van vele toonaangevende Nederlandse bedrijven en onder andere VNO-NCW dat met deze bezuinigingen de toekomst onder ons land economisch ernstig bedreigd wordt?
Hiervoor verwijzen wij naar de antwoorden op de vragen van de GroenLinks-PvdA-fractie op pagina 22
Is de regering met de fractie van D66 van mening dat zij zich met ook deze bezuinigingen bestuurlijk onbetrouwbaar toont? Niet alleen door de drastische wijziging van koers (van investeren naar bezuinigen), maar juist ook door het feit dat de verplichtingen die de besturen in het hoger onderwijs en de wetenschap naar hun personeel zijn aangegaan, op basis van bestuursakkoorden met de overheid, onverminderd blijven bestaan, terwijl de financiële grond of dekking daarvoor nu rücksichtsloos wordt weggenomen? En deelt de regering de opvatting van de leden van de D66-fractie dat deze bezuinigingen daardoor materieel onuitvoerbaar zijn?
Betrouwbaarheid en voorspelbaarheid zijn belangrijke waarden voor de overheid. Dat neemt niet weg dat het kabinet nieuwe beleidskeuzes heeft gemaakt die gevolgen hebben voor eerder verstrekte subsidies en afspraken over bekostiging. Dit geldt ook voor de afspraken die zijn gemaakt in het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap en de bekostiging die wordt verstrekt op basis van een onderwijswet.
De begrotingswetgever stelt jaarlijks financiële middelen ter beschikking. Als er voldoende middelen zijn dan krijgen hbo- en wo-onderwijsinstellingen conform de gemaakte afspraken in het bestuursakkoord jaarlijks bij de rijksbijdragebrief extra bekostiging. Het is aan de begrotingswetgever om jaarlijks de hoogte van de landelijke rijksbijdrage te bepalen. Het kabinet acht zich hierbij gebonden aan de normen die in het algemeen gelden bij bezuinigingen.
Wij beseffen dat de bezuinigingen pijn doen. Daarom is het des te belangrijker dat de budgettaire opgave verstandig wordt ingevuld. De minister van OCW heeft het afgelopen jaar in gesprek met de sector een zorgvuldige afweging gemaakt over hoe de bezuinigingen op de meest verstandige manier kunnen worden ingevuld. Daarom is er bijvoorbeeld voor gekozen om de sectorplannen overeind te houden, zodat vaste banen voor wetenschappers behouden konden worden. Dit is echter ten koste gegaan van de startersbeurzen, wat voor andere wetenschappers weer een teleurstelling is.
In de begrotingsstaten Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is opgenomen dat de startersen stimuleringsbeurzen al vanaf 1 januari 2025 worden afgeschaft. De leden van de fractie van D66 constateren daardoor dat er geen transitietijd is voor universiteiten. Instellingen die middelen naar voren hebben gehaald komen hiermee direct middelen tekort. Dit vergroot de impact van de bezuinigingen. Hoe zorgt de regering ervoor dat deze bezuinigingen onderwijsinstellingen niet onnodig hard raken?
In beginsel worden beurzen jaarlijks toegezegd, met de middelen die universiteiten het jaar ervoor ontvangen. Het is inderdaad het geval dat sommige instellingen al beurzen voor komend jaar hebben toegezegd. Daarom heeft de minister van OCW universiteiten de ruimte geboden om beurzen die zij al hebben toegezegd, te betalen uit het restant van de stimuleringsbeurzen dat zij ontvangen om werkdruk te verminderen.
De leden van de D66-fractie hebben gezien dat op scholen met een rijke schooldag veel wordt gedaan om de basisvaardigheden te verbeteren. Zo is er ruimte voor extra lestijd of wordt er op creatieve manier lesgegeven, zoals het spelen van rekenspelletjes tijdens sport. Bovendien heeft een verbeterd welzijn een positief effect op de leerprestaties van leerlingen. De rijke schooldag weghalen staat haaks op de ambitie van deze regering om werk te maken van de basisvaardigheden van leerlingen. Volgens de leden van de D66-fractie is deze bezuiniging per saldo een onderwijsverarming voor leerlingen. Wat zijn volgens de regering de consequenties van het afschaffen van de rijke schooldag? Hoe zorgt zij ervoor dat de basisvaardigheden ondanks de bezuiniging op de rijke schooldag op peil blijven?
Het kabinet schaft het programma School en Omgeving niet af. De subsidieregeling wordt vernieuwd, met prioriteit voor de scholen met de relatief hoogste onderwijsachterstanden. Daarnaast werkt het kabinet aan het duurzaam en structureel bekostigen van dit programma vanaf 2028. Het kabinet blijft zich inzetten op de verbetering van de basisvaardigheden. Zo komt er op korte termijn een nieuwe mogelijkheid voor scholen om subsidie aan te vragen om basisvaardigheden van leerlingen te verbeteren, en ontvangen alle scholen vanaf 2027 middelen voor het verbeteren van basisvaardigheden structureel in de bekostiging. Het masterplan basisvaardigheden omvat alle acties en ambities.
Hoewel het kabinet voor het programma School en Omgeving heeft geprioriteerd op de scholen met de vijf procent hoogste onderwijsachterstanden, blijft het kabinet structureel investeren in een bredere aanpak, zoals de inzet van een brugfunctionaris en voorschoolse educatie en ontvangen scholen in het primair en voortgezet onderwijs onderwijsachterstandsmiddelen. Bovendien heeft dit kabinet 135 miljoen vrijgemaakt voor het structureel voortzetten van het programma Schoolmaaltijden, zodat leerlingen met een goed gevulde maag de les kunnen volgen.
Daarnaast vragen de voornoemde leden zo precies mogelijk aan te geven hoeveel scholen en hoeveel leerlingen getroffen zouden zijn geweest door de oorspronkelijk (in de ingediende begroting) voorgenomen bezuiniging op het programma School en Omgeving en hoeveel getroffen zullen zijn door de nog overblijvende bezuiniging in de door de Tweede Kamer aangenomen begroting.
De voorgenomen korting uit het Hoofdlijnenakkoord van € 155,0 miljoen betreft circa 33% van het totale budget. Naar verwachting zouden hierdoor structureel circa 33% minder leerlingen deel kunnen nemen aan het programma dan met het oorspronkelijke budget mogelijk was. Naar verwachting zou het aantal scholen in het primair en voortgezet onderwijs dat kan deelnemen aan het programma met ongeveer hetzelfde percentage zijn gedaald.
Met het terugdraaien van € 40,0 miljoen van deze bezuinigingen met het amendement-bontenbal c.s., en de aanvullende bezuiniging vanaf 2029 van € 1,6 miljoen als gevolg van de invulling van de Rijksbrede subsidietaakstelling, blijft er een bezuiniging van structureel € 116,6 miljoen over op School en Omgeving. Dit komt neer op ongeveer 25% van het oorspronkelijke structurele budget.
Het is op dit moment echter niet in te schatten of en zo ja, hoeveel en welke leerlingen en scholen geen gebruik meer kunnen maken van de nieuwe subsidieregeling. Dit hangt namelijk af van het aantal nieuwe aanvragen. Daarbij geldt ook dat het moeilijk is om dit te vergelijken met de oorspronkelijke situatie, omdat de afgelopen jaren het aantal aanvragen achterbleef bij het totale beschikbare budget.
Dan hebben de leden van de fractie van D66 nog een aantal meer specifieke vragen. In de begrotingsstaat is een bezuiniging van 175 miljoen euro voorzien op het hoger onderwijs. Tot op heden is niet duidelijk hoe invulling zal worden gegeven aan deze post. Hoe gaat de regering deze bezuiniging invullen? Overweegt zij om de bezuiniging evenredig door te voeren, door de Rijksbekostiging per student te verlagen, of gebruikt de regering een ander systeem? Treffen de bezuinigingen alle studies, of overweegt de regering om uitzonderingen op te nemen voor bepaalde opleidingen? Zo ja, welke afwegingen maakt de regering hierin?
De leden van de D66-fractie hebben gevraagd om duidelijkheid over de invulling van de bezuiniging van € 175 miljoen op het hbo en wo. Het antwoord op deze vraag luidt dat deze bezuiniging is ingevuld door middel van het stopzetten van de starters- en stimuleringsbeurzen. Hiervan is € 40 miljoen middels het amendement-bontenbal c.s. teruggedraaid.
De groei van het aantal studenten op universiteiten stagneert. Samen met de voorgenomen bezuinigingen staan universiteiten voor een forse financiële opgave. Daardoor wordt er op dit moment door verschillende instituten al naar bezuinigingsmogelijkheden gezocht. In hoeverre acht de regering deze samenloop met de voorgenomen bezuinigingen realistisch en uitvoerbaar? Leidt deze combinatie volgens de regering niet tot onomkeerbare schade door verlies van opleidingen en daarmee de nodige beroepsprofessionals? Wat is volgens de regering de schade, veroorzaakt door de bezuinigingen, voor onze innovatie en brede welvaart?
Om de overheidsfinanciën gezond te houden heeft het kabinet scherpe keuzes gemaakt. Hiermee wordt ook mogelijk gemaakt dat in andere maatschappelijke doelen geïnvesteerd kan worden en is er ruimte gekomen voor lastenverlichtingen. Daarom bezuinigen we onder andere ook op het onderwijs en onderzoek. Ondanks deze bezuinigingen blijven we het belang van innovatie erkennen. Nederland investeert daarom jaarlijks ruim € 46 miljard in onderwijs en onderzoek met uitgaven van de OCW-begroting.
Met het amendement-bontenbal c.s. is de bezuiniging op het hbo en wo verminderd met structureel € 447 miljoen en bedraagt deze nu € 430 miljoen. Naast de bezuinigingen daalt het budget ook door de autonome daling van studentenaantallen, met name in het hbo. Het kabinet acht de bezuinigingen realistisch en uitvoerbaar. Instellingen hebben bestedingsvrijheid. Zij zijn tevens verantwoordelijk voor het zorgvuldig doorvoeren van bezuinigingen. Hierover verantwoorden zij zich richting de medezeggenschap en het intern toezicht. We hebben er op basis van deze interne waarborgen vertrouwen in dat de instellingen dit op zorgvuldige wijze vormgeven.
Hoe de onderwijsinstellingen het onderwijs en onderzoek op hun instelling precies vormgeven, valt onder de autonomie van de instellingen. Het is in ieder geval belangrijk dat het gehele onderwijsaanbod zo goed mogelijk aansluit op de behoeften van de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap en dat de publieke middelen hiertoe zo efficiënt mogelijk worden ingezet. De onderwijsinstellingen dragen hiervoor dus in gezamenlijkheid ook een landelijke verantwoordelijkheid. De dalende financiële middelen kunnen ervoor zorgen dat meerdere instellingen in zowel het hbo als het wo mogelijk voor de keuze komen te staan om wijzigingen aan te brengen in het opleidingsaanbod. Dit vergroot tevens de noodzaak dat keuzes in het opleidingsaanbod in landelijke afstemming vanuit een landelijke visie gemaakt worden, zodat de behoeften van de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap daarin zorgvuldig worden meegewogen.
We vertrouwen erop dat universiteiten zorgvuldige keuzes maken ten aanzien van hun onderwijsaanbod en dat zij dit in overleg met de andere universiteiten doen. Dat hebben zij recent laten zien bij de voornemens tot wijzigingen in het opleidingsaanbod binnen het talen- en cultuurdomein. De continuering van de sectorplannen voor het wetenschappelijk onderzoek en onderwijs waarvoor wij hebben gekozen, zal hieraan bijdragen.
Wij willen gezamenlijk met het hbo en wo bekijken hoe we ook in de toekomst invulling kunnen blijven geven aan een landelijk dekkend opleidingsaanbod. Daarvoor werken wij aan duurzame oplossingen, zoals stabilisering van de bekostiging. Daarnaast zijn wij, mede in navolging van de motie van lid Martens-America19, in gesprek met het veld over hoe gezamenlijk de reflectie en afstemming over het landelijke aanbod van opleidingen kan worden gewaarborgd en voorkomen kan worden dat er opleidingen zonder gezamenlijk overleg uit Nederland verdwijnen. Het maken van keuzes, het eventueel stoppen van zelfstandige opleidingen en wat we gezamenlijk verstaan onder een minimaal landelijk dekkend aanbod zijn zeer relevante vragen voor de nabije toekomst om samen te blijven verkennen. Wij komen hier verder op terug in de brief waarin we ingaan op mogelijke keuzes over onder meer capaciteitsbekostiging.
Op wetenschappelijk onderzoek wordt 92 miljoen euro bezuinigd. In het hoofdlijnenakkoord van het huidige kabinet is ook afgesproken dat het Nationaal Groeifonds wordt stopgezet. Dit fonds was een belangrijk instrument voor de financiering van wetenschappelijk onderzoek, gericht op innovatie in cruciale sectoren. Hoe gaat de regering invulling geven aan de bezuiniging op wetenschappelijk onderzoek? Welke consequenties zullen de bezuinigingen hebben voor de toekomst van wetenschappelijk onderzoek in Nederland?
Het kabinet geeft op de volgende manier invulling aan de bezuinigingen op wetenschappelijk onderzoek.
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2030 |
Struc |
|
Stopzetten startersbeurzen |
-175 |
-175 |
-175 |
-175 |
-175 |
-175 |
-175 |
Stimuleringsbeurzen |
-82 |
-82 |
-82 |
-82 |
-82 |
-82 |
0 |
Grootschalige Wetenschappelijke Infrastructuur (via NWO) |
-30 |
-30 |
-30 |
-30 |
-30 |
-30 |
0 |
Open science (regie-orgaan Open Sicence, onderdeel van NWO) |
-10 |
-10 |
-10 |
-10 |
-10 |
-10 |
0 |
Loon- en prijsbijstelling Fonds t.b.v. NWO |
-10 |
-10 |
-10 |
-10 |
-10 |
-10 |
0 |
Invulling subsidietaakstelling wetenschappelijk onderzoek |
-4 |
-8 |
-16 |
-19 |
-22 |
-22 |
-22 |
Bezuiniging bekostiging NWO |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
-27 |
-40 |
Amendement-bontenbal c.s. (startersbeurzen) |
40 |
40 |
40 |
40 |
40 |
40 |
40 |
Amendement Eerdmans c.s. (Fonds Onderzoek en Wetenschap) |
25 |
25 |
25 |
25 |
0 |
0 |
0 |
Totaal |
-246 |
-250 |
-258 |
-261 |
-289 |
-316 |
-197 |
Bedragen x € 1 miljoen
Deze bezuinigingen hebben mogelijk negatieve impact op het behalen van de doelen van het wetenschapsbeleid en zijn potentieel nadelig voor het concurrentievermogen van Nederland op de langere termijn.
In het amendement-Bontenbal c.s.19 is opgenomen dat er een nota van wijziging wordt ingediend op het voorstel voor de Wet internationalisering in balans (Wib). De instroom van internationale studenten moet zo behouden worden in regio's waar de gevolgen van de Wib impact hebben op het onderwijsaanbod. Het amendement noemt een aantal regio's, maar stelt dat deze 'niet limitatief' zijn. Hoe gaat de regering juridisch invulling geven aan dit amendement? Welke criteria gaat zij gebruiken om te bepalen welke regio's onder het amendement vallen?
Op dit moment wordt er gewerkt aan de uitwerking van het amendement-bontenbal c.s. Het is niet mogelijk om vooruit te lopen op de precieze invulling van het amendement en hoe de regering de reikwijdte ervan vaststelt. Over de invulling die aan het amendement-bontenbal c.s. gegeven wordt het parlement naar verwachting over enkele weken geïnformeerd in de reeds toegezegde Kamerbrief. Wel is en blijft het uitgangspunt dat de koppeling tussen anderstalig onderwijs en specifieke regionale behoeften ervoor zorgt dat de vruchten van internationalisering direct terugvloeien naar de regio's waar we internationaal talent nodig hebben en kunnen ontvangen. Deze regio's worden veelal gekenmerkt door grensligging en een krimpende bevolking.
Hoe gaat de regering de instroom van Europese studenten monitoren? Kijkt de minister bij het beperken van de instroom van internationale studenten alleen naar bacheloropleidingen, of ook naar masteropleidingen?
De instroom van internationale studenten wordt reeds gemonitord door NUFFIC. Jaarlijks brengen zij een rapportage20 uit over de instroom van internationale diplomastudenten.
Europese studenten maken hier onderdeel van uit. Deze rapportage biedt naast de absolute en relatieve instoomcijfers ook historische gegevens over de ontwikkeling van de instroom. NUFFIC zal deze rapportage blijven uitbrengen.
Daarnaast wordt het onderwerp 'internationalisering in het hbo en wo' toegevoegd aan de strategische evaluatie agenda (SEA). De rapportage zal daarmee onderdeel gaan uitmaken van een bredere onderzoeksagenda gericht op dit specifieke onderwerp. Aan de hand van het geheel van de onderzoeken, rapportages en evaluaties waar deze SEA uit opgebouwd zal worden kunnen de trends en ontwikkelingen op het gebied van internationalisering in het hbo en wo in kaart gebracht worden.
Ten aanzien van het beheersen van internationale studentenstromen hanteren wij een brede aanpak, waarbij wordt gekeken naar maatregelen die alleen voor de bachelor gelden, maatregelen die zowel voor bachelor als master gelden en maatregelen gericht op studenten.
De Wib vormt een belangrijk onderdeel van het maatregelenpakket en introduceert maatregelen op het gebied van numerus fixus, regie en taal. De maatregelen omtrent numerus fixus zijn gericht op het sturen van de internationale instroom. Deze kunnen instellingen zelf inzetten, zowel in de bachelor als in de masterfase. De voorgestelde wettelijke maatregelen op het gebied van de onderwijstaal, waaronder de toets anderstalig onderwijs, zijn alleen gericht op associate degree- en bacheloropleidingen en -trajecten. De taalmaatregelen op het gebied van onderwijstaal hebben niet als eigenstandig doel om de instroom te beperken, maar hebben tot doel de positie van het Nederlands als onderwijs- en wetenschapstaal te bevorderen en te beschermen. Een neveneffect van deze maatregelen kan echter ook een daling van de internationale instroom zijn bij anderstalige opleidingen en trajecten die omgezet worden naar het Nederlands. Dit effect als gevolg van de toets anderstalig onderwijs zal dus niet plaatsvinden in de masterfase, aangezien de taalkeuze binnen het anderstalige masteraanbod niet aan een doelmatigheidstoets wordt onderworpen. Hier is voor gekozen gezien de doorgaans sterkere verwevenheid tussen onderwijs en onderzoek in de masterfase en het vaak meer specialistische karakter van het masteronderwijs.
Daarnaast voeren instellingen, na een oproep van de minister van OCW, zelfregie op internationale studentenstromen en onderwijstaal. Deze maatregelen zijn gericht op zowel het bachelor- als het masterniveau. In de zelfregieplannen wordt onder andere afgesproken dat instellingen slechts zeer selectief (alleen voor tekortsectoren) inzetten op werving van internationale studentenstromen.22
Tot slot werken we aan een herziening van het beurzenprogramma voor internationale studenten en spannen we ons in Europa in om ruimte te creëren voor strengere eisen voor het verkrijgen van studiefinanciering voor internationale EER-studenten.
Als gevolg van het amendement-Bontenbal c.s. zal een deel van de hogescholen en universiteiten worden ontzien in de Wib. Wat zijn hiervan de gevolgen voor de overige hogescholen en universiteiten in het land? Worden onderwijsinstellingen die niet onder het amendement-Bontenbal c.s. vallen volgens de regering door deze wijziging niet onevenredig hard getroffen? Hoe zorgt de regering ervoor dat het onderwijsaanbod in het gehele land op peil blijft?
De toets anderstalig onderwijs, onderdeel van de Wet internationalisering in balans, is een toets op macroniveau die beoogt dat er bewustere keuzes worden gemaakt met betrekking tot onderwijstaal, met oog voor de bredere maatschappelijke context. De Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO) beziet in haar beoordeling van de aanvragen van de toets anderstalig onderwijs niet alleen de individuele aanvraag, maar kijkt daarbij ook naar het geheel aan voorzieningen binnen het Nederlandse bekostigde hbo en wo. Een aanvraag wordt daarmee altijd bezien binnen het gehele onderwijsaanbod, zowel Nederlands- als anderstalig. Het kabinet neemt vervolgens een besluit en neemt daarin ook het geheel aan voorzieningen mee. Indien de CDHO onwenselijke ontwikkelingen in het onderwijsaanbod signaleert, ook na de toets bestaand aanbod, dan zal zij de minister van OCW daarover informeren.
Aanvullend en met het oog op de dalende financiële middelen als gevolg van de bezuinigingen en de krimpende studentenaantallen, komen naar verwachting meer instellingen in zowel hbo als wo voor de keuze te staan wijzigingen aan te brengen in het opleidingsaanbod. Daarom zijn wij, mede in navolging van de motie van lid Martens-America23, in gesprek met het veld over hoe gezamenlijk de reflectie en afstemming over het landelijke aanbod van opleidingen kan worden gewaarborgd en voorkomen kan worden dat er opleidingen zonder gezamenlijk overleg uit Nederland verdwijnen.
Door de keuze in het amendement-bontenbal c.s. om de hogescholen en universiteiten in sommige regio's te ontzien, dreigt er minder ruimte te ontstaan voor anderstaligheid in andere regio's in Nederland, zoals de Randstad. De ruimte op macroniveau voor anderstaligheid wordt dan namelijk in grotere mate reeds ingevuld in de eerder genoemde regio's. Dit in combinatie met de resterende budgettaire besparing kan ervoor zorgen dat er een relatief grote benodigde daling van de internationale instroom noodzakelijk is bij instellingen buiten de genoemde regio's. Het amendement stelt een zeer ingrijpende wijziging voor. Het is daarom belangrijk dat de risico's in kaart gebracht worden en dat de voorgestelde wijzigingen goed worden afgestemd. Over de invulling die aan het amendement-bontenbal c.s. wordt gegeven, wordt het parlement naar verwachting over enkele weken geïnformeerd in de reeds toegezegde Kamerbrief.
Volgens het amendement-Bontenbal c.s. moet de instroom van internationale studenten behouden blijven in regio's waar de gevolgen van de Wib impact hebben op het onderwijsaanbod. Ook het voortbestaan van opleidingen in de grote steden kan door een terugloop van studentenaantallen in gevaar komen. De Wib zal daardoor impact hebben op alle regio's in Nederland. Hoe bepaalt de regering wanneer het onderwijsaanbod onder het amendement-Bontenbal c.s. valt? Gaat het kabinet het onderwijsaanbod in de grote steden ook beschermen middels het amendement-Bontenbal c.s.?
Op dit moment wordt er gewerkt aan de uitwerking van het amendement-bontenbal c.s. Het is op dit moment nog niet mogelijk om vooruit te lopen op de precieze invulling van het amendement en hoe de regering de reikwijdte ervan vaststelt. Wel is en blijft het uitgangspunt dat de koppeling tussen anderstalig onderwijs en specifieke regionale behoeften ervoor zorgt dat de vruchten van internationalisering direct terugvloeien naar de regio's waar we internationaal talent nodig hebben en kunnen ontvangen. Deze regio's worden veelal gekenmerkt door grensligging en een krimpende bevolking.
Het amendement stelt een ingrijpende wijziging voor. Het is daarom belangrijk dat deze goed wordt uitgewerkt en met de betrokken partijen wordt afgestemd. Hierdoor zal het parlement later dan verwacht de toegezegde Kamerbrief ontvangen. De verwachting is dat het parlement over enkele weken over de uitwerking geïnformeerd wordt.
U vraagt of het kabinet het onderwijsaanbod in de grote steden ook gaat beschermen middels het amendement-bontenbal c.s. Het amendement vraagt om een wijziging van het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans en de toets anderstalig onderwijs waardoor de instroom van internationale studenten wordt behouden in specifieke regio's. Het amendement benoemt daartoe een niet limitatieve lijst van regio's. De grote steden in de regio's die op deze lijst staan zullen worden meegenomen bij de nadere uitwerking van het amendement en wijzigingen die dit vergt in het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans en de toets anderstalig onderwijs.
Door de hogescholen en universiteiten in de regio te ontzien, dreigt er minder ruimte voor anderstaligheid in andere gebieden dan de in het amendement genoemde regio's, zoals de Randstad. Dit in combinatie met de resterende budgettaire besparing kan ervoor zorgen dat er een relatief grote benodigde daling van de internationale instroom noodzakelijk is bij instellingen buiten de genoemde regio's. De ruimte op macroniveau voor anderstaligheid wordt namelijk in grotere mate reeds ingevuld in de regio. Het amendement stelt een zeer ingrijpende wijziging voor. Het is daarom belangrijk dat de risico's in kaart gebracht worden en dat de voorgestelde wijzigingen goed worden afgestemd.
Een deel van de bezuinigingen in de begrotingsstaten wordt gedekt door de afname van Europese studenten. Er hoeft minder geld uitgegeven te worden door de verwachting van de regering dat er minder studenten zullen zijn. Hoe realistisch is de verwachting van de regering dat het aantal Europese studenten zal afnemen? Wat zijn de gevolgen voor de begroting als blijkt dat de instroom van Europese studenten gelijk blijft, of zelfs toeneemt?
Het kabinet voert via verschillende manieren beleid gericht op het beter beheersen van internationale studentenstromen en taalbeleid. Zo is de Wib gericht op het behoud van het Nederlands als onderwijs- en onderzoekstaal en heeft niet als eigenstandig doel het aantal Europese studenten te beperken. Wel is het aannemelijk dat indien er door de toets anderstalig onderwijs een verandering in het anderstalig aanbod ontstaat, dit resulteert in een daling van de inkomende internationale studenten. Daarmee acht de regering het realistisch dat het aantal Europese studenten zal afnemen, zij het als verwacht gevolg in plaats van een specifiek doel van het wetsvoorstel. Verder biedt de wet mogelijkheden die door instellingen ingezet kunnen worden om de instroom van studenten te sturen. Daarnaast maak ik, ter voorbereiding op de ontwerpbegroting 2026, bestuurlijke afspraken met instellingen over internationale studentenstromen.
Bij de Referentieraming 2025 zal meer bekend zijn over de instroom van internationale studenten ten opzichte van de meest recente prognose (uit 2024), waarin nog een stijging te zien viel. Dit onder andere als gevolg van de zelfregie die de instellingen reeds ingezet hebben, door bijvoorbeeld nog slechts zeer beperkt internationaal (alleen voor tekortsectoren) te werven. Op basis van de referentieraming van vorig jaar (meest recent) wordt voor de bezuiniging nog uitgegaan van een stijging van het aantal internationale EER-studenten (groei van ongeveer 800 studenten in het hbo en ongeveer 20.000 in het wo tussen 2023 en 2030). Als deze groei niet plaatsvindt en het aantal internationale studenten gelijk blijft dan zou dat betekenen dat de bezuiniging voor een groot deel wordt gerealiseerd.
Wat betreft de gevolgen van gelijkblijvende aantallen of toename van Europese studenten kunnen wij u melden dat in de begroting een bezuiniging is opgenomen die gerelateerd is aan het terugdringen van het aantal internationale EER-studenten. Via de referentieraming wordt gemonitord in welke mate de bezuiniging wordt gerealiseerd. De referentieraming geeft het aantal studenten weer van de afgelopen jaren en bevat daarnaast een prognose van de studentenaantallen voor de komende jaren. De raming dient als onderbouwing van de begroting van OCW. Op dit moment wordt nog gewerkt aan de referentieraming van 2025. De raming wordt tegelijk met de voorjaarsnota gepubliceerd. 2026 is het eerste jaar van de bezuiniging; dat is ook het eerste jaar waarnaar de referentieraming 2025 vooruit blikt. Het voorlopige beeld is dat we voor 2024-2025 al een stagnatie van de groei van het aantal internationale (EER-)studenten zien. De verwachting is dat het uitblijven van deze groei de komende jaren in belangrijke mate zal bijdragen aan het realiseren van de (na het amendement-bontenbal c.s.) resterende bezuinigingsopgave.
Indien het aantal internationale EER-studenten uiteindelijk niet afneemt of in mindere mate afneemt wordt gekeken naar aanvullende maatregelen. In het geval dat de beoogde vermindering niet wordt gehaald, dan betekent dit dat de onderwijsinstellingen per student voor dat jaar minder bekostiging ontvangen. Dit geldt ook in de situatie dat het aantal studenten toeneemt.
Doordat studenten gemiddeld vier jaar over een opleiding doen, zal het beperken van de instroom van Europese studenten pas over vier jaar volledig effect hebben op het totaal aantal ingeschreven studenten in Nederland. Hoe houdt de regering hier rekening mee in het uitvoeren van de bezuinigingen? Overweegt de regering om de Rijksbekostiging per student te verlagen als het aantal internationale studenten niet snel genoeg daalt?
De bezuiniging op internationale studenten kent een ingroeipad van meerdere jaren. Indien de afname van het aantal studenten in mindere mate plaatsvindt of een ander verloop heeft wordt gekeken naar aanvullende maatregelen. In het geval dat de beoogde vermindering niet wordt gehaald dan zal dit resulteren in een netto verlaging van de bekostiging per student voor dat jaar. Dit wordt voor het eerst duidelijk bij de Referentieraming die in het voorjaar verschijnt. De verwachting is dat het uitblijven van deze groei in belangrijke mate kan bijdragen aan het realiseren van de (na het amendement-bontenbal c.s.) resterende bezuinigingsopgave.
Deze regering heeft de doelstelling om het aantal Europese studenten in Nederland te verminderen. Volgens artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie mag er binnen de EU niet gediscrimineerd worden op basis van nationaliteit. Hoe is de regering van plan om de komst van studenten uit andere Europese landen naar Nederland tegen te houden? Zijn deze maatregelen volgens de regering juridisch houdbaar?
Het gaat om een bezuinigingsmaatregel, het streven naar minder Europese studenten is geen doel van de regering. De regering is van mening dat de maatregelen in de Wib niet in strijd zijn met bovengenoemde artikelen. In paragraaf 5 van de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel, wordt uitgebreid stilgestaan bij dit punt.
Kortweg kent het EU-recht geen verplichting voor lidstaten om opleidingen in het hbo en het wo in een andere taal aan te bieden dan de officiële taal van de lidstaat. Het hanteren van het uitgangspunt dat het onderwijs in de eigen landstaal moet worden verzorgd is in Unierechtelijk verband geen uitzonderlijkheid. Daarom is de regering van mening dat een vermindering van het anderstalig onderwijsaanbod, en als gevolg daarvan een verminderde instroom van internationale studenten, vanuit Unierechtelijk perspectief toelaatbaar is.
De regering erkent dat het hanteren van een eis waarmee de voertaal van het bekostigd onderwijs wordt gereguleerd tot gevolg heeft dat dit onderwijs minder toegankelijk is voor Europese studenten die de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn. Omgekeerd draagt de borging van Nederlandstalig onderwijsaanbod weer bij aan de toegankelijkheid van het nationale hbo en wo voor Nederlandstalige studenten die minder taalvaardig zijn in het Engels.
De leden van de D66-fractie hebben ook nog enkele vragen over de media. Objectieve en onafhankelijke media, lokaal en (inter)nationaal, zijn volgens hen essentieel om de betrouwbare en toegankelijke informatie te bieden die de basis vormt voor onze democratie. De regering geeft aan dat de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) een essentiële rol speelt in de verrijking en verbinding van de Nederlandse samenleving door zijn informerende en impactvolle programma's. Hoe verhoudt zich dit tot de voorgenomen bezuinigingen van de regering op de landelijke publieke omroep van structureel 100 miljoen euro vanaf 2027?
De regering is het met de leden van de D66-fractie eens dat onafhankelijke media, en daarbinnen de publieke omroep, een essentiële rol vervullen in een democratische rechtsstaat. Daarom werkt deze regering ook aan een hervorming van de landelijke publieke omroep om deze toekomstbestendiger te maken en ervoor te zorgen dat betrouwbaar, pluriform en verbindend aanbod toegankelijk is en blijft voor onze samenleving. De regering is van mening met de hoogte van de rijksmediabijdrage vanaf 2027 deze taak kan worden vervuld.
Deze regering gaat bezuinigen op de lokale journalistiek met 200 miljoen euro vanaf 2025. De lokale journalistiek is niet alleen een bron van informatie, maar ook een belangrijke kracht binnen de ontwikkeling van gemeenschappen. Daarom is het noodzakelijk dat lokale media de democratie goed kunnen blijven ondersteunen door burgers te informeren. Volgens het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek verliezen de lokale media inkomsten door lager publiek en lagere advertentie-inkomsten door concurrentie van sociale media.21 Welke maatregelen worden getroffen om de financiering van lokale media te waarborgen, zodat zij hun essentiële rol in de democratische samenleving kunnen blijven vervullen?
De leden van de D66-fractie stellen dat de regering vanaf 2025 € 200 miljoen op de lokale journalistiek gaat bezuinigen. De regering herkent dit bedrag niet. In de toelichting op de begrotingsstaten van het ministerie van OCW staat dat er in 2024 € 20,6 miljoen beschikbaar was, en in 2025 € 18,7 miljoen is voorzien.22 Dit verschil van € 1,9 miljoen komt grotendeels voort uit het feit dat de tijdelijke middelen die beschikbaar zijn voor samenwerking tussen landelijke, regionale en lokale publieke omroepen vanaf 2025 aflopen (en waarvan voorzien is dat deze middelen per 2026 stoppen).
De regering onderschrijft het belang dat de leden van de D66-fractie hechten aan de lokale journalistiek. Professionele en gezonde lokale journalistiek is een onmisbaar onderdeel van de democratische rechtstaat. De regering werkt daarom hard aan
versterking van de lokale journalistiek.
De leden van de D66-fractie vragen welke maatregelen worden getroffen om de
financiering van lokale media te waarborgen. De regering zet de versterking van het stelsel van lokale publieke omroepen voort. Het bijbehorende wetsvoorstel is eind 2024 gepubliceerd voor internetconsultatie. De regering investeert in 2025 € 18,7 miljoen in lokale journalistiek, voor een groot deel voor de versterking van lokale publieke omroepen. Dat beoogt de regering, zoals beschreven in de Mediabegrotingsbrief 2025, met de Regeling Professionalisering Lokale Omroepen van het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek (SvdJ).23 Daarnaast werkt de regering in 2025 aan de vorming van een publiek-private agenda voor de lokale en regionale journalistiek, samen met het SvdJ. Het doel hiervan is om samen met private en publieke partijen in de lokale en regionale journalistiek een agenda vorm te geven met daarin concrete acties om de regionale en lokale journalistiek te versterken.24
Kan worden aangegeven in hoeverre door de voorgenomen bezuinigingen de plannen voor digitalisering en innovatie binnen de mediasector worden beïnvloed?
Zoals eerder in deze beantwoording is opgemerkt, is het aan de NPO en de omroepen om invulling te geven aan de bezuinigingen. Zij zijn hierover met elkaar in gesprek. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe de bezuinigingen ingevuld gaan worden. Het gaat echter om een forse opgave en op voorhand kunnen geen zaken uitgesloten worden.
De leden van de D66-fractie hebben tevens vragen over de sociale veiligheid bij publieke omroep, bijvoorbeeld bij de NTR, WNL en Ongehoord Nederland. Volgens de regeringscommissaris, Mariëtte Hamer, moeten de omroepen nog veel werk verrichten voor een cultuurverandering. Hamer vreest dat door de bezuiniging de sociale veiligheid en het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag onder druk komen te staan.25 Tegelijk met de bezuiniging krijgt de NPO ook niet meer de 3,6 miljoen euro om de sociale veiligheid te verbeteren.26 Welke alternatieve middelen zullen worden ingezet zodat de sociale veiligheid bij publieke omroepen hersteld wordt en hoe wordt dit gemonitord?
Zoals in een eerder antwoord aangegeven bekijkt de NPO of het onderdelen van het overkoepelende plan van aanpak op een alternatieve manier kan uitvoeren, zonder in te leveren op maatregelen die de NPO essentieel acht om de sociale veiligheid te waarborgen. Dit gaat ten koste van middelen voor de programmering. In het najaar van 2025 zal een nieuwe voortgangsrapportage met de Kamer worden gedeeld.
De regering geeft aan dat ze private lokale en regionale journalistiek wil versterken zodat iedereen in Nederland toegang heeft tot onafhankelijke nieuwsvoorziening. Zal de nationale journalistiek ook worden versterkt? Hoe gaat de regering de nationale journalistiek versterken? Daarnaast zien de leden van de D66-fractie dat steeds meer de veiligheid van journalisten in het geding is. Zijn de beoogde middelen afdoende om journalisten in staat te stellen hun werk in veiligheid te verrichten? Welke aanvullende maatregelen treft de regering om de veiligheid van journalisten te garanderen?
De nationale journalistiek wordt ondersteund door middel van de bestaande fondsen: het 'Stimuleringsfonds voor de Journalistiek' (SvdJ) en het 'Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten' (FBJP). Het SvdJ stimuleert de journalistieke infrastructuur en versterkt de journalistiek door middel van verschillende (innovatie)programma's. Daarnaast ontwikkelt het zich tot een kenniscentrum waar de hele journalistieke sector van kan profiteren. Het FBJP richt zich door middel van projectsubsidies op het mogelijk maken van bijzondere journalistieke publicaties en heeft daarnaast een talentprogramma dat werkervaringsplaatsen biedt en journalisten ondersteunt in het uitbreiden van kennis en vaardigheden. Dit jaar onderzoekt het fonds hoe het de journalistiek in het Caribisch gedeelte van het Koninkrijk beter kan ondersteunen.
Het kabinet heeft ook oog voor de veiligheidssituatie van journalisten. Vorig jaar steeg het aantal meldingen dat bij 'PersVeilig' werd gedaan opnieuw ten opzichte van het jaar daarvoor. 'PersVeilig' ondersteunt journalisten die te maken krijgen met agressie, bedreiging of intimidatie door middel van het 'Meldpunt PersVeilig'. Daarnaast geeft 'PersVeilig' voorlichting, weerbaarheidstraining, juridische ondersteuning en stelt het freelance journalisten in staat tot het nemen van beschermingsmaatregelen.
Vanaf 2025 zal het project 'PersVeilig' worden voortgezet als 'Stichting PersVeilig'. Dit kabinet draagt bij aan de veiligheid van journalisten door 'PersVeilig' vanaf dit jaar structureel te ondersteunen door het ministerie van OCW met € 500.000 per jaar. Daarnaast zullen werkgevers € 100.000 bijdragen. Uit de evaluatie van het project 'PersVeilig' bleek dat de stichting met dit budget alle werkzaamheden kan uitvoeren. Daarnaast kan 'Stichting PersVeilig' jaarlijks een aanvraag indienen bij de minister van Justitie en Veiligheid voor een subsidie om weerbaarheidsversterkende maatregelen voor journalisten te treffen.
Ook over het onderwerp emancipatie hebben de leden van de D66-fractie nog een vraag. De regering geeft aan zich te zullen blijven inzetten voor gendergelijkheid en de rechten voor vrouwen en minderheden in multilaterale verbanden, waaronder de Verenigde Naties en de Europese Unie. Daarbij wordt ook aangegeven dat dit in samenwerking met Buitenlandse Zaken wordt gedaan. Wat zijn de gevolgen van de bezuinigingen binnen de Begrotingsstaat Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp op de inzet van het ministerie van OCW op dit thema en de samenwerking met het ministerie van Buitenlandse Zaken?
Blijkens de brief van 11 november 202427 hebben de bezuinigingen binnen de Begrotingsstaat BHO geen directe gevolgen voor de inzet van het ministerie van OCW voor gendergelijkheid en gelijke rechten van lhbtiq+ personen in de EU en VN. Het ministerie van Buitenlandse Zaken en ministerie van OCW zullen op de Kabinetsbreed vastgestelde prioriteiten van het emancipatiebeleid de samenwerking blijven opzoeken.
Tot slot hebben de leden van de D66-fractie nog een vraag over het onderwerp cultuur. In de begroting wordt de bijdrage voor de basisinfrastructuur gehandhaafd, maar de bezuinigingen treffen wel ander beleid en instellingen, zoals regionaal cultuurbeleid en kleinere instellingen. Daar komt ook nog eens de korting op het gemeentefonds bij. Heeft de regering zicht op de impact van deze bezuinigingen op regionale en kleine culturele instellingen, en op het gevolg hiervan voor cultuurparticipatie in de regio en het effect op diversiteit en inclusiviteit?
Het klopt dat het financiële kader voor de basisinfrastructuur gehandhaafd blijft. Er is geen sprake van een bezuiniging op regionaal cultuurbeleid of kleinere instellingen. Zo zetten we de impuls verbreding en vernieuwing door die bedoeld is om de regionale infrastructuur in zes provincies te versterken waar dat nu nog achterblijft. Hiermee wordt een stevige basis gelegd voor een gezonde culturele infrastructuur in verschillende delen van Nederland.
Zoals in een eerder antwoord aangegeven zijn we ons bewust van de zorgen bij gemeenten en is de regering hierover met hen in gesprek. Hierbij willen we echter nogmaals benadrukken dat we vertrouwen hebben in de keuzes die gemeenten maken. Zo zijn begin dit jaar de Bestuurlijke Afspraken Cultuurbeoefening 2025-2028 gepubliceerd, ondertekend door OCW, VNG en IPO. Daaruit blijkt dat alle overheden zich voor cultuurbeoefening willen blijven inzetten. We verwijzen hier ook naar ons antwoord op een eerder gestelde vraag.
Reactie op de inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen de regering een overzicht - in één tabel met direct vergelijkbare kolommen - van alle bezuinigingen (posten en bedragen) zoals die opgenomen waren in de oorspronkelijke OCW-begroting enerzijds en alle (nog overblijvende) bezuinigingen (en, waar van toepassing, extra investeringen) in de door de Tweede Kamer aangenomen, geamendeerde begroting. Hierbij geldt de huidige begroting als het 'basispad'.
Hierbij in tabelvorm de extensiveringen zoals opgenomen in de oorspronkelijke OCW-begroting (het basispad) en vervolgens aan de rechterkant de reeksen na de aangenomen amendementen in de door de Tweede Kamer vastgestelde OCW-begroting 2025.
Extensiveringen OCW-begroting 2025 (x € 1.000)
Ontwerpbegroting 2025 (basispad) |
Ontwerpbegroting 2025 incl NvW en amendementen |
||||||||||
Artikel |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
|
HLA 22. Afschaffen maatschappelijke diensttijd |
3 |
-152.735 |
-122.902 |
-184.363 |
-200.000 |
-200.000 |
-74.735 |
-44.902 |
-67.363 |
-70.000 |
-70.000 |
HLA 23. Afschaffen brede brugklas en beperken S&O |
1,3 |
-55.000 |
-210.000 |
-210.000 |
-210.000 |
-210.000 |
-55.000 |
-170.000 |
-170.000 |
-170.000 |
-170.000 |
HLA 24. Altern. invulling bijstelling sectorplannen ho en wetenschap |
6,7 |
-174.734 |
-174.734 |
-174.734 |
-174.734 |
-174.734 |
-134.734 |
-134.734 |
-134.734 |
-134.734 |
-134.734 |
HLA 26. Terugdraaien groei apparaat rijksoverheid |
div. |
-20.296 |
-39.884 |
-58.310 |
-78.040 |
-86.164 |
-42.598 |
-62.186 |
-80.612 |
-100.342 |
-108.466 |
HLA 29. SPUK naar GF en PF met 10% budgetkorting |
1,4,14 |
0 |
-81.261 |
-81.201 |
-81.201 |
-81.201 |
0 |
-81.261 |
-81.201 |
-81.201 |
-81.201 |
HLA 32. Beëindiging functiemix Randstad |
3 |
0 |
-75.000 |
-75.000 |
-75.000 |
-75.000 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
HLA 34. Gerichte keuzes ontwikkelingssamenwerking |
6,7 |
0 |
-8.511 |
-8.511 |
-8.511 |
-8.510 |
0 |
-8.511 |
-8.511 |
-8.511 |
-8.510 |
HLA 35. Verlaging non-ODA-middelen |
6,7,8,14 |
-731 |
-718 |
-844 |
-956 |
-3.214 |
-731 |
-718 |
-844 |
-956 |
-3.214 |
HLA 40. Generieke taakstelling subsidies rijksbreed |
div. |
-74.830 |
-138.338 |
-255.150 |
-316.543 |
-361.486 |
-71.830 |
-131.838 |
-220.601 |
-277.994 |
-322.937 |
HLA 41. Verminderen internationale studenten |
6,7 |
0 |
-29.000 |
-118.000 |
-209.000 |
-272.000 |
0 |
-17.000 |
-68.000 |
-121.000 |
-158.000 |
HLA 42. Hervorming Nederlandse Publieke Omroep NPO |
15 |
0 |
0 |
-100.000 |
-100.000 |
-100.000 |
0 |
0 |
-150.000 |
-150.000 |
-150.000 |
HLA 43. Afschaffen OV-vergoeding buitenland studerenden |
11 |
0 |
-4.000 |
-8.000 |
-14.000 |
-14.000 |
0 |
-4.000 |
-8.000 |
-14.000 |
-14.000 |
HLA 44. Verhogen collegegeld langstudeerders |
6,7 |
0 |
-95.000 |
-285.000 |
-283.000 |
-282.000 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
HLA 69. Fonds Onderzoek Wetenschap |
7,16 |
-131.929 |
-131.929 |
-131.929 |
-132.054 |
-132.054 |
-106.929 |
-106.929 |
-106.929 |
-107.054 |
-132.054 |
Extensivering ten behoeve van fonds onderzoek en wetenschap |
3,4,6,7 |
-25.000 |
-25.000 |
-25.000 |
-25.000 |
||||||
Totaal |
-610.255 |
-1.111.277 |
-1.691.042 |
-1.883.039 |
-2.000.363 |
-511.557 |
-787.079 |
-1.121.795 |
-1.260.792 |
-1.353.116 |
|
Ontwerpbegroting 2025 (basispad) |
Ontwerpbegroting 2025 incl NvW en amendementen |
||||||||||
Artikel |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
|
HLA 22. Afschaffen maatschappelijke diensttijd |
3 |
-152.735 |
-122.902 |
-184.363 |
-200.000 |
-200.000 |
-74.735 |
-44.902 |
-67.363 |
-70.000 |
-70.000 |
HLA 23. Afschaffen brede brugklas en beperken S&O |
1,3 |
-55.000 |
-210.000 |
-210.000 |
-210.000 |
-210.000 |
-55.000 |
-170.000 |
-170.000 |
-170.000 |
-170.000 |
HLA 24. Altern. invulling bijstelling sectorplannen ho en wetenschap |
6,7 |
-174.734 |
-174.734 |
-174.734 |
-174.734 |
-174.734 |
-134.734 |
-134.734 |
-134.734 |
-134.734 |
-134.734 |
HLA 26. Terugdraaien groei apparaat rijksoverheid |
div. |
-20.296 |
-39.884 |
-58.310 |
-78.040 |
-86.164 |
-42.598 |
-62.186 |
-80.612 |
-100.342 |
-108.466 |
HLA 29. SPUK naar GF en PF met 10% budgetkorting |
1,4,14 |
0 |
-81.261 |
-81.201 |
-81.201 |
-81.201 |
0 |
-81.261 |
-81.201 |
-81.201 |
-81.201 |
HLA 32. Beëindiging functiemix Randstad |
3 |
0 |
-75.000 |
-75.000 |
-75.000 |
-75.000 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
HLA 34. Gerichte keuzes ontwikkelingssamenwerking |
6,7 |
0 |
-8.511 |
-8.511 |
-8.511 |
-8.510 |
0 |
-8.511 |
-8.511 |
-8.511 |
-8.510 |
HLA 35. Verlaging non-ODA-middelen |
6,7,8,14 |
-731 |
-718 |
-844 |
-956 |
-3.214 |
-731 |
-718 |
-844 |
-956 |
-3.214 |
HLA 40. Generieke taakstelling subsidies rijksbreed |
div. |
-74.830 |
-138.338 |
-255.150 |
-316.543 |
-361.486 |
-71.830 |
-131.838 |
-220.601 |
-277.994 |
-322.937 |
HLA 41. Verminderen internationale studenten |
6,7 |
0 |
-29.000 |
-118.000 |
-209.000 |
-272.000 |
0 |
-17.000 |
-68.000 |
-121.000 |
-158.000 |
HLA 42. Hervorming Nederlandse Publieke Omroep NPO |
15 |
0 |
0 |
-100.000 |
-100.000 |
-100.000 |
0 |
0 |
-150.000 |
-150.000 |
-150.000 |
HLA 43. Afschaffen OV-vergoeding buitenland studerenden |
11 |
0 |
-4.000 |
-8.000 |
-14.000 |
-14.000 |
0 |
-4.000 |
-8.000 |
-14.000 |
-14.000 |
HLA 44. Verhogen collegegeld langstudeerders |
6,7 |
0 |
-95.000 |
-285.000 |
-283.000 |
-282.000 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
HLA 69. Fonds Onderzoek Wetenschap |
7,16 |
-131.929 |
-131.929 |
-131.929 |
-132.054 |
-132.054 |
-106.929 |
-106.929 |
-106.929 |
-107.054 |
-132.054 |
Extensivering ten behoeve van fonds onderzoek en wetenschap |
3,4,6,7 |
-25.000 |
-25.000 |
-25.000 |
-25.000 |
||||||
Totaal |
-610.255 |
-1.111.277 |
-1.691.042 |
-1.883.039 |
-2.000.363 |
-511.557 |
-787.079 |
-1.121.795 |
-1.260.792 |
-1.353.116 |
Daarnaast vragen de voornoemde leden zo precies mogelijk aan te geven hoeveel scholen en hoeveel leerlingen getroffen zouden zijn geweest door de oorspronkelijk (in de ingediende begroting) voorgenomen bezuiniging op het programma School en Omgeving en hoeveel getroffen zullen zijn door de nog overblijvende bezuiniging in de door de Tweede Kamer aangenomen begroting.
Het programma School en Omgeving heeft als doel om leerlingen extra kansen te bieden naast het reguliere onderwijs. Welke specifieke activiteiten of initiatieven binnen dit programma worden het meest geraakt door de bezuinigingen, en welke groepen leerlingen zullen de grootste impact ervaren?
Met de voorgenomen bezuiniging worden geen specifieke activiteiten binnen het programma geraakt. Scholen die subsidie toegekend krijgen, hebben nog steeds dezelfde ruimte om het aanbod naar eigen behoefte in te vullen.
Het kabinet heeft in het hoofdlijnenakkoord bepaald dat School en Omgeving wordt uitgevoerd met prioriteit voor de scholen met de vijf procent hoogste onderwijsachterstanden (leerlingen met de hoogste onderwijsachterstandsscore). In potentie is het daarom mogelijk dat scholen buiten de vijf procentdoelgroep geen budget toegekend krijgen, omdat de scholen binnen deze doelgroep voor alle leerlingen en voor het maximaal aantal uren hebben aangevraagd. Gebaseerd op eerdere ervaringen is dit echter niet de verwachting.
Hoewel het kabinet voor het programma School en Omgeving heeft geprioriteerd op de scholen met de vijf procent hoogste onderwijsachterstanden, blijft het kabinet structureel investeren in een bredere aanpak, zoals de inzet van een brugfunctionaris en voorschoolse educatie en ontvangen scholen in het primair en voortgezet onderwijs onderwijsachterstandsmiddelen. Bovendien heeft dit kabinet 135 miljoen vrijgemaakt voor het structureel voortzetten van het programma Schoolmaaltijden, zodat leerlingen met een goed gevulde maag de les kunnen volgen.
Hoeveel startersbeurzen zijn er de komende jaren - per jaar te verdelen - in de geamendeerde begroting en hoeveel waren dat er geweest zonder enige bezuiniging hierop, dus met handhaving van de huidige afspraken?
In 2024 kon een startende universitair docent met een vaste aanstelling aan een universiteit een startersbeurs ontvangen van minimaal € 150.000 en maximaal € 300.000. In de geamendeerde begroting staat nu € 40 miljoen per jaar voor startersbeurzen opgenomen. Wanneer gerekend wordt met herintroductie van hetzelfde instrument met dezelfde bedragen, dan kunnen maximaal 267 startersbeurzen verstrekt worden. Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van het amendement-bontenbal c.s en de wijze waarop de startersbeurzen worden vormgegeven.
De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) waarschuwt dat de bezuinigingen op onderzoek de positie van Nederland als kennisland ondermijnen. Hoe reflecteert de regering op deze waarschuwing? Worden er concrete stappen gezet om de schade aan innovatie en talentbehoud te beperken, te voorkomen dat wetenschappers en kennisinstellingen worden ontmoedigd door de bezuinigingen en te blijven bijdragen aan de maatschappelijke opgaven van Nederland, zoals klimaatverandering, gezondheid en digitalisering?
De bezuinigingen hebben mogelijk negatieve impact op het behalen van de doelen van het wetenschapsbeleid en kunnen nadelig zijn voor het concurrentievermogen van Nederland. Het kabinet zet echter wel een groot deel van de investeringen van het vorig kabinet voort. Zo blijven de sectorplannen voor wetenschappelijk onderzoek en onderwijs behouden, die een belangrijke stimulans vormen voor profilering en samenwerking van universiteiten, maar ook de subsidies voor Europese samenwerking en de investering in praktijkgericht onderzoek. Daarnaast zet het kabinet in op de verbetering van het ondernemingsklimaat en het aanjagen van technologie intensieve bedrijvigheid via de Nationale Technologie Strategie. Ook zet het kabinet in op het versterken van de Europese kapitaalmarktunie. Daarnaast kiest het kabinet ervoor om gericht in innovatie te investeren via InvestNL en de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM's) en zijn er verschillende innovatieregelingen zoals de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelwerk (WBSO).
Uit een rapport van het Mulier Instituut van afgelopen oktober bleek dat een derde van de scholen in het primair onderwijs niet voldoet aan de wettelijke norm van minimaal 90 minuten bewegingsonderwijs per week.28 Eerder was al bekend dat de subsidiegelden voor Impuls Bewegingsonderwijs zouden worden stopgezet. Met de bezuiniging op de Impuls Bewegingsonderwijs valt er nu een groot gat in die ondersteuning voor scholen. Kan de regering toelichten wat de gevolgen zijn voor de gelijke toegang tot sport- en beweegactiviteiten voor alle kinderen, met name voor diegenen in kwetsbare omstandigheden, nu de subsidiegelden voor de Impuls Bewegingsonderwijs zijn stopgezet en ook niet hervat gaan worden?
Tot en met vorig jaar konden scholen gebruik maken van de subsidieregeling Impuls en Innovatie Bewegingsonderwijs. Vanuit de voormalige prestatieboxmiddelen was €8 miljoen per jaar beschikbaar waarmee een extra impuls kon worden gegeven aan de kwaliteit van bewegingsonderwijs. Op verzoek
van de Tweede Kamer is bovenstaande subsidieregeling gemaakt om scholen, in eerste instantie voor twee jaar, te ondersteunen bij de wettelijke verplichting van 90 minuten bewegingsonderwijs.
Met deze bezuiniging stoppen we niet met een lopende regeling, maar leveren we in op budgettaire ruimte die voor bewegingsonderwijs structureel beschikbaar was, mede omdat de regeling vorig jaar is afgelopen. Scholen en gemeenten hebben zich drie jaar kunnen voorbereiden op deze norm, die er op wens van de Tweede Kamer is gekomen.
Alle scholen in het primair onderwijs moeten voldoen aan de norm van 90 minuten bewegingsonderwijs per week. Daarmee behouden alle leerlingen gelijke toegang tot bewegingsonderwijs. We werken daarnaast aan herziening van het curriculum. Met een scherpere focus dringen we de overladenheid terug en creëren we ruimte voor scholen om zich te focussen op wat prioriteit heeft, zoals de benodigde tijd voor lezen, schrijven en rekenen, maar ook sport en bewegen.
Gezien de grote variatie in de naleving van de bewegingsonderwijsnorm tussen scholen vragen de leden van de SP-fractie of en, zo ja, wat de regering specifiek doet voor scholen die al moeite hadden om het vereiste aantal uren bewegingsonderwijs aan te bieden, zoals blijkt uit het Mulier Instituut-rapport, en die nu geconfronteerd worden met de stopzetting van de subsidie.
Met deze bezuiniging stoppen we niet met een lopende regeling, maar leveren we in op budgettaire ruimte die voor bewegingsonderwijs structureel beschikbaar was, mede omdat de regeling vorig jaar is afgelopen. We zien dat veel scholen in goede samenwerking, met onder andere de gemeente, in staat zijn knelpunten op te lossen. Het ministerie van OCW blijft in gesprek met diverse partijen, waaronder de Vereniging Sport en Gemeenten en de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding, om deze goede voorbeelden te delen. We werken daarnaast aan de herziening van het curriculum. Met een scherpere focus dringen we de overladenheid terug en creëren we ruimte voor scholen om zich te focussen op wat prioriteit heeft, zoals de benodigde tijd voor lezen, schrijven en rekenen, maar ook sport en bewegen.
Er wordt aangegeven dat de bezuinigingen op het onderwijs deels worden gecompenseerd door besparingen op de zorgbegroting. Hoe rechtvaardigt de regering deze keuze, gezien de al bestaande druk op zowel het zorg- als het onderwijssysteem?
De besparingen op de zorgbegroting komen voort uit het amendement-bontenbal c.s.. Met het amendement worden onderwijsbezuinigingen teruggedraaid die door de indieners van het amendement onverstandig worden geacht. De dekking wordt door de indieners van het amendement deels gevonden op de zorgbegroting, namelijk voor structureel € 315 miljoen. De minister van VWS heeft uitgesproken bezorgd te zijn over met name de ombuiging op de opleidingen van zorgpersoneel in de medisch-specialistische zorg en zal mede naar aanleiding van de motie Krul c.s.29 binnen het VWS-domein zoeken naar een alternatieve invulling van de ombuiging op de VWS-begroting.
Reactie op de inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
In de ogen van de leden van de ChristenUnie-fractie is een begroting niet slechts een opsomming van beleidsvoornemens en bijpassende cijfers, maar geeft die uitdrukking aan een inhoudelijke visie op het beleidsterrein waarop de begroting betrekking heeft. Deze leden vragen welke inhoudelijke langetermijnvisie op onderwijs, cultuur en wetenschap ten grondslag ligt aan de door de regering voorgestelde begroting voor 2025.
De inhoudelijke langetermijnvisie op onderwijs, cultuur en wetenschap van dit kabinet staat in het hoofdlijnenakkoord en in het regeerprogramma. Zo hechten wij als kabinet veel waarde aan de basisvaardigheden en gaan we middels een Herstelplan kwaliteit onderwijs de focus leggen op het verbeteren van lezen, schrijven en rekenen. Met de Lerarenstrategie wordt gezorgd voor voldoende leraren en schoolleiders die goed zijn opgeleid, hun vakkennis bijhouden en met plezier in een aantrekkelijke omgeving werken. Voor het vervolgonderwijs onderstrepen we het belang van alle vormen van vervolgonderwijs, mbo, hbo en universiteit. We willen af van de opwaartse druk ('hoger is beter') in onze samenleving en zetten in op een onderwijsstelsel dat ervoor zorgt dat alle jongeren op een opleiding terechtkomen die het beste past bij hun talenten. De wetenschap hebben we benoemd als een belangrijke pilaar van onze democratische rechtsstaat. De wetenschap voedt de samenleving, de politiek en de overheid. Het kabinet blijft zich er daarom voor inzetten dat wetenschappers onafhankelijk en onpartijdig onderzoek kunnen verrichten en houdt de academische vrijheid hoog in het vaandel.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de beslisnota bij de Kamerbrief Beheersing van internationale studentenstromen30 dat de ministeries van OCW en Financiën overeengekomen zijn dat het verschil tussen de prognose en het aantal internationale studenten, wanneer dit lager is dan de prognose, kan worden gebruikt om een deel van de in het hoofdlijnenakkoord afgesproken bezuiniging op internationale studenten (post nr. 41 in de budgettaire bijlage bij het hoofdlijnenakkoord) in te vullen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering te bevestigen dat deze afspraak blijft bestaan, ook nu de taakstelling structureel is verminderd met €125 miljoen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om inzichtelijk te maken hoeveel er op basis van de geamendeerde begroting nog bezuinigd moet worden op internationale studenten als wordt aangenomen dat hun aantal de komende jaren gelijk blijft.
De afspraak tussen het ministerie van OCW en Financiën blijft staan. De referentieraming van vorig jaar (meest recent) gaat uit van een stijging van het aantal internationale EER-studenten (groei van ongeveer 800 studenten in het hbo en ongeveer 20.000 in het wo tussen 2023 en 2030). Als deze groei niet plaatsvindt en het aantal internationale studenten gelijk blijft dan zou dat betekenen dat de bezuiniging voor een groot deel wordt gerealiseerd. Het kabinet voert op verschillende manieren beleid gericht op het beter beheersen van internationale studentenstromen en taalbeleid. Daarnaast beoog ik, ter voorbereiding op de ontwerpbegroting 2026, bestuurlijke afspraken te maken met instellingen, onder andere over internationale studentenstromen en taalbeleid. Of er met deze afspraak uiteindelijk nog sprake is van een resterende structurele bezuiniging hangt af van het daadwerkelijke aantal studenten. Wanneer dit niet genoeg blijkt te zijn, resulteert dit in een lagere bekostiging per student.
Een deel van de dekking voor de amendementen op de voorgestelde begroting wordt gevonden in een verhoging van de reclame-inkomsten bij de publieke omroep door online reclame mogelijk te maken. Tijdens de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer heeft de minister aangegeven dat hiervoor een wetswijziging nodig is. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of deze wetswijziging inmiddels wordt voorbereid en wanneer wordt verwacht dat het wetsvoorstel in consultatie gaat.
De regering zal in de Mediawet 2008 het bedrag voor de minimale hoogte van de rijksmediabijdrage moeten verlagen als gevolg van de bezuinigingen. Hiervoor is ook een wetswijziging nodig, die in voorbereiding is. De verwachting is dat deze wetswijziging eind 2025 of begin 2026 in consultatie gaat.
De extra besparing van € 50 miljoen vanaf 2027 op de landelijke publieke omroep is bij amendement van de Tweede Kamer in de onderwijsbegroting opgenomen en wordt via een wetswijziging van de Mediawet in de hoogte van de rijksmediabijdrage verwerkt. Deze maatregel is onderdeel van de dekking om een deel van de onderwijsbezuinigingen terug te draaien.31 Het amendement geeft aan dat de Nederlandse Publieke Omroep meer ruimte wordt gegeven om (online) reclameopbrengsten te genereren. De regering heeft de wens van de Kamer gehoord en we gaan hiermee aan de slag: voor de zomer wordt er een impactanalyse uitgevoerd om de effecten van het vergroten van de reclameruimte bij de landelijke publieke omroep op de Nederlandse private mediapartijen en Nederlandse adverteerders inzichtelijk te maken. Op basis van de resultaten van de impactanalyse wordt gekeken of het mogelijk is om de wettelijk vastgelegde mogelijkheden voor reclame bij de landelijke publieke omroep te verruimen waardoor de Ster-inkomsten mogelijk verhoogd kunnen worden. Als de reclameruimte van de landelijke publieke omroep wordt verruimd, is hier ook een wetswijziging in de Mediawet 2008 voor nodig. Het streven is om in dat scenario het bijbehorende wetsvoorstel ook eind 2025 of begin 2026 in consultatie te brengen.
De Nederlandse universiteiten zijn onderling overeengekomen dat voor Nederland unieke opleidingen pas kunnen worden opgeheven nadat onder meer advies is gevraagd aan het Rectorencollege van UNL en het Regieorgaan Geesteswetenschappen. Is de regering voornemens om hierbij een vinger aan de pols te houden, nu de universiteiten uiteindelijk ieder voor zich moeten beslissen over sluitingen en het risico bestaat dat unieke opleidingen verdwijnen of opleidingen worden opgeheven die nu nog op meerdere universiteiten bestaan, maar door de financiële situatie van de universiteiten uiteindelijk definitief op alle universiteiten (dreigen te) verdwijnen, zo vragen deze leden. Welke mogelijkheden heeft de regering om dat laatste te voorkomen?
De Christenunie vraagt of de regering de vinger aan de pols houdt bij beslissingen die universiteiten mogelijk gaan maken over het sluiten van unieke opleidingen. Voor de unieke opleidingen binnen de geesteswetenschappen geldt inderdaad een afgesproken procedure voor het geval een instelling het voornemen heeft om een unieke opleiding of specialisatie op te heffen. Een dergelijk voornemen wordt eerst besproken in het decanenoverleg van de faculteiten Letteren en Geesteswetenschappen (DLG). Het DLG brengt, na toetsing aan de afspraken in het sectorplan en andere relevante kaders, een beargumenteerd advies uit aan uNL, met een verklaring van het DLG en de SSH-Raad over de gevolgde procedure. De Stuurgroep Onderwijs en Onderzoek (SOO) van uNL en het DLG brengen vervolgens elk een zwaarwegend advies uit aan de desbetreffende instelling. uiteindelijk ligt het besluit bij het CvB van de desbetreffende instelling. De landelijke organisatiegraad van de SSH staat er sterk voor, mede dankzij de sectorplannen, waardoor wij er vertrouwen in hebben dat keuzes over het opleidingsaanbod in afstemming met elkaar vanuit een gezamenlijke visie worden genomen. Wij zien dat het DLG, de SSH-Raad en uNL hiervoor gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen en wij zijn ook regelmatig met hen over de talenopleidingen in gesprek.
Met het oog op de dalende financiële middelen als gevolg van de bezuinigingen en de demografische krimp, komen meer instellingen in zowel hbo als wo voor de keuze te staan wijzigingen aan te brengen in het opleidingsaanbod. Daarom zijn wij, mede in navolging van de motie van lid Martens-America32, in gesprek met het veld over hoe gezamenlijk de reflectie en afstemming over het landelijke aanbod van opleidingen kan worden gewaarborgd en voorkomen kan worden dat er opleidingen zonder gezamenlijk overleg uit Nederland verdwijnen.
De motie-Krul c.s.33 verzoekt de regering om in januari 2025 duidelijkheid te verschaffen over de alternatieve invulling voor de 'ombuiging subsidie bij- en nascholing medisch specialisten'. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of deze alternatieve invulling al bekend is en, zo ja, waaruit deze bestaat. Mocht dat nog niet bekend zijn, dan vragen deze leden de regering toe te zeggen om de Eerste Kamer daarover per brief te informeren voorafgaande aan de behandeling van de begrotingsstaten OCW in deze Kamer.
De motie Krul c.s. vraagt de regering in januari uw Kamer te informeren over een alternatieve invulling binnen het domein van de begroting van VWS van de ombuiging van de subsidie bij- en nascholing medisch specialistische zorg. Voor een nadere toelichting verwijst de minister van VWS naar de Kamerbrief hieraan gerelateerd, die spoedig aan uw kamer wordt verzonden.
De voorgestelde begroting bevat onder meer een bezuiniging van €155 miljoen op het programma School en Omgeving. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering hoe die bezuiniging in de praktijk zal worden uitgevoerd. Met andere woorden: wie worden daadwerkelijk door deze bezuiniging geraakt? En welke mogelijkheden ziet de regering om de effecten van deze bezuiniging voor kwetsbare groepen leerlingen zoveel mogelijk te dempen?
Met de voorgenomen bezuiniging worden geen specifieke activiteiten binnen het programma geraakt. Scholen die subsidie toegekend krijgen, hebben nog steeds dezelfde ruimte om het aanbod naar eigen behoefte in te vullen.
Het kabinet heeft in het hoofdlijnenakkoord bepaald dat School en Omgeving wordt uitgevoerd met prioriteit voor de scholen met de vijf procent hoogste onderwijsachterstanden (leerlingen met de hoogste onderwijsachterstandsscore). In potentie is het daarom mogelijk dat scholen buiten de vijf procentdoelgroep geen budget toegekend krijgen, omdat de scholen binnen deze doelgroep voor alle leerlingen en voor het maximaal aantal uren hebben aangevraagd. Gebaseerd op eerdere ervaringen is dit echter niet de verwachting.
Hoewel het kabinet voor het programma School en Omgeving heeft geprioriteerd op de scholen met de vijf procent hoogste onderwijsachterstanden, blijft het kabinet structureel investeren in een bredere aanpak, zoals de inzet van een brugfunctionaris en voorschoolse educatie en ontvangen scholen in het primair en voortgezet onderwijs onderwijsachterstandsmiddelen. Bovendien heeft dit kabinet 135 miljoen vrijgemaakt voor het structureel voortzetten van het programma Schoolmaaltijden, zodat leerlingen met een goed gevulde maag de les kunnen volgen.
De door het kabinet voorgestelde bezuinigingen op het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs lijken grote gevolgen te gaan hebben voor studies en studierichtingen die in financieel-economische zin wellicht niet het meest rendabel zijn, maar die wel heel waarde(n)vol zijn voor het kweken van onderling begrip, het overbruggen van tegenstellingen en het versterken van zinvol samenleven. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan studierichtingen binnen de geesteswetenschappen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering het beeld herkent dat de door het kabinet voorgestelde bezuinigingen juist dit soort studies extra hard kunnen gaan raken, omdat er nauwelijks of geen sprake is van voldoende massa in de zin van aantallen (potentiële) studenten en evenmin van voldoende andere geldstromen. En welke mogelijkheden ziet de regering om daar iets aan te doen?
Onderwijsinstellingen dragen een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een kwalitatief sterk, toegankelijk en doelmatig aanbod van opleidingen in het hbo en wo. Reguliere reflectie en afstemming tussen de onderwijsinstellingen, in dialoog met maatschappelijke partners, is daarvoor belangrijk. Van landelijk niveau tot aan opleidingsniveau.
Kleine (en unieke) opleidingen, onder andere in de geesteswetenschappen, kunnen om verschillende redenen grote waarde hebben voor de samenleving en economie. Wij delen het belang dat dergelijke studies met grote maatschappelijke waarde zoveel mogelijk behouden blijven. Dat betekent overigens niet dat kleine studies niet aan verandering onderhevig kunnen zijn. De wereld is immers in verandering, evenals de vakgebieden en de voorkeuren van studenten. Er is al jaren een trend gaande dat studenten meer en meer kiezen voor brede studies. Het is belangrijk dat het onderwijs daarop responsief inspeelt. Zo kunnen bepaalde expertises bijvoorbeeld in stand worden gehouden binnen de context van bredere studies. Zoals gezegd dragen de instellingen hiervoor een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het behouden van onderwijs in een bepaald vakgebied kent vele vormen, bijvoorbeeld door middel van het samenvoegen van kleine opleidingen,
verbreding van opleidingen, interdisciplinair onderwijs of het gezamenlijk verzorgen van onderwijs. In uiterste gevallen verdwijnt de expertise in Nederland.
De dalende financiële middelen als gevolg van de bezuinigingen en de krimpende studentenaantallen vergroten de noodzaak dat keuzes in het opleidingsaanbod in landelijke afstemming vanuit een landelijke visie gemaakt worden. Wij willen gezamenlijk met de sector bekijken hoe we invulling kunnen blijven geven aan een landelijk dekkend opleidingsaanbod, waarbij wij ook oog hebben voor de unieke opleidingen. Daarvoor werken wij aan duurzame oplossingen, zoals stabilisering van de bekostiging. Daarnaast zijn wij, mede in navolging van de motie van lid Martens-America34, in gesprek met het veld over hoe gezamenlijk de reflectie en afstemming over het landelijke aanbod van opleidingen kan worden gewaarborgd en voorkomen kan worden dat er opleidingen zonder gezamenlijk overleg uit Nederland verdwijnen.
Wij komen hier verder op terug in de brief waarin we ingaan op mogelijke keuzes over onder meer capaciteitsbekostiging.
Hoe rijmt de regering de zeer hoge verwachtingen die dit kabinet blijkens het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma heeft van innovatie met de door ditzelfde kabinet voorgestelde bezuinigingen op uitgerekend wetenschap en ontwikkeling?
Hiervoor verwijzen wij naar de antwoorden op de vragen van de GroenLinks-PvdA-fractie op pagina 22.
De totale uitgaven aan het bekostigde hoger onderwijs zijn het afgelopen decennium gestegen, maar dat geldt ook voor de studentenaantallen, die in de afgelopen tien jaar met maar liefst 34% zijn toegenomen. Kan de regering voor de afgelopen tien jaar inzichtelijk maken welk bedrag hogescholen en universiteiten per jaar per student hebben ontvangen?
Het aantal studenten bedroeg35:
Aantal studente n (excl. niet-EER) |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
hbo (studente |
438.50 |
437.10 |
441.49 |
445.90 |
449.99 |
463.18 |
480.64 |
476.67 |
460.60 |
443.52 |
428.38 |
n) |
3 |
9 |
7 |
4 |
8 |
9 |
2 |
0 |
2 |
4 |
0 |
wo (studente |
246.30 |
249.71 |
256.19 |
267.09 |
278.87 |
293.20 |
311.96 |
319.00 |
317.10 |
315.81 |
315.11 |
n) |
8 |
6 |
9 |
0 |
0 |
5 |
8 |
5 |
2 |
2 |
6 |
De onderwijsuitgaven per student, in duizend euro's, bedroegen36:
Onderwijsbijdrage per student x € 1.000 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
2025 |
hbo (onderwijsbijdrage per student) |
8,9 |
8,9 |
8,8 |
9,1 |
9,0 |
9,2 |
9,4 |
9,6 |
9,8 |
10,2 |
10,5 |
wo (onderwijsbijdrage per student) |
8,9 |
8,8 |
8,8 |
9,0 |
9,0 |
9,2 |
9,4 |
9,5 |
9,8 |
9,1 |
9,0 |
Vanaf 2024 is een verschil ontstaan tussen de onderwijsbijdrage per student in het hbo en het wo. Dit komt onder andere doordat de extra middelen voor praktijkgericht onderzoek worden meegenomen in de prijs per student in het hbo. Daarnaast heeft de daling van het aantal studenten in het hbo ook bijgedragen aan een verschil in de onderwijsbijdrage per student. In het wo geldt een andere berekeningssystematiek omdat hier sprake is van vaste onderzoeksbekostiging: daarom wordt de totale bekostiging per student verlaagd voor de onderzoeksmiddelen om te komen tot de onderwijsbijdrage per student.
Tijdens de schriftelijke behandeling van de begroting in de Tweede Kamer heeft de minister aangegeven dat het in 2021 door PwC geconstateerde tekort van €1,1 miljard in het wetenschappelijk onderwijs niet zonder meer kan worden doorgetrokken naar de periode 2025-2028.37 Kan de regering echter wel inzichtelijk maken wat er na verschijning van het PwC-rapport is gedaan om de ontoereikende financiering op te lossen en hoe deze maatregelen zich verhouden tot de gemaakte keuzes in de OCW-begroting over 2025?
Het onderzoek van PwC (2021) concludeerde dat de financiering van het wo op totaalniveau niet toereikend was en dat structureel € 800 miljoen (ca. € 990 miljoen op prijspeil 2024) nodig was om achtergebleven investeringen vlot te trekken, een inhaalslag te maken op onderzoeksbudgetten en om de ambities op kleinschalig onderwijs te realiseren. Naast de structurele investering geeft het onderzoek aan dat € 300 miljoen (ca. € 370 miljoen op prijspeil 2024) aan incidentele middelen nodig waren in verband met achtergebleven investeringen.
Ten opzichte van 2018, het jaar waarop de analyse van PwC is gebaseerd, hebben meerdere kabinetten middelen geïnvesteerd in het onderwijs.38 Vanaf 2019 zijn er extra middelen beschikbaar gekomen ten behoeve van de kwaliteit van het onderwijs. Deze middelen (kwaliteitsbekostiging) zijn vanaf 2019 opgelopen tot ca. € 694 miljoen structureel (prijspeil 2024).
In het Coalitieakkoord Rutte-IV 2022-2025 is voor specifiek het wo structureel ca. € 370 miljoen geïnvesteerd (bijvoorbeeld voor sectorplannen en startersbeurzen) en incidenteel € 144 miljoen per jaar (bijvoorbeeld voor stimuleringsbeurzen) via het fonds voor onderzoek en wetenschap. Op prijspeil 2024 is dat € 415 miljoen en € 161 miljoen. In het Hoofdlijnenakkoord Schoof 2025-2028 is voor specifiek het wo een extensivering doorgevoerd van € 254 miljoen structureel miljoen (startersbeurzen en internationale studenten) en € 132 miljoen per jaar op het fonds voor onderzoek en wetenschap op prijspeil 2024. Daarnaast wordt op lange termijn structureel € 62 miljoen op het NWO bezuinigd, waarvan € 40 miljoen vanaf 2030. Naast deze beleidsmatige mutaties is er ook vanuit het groeifonds geïnvesteerd in het onderwijs, met de programma's Npuls, LLO-katalysator en de Nationale Aanpak Professionalisering Leraren (in totaal € 1,1 miljard incidenteel). Ook wordt geïnvesteerd in het opleiden van talent voor de semicon industrie (€ 450 miljoen incidenteel tot en met 2030 en structureel € 80 miljoen).
Het beschikbare budget is tevens jaarlijks opgehoogd voor ontwikkelingen van studentenaantallen en loon- en prijspeil.
De minister heeft in zijn beleidsreactie op het onderzoeksrapport van de Nederlandse Arbeidsinspectie over de psychosociale arbeidsbelasting op universiteiten aangegeven dat het noodzakelijk is dat de werkdruk op universiteiten daalt.39 In deze brief constateert de minister ook dat hij op basis van de afspraken in het hoofdlijnenakkoord moet bezuinigen op het hoger onderwijs. Acht de regering het reëel dat de universiteiten de werkdruk op korte termijn verder kunnen reduceren nu zij worden geconfronteerd met een bezuinigingsopgave, die bovendien sommige faculteiten onevenredig lijkt te gaan raken? Welke concrete maatregelen neemt de regering om te voorkomen dat de bezuinigingen juist een werkdrukverhóging tot gevolg hebben?
Wij maken ons zorgen over de hoge werkdruk die er al jaren is op onze universiteiten, ook in de voorgaande jaren waarin er juist meer geld beschikbaar was. Het is de verantwoordelijkheid van de universiteiten om als werkgevers zorg te dragen voor een gezonde werkomgeving. In de aan de Kamer verzonden brief van 30 september 202440 is aangekondigd dat de universiteiten hulp krijgen bij het verlagen van de werkdruk door hen te voorzien van een jaarlijks bedrag van gemiddeld € 78 miljoen tot en met 2031 voor maatregelen die de werkdruk kunnen helpen verlichten. De bezuinigingen op het hbo en wo leiden grotendeels niet direct tot hogere werkdruk. De taakstelling voor internationale studenten bijvoorbeeld zal grotendeels ingevuld worden met een afname van het aantal internationale studenten. Dit leidt niet tot meer werkdruk. Daarnaast wordt een deel van de subsidietaakstelling ingevuld met gereserveerde middelen voor projecten (BSA, Macrodoelmatigheid) die toch niet van start zullen gaan.
Instellingen in het hoger onderwijs hebben door de zogeheten lump sum-financiering veel vrijheid bij het verdelen van deze gelden. Hoe zorgt de regering er binnen dit financieringsmodel voor dat de bezuinigingen zo min mogelijk consequenties hebben voor de primaire taak van deze instellingen, namelijk onderwijs en onderzoek? Wat kan de regering doen om de bestedingen door instellingen in het hoger onderwijs te toetsen op doelmatigheid?
Instellingen zijn binnen hun bestedingsvrijheid zelf verantwoordelijk voor de keuzes die zij maken bij de besteding van de rijksbijdrage. Zij zijn verantwoordelijk voor een doelmatige besteding van de middelen en voor het zorgvuldig doorvoeren van bezuinigingen. Hierover verantwoorden zij zich niet richting de minister van OCW, maar richting de medezeggenschap en het intern toezicht. De Raad van Toezicht heeft bijvoorbeeld een goedkeuringsrecht op de begroting en het instellingsplan. De centrale medezeggenschap (universiteitsraad of medezeggenschapsraad van een hogeschool) heeft een instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting en het instellingsplan. De centrale medezeggenschap heeft hiernaast een adviesrecht op aangelegenheden die het voortbestaan en de goede gang van zaken binnen de universiteit betreffen, op de begroting en op het algemeen personeelsbeleid.
Samen met de Inspectie van het Onderwijs houdt het ministerie de ontwikkeling van de algemene financiële gezondheid van de onderwijsinstellingen in de gaten. Middels de brief 'Financiële positie van het onderwijs' wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de financiële gegevens van het onderwijs als geheel en per sector. Ook is er regelmatig overleg met VH, UNL en onderwijsinstellingen over diverse onderwerpen, waaronder de financiën en de kwaliteit van het onderwijs.
We vertrouwen er op basis van deze waarborgen op dat instellingen de rijksbijdrage op zorgvuldige en doelmatige wijze besteden.
Voor een laagdrempelige overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs en in het kader van kansengelijkheid hechten sommige instellingen en deskundigen grote waarde aan de zogenoemde 'brede brugklassen'. Deze kunnen op basis van de door het kabinet voorgestelde begroting geen doorgang vinden. Kan de regering aangeven welke consequenties dit heeft voor leerlingen die baat hebben bij een laagdrempelige overgang en ondersteuning van kansengelijkheid zoals hiervoor bedoeld? En is de regering voornemens daar iets aan te doen?
Zoals eerder aangegeven begint optimaal onderwijs voor iedere leerling met goed onderwijs en gekwalificeerd onderwijspersoneel. Daar werken we hard aan. Dit kabinet moet scherpe en moeilijke keuzes maken om de overheidsfinanciën gezond te houden. Dit betekent ook dat we zorgvuldig moeten kijken naar regelingen die niet volledig worden uitgeput. Hoewel er geen budget meer is om de brede brugklassen financieel te stimuleren via een subsidieregeling, verdwijnt het concept hiermee niet. De eindrapportage van de evaluatie van de huidige subsidieregeling heterogene brugklassen die op 4 december 2024 naar de Tweede Kamer is gestuurd, biedt aanknopingspunten om extra aandacht voor dit thema te houden.41 Daarnaast gaan we de komende tijd met de Onderwijsraad en sectororganisaties in gesprek hierover.
Reactie op de inbreng van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie lezen dat bezuinigingen van zo'n €2 miljard op onderwijs, cultuur en wetenschap na onderhandelingen met coalitiefracties in de Tweede Kamer zijn verminderd met €748 miljoen.42 Deze leden constateren dat zo'n €1,2 miljard aan bezuinigingen in stand blijft.
Waar in de Rijksbegroting zijn deze bezuinigingen exact terug te vinden? Deze leden ontvangen graag een overzicht inclusief uitleg op welke posten precies bezuinigd wordt.
De bezuinigingen op de OCW-begroting zijn terug te vinden in tabel 4 'Extensiveringen' in de paragraaf 'Belangrijkste beleidsmatige mutaties'. Op deze tabel hebben wijzigingen plaatsgevonden vanwege de aangenomen amendementen43, enkele reeksen zijn hierdoor minder hoog dan oorspronkelijk. Zie onderstaande tabel voor een actualisering hiervan. Een verdere uitleg per reeks is te vinden in de begroting onder de tabel belangrijkste beleidsmatige uitgaven mutaties ten overstaan van vorig jaar (vanaf pagina 24 in de begroting.
Extensiveringen OCW-begroting 2025 (x € 1.000)
HLA 22. Afschaffen maatschappelijke diensttijd
HLA 23. Afschaffen brede brugklas en beperken S&O HLA 24. Altern. invulling bijstelling sectorplannen ho en wetenschap HLA 26. Terugdraaien groei apparaat rijksoverheid
HLA 29. SPUK naar GF en PF met 10% budgetkorting HLA 32. Beëindiging functiemix Randstad
HLA 34. Gerichte keuzes ontwikkelingssamenwerking HLA 35. Verlaging non-ODA-middelen
HLA 40. Generieke taakstelling subsidies rijksbreed HLA 41. Verminderen internationale studenten
HLA 42. Hervorming Nederlandse Publieke Omroep NPO HLA 43. Afschaffen OV-vergoeding buitenland studerenden HLA 44. Verhogen collegegeld langstudeerders HLA 69. Fonds Onderzoek Wetenschap
Extensivering ten behoeve van fonds onderzoek en wetenschap
Artikel
3
1,3
6,7
1,4,14
3
6,7
6,7,8,14
2025
-152.735
Ontwerpbegroting 2025 (basispad)
-55.000
-174.734
-20.296
0
0
0
-731
-74.830
6,7 0
15 0
11 0
6,7
7,16
3,4,6,7
0
-131.929
2026
-122.902 -210.000
-174.734
-39.884
-81.261
-75.000
-8.511
-718
-138.338
-29.000
0
-4.000
-95.000
-131.929
2027 -184.363 -210.000
-174.734
-58.310
-81.201
-75.000
-8.511
-844 -255.150 -118.000
-100.000
-8.000
-285.000 -131.929
2028 -200.000 -210.000
-174.734
-78.040
-81.201
-75.000
-8.511
-956
-316.543
-209.000
-100.000
-14.000
-283.000
-132.054
2029 -200.000
-210.000
-174.734
-86.164
-81.201
-75.000
-8.510
-3.214
-361.486 -272.000
-100.000
-14.000
-282.000
-132.054
Ontwerpbegroting 2025 incl NvW en amendementen
2025
2026
-610.255
-74.735
-55.000
-134.734
-42.598
0
0
0
-731
-71.830
0
0
0
0
-106.929
-25.000
-44.902
-170.000
-134.734
-62.186
-81.261
0
-8.511
-718
-131.838
-17.000
0
-4.000
0
-106.929
-25.000
-1.111.277 -1.691.042 -1.883.039 -2.000.363 -511.557 -787.079
2027
-67.363 -170.000 -134.734
-80.612
-81.201
0
-8.511
-844
-220.601 -68.000 -150.000 -8.000
0
-106.929 -25.000
•1.121.795
2028
-70.000
-170.000
-134.734
-100.342
-81.201
0
-8.511
-956
-277.994
-121.000
-150.000
-14.000
0
-107.054
-25.000
-1.260.792
2029
-70.000
-170.000
-134.734
-108.466
-81.201
0
-8.510
-3.214
-322.937
-158.000
-150.000
-14.000
0
-132.054
-1.353.116
Daarnaast ontvangen de leden van de PvdD-fractie graag een overzicht van alle bezuinigingen op wetenschappelijk onderzoek.
De leden van de PvdD-fractie hebben gevraagd om een overzicht van alle bezuinigingen op wetenschappelijk onderzoek. Onderstaand overzicht toont deze bezuinigingen in miljoenen:
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
2030 |
Struc |
|
Stopzetten startersbeurzen |
-175 |
-175 |
-175 |
-175 |
-175 |
-175 |
-175 |
Stimuleringsbeurzen |
-82 |
-82 |
-82 |
-82 |
-82 |
-82 |
0 |
Grootschalige Wetenschappelijke Infrastructuur (via NWO) |
-30 |
-30 |
-30 |
-30 |
-30 |
-30 |
0 |
Open science (regie-orgaan Open Sicence, onderdeel van NWO) |
-10 |
-10 |
-10 |
-10 |
-10 |
-10 |
0 |
Loon- en prijsbijstelling Fonds t.b.v. NWO |
-10 |
-10 |
-10 |
-10 |
-10 |
-10 |
0 |
Invulling subsidietaakstelling wetenschappelijk onderzoek |
-4 |
-8 |
-16 |
-19 |
-22 |
-22 |
-22 |
Bezuiniging bekostiging NWO |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
-27 |
-40 |
Amendement-bontenbal c.s. (startersbeurzen) |
40 |
40 |
40 |
40 |
40 |
40 |
40 |
Amendement Eerdmans c.s. (Fonds Onderzoek en Wetenschap) |
25 |
25 |
25 |
25 |
0 |
0 |
0 |
Totaal |
-246 |
-250 |
-258 |
-261 |
-289 |
-316 |
-197 |
Bedragen x € 1 miljoen
Dekking voor de bezuinigingen wordt gevonden in andere begrotingen, bijvoorbeeld €165 miljoen op het budget 'VWS-subsidieregeling Strategisch opleiden medisch specialistische zorg'.
Waarom kiest de regering ervoor om een opleidingssubsidie in de zorg te korten terwijl het breed bekend is dat de zorg al langere tijd kampt met uitdagingen, zoals oplopende arbeidsmarkttekorten en een alsmaar toenemende zorgvraag?44
Waarom zijn betrokken organisaties, zoals de Federatie Medisch Specialisten, voorafgaand aan de bezuinigingen niet betrokken of geïnformeerd?45
De besparingen op de zorgbegroting komen voort uit het amendement-bontenbal c.s. Met het amendement worden onderwijsbezuinigingen teruggedraaid die door de indieners van het amendement onverstandig worden geacht. De dekking wordt door de indieners van het amendement deels gevonden op de zorgbegroting, namelijk voor structureel € 315 miljoen. Het is de regering niet bekend of en in hoeverre de indieners van het amendement betrokken organisaties, zoals de Federatie Medisch Specialisten, hebben betrokken of geïnformeerd. De minister van VWS heeft uitgesproken bezorgd te zijn over met name de ombuiging op de opleidingen van zorgpersoneel in de medisch-specialistische zorg en zal mede naar aanleiding van de motie Krul c.s.46 binnen het
VWS-domein zoeken naar een alternatieve invulling van de ombuiging op de VWS-begroting.
Studenten van de 'pechgeneratie' krijgen een tegemoetkoming voor het leenstelsel van €34,17 euro per studiemaand. Is de regering het met de leden van de PvdD-fractie eens dat dit bedrag in schril contrast staat met het bedrag dat studenten voor en na de pechgeneratie hebben ontvangen (de hoogte van de basisbeurs voor uitwonenden was in 2024 bijvoorbeeld €302,39 per maand)? Is de regering voornemens om een aanvullende compensatie te realiseren die vergelijkbaar is met de hoeveelheid die studenten voor en na de pechgeneratie (hebben) ontvangen?
De leden van de PvdD-fractie verwijzen met het bedrag van € 34,17 naar de tegemoetkoming voor leenstelselstudenten die tot stand is gekomen onder het vorige kabinet, en die op dit moment wordt uitgevoerd. Het kabinet vindt een aanvullende tegemoetkoming wenselijk. Daarom heeft dit kabinet € 1,4 miljard extra beschikbaar gesteld voor een tweede tegemoetkoming voor leenstelselstudenten. Deze tweede tegemoetkoming wordt op dit moment uitgewerkt en zal vanaf 2027 worden uitgekeerd.
Het kabinet is niet voornemens om een tegemoetkoming te realiseren die gelijk is aan het bedrag aan misgelopen basisbeurs van de leenstelsel-studenten. Het beschikbare budget is daarvoor niet toereikend.
Het rentepercentage op studieschulden is vanaf 1 januari 2025 weer gestegen.47 Is de regering het met deze leden eens dat het opnieuw laten stijgen van rente op studieschulden kan leiden tot nog meer (financiële) stress bij de pechgeneratie? Zo ja, is de regering voornemens om hier iets tegen te doen? Zo nee, waarom niet?
Voor huidige studenten is het rentepercentage dit jaar gestegen met 0,01 procentpunt (van 2,56% naar 2,57%). Voor hbo- en universitaire studenten die nog onder het oude stelsel studeerden (voor 2015) én een deel van de mbo-studenten is de rente per 1 januari 2015 gedaald met 0,74 procentpunt. (Van 2,95% naar 2,21%). In beide gevallen is relevant dat de rente op iemands studieschuld steeds voor 5 jaar wordt vastgezet.
In algemene zin begrijpt het kabinet dat studieschulden en de rente daarop voor financiële stress kunnen zorgen. Daarom vindt het kabinet het ook belangrijk dat studenten goed worden voorgelicht over de voorwaarden van een studieleningen en de rente die daar over wordt geheven.
De rente op studieleningen is gebaseerd op de rente op staatsobligaties en niet een andere (markt)rente. De overheid moet immers geld lenen om de lening voor studenten te financieren. In aanvulling daarop zijn de voor- en nadelen van verschillende soorten rentemaatregelen ook geschetst in een brief aan de Tweede Kamer.48
De Eerste Kamer heeft in een aangenomen motie van het lid Koffeman (PvdD) c.s.49 gevraagd om studenten van de pechgeneratie op een behoorlijke wijze te compenseren voor de door hen betaalde of te betalen rentelasten. In een reactie van de minister wordt gesteld: “In het regeerprogramma van dit kabinet is een extra tegemoetkoming opgenomen voor leenstelselstudenten. Met dit voornemen acht het kabinet deze motie alsnog uitgevoerd. ”50
Is de regering het met de leden van de PvdD-fractie eens dat de motie een compensatie vraagt voor rentelasten, en dat deze rentelasten anders zijn dan de 'tegemoetkoming voor de gemiste basisbeurs'? Deze leden ontvangen graag een reflectie van de regering hierop.51
Is de regering voornemens om alsnog uitvoering te geven aan de motie door behoorlijke compensatie te verlenen voor betaalde of te betalen rentelasten voor de pechgeneratie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het vorige kabinet heeft uw Kamer meermaals geïnformeerd niet voornemens te zijn om deze motie uit te voeren. Een maatregel die compenseert voor specifiek rentestijgingen raakt aan de fundamenten van het studiefinancieringsstelsel. In aanvulling daarop was geen dekking beschikbaar.
In het regeerprogramma van dit kabinet is een extra tegemoetkoming opgenomen voor leenstelselstudenten. Dit kabinet heeft net als het vorige kabinet niet gekozen voor compensatie van rentelasten, mede vanwege de voornoemde kanttekeningen bij een rentemaatregel. In aanvulling daarop zijn de voor- en nadelen van verschillende soorten rentemaatregelen ook geschetst in een brief aan de Tweede Kamer.52 Dit is de invulling die het kabinet bereid is te geven aan deze motie. Bij een andere interpretatie is het kabinet niet bereid deze motie uit te voeren.
De koopkracht van studenten gaat volgens berekeningen van het Nibud in 2024-2025 met bijna 7% achteruit.53 In de praktijk betekent dit dat studenten gemiddeld €113, - minder te besteden hebben per maand.
Is de regering het met de leden van de PvdD-fractie eens dat deze cijfers in strijd zijn met de eerdere uitspraak van het kabinet dat 'mensen er volgend jaar op vooruit gaan'?54 Is de regering voornemens om maatregelen te nemen die zorgen dat studenten er alsnog in koopkracht op vooruitgaan, net zoals andere groepen in Nederland? Zo ja, welke maatregelen gaat de regering nemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het belangrijk dat zoveel mogelijk mensen erop vooruitgaan bij de keuzes in het kabinetsbeleid. Daarom heeft het kabinet maatregelen getroffen om huishoudens te ondersteunen. Vanaf 2025 is onder meer een nieuwe belastingschijf in de inkomstenbelasting ingevoerd met een verlaagd tarief. Ook de huurtoeslag en het kindgebonden budget zijn verhoogd. Het kabinet is niet voornemens om maatregelen te nemen om de koopkracht van studenten te vergroten. Koopkrachtcijfers tonen een jaar-op-jaar ontwikkeling. Daarom leidt het aflopen van de tijdelijke koopkrachtmaatregel voor studenten tot een koopkrachtdaling ten opzichte van vorig jaar. Tegelijkertijd kon het kabinet met het extra bedrag studenten ondersteunen ten tijde van de uitzonderlijk hoge inflatie. Die situatie is nu veranderd. Tevens worden de beurzen voor studenten elk jaar geïndexeerd. Dit zorgt ervoor dat prijsstijgingen worden verzacht. In 2024 is de basisbeurs met 10% gestegen. Dit jaar stijgt de hoogte van de basisbeurs met 3,85%. Bovendien is in de kamerbrief over de financiële situatie van studenten55 aangegeven dat de inschatting is dat de koopkracht in 2024 juist is gestegen, als gevolg van de herinvoering van de basisbeurs en invoering van de tijdelijke koopkrachtmaatregel. We blijven de koopkracht voor studenten in de gaten houden. Daarbij markeren we dat de Nibud-cijfers niet direct vergelijkbaar zijn met de CPB-koopkrachtcijfers die het kabinet in zijn koopkrachtbeleid hanteert.
Reactie op de inbreng van de leden van de Volt-fractie
De leden van de Volt-fracties stellen dat door instemming van de Tweede Kamer met het amendement van het lid Bontenbal c.s. over het terugdraaien van een aanzienlijk deel van de onderwijsbezuinigingen veel onduidelijkheid is ontstaan over hoe dit amendement uitgevoerd gaat worden en of dit uitgevoerd kan worden.56 Wat gebeurt er als het amendement niet (volledig) uitgevoerd kan worden?
De amendementen op de OCW-begroting zijn naar verwachting uitvoerbaar. Als de budgettaire opbrengst van een maatregel niet (geheel) gerealiseerd kan worden, moet dit conform begrotingsregels ingepast worden op de desbetreffende begroting.
De regering gaat bezuinigen op de promotiebeurs voor leraren in het funderend onderwijs. Kan de regering aangeven hoeveel leraren nu gebruikmaken van deze beurs? Welke concrete oplossingen worden geboden om het lerarentekort aan te pakken en leraren te behouden voor het onderwijs, gezien de financiële beperkingen? Hoe denkt de regering zonder financiële incentives het lerarentekort te lijf te gaan? Zijn er regionaal gerichte strategieën om de lerarentekorten in specifieke gebieden te verlichten? Hoe wordt het budget ingezet om zij-instromers en parttime docenten aan te trekken?
Op dit moment ontvangen 382 leraren bekostiging a circa € 150.000 per traject voor de gehele looptijd. Jaarlijks starten circa 60 leraren met een promotietraject, met een gemiddelde looptijd van 4,4 jaar. Tot en met 2027 zullen er nog nieuwe promotietrajecten voor leraren van start gaan vanuit reeds toegekende middelen.
Voor de aanpak van de tekorten in het onderwijs is een breed pakket van maatregelen ingezet, omdat er niet één oplossing is voor dit complexe vraagstuk. Ook is voorzien in financiële incentives. Zo is er flink geïnvesteerd in de salarissen in het po (gelijkgetrokken met vo), in werkdruk en professionalisering. Ook is het subsidiebedrag per zij-instromer in beroep verhoogd, zijn middelen beschikbaar gesteld om schoolleiders van buiten, ondersteunend personeel en statushouders op te leiden en te begeleiden en zijn er middelen voor de regionale aanpak beschikbaar gekomen.
Deze maatregelen zien op 1) het verhogen van de (zij-)instroom op de opleidingen (zoals de subsidieregelingen voor zij-instromende leraren en schoolleiders, voor de opscholing van ondersteunend personeel tot leraar en de afspraken met de lerarenopleiding over flexibilisering); 2) zorgen voor een aantrekkelijk beroep zodat onderwijspersoneel behouden blijft (met investeringen in de salarissen en professionalisering voor de doorlopende ontwikkeling van leraren en het wetsvoorstel om het strategisch personeelsbeleid te versterken); 3) de organisatie van het onderwijs (met de beleidsregel andere dag- en weekindeling in de G5 (G4 en Almere) en de pilot onderwijstijd in het vo). Met de campagne Werken met de toekomst, laten we zien hoe mooi werken in het onderwijs is, op een positieve maar ook realistische manier. Naast werken aan het imago van het onderwijs is de inzet van de campagne uiteraard ook dat meer mensen kiezen voor een baan in het onderwijs.
Gekozen is voor een regionale aanpak, met de vorming van onderwijsregio's omdat de aanpak van de tekorten vraagt om samenwerking en solidariteit in plaats van concurrentie. Binnen de regio's werken schoolbesturen, lerarenopleidingen en de beroepsgroep samen om te zorgen voor voldoende en goed opgeleid personeel door gezamenlijk te werven, matchen, opleiden, begeleiden en professionaliseren van onderwijspersoneel. Gezien de hoge tekorten in het po in de G5, is de aanpak van de tekorten in 2020 geïntensiveerd. De ervaringen die daar zijn opgedaan zijn meegenomen in de ontwikkeling van de onderwijsregio's.
Het Bestuursakkoord Hoger Onderwijs en Wetenschap loopt van 2022 tot en met 2027. De regering heeft met de bezuinigingen op het hoger onderwijs en onderzoek eenzijdig afspraken uit het bestuursakkoord gewijzigd. Kan de regering aangeven wat de juridische consequenties zijn van de OCW-begroting in relatie tot het bestuursakkoord, zo vragen de leden van de Volt-fractie.
De regering heeft een bezuiniging in de OCW-begroting opgenomen van €168 miljoen voor het terugdringen van internationale studenten. In de memorie van toelichting is te lezen dat er een uitzondering wordt gemaakt voor opleidingen in bèta en techniek.57 Hoe wil de regering dit gaan uitvoeren? Is het selecteren op basis van nationaliteit niet verboden bij artikel 1 van onze Grondwet? Hoe wil de regering binnen de kaders van de Grondwet en het EVRM uitvoering geven aan deze bezuiniging? Het Europees Hof heeft eerder duidelijk gemaakt dat dergelijke maatregelen alleen gerechtvaardigd kunnen worden in uitzonderlijke gevallen en uitsluitend als er een goed onderbouwd beroep wordt gedaan op één van de uitzonderingsgronden uit de jurisprudentie. In dit geval ontbreekt een gerichte maatregel, en het is volstrekt onduidelijk op welke uitzonderingsgrond Nederland denkt te kunnen steunen, aldus de leden van de Voltfractie. Hoe juridisch houdbaar acht de regering deze bezuiniging binnen de Europese context?
Het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans voorziet geen uitzondering op voorhand voor de toets anderstalig onderwijs voor opleidingen in de bèta en techniek. Wel is er in de systematiek van de toets anderstalig onderwijs opgenomen dat opleidingen die opleiden tot een werkveld waar een uitzonderlijk groot arbeidsmarkttekort is, zoals bijvoorbeeld opleidingen in bèta en techniek, toestemming kunnen krijgen voor het verzorgen van anderstalig onderwijs. Dergelijke opleidingen zullen daarvoor echter wel de toets anderstalig onderwijs moeten doorlopen, waardoor er van een generieke uitzondering op voorhand geen sprake is.
Daarnaast hebben de maatregelen in het wetsvoorstel Wet internationalisering in balans niet als eigenstandig doel om te selecteren op basis van nationaliteit. De regering is van mening dat daarom de maatregelen in de Wib niet in strijd zijn met bovengenoemde artikelen, zoals ook in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel is opgenomen. Ten aanzien van de taalmaatregelen merkt de regering op dat er geen verplichting bestaat voor lidstaten om opleidingen in het hbo en het wo in een andere taal aan te bieden dan de officiële taal van de lidstaat. Het hanteren van het uitgangspunt dat het onderwijs in de eigen landstaal moet worden verzorgd is in Unierechtelijk verband geen uitzonderlijkheid. Daarom is de regering van mening dat een vermindering van het anderstalig onderwijsaanbod, en als gevolg daarvan een verminderde instroom van internationale studenten, vanuit Unierechtelijk perspectief toelaatbaar is.
De regering merkt voorts op dat uit artikel 14 van het EVRM volgt dat het maken van onderscheid niet toegestaan is, tenzij er sprake is van een objectieve rechtvaardiging. De regering is van mening dat ten aanzien van de numerus fixus-maatregelen sprake is van een gerechtvaardigd onderscheid tussen EER-studenten en niet-EER studenten dat een legitiem doel dient en ook proportioneel is. In paragraaf 5 van de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel, wordt uitgebreid stilgestaan bij dit punt.
Omdat er geen sprake is van een generieke uitzondering voor opleidingen in de bèta en techniek, zijn de voorgenomen maatregelen en de toets anderstalig onderwijs niet in strijd met de uitspraak van het Europese Hof. Er hoeft geen gebruik gemaakt te worden van eventuele uitzonderingsgronden, daar hetgeen door de regering voorgesteld is binnen zowel de nationale als Europese wettelijke kaders valt.
Kan de regering toelichten waarop de hoogte van de taakstelling door het beperken van de instroom van internationale studenten is gebaseerd? En hoe is de verlaging van de oorspronkelijke taakstelling precies berekend?
De exacte omvang van de oorspronkelijke besparing door het beperken van de instroom van internationale studenten betrof een keuze van de partijen aan de formatietafel. De reeks is gebaseerd op maatregel 61c uit de Ombuigingslijst december 2023 van het ministerie van Financiën, maar kent een ander verloop.
Het lijkt zeer onrealistisch om het aantal Europese studenten aan universiteiten te verminderen in het tempo dat is opgenomen in de OCW-begroting. Dit komt doordat er nu al veel Europese studenten zijn, die gemiddeld vier jaar over hun wo-bacheloropleiding doen. Met andere woorden: zelfs als de instroom nu wordt beperkt, zal dit pas over vier jaar volledig zichtbaar zijn in het totale aantal ingeschreven Europese studenten. De leden van de Volt-fractie vragen hoe de regering dit gaat aanpakken. En klopt het dat de Rijksbekostiging per student lager uitvalt als hogescholen en universiteiten er niet in slagen het beoogde aantal internationale studenten te weren? Kan de regering aangeven hoe de resterende bezuiniging wordt verdeeld over universiteiten en hogescholen? En worden bepaalde universiteiten en hogescholen hierbij ontzien?
De besparing als gevolg van een afname van het aantal internationale studenten kent een ingroeipad van meerdere jaren en start in 2026 met een bezuiniging van € 17 miljoen. Bij Referentieraming zal een nieuwe prognose verschijnen voor de ontwikkeling van het aantal EER-studenten die mogelijk kan bijdragen aan het realiseren van de bezuiniging. De mate waarin de besparingsopgave reeds wordt ingevuld door deze trend, kan worden vastgesteld nadat - tegelijk met de voorjaarsnota - de referentieraming van 2025 is gepubliceerd.
Er is ruimte voor onderwijsinstellingen om verder te sturen op studentenstromen, bijvoorbeeld door het toepassen van een fixus op een traject, andere vormen van zelfregie, het omzetten van opleidingen naar het Nederlands en het blijvend herzien van het wervings- en selectiebeleid.
Het klopt dat de Rijksbegroting per student lager uitvalt als hogescholen en universiteiten er niet in slagen het beoogde aantal internationale studenten te verlagen. Indien de afname van het aantal studenten in mindere mate plaatsvindt of een ander verloop kent dan de bezuiniging, wordt gekeken naar aanvullende maatregelen. In het geval dat de beoogde vermindering niet wordt gehaald, dan kan dit resulteren in een netto verlaging van de bekostiging per student voor dat jaar.
De bezuiniging is op dit moment pro-forma verdeeld over de sectoren hbo en wo. De regering zal de Kamer dit voorjaar informeren over de resterende bezuinigingsopgave en beziet dan ook de pro-forma verdeling tussen hbo en wo in deze bezuiniging.
De regering gaat bezuinigen op de publieke omroep. Wat is de langetermijnstrategie van de regering voor de publieke omroep om journalistieke vrijheid te garanderen en te opereren met minder middelen? Hoe waarborgt de regering dat de afhankelijkheid van alternatieve financiering (bijvoorbeeld door sponsoring) de redactionele onafhankelijkheid van de publieke omroep niet beïnvloedt? Zijn er afspraken gemaakt om advertentie-inkomsten niet te laten interfereren met redactionele keuzes?
De journalistieke vrijheid en onafhankelijkheid van de publieke media-instellingen is met een diversiteit aan maatregelen wettelijk geregeld. In de eerste plaats is in de publieke taakopdracht vastgelegd dat alle media-aanbod onafhankelijk moet zijn van commerciële beïnvloeding. Ten tweede zijn de publieke media-instellingen wettelijk verplicht een redactiestatuut te hebben, waarin de redactionele onafhankelijkheid van het media-aanbod ten opzichte van adverteerders, sponsors en anderen die een bijdrage leveren, wordt gewaarborgd. Door middel van dit redactiestatuut wordt geregeld dat er geen commerciële invloed is op het media-aanbod van de publieke omroep. Ten derde gelden er specifieke beperkende bepalingen, zoals de maximale hoeveelheid reclame en beperking van sponsoring tot cultuur, educatie en (sport)evenementen. Sponsoring van programma's die geheel of gedeeltelijk bestaan uit nieuws, actualiteiten en politieke informatie is überhaupt verboden. Verder is er het dienstbaarheidsverbod: publieke omroepen mogen niet dienstbaar zijn aan commerciële belangen van derden. Dit geldt voor al hun activiteiten. Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht op deze bepalingen. Tot slot merken we op dat reclame bij de landelijke publieke omroep wordt 46
verzorgd door een externe organisatie: de Ster. Reclameverzorging staat daarmee buiten de organisatie van de landelijke publieke omroep waar de journalistieke en redactionele programmatische besluiten worden genomen. Bovendien draagt de Ster de reclame-inkomsten direct af aan de minister voor de mediabegroting. De NPO en de landelijke omroepen hebben dus geen directe aanspraak op de Ster-inkomsten.
Kan de regering aangeven wat er gebeurt als de Eerste Kamer niet instemt met een of meerdere begrotingsstaten?
Een ontwerpbegroting wordt op Prinsjesdag ingediend. Er is geen begroting als de ontwerpbegroting 2025 wordt verworpen en er kunnen dan ook geen suppletoire begrotingen worden gemaakt. Gedurende het jaar kunnen de regering en het parlement geen wijzigingen in de begroting aanbrengen. Het kabinet blijft gehouden om wet- en regelgeving uit te voeren en om juridische en bestuurlijke verplichtingen (ook financieel) te voldoen. Doordat de uitgaven en verplichtingen niet met een begrotingswet geautoriseerd zijn door het parlement, leidt dit tot forse begrotingsonrechtmatigheden, gelet op de eisen die de comptabiliteitswet stelt.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Eppo Bruins
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Mariëlle Paul
47
Kamerstukken II, 2024-25, 36600-VIII, nr. 141.
Kamerstukken II, 2024-25, 36600-VIII, nr. 141.
CBS, ‘Detaillering cultuurlasten gemeenten en provincies 2023', geraadpleegd op www.cbs.nl.
Kamerstukken II, 2024/2025, 36600 B, nr. 22.
Kamerstukken II, 2024/25, Staatscourant 2025, nr. 1756.
Fair Pay dichterbij (Meerkosten van Fair Pay in de culturele sector, 2022)
Van schatbare waarde. Fair pay in de lokale creatieve en culturele sector
CPB: ‘Economische effecten van internationalisering in het hoger onderwijs en mbo', 2019
Informatie over Bijlage 1174281 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen
Kamerstukken II 2024/25, 22 452, nr. 91.
Kamerstukken II 2024/25, 36 600 VIII, nr. 141.
Beslisnota bij Kamerbrief over voorhang Subsidieregeling School en Omgeving 2025-2028.
Wet terugdringen schoolverzuim | Overheid.nl | Wetgevingskalender
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31497-475.html
Wet planmatige aanpak onderwijshuisvesting, nog niet bij de Tweede Kamer ingediend.
Rapport Oberon QuickScan kwaliteit onderwijshuisvesting Wat is de kwaliteit van onze schoolgebouwen | Rapport | Rijksoverheid.nl
Informatie over Bijlage 976839 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen
Internetconsultatie (Overheid.nl | Consultatie Wet toezicht informeel onderwijs) 7 januari 2025 gesloten.
Kamerstukken II 2024/25, 36 600 VIII, nr. 141.
Inkomende diplomamobiliteit in het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs
Lokale media en de wensen van hun publiek
Kamerstukken II, 2024/25, 36600 VII, nr. 12, p. 139.
Kamerstukken II, 2024/25, 36600 VIII, nr. 53, p. 13.
Kamerstukken II, 2024/25, 32827, nr. 326.
Mariëtte Hamer: 'Sociale veiligheid bij publieke omroep nog niet op orde' - Performa OR
NPO krijgt geen miljoenen voor sociale veiligheid, gevolgen voor programmering in 2025
Kamerstuk 2024/2025, 36 600, XVII, nr. 13
Een derde van de basisscholen voldoet niet aan wettelijke normen voor gymles - Mulier Instituut
Kamerstukken II 2024/25 22 452, nr. 91.
Kamerstukken II, 2024-25, 36600-VIII, nr. 141.
Kamerstukken II 2024-25, 36600 VIII, nr. 88
Kamerstukken II 2024/25 29 282, nr. 591.
Kamerstukken II 2024-25, 36600 VIII, nr. 88
Bron: De studentenaantallen komen uit referentieraming 2024 (excl. niet-EER studenten).
Bron: De onderwijsbijdrage per student zijn conform ontwerpbegrotingen 2015-2025, gecorrigeerd voor loon- en prijspeilontwikkelingen tot en met 2024.
Kamerstukken II 2024/25 36 600 VIII, nr. 18, p. 109-110.
Het onderzoek van PWC is gebaseerd op de financiële gegevens over 2018 en heeft
waar mogelijk gebruikt gemaakt van gegevens uit 2019.
Kamerstukken II 2024/25 883, nr. 503.
Kamerstuk 2024/2025, 25 883, nr. 503
Informatie over Bijlage 1174281 | Overheid.nl > Officiële bekendmakingen
'Akkoord over de gewijzigde OCW-begroting', geraadpleegd op tweedekamer.nl.
Zie Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025 | Tweede Kamer der Staten-Generaal
Federatie Medisch Specialisten, ‘Bezuinigingen: Zware klappen medisch-specialistische zorg', geraadpleegd op www.demedischspecialist.nl.
‘Bittere pil voor pechgeneratie: rentepercentage op studieschuld stijgt weer iets', geraadpleegd op www.rtl.nl
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 24724, nr. 210
Kamerstukken I 2022/23, 36 200, P.
Kamerstukken I 2024/25, 36 600 VIII, B.
‘Tegemoetkoming gemiste basisbeurs', geraadpleegd op www.duo.nl.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 24724, nr. 210
‘Kleine koopkrachtstijging voor meeste huishoudens', geraadpleegd op www.nibud.nl.
‘Premier Schoof over begroting: mensen gaan erop vooruit', geraadpleegd op www.nos.nl.
Kamerstukken II 2024/25, 36 600 VIII, nr. 141.
Kamerstukken II 2024/25, 36 600 VIII, nr. 2, p. 13, 27.