Nota naar aanleiding van het verslag - Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2025

Deze nota naar aanleiding van het verslag i is onder nr. J toegevoegd aan wetsvoorstel 36600 XIV - Vaststelling begroting Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (XIV) en het Diergezondheidsfonds 2025.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2025; Nota naar aanleiding van het verslag
Document­datum 31-01-2025
Publicatie­datum 31-01-2025
Nummer KST1181123
Kenmerk 36600 XIV, nr. J
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2024-2025

36 600 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2025

NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 31 januari 2025

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2025 (36600 XIV), ingezonden 28 januari 2025.

De nummering van de vragen wijkt af van de nummering zoals vastgesteld door uw griffie omdat enkele vragen in het verslag van de commissie geen nummer hebben gekregen.

Femke Marije Wiersma

Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

36600 XIV 1

In de beleidsagenda staat: "We streven ernaar om landen waar de omstandigheden om voedsel te produceren ongunstig zijn, te ondersteunen bij het zelf produceren van duurzaam en hoogwaardig voedsel. Het kabinet komt volgend jaar met een nationale voedselstrategie. Het zal zich ook hard maken voor een Europese voedselstrategie." Hoe past dit binnen de voorgenomen bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking en welke middelen worden er bij Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) voor uitgetrokken om dit mogelijk te maken?

Antwoord

De nationale voedselstrategie richt zich op het versterken van het Nederlandse voedselsysteem om de voedselzekerheid in Nederland te waarborgen. Internationale aspecten van het voedselsysteem zijn van belang, aangezien mondiale uitdagingen zoals klimaatverandering en internationale handel invloed hebben op zowel de productie als de beschikbaarheid van voedsel wereldwijd. De bezuinigingen voor 2026 en verder vragen een zorgvuldige weging en zijn daarom tijdelijk naar rato verdeeld over de verschillende thema's op de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp (BHO). U wordt op een later moment door BHO geïnformeerd over de beleidsinhoudelijke verdeling van deze bezuinigingen. LVVN zet in op, onder meer via het LVVN Attaché Netwerk (LAN), het delen van Nederlandse expertise in duurzame landbouwmethoden, samenwerking met lokale boeren en bedrijven om zelfvoorzienendheid te vergroten, en het ondersteunen van klimaatadaptatie in de landbouw.

2

Wat is de langdurige strategie van LVVN op het gebied van internationale samenwerking wat betreft de vermelde ondersteuning op voedselproductie? Welke inzet wil de regering op het gebied van internationale samenwerking doen richting onze geografische buren in Noord-Afrika en het Midden-Oosten? Ziet de regering mogelijkheden om grootschalig te ondersteunen bij de wederopbouw van Gaza en de andere Palestijnse gebieden op het vlak van voedselproductie? Gaza is wereldwijd één van de gebieden waar honger als gevolg van de door Israël vernietigde landbouwsector het meest pregnant heerst.

Antwoord

Op dit moment is nog veel onduidelijk over wat er precies nodig zal zijn voor de stabilisatie, herstel en wederopbouw van Gaza. Onze focus ligt nu op het bereiken van een veilige situatie en het verbeteren van de humanitaire toegang, aangezien dit de hoogste prioriteit heeft. Nederland kijkt echter ook naar mogelijkheden ter voorbereiding op verdere stappen. Zodra de situatie het toelaat, zullen wij ons inzetten voor de wederopbouw van Gaza. Dit zal echter sterk afhangen van de needs assessments, die onder andere door de Wereldbank worden uitgevoerd. Nederland zal naar vermogen bijdragen aan deze inspanningen, en hiervoor is in 2025 een bedrag van 20 miljoen euro gereserveerd op de begroting van BHO. De langetermijnstrategie van LVVN wat betreft de Palestijnse gebieden is nog onduidelijk, en hangt af van de hierboven genoemde factoren.

3

Waarom is gekozen voor het vast leggen van koolstof in het landgebruik als instrument en hoe wordt de effectiviteit van dit instrument gemeten en afgewogen. Meer specifiek wordt gevraagd hoe de effectiviteit wordt afgezet tegen de inzet van middelen. Wat bedraagt de prijs per reductie Mton CO2 en hoe verhoudt dit zich tot andere door de overheid gefinancierde reductietechnieken?

Antwoord

Koolstofverwijdering en -opslag in landgebruik draagt bij aan het verminderen van de opwarming van de aarde omdat het de concentratie van CO2 in de atmosfeer verlaagt. Naast reductie van de emissie van broeikasgassen uit landgebruik is koolstofopslag in landgebruik van belang om het Europese en nationale netto klimaatdoel voor landgebruik in 2030 te realiseren. De koolstofopslag in landgebruik compenseert namelijk voor een deel de (bruto) broeikasgasemissies uit landgebruik, voornamelijk uit veenbodems. Jaarlijks worden de nationale broeikasgasemissies uit en koolstofopslag in landgebruik gerapporteerd in het National Inventory Report. Dit geeft een beeld van de effectiviteit van het totaal aan beleidsinstrumenten, maar ook van private initiatieven en autonome factoren die koolstofopslag in landgebruik beïnvloeden.

De effectiviteit van individuele koolstofvastleggende maatregelen in landgebruik wordt onderzocht in diverse onderzoeksprogramma's en de implementatie van effectief bewezen maatregelen wordt gestimuleerd via verschillende beleidsinstrumenten. De effectiviteit van geïmplementeerde maatregelen voor koolstofopslag in minerale landbouwbodems wordt bepaald middels jaarlijkse modelberekeningen én middels een 5 jaarlijks landelijk bodembemonsteringsprogramma (CC-NL).

In het kader van Programma Slim Landgebruik zijn begin 2024 de resultaten gepubliceerd van zes jaar meten op locaties met maatregelen voor

koolstofvastlegging. Daarnaast is in 2024 gestart met onderzoek waarbij een systeem voor koolstofvastlegging voor het halen van klimaat- en duurzaam bodembeheersdoelen, de volhoudbaarheid van koolstofvastlegging en het handelingsperspectief voor boeren centraal staat. In 2026 worden de eerste resultaten verwacht over deze thema's op basis van het onderzoek tot dan toe.

Via de kennisprogrammering Klimaatslimbosbeheer worden de kengetallen voor koolstofvastlegging in bos geactualiseerd en aangescherpt. De uitkomsten hiervan komen in Q1 van dit jaar (2025) beschikbaar via de gereedschapskist klimaatslimbosbeheer1. Kengetallen afkomstig uit wetenschappelijk onderzoek laten zien dat de genomen maatregelen de potentie hebben om de bijbehorende doelen te halen, mits er ook voldoende financiën voor beschikbaar worden gesteld.

Informatie over de prijs per Mton CO2 koolstofopslag in landgebruik is niet eenduidig te geven, dit is sterk afhankelijk van de genomen maatregel en de lokale condities. Hoe de kosteneffectiviteit van koolstofopslag in landgebruik zich verhoudt tot de kosteneffectiviteit van broeikasgasemissiereductie in landgebruik is daardoor ook niet eenduidig te zeggen.

4

Welke alternatieven er zijn als dit instrument niet effectief genoeg blijkt, hoeveel bespaart deze techniek in vergelijking tot effectievere instrumenten en wat zijn de lange termijn uitkomsten van de inzet van koolstofvastlegging?

Antwoord

Broeikasgasemissiereductie uit landgebruik is ook belangrijk om het nationale netto klimaatdoel voor landgebruik in 2030 te halen. Verreweg de meeste broeikasgasemissies komen uit veenbodems. Om deze emissies te reduceren zijn verschillende maatregelen die worden gestimuleerd via verschillende

beleidsinstrumenten. Koolstofopslag in landgebruik zal steeds belangrijker worden om de onvermijdbare broeikasgasemissies uit landgebruik (en landbouw) gedeeltelijk te compenseren en daarmee bij te dragen aan het nationale klimaatneutraliteitsdoel in 2050.

5

Is er al meer bekend over nieuwe technologieën en stalconcepten die worden ondersteund om emissies te verlagen? Vanaf 2025 worden 3-6 nieuwe experimenteerlocaties opgezet voor innovatieve landbouwoplossingen.

Antwoord

Er zijn verschillende subsidieregelingen waarmee veehouders ondersteund worden. Een van de subsidieregelingen is de investeringsmodule van de Sbv, die veehouders ondersteunt bij investeringen in emissiearme stalsystemen en technieken. Recent was er een openstelling van deze regeling binnen de aanpak piekbelasting. Besluitvorming over nieuwe openstellingen van deze regeling, dus hoe een dergelijke openstelling eruit komt te zien en welke emissiearme stalsystemen en technieken subsidiabel zouden kunnen worden, moet nog plaatsvinden.

Daarnaast is er de subsidieregeling experimenteerlocaties voor het bevorderen, toepasbaar maken en valideren van kennis en innovaties. De subsidieregeling experimenteerlocaties verleent subsidie aan samenwerkingsverbanden die kennis en innovaties willen door ontwikkelen en valideren, zodat deze beter aansluiten bij de dagelijkse praktijk van het boerenerf en daarmee de impact (doelbereik) vergroten. Dit is een inhoudelijk brede innovatieregeling waarbij de samenwerkingsverbanden werken aan innovaties die op de korte en middellange termijn toepasbaar zijn en aan een of meerdere van de volgende doelen werken:

  • eerlijk inkomen van de boer en verdienmodellen;
  • verminderen van uitstoot van stikstof en broeikasgassen en van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen;
  • bevorderen van diergezondheid en dierenwelzijn;
  • vergroting van biodiversiteit en bijdrage aan natuurinclusiviteit;
  • versterking van duurzaam bodem- en waterbeheer.

Deze subsidieregeling start op 27 januari 2025 en naar verwachting worden

3-6 locaties in de eerste ronde geselecteerd.

6

Welke scenario's zijn er uitgedacht als deze experimenten mislukken? Hoe weet men zeker dat deze pilots een verstandige investering zijn? Waarom wordt de onderbouwing van deze technieken niet door de producent van betreffende technieken gefinancierd en beperkt de overheid zich niet tot het opzetten van een testkader?

Antwoord

Bij aanvragen in het kader van de subsidieregeling experimenteerlocaties moeten aanvragers aantonen dat de experimenten hoogstwaarschijnlijk haalbaar zijn, bijvoorbeeld op basis van wetenschappelijk onderzoek. Dat geeft een stevige basis voor positieve selectie. Deze experimenten moeten natuurlijk wel worden uitgetest in een praktijkomgeving (de experimenteerlocatie). De resultaten moeten uiteindelijk op de korte en middellange termijn kunnen worden toegepast op het boerenerf. Door het bieden van deze experimenteerlocaties kunnen ook commerciële partijen samenwerken om hun nieuwe technieken uit te testen. Er is ruimte om te falen, dat hoort immers bij experimenteren, en dus ook ruimte om verder te leren, van en met elkaar. Via voortgangsrapportages en een monitoringplan hopen we het aantal mislukte experimenten te beperken of er van te leren.

Specifiek voor emissiearme stalsystemen en technieken bestaat er al een stelsel voor de beoordeling van prestaties van best beschikbare technieken voor de reductie van de emissies van ammoniak, fijnstof, geur en broeikasgassen uit stallen. Producenten van dergelijke technieken kunnen voor meer informatie over de procedure voor stalbeoordeling en voor advies terecht bij RVO. Zoals aangegeven in het regeerprogramma werkt het kabinet aan de vernieuwing van dit stelsel. Innovatie speelt een belangrijke rol bij het behalen van verschillende maatschappelijke doelen. Daarom beperken de staatssecretaris en ik ons niet tot het stellen van kaders, maar faciliteren we ook op verschillende manieren bij onderzoek en ontwikkeling van en investeringen in nieuwe technieken, waaronder technieken die bijdragen aan het verminderen van de uitstoot van stikstof en broekgassen. De opgave die er ligt vraagt om een snelle marktintroductie. Belangrijk hierbij is het stimuleren van een versnelling van het testen van innovaties die nog niet zo rijp zijn dat bij een boer op het erf getest kunnen worden. Met de proeflocaties stellen we meer capaciteit beschikbaar/organiseren we die infrastructuur en met het platform stimuleren we de snellere uitwisseling van kennis (een ondernemer/producent die dit zelf betaalt zal die kennis niet zomaar overdragen/beschikbaar stellen), een volgende fase is het stimuleren van de introductie bij de boer op het erf.

7

Hoe gaat de regering zorgdragen voor dierenwelzijn bij de inzet van innovatieve technieken. Welke eisen stelt de regering aan dierenwelzijn bij de besluitvorming over de inzet van zogenaamde 'milieuvriendelijke' concepten?

Antwoord

Ik houd op verschillende manieren rekening met dierenwelzijn bij onderzoek en ontwikkeling en toepassing van nieuwe emissiearme stalsystemen en technieken. Dat begint bij het stelsel van de stalbeoordeling, het stelsel dat de prestaties van best beschikbare technieken voor de reductie van de emissies van ammoniak, fijnstof, geur en broeikasgassen uit stallen beoordeelt. Dit stelsel wordt zoals aangegeven in het regeerprogramma vernieuwd. Een van de uitgangspunten voor de vernieuwing is een integrale beoordeling. Het te ontwikkelen emissielabel bevat indicatoren voor ammoniak, geur, fijnstof en broeikasgassen. Een emissielabel kan daarnaast alleen aan een staltechniek worden verleend als aan minimale eisen met betrekking tot veiligheid, dierenwelzijn en het voorkomen van afwenteling wordt voldaan.

Bij het stimuleren van onderzoek en ontwikkeling en van toepassing van stal- en managementmaatregelen via de Sbv-regeling is het verbeteren van dierenwelzijn, waaronder tenminste de brandveiligheid, voorwaardelijk gesteld voor deelname. Bij de recente openstelling van de Sbv-investeringsmodule binnen de aanpak piekbelasting zijn voor dierenwelzijn aparte investeringen in de subsidieregeling opgenomen. Bij nieuwe openstellingen van de Sbv-regeling betrek ik relevante ontwikkelingen rond dierenwelzijn en dierwaardige veehouderij.

Tot slot is in het convenant 'Regieorgaan Versnellen innovatie emissiereductie duurzame veehouderij'2 opgenomen dat het uitgangspunt is dat de innovaties bijdragen aan verbetering van zowel milieu alsook dierenwelzijn en diergezondheid. De minimumeis is dat dierenwelzijn en milieu door de innovatie niet achteruit mogen gaan. Gestreefd wordt naar verbetering van zowel dierenwelzijn als milieu (win-win maatregelen).

8

Is de regering bekend met de techniek "Lely Sphere”? Klopt het dat de betreffende regeling slechts één techniek honoreert? Is de regering bekend is met het gegeven dat België deze techniek onvoldoende bewezen en effectief acht om mee te kunnen tellen in een effectieve stikstofreductie aanpak. Zo ja, dan vragen zij hoe de regering verklaart dat deze techniek in België blijkbaar niet of onvoldoende werkt maar in Nederland wel zou werken. In het verlengde hiervan: hoe hoog is het subsidiepercentage dat een boer kan aanvragen en hoe verhoudt dit percentage en het feit dat er op dit moment maar één bedrijf baat van deze regeling heeft, zich tot de staatssteunregels en een gezonde marktwerking waar de overheid niet marktverstorend werkt?

Antwoord

De betreffende regeling, de Sbv-investeringsmodule, is van 21 oktober 2024 tot en met 8 januari 2025 opengesteld binnen de aanpak piekbelasting, en stelt subsidie beschikbaar aan veehouders voor investeringen in verschillende brongerichte en nageschakelde emissiereducerende technieken voor melkvee, varkens en vleeskalveren. Voor melkvee is de techniek HA1.38 uit bijlage V van de Omgevingsregeling (bekend als de Lely Sphere) opgenomen. Voor varkens- en kalverhouderijen zijn verschillende type luchtwassers opgenomen. Ook zijn er optionele brongerichte investeringen voor varkenshouderijen mogelijk. Daarnaast zijn voor zowel melkvee-, varkens- als kalverhouderijen verdere optionele investeringen met een emissie-reducerend aspect (zoals een monomestvergister) beschikbaar.

Binnen deze openstelling van de Sbv-investeringsmodule kan een veehouder in aanmerking komen voor een subsidie van 80% van de subsidiabele kosten. Zoals hiervoor geschetst wordt met deze openstelling subsidie beschikbaar gesteld voor verschillende brongerichte en nageschakelde emissiereducerende technieken, waaronder één techniek voor melkveehouders. Er is hierbij geen sprake van het verstoren van de markt, omdat er op het moment van publicatie van de subsidieregeling geen andere bewezen en effectieve technieken voor melkvee beschikbaar zijn.

Verder wordt gevraagd naar de erkenning van de Lely Sphere in België. Het klopt niet dat België (Vlaanderen) 'deze techniek onvoldoende bewezen effectief acht om mee te kunnen tellen in een effectieve stikstofreductie'. In Vlaanderen heeft het Wetenschappelijk Comité Veeteeltemissies (WeComV) een gunstig advies afgeleverd voor de werking van de Lely Sphere. Dit wetenschappelijk advies stelt heel duidelijk dat de beoogde reducties wel behaald kunnen worden met het systeem. Vanuit het ambtelijke Administratief Team Luchtemissies Veeteelt (AT) zijn enkele bezorgdheden geuit met betrekking tot het onderhoud en toepassing van het systeem. De Vlaamse bevoegde minister heeft daarop een nieuw wetenschappelijk advies gevraagd met het oog op het formuleren van enkele bijzondere voorwaarden dan wel kritische controlepunten om aan deze bezorgdheden tegemoet te komen. Dat advies is ondertussen afgeleverd en maakt duidelijk dat er geen twijfels zijn over de werkbaarheid van het systeem. De Vlaamse minister van Omgeving en Landbouw overweegt momenteel de Lely Sphere op de AER-lijst te zetten. Op basis van de adviezen van WeComC en het AT worden randvoorwaarden opgesteld die cruciaal zijn om een effectieve werking te kunnen garanderen. Deze situatie is vergelijkbaar met de Nederlandse situatie.

9

Klopt het dat een toereikende effectieve werking van de Lely Sphere techniek (te weten: behalen van de genoemde reductie) ook hier zwaar leunt op het management in het bedrijf en dat bijvoorbeeld door langdurig dezelfde borstels te gebruiken de effectieve werking afneemt? Hoe heeft de regering deze negatieve beïnvloeding van de effectiviteit van de techniek meegenomen in de beoordeling van de effectiviteit van de techniek en de keuze tot subsidiering over te gaan?

Antwoord

De gehele keten van ontwerp, beoordeling en gebruik van emissiearm stalsystemen of technieken is relevant. Bij niet correct gebruik kan de effectiviteit van een emissiearm stalsysteem of techniek afnemen. Om de goede werking van een emissiearme stalsysteem of techniek te borgen zijn de vereiste gebruiks- en onderhoudsvoorwaarden opgenomen in de systeembeschrijving van de techniek. Het is aan het bevoegde gezag om te controleren of emissiearme stalsystemen of technieken op een juiste manier gebruikt worden en daar indien nodig op te handhaven. Voor alle technieken die binnen de in het antwoord op vraag 8 genoemde subsidieregeling subsidiabel zijn gesteld geldt dat is meegewogen hoe betrouwbaar en robuust de technieken zijn. Alle technieken op de investeringslijst zijn door WUR beoordeeld als voldoende betrouwbaar en robuust.

10

De Raad van State is herhaaldelijk zeer kritisch geweest over de inzet van 'innovatieve' technieken. Welke verantwoordelijkheid richting de boeren neemt de regering voor het geval de 'Lely Sphere' alsnog onvoldoende blijkt te werken. Heeft zij juridische en financiële middelen gereed staan om optredend vergunning- of financieel leed voor betreffende boeren op te vangen? Zo ja, wat zijn deze? Zo niet, waarom niet?

Antwoord

Bij het opstellen van in het antwoord op vraag 8 genoemde subsidieregeling ben ik zeer zorgvuldig te werk gegaan. Daarbij heb ik ook rekening gehouden met relevante uitspraken van de Raad van State. De in de subsidieregeling opgenomen technieken zijn door WUR voldoende bewezen geacht. Ook zijn in de regeling voorwaarden en verplichtingen opgenomen ten behoeve van de effectiviteit van de technieken. Een project kan daarnaast pas gerealiseerd worden als de vergunningverlening, waaronder de natuurvergunning, rond is. Onder meer om de kans op een natuurvergunning zo groot mogelijk te maken is als eis opgenomen dat de veehouder gedurende 5 jaar niet in dieraantallen mag uitbreiden. Deze eis zorgt er tevens voor dat de met de techniek behaalde emissiereductie niet teniet wordt gedaan. Ik heb er dan ook voldoende vertrouwen in dat door de medeoverheden vergunningen kunnen worden verleend die bij de rechter stand houden en acht het daarom op dit moment niet nodig in het kader van de subsidieregeling of anderszins (financiële) maatregelen te treffen.

11

Kan de regering een overzicht van contacten geven die er formeel en informeel zijn geweest tussen bewindspersonen en de producent (in de ruimste zin van het woord, dus ook leden van de Raad van commissarissen of oud-medewerkers) van de producent van Lely Sphere. Kan op dezelfde wijze aangeven worden of en hoe contacten met andere producenten, die in aanmerking kwamen voor opname in deze subsidieregeling, verlopen zijn?

Antwoord

Bij het opstellen van beleid, waaronder ook subsidieregelingen, is het gebruikelijk om stakeholders te consulteren. Dat is ook bij de in het antwoord op vraag 8 genoemde subsidieregeling het geval. Er is ambtelijk contact geweest met Lely en producenten van andere, al dan niet op de investeringslijst staande, emissiearme stalsystemen en technieken waar verdere verduidelijking nodig was over de mate waarin hun techniek aansluit op het doel en de gestelde eisen van de regeling.

Vanwege de problematiek rond de natuurvergunningverlening en de noodzaak voor het opstellen van een passende beoordeling voor het toepassen van emissiearme stalsystemen en technieken is mijn ambtsvoorganger gestart met een aanpak langs drie sporen, onder andere gericht op de toestemmingverlening. In dat kader is onder andere bekeken hoe relevante informatie en ervaringen van bij deze problematiek betrokken partijen ingezet kunnen worden. Zo denken provincies en techniekleveranciers ook na over hoe een passende beoordeling vormgegeven zou kunnen worden. Lely is een van de leveranciers die vanuit haar eigen rol een bijdrage aan een oplossing probeert te leveren. Mijn ambtsvoorganger heeft hierover gesproken met Lely.

Op 16 december 2024 heb ik een werkbezoek gebracht aan Lely om te zien hoe innovatie, waaronder de techniek Lely Sphere, de boer kan helpen.

12

In de memorie van toelichting staat met betrekking tot een toekomstbestendig voedselsysteem vermeld dat de ministeries van Defensie en Justitie & Veiligheid en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) samenwerken aan een plan om Nederland voor te bereiden op crises en militaire conflicten. Wat wordt er precies bedoeld met deze samenwerking en wat moet de uitkomst van deze samenwerking zijn?

Antwoord

Zoals beschreven in de Kamerbrief Weerbaarheid tegen militaire en hybride dreigingen van 6 december 2024, zijn het ministerie van Justitie en Veiligheid en het ministerie van Defensie gezamenlijk verantwoordelijk voor de coördinatie van de overheidsbrede inzet en maatschappijbrede aanpak om de weerbaarheid in het kader van militaire en hybride dreiging te versterken. Alle departementen werken in deze aanpak samen, met één gezamenlijk doel, de weerbaarheidsopgave, maar ieder vanuit hun eigen beleidsverantwoordelijkheid. Voor het ministerie van LVVN betekent dit dat zij onder de pijler 'het beschermen van vitale en andere belangrijke processen in de maatschappij' verantwoordelijkheid draagt voor het verzorgen van adequate toegang tot voldoende, veilig en gezond voedsel onder buitengewone omstandigheden, voor de maatschappij, ook ter ondersteuning van militaire operaties.

13

Waarom is er een noodzaak is voor een eiwitstrategie van dierlijke eiwitten? De memorie van toelichting noemt de onmisbaarheid van de beschikbaarheid van dierlijke eiwitten. De gemiddelde Nederlander eet echter veel te veel dierlijke eiwitten. Gaat de regering werk maken van een vermindering van de inname van dierlijke eiwitten als onderdeel van deze strategie?

Antwoord

In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat, om de voedselvoorziening te borgen, het kabinet ernaar streeft om in de toekomst meer zelfvoorzienend te worden en minder afhankelijk te worden van import. Aangegeven wordt dat de beschikbaarheid van dierliike eiwitten hierin onmisbaar is. Uiteraard leven en eten mensen overal ter wereld op een verschillende wijze. In sommige culturen bevat het gemiddelde eetpatroon minder of geen dierlijke eiwitten. De Nederlandse overheid onderschrijft, voor de Nederlandse situatie, de adviezen van het Voedingscentrum: die heeft de adviezen uitgewerkt in de Schijf van Vijf. Deze tool geeft Nederlandse inwoners inzicht en mogelijkheden om gezonder en duurzamer te kunnen consumeren.

Samen met de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zet ik in op het stimuleren van deze Schijf van Vijf bij consumenten en professionals. Onderdeel van de Schijf van Vijf is een gezonde balans in plantaardige en dierlijke eiwitten in het voedingspatroon. Dit betekent dat voor eiwitten uit beide bronnen plek is. Daarom wordt ook in relatie tot voedselzekerheid en de weerbaarheid van ons (voedsel)systeem, als het gaat om ons gewenste eetpatroon, uitgegaan van de Schijf van Vijf. Eten volgens de Schijf van Vijf is immers goed voor de gezondheid, voor het milieu en kan perspectief bieden aan boeren, bijvoorbeeld doordat het een stimulans biedt aan het verbouwen van bonen en erwten.

Ter uitvoering van de reeds in 2020 aan u toegezonden Nationale Eiwitstrategie vindt op dit moment al inzet plaats. Zo is er opdracht gegeven voor de ontwikkeling van de Eiwitmonitor. De inzichten over 2024 worden in de eerste helft van 2025 gedeeld. Medio dit jaar kom ik met mijn beleidsvisie ten aanzien van duurzaam voedsel.

14

Is de regering bekend is met het feit dat in India honderden miljoenen mensen gezond leven op een volledig vegetarisch en vaak veganistisch dieet?

Antwoord

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 13.

15

Wat betekent de term 'onmisbaar' in de context van “de onmisbaarheid van de beschikbaarheid van dierlijke eiwitten”?

Antwoord

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 13.

16

Kan de regering ingaan op de baten van een transitie van dierlijke eiwitten naar plantaardige eiwitten en welke acties gaat de regering komend jaar op dit vlak ondernemen

Antwoord

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 13.

17

Het kabinet heeft besloten de middelen voor het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) af te schaffen en te vervangen voor 5 miljard en 500 miljoen voor uitkoop, innovatie en agrarisch natuurbeheer. Hoe rechtvaardigt de regering deze bezuiniging in de richting van agrariërs, natuurorganisaties en andere partijen die voor hun toekomstplannen rekenden op structurele ondersteuning vanuit het NPLG?

Antwoord

Het kabinet is op een andere manier gaan werken aan de opgaven in het landelijk gebied. Daarbij horen andere werkwijzen en een ander budget. Zo zet dit kabinet de boer meer aan het roer, door bijvoorbeeld in te zetten op emissiesturing, werken we met meer focus, in de gebieden waar het nodig is, en zetten we de uitvoering centraal, we gaan minder praten en meer doen. Daarbij zijn de kaders uit het hoofdlijnenakkoord leidend. Hierin zijn substantiële budgetten opgenomen voor bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer, innovatie, opkoopregeling en de mestaanpak. We staan voor een grote uitdaging en om effectief bij te dragen aan oplossingen en te zorgen voor een sterke en vitale agrarische sector moeten we op een andere manier aan de slag.

Ik wil de beschikbare middelen meer ten gunste laten komen van de uitvoering en het landelijk gebied. Van de middelen die dit kabinet vrijmaakt komt via het ANB juist meer structureel en direct bij de agrariër terecht, en kunnen snel stappen worden gezet in het sterker maken van de agrarische sector en het verbeteren van de omstandigheden voor de natuur via het generiek beleid en de beschikbare middelen voor onder andere doelsturing en innovatie en een brede beëindigingsregeling.

18

Welk alternatief biedt de regering op de middellange termijn aan deze bedrijven/partijen, in de periode dat de koplopergelden opgemaakt zijn en welke projecten komen stil te liggen?

Antwoord

De komende jaren hebben provincies middelen beschikbaar gesteld gekregen om verder te werken aan de uitvoering van de koploper- en versnellingsmaatregelen. De uitvoering van deze maatregelen zal naar mijn verwachting meerdere jaren in beslag nemen. Voorlopig kan er dus worden doorgewerkt en valt de uitvoering niet stil. Tegen de tijd dat deze middelen zijn uitgeput, zijn de 5 miljard incidenteel en 500 miljoen structureel die dit kabinet heeft vrijgemaakt voor innovatie, de opkoopregeling en mest, resp. agrarisch natuurbeheer beschikbaar.

De specifieke inzet van die middelen wordt nog via de verschillende beleidssporen uitgewerkt, maar o.a. met structurele ondersteuning door vergoedingen aan boeren voor hun bijdrage aan natuurbeheer, impulsen op innovatie om o.a. de stikstofemissie terug te dringen, en meer werkruimte voor een duurzamere bedrijfsvoering via bedrijfsspecifieke emissiedoelen geven we bedrijven een nieuw alternatief. Daarnaast is er algemeen landelijk beleid zoals de brede beëindigingsregeling om stoppers te faciliteren. Zo wil ik met iedere euro bijdragen aan doelbereik.

Ik blijf met de provincies en medeoverheden in gesprek over hoe we als overheden gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor het behouden van tempo, energie en urgentie kunnen dragen.

19

Welke concrete gevolgen heeft dit voor de beoogde milieudoelen en het herstel van de natuur en welke gevolgen dit heeft voor jonge en duurzame boeren, die van het NPLG afhankelijk waren voor het realiseren van extensieve en toekomst vaste transitie van het bedrijf van hun ouders?

Antwoord

Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag nummer 18 gaat dit kabinet op een andere manier werken aan de opgaven in het landelijk gebied. Daarbij waren de middelen die voor het NPLG beschikbaar incidenteel van aard. Veel bedrijven die willen extensiveren hebben behoefte aan structurele middelen.

Het kabinet heeft zich gecommitteerd aan de (inter)nationale verplichtingen. Het stoppen met het NPLG heeft daarop geen invloed. Recentelijk heb ik u geïnformeerd over de contouren van het nieuwe beleid, waaronder de contouren van het stelsel voor agrarisch natuurbeheer, de aanpak Ruimte voor Landbouw en Natuur en ik kom daarnaast op korte termijn met de contouren voor doelsturing op bedrijfsniveau.

De recente gerechtelijke uitspraken over intern salderen en de bodemprocedure van Greenpeace benadrukken dat er meer inzet van het kabinet nodig is om de vergunningverlening weer op gang te krijgen, geborgde stikstofreductie te realiseren en geborgd te werken aan natuurherstel- en verbetering. De Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel ontwikkelt hiervoor op korte termijn maatregelen.

20

Kan de regering voor elk van de 4 hoofdoorzaken voor de negatieve ontwikkeling van zweefvliegen aangeven wat zij komend jaar en daarnaast de lopende kabinetsperiode gaat doen om de achteruitgang te stuiten?

Antwoord

In het aan de Tweede Kamer toegestuurde basisrapport Rode Lijst Zweefvliegen (2024) worden vier hoofdoorzaken benoemd: intensivering van het landgebruik, eutrofiëring en verzuring door stikstof en zwavel, klimaatverandering en pesticiden.3 Het kabinet erkent de belangrijke rol van zweefvliegen als bestuivers van gewassen en plaagdierbestrijders. Dat is de reden geweest om aan de deskundigen van het EIS-Kenniscentrum Insecten te vragen om een basisrapport op te stellen. Op grond daarvan heb ik besloten de Rode Lijst Zweefvliegen vast te stellen.

Het natuurbeleid in Nederland is in belangrijke mate gedecentraliseerd naar provincies. Provincies zijn gehouden om voor soorten op de Rode Lijsten, en dus ook voor zweefvliegen, actieve beschermingsmaatregelen te treffen. Dit is vastgelegd in artikel 3.57 lid 1 onder c van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

Daarnaast zet ook het Rijk zich in voor het behouden en verbeteren van biodiversiteit. In onder meer de brieven aan de Tweede Kamer over de inzet op stikstofreductie4, de beleidsagenda Natuur5 en de contourenbrief agrarisch natuurbeheer6 heeft het kabinet zijn beleid ten aanzien van stikstof, natuur en mest uiteengezet. In deze brieven wordt verder ingegaan op de concrete maatregelen die gericht zijn op een structurele daling van de stikstofuitstoot, verbetering van (stikstofgevoelige) natuurgebieden en het behalen van de doelen van de nitraatrichtlijn. Ook zal in het nationale natuurherstelplan, ter uitvoering van de EU-natuurherstelverordening, in kaart worden gebracht welke maatregelen nodig zijn voor het behalen van de doelen uit deze verordening.

Wat betreft de drukfactor klimaatverandering is op 24 oktober 2024 de Klimaatnota en Energienota 2024 gedeeld met de Tweede Kamer7. Tevens is toen ook het concept-Klimaatplan in openbare consultatie gegaan. In de Klimaat- en Energienota wordt gekeken naar de huidige stand van zaken en de benodigde acties op korte termijn. In het Klimaatplan wordt vooruit gekeken naar wat we moeten doen vanaf nu tot en met 2035, om uiteindelijk in 2050 klimaatneutraal te zijn.

Voor gewasbeschermingsmiddelen geldt dat deze alleen worden toegelaten als uit een risicobeoordeling is gebleken dat ze veilig kunnen worden gebruikt voor mens, dier en milieu. Daarbij wordt ook getoetst op nuttige insecten, zoals bestuivers en natuurlijke vijanden. Het College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), een onafhankelijke wetenschappelijke toelatingsautoriteit, voert deze risicobeoordeling uit en besluit over toelatingen. Daarnaast is het van belang dat de toepassers van gewasbeschermingsmiddelen mogelijke risico's en effecten verder verminderen door met toepassing van de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming zoveel mogelijk voorkomen dat gewasbeschermingsmiddelen worden ingezet en als inzet echt nodig is om dan zo gericht mogelijk deze middelen toe te passen met zo min mogelijk emissie naar het milieu. Deze aanvullende maatregelen volgen uit de richtlijn duurzaam gebruik pesticiden en zijn vastgelegd in nationale wetgeving (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en Besluit Activiteiten Leefomgeving).

21

Kan de regering juridisch duiden welke verantwoordelijkheid de Nederlandse staat heeft in het beschermen van deze soorten. Kan de regering juridisch reflecteren op het gegeven dat dertig soorten zijn verdwenen in de afgelopen decennia en dat twintig soorten ernstig bedreigd worden. In hoeverre had Nederland voor deze soorten de verantwoordelijkheid om de soort in stand te houden?

Antwoord

De Nederlandse Staat is verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het nakomen van verdragen en de uitvoering van Europeesrechtelijke verplichtingen, onder andere op het vlak van de biodiversiteit. Ter uitvoering van de biodiversiteitsverplichtingen zijn in het stelsel van de Omgevingswet regels opgenomen. Deze betreffen onder meer de toedeling van taken en bevoegdheden, instructieregels over de uitoefening van de taken en bevoegdheden, instructieregels over te treffen beschermingsmaatregelen, regels over monitoring van en rapportages over de staat van instandhouding, en regels die verbodsbepalingen ten aanzien van schadelijke handelingen en vergunningen bevatten.

Zoals vermeld in het antwoord op vraag 20, is een belangrijk deel van de taken en bevoegdheden neergelegd bij de provincies. Daaraan zijn ook middelen beschikbaar gesteld en er zijn bestuurlijke afspraken gemaakt in onder meer het Natuurpact en via Programma Natuur. De staatssecretaris van LVVN heeft hier een systeemverantwoordelijkheid. Nederland spant zich in om de relevante habitattypen en soorten in stand te houden. Dat neemt niet weg dat ondanks de inspanningen onder andere verschillende soorten zweefvliegen onder druk staan, zoals blijkt uit genoemd basisrapport. Het kabinet geeft daarom een stevige structurele financiële impuls aan agrarisch natuurbeheer om boeren en andere beheerders langjarig en marktconform te vergoeden voor hun bijdrage aan het landschap en behoud en versterking van de biodiversiteit. Voor andere maatregelen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 20.

22

Welke acties gaat de regering komend ondernemen om de jonge boeren te behouden voor ons land?

Antwoord

Jonge landbouwers zijn essentieel voor een veerkrachtige en duurzame landbouw: zij zorgen voor de continuïteit en toekomstbestendigheid van de Nederlandse landbouw. Jonge boeren hebben een duidelijke behoefte aan ondersteuning bij bedrijfsovername of het starten van een bedrijf. De start of overname is voor veel jonge boeren een grote drempel doordat bedrijven een relatief grote aankoopsom kennen (deels door grondwaarde) maar tegelijkertijd een lage rentabiliteit. Om de financieringslast te verlagen is daarom de nieuwe interventie 'Vestigingssteun voor jonge landbouwers' in het GLB-NSP opgenomen. Hiermee kunnen jonge boeren en tuinders een subsidie krijgen bij vestiging van een landbouwbedrijf. Om jonge boeren te ondersteunen bij hun bedrijfsovername ga ik dit jaar wederom de subsidiemodule voor de vestiging van jonge landbouwers openstellen. Hiermee krijgen jonge landbouwers die vanaf 1 januari 2023 hun bedrijf hebben gestart of overgenomen en aan de overige voorwaarden van deze regeling voldoen een subsidiebedrag van €80.000.

Vanuit het GLB wordt naast de subsidiemodule voor de vestiging van jonge landbouwers gewerkt aan de ontwikkeling van een andere nieuwe interventie, die gericht is op het bieden van perspectief voor jonge landbouwers in Nederland. De subsidie voor 'Samenwerken aan generatievernieuwing' zet in op de fase voorafgaand aan agrarisch ondernemerschap. Samenwerkingsverbanden kunnen subsidie aanvragen voor projecten waarin gewerkt wordt aan het uittesten van vernieuwende aanpakken om landbouwgrond toegankelijker te maken voor (potentiële) jonge landbouwers.

In juni zal ik uw Kamer informeren over aanvullende maatregelen om het aantal succesvolle bedrijfsovernames in de agrarische sector te verhogen.

23

Welke acties gaat de regering komend jaar ondernemen om faillissementen en bedrijfsbeëindiging van duurzaam werkende, extensieve boeren te voorkomen?

Antwoord

De landbouwsector in zijn geheel is van groot belang voor ons land. Voor voedselvoorziening, het beheer van het landschap, agrarisch natuurbeheer en een leefbaar platteland. De hele sector staat voor grote uitdagingen. Ik zet mij ervoor in dat de sector deze uitdagingen zo goed mogelijk aan kan gaan. Zo investeer ik in innovatie en agrarisch natuurbeheer. Met onder meer de ecoregeling en regeling agrarisch natuurbeheer ondersteun ik bedrijven die werken aan de verschillende maatschappelijke opgaven. Voor biologische boeren werk ik met het Actieplan Biologisch aan het vergroten van de markt van biologische producten. Zo werk ik aan het behoud van gezonde landbouwbedrijven in alle vormen. Ondernemers die er zelf voor kiezen om te stoppen ondersteun ik ook. Dit draagt onder andere bij aan de ruimte voor de blijvers.

24

Het kabinet heeft aangekondigd dat zij begin 2025 zal komen met een aanpak gericht op jonge boeren. Graag horen de leden van de regering waar zij deze aanpak kunnen terugvinden.

Antwoord

Generatievernieuwing op het boerenerf is belangrijk voor de toekomstige sociale, economische en ecologische duurzaamheid van plattelandsgebieden, de voedselzekerheid en strategische autonomie in Nederland en in de Europese Unie. Daarom hebben instrumenten voor generatievernieuwing een belangrijke plek in onder andere het Nationaal Strategisch plan van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (NSP-GLB). Vanuit het GLB wordt naast de subsidiemodule voor de vestiging van jonge landbouwers gewerkt aan de ontwikkeling van een andere nieuwe interventie, die gericht is op het bieden van perspectief voor jonge landbouwers in Nederland. De subsidie voor 'Samenwerken aan generatievernieuwing' zet in op de fase voorafgaand aan agrarisch ondernemerschap. Verder werkt het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) de opzet van de programmatische aanpak kenniscentrum Bedrijfsovername verder uit en aan het beter ontsluiten van de reeds beschikbare kennis wordt eveneens gewerkt.

In juni zal ik uw Kamer informeren over aanvullende maatregelen om het aantal succesvolle bedrijfsovernames in de agrarische sector te verhogen.

25

Wat houden robuuste akkers en veerkrachtige gewassen specifiek in (MvT pag 8), en wordt er geduid op kringlooplandbouw?

Antwoord

Dit verwijst naar ontwikkeling van weerbare planten en teeltsystemen die beter bestand zijn tegen ziekten en plagen, weersextremen en klimaatverandering (“veerkrachtige gewassen”), met als onderdeel gezonde landbouwbodems (“robuuste akkers”). De toepassing van weerbare teeltsystemen past zeker binnen de kringlooplandbouwvisie.

26

Hoe is de regering van plan de voedselverkopers en voedselproducenten aan te sporen op een minder verspillende manier te werk te gaan?

Antwoord

De voortgang in de ambitie van het kabinet om in 2030 voedselverspilling te halveren ten opzichte van 2015 wordt jaarlijks gemonitord. De nieuwste update van deze monitor wordt binnenkort met de Tweede Kamer gedeeld. Op dit moment worden voedselverkopers en producenten aangespoord minder voedsel te verspillen via verschillende wegen. Voedselverspilling is onderdeel van het Dashboard Duurzaamheid Supermarkten. Monitoring helpt bedrijven te activeren hun verspilling aan te pakken: er is bijvoorbeeld een daling in de verspilling bij supermarkten te zien. LVVN zet hier flink in op verbeterde monitoring en bredere inzet, via subsidiering van de stichting Samen Tegen Voedselverspilling. Deze stichting verbindt en activeert alle schakels uit het voedselsysteem, jaagt samenwerkingen aan, stimuleert innovaties en deelt kennis. Meer informatie hierover is aan u toegezonden via Kamerstuk 31 532, nr. 290 en Kamerstuk 31 352, nr. 280.

27

Kan de regering een voorbeeld geven van een succesvol project in de sfeer van agrarisch natuurbeheer. Zo ja, zijn de uitgetrokken middelen toereikend om dat succes te reproduceren? Als de vraag ontkennend wordt beantwoord, waarom wordt er dan op deze maatregel ingezet en zijn er andere maatregelen overwogen.

Antwoord

Het agrarisch natuurbeheer is een instrumentenmix die constant door ontwikkelt. De ontwikkeling van het agrarisch natuurbeheer wordt begeleid met evaluaties, een kennisnetwerk, pilots en een proces van lerend beheren. Dit voorjaar wordt er bijvoorbeeld een ecologische evaluatie gepubliceerd. Voorbeelden, bijvoorbeeld winnaars van de gouden grutto zoals Bote de Boer van de film 'Vogels kun je niet melken', vormen vaak een inspiratiebron, en laten zien dat er meer zwaar beheer op een bedrijf samen behoort te gaan met een verdienmodel. Wetenschappelijke adviezen van bijvoorbeeld de PBL en de WUR laten zien dat er naast het uitbreiden van beheer een kwaliteitsslag nodig is, naar meer zwaar beheer. Dit wordt meegenomen bij de doorontwikkeling van het agrarisch natuurbeheer. Daarnaast wordt de monitoring versterkt. De inzichten uit kennis en monitoring worden ingezet om de successen van agrarisch natuurbeheer te vergroten. Het is nog te vroeg om te kunnen concluderen of de middelen toereikend zijn.

28

Als er andere maatregelen zijn overwogen, om welke maatregelen gaat het dan en wordt de regering verzocht met een appreciatie te komen van deze maatregel(en).

Antwoord

Voor het vaststellen van de instrumentenmix van het agrarisch natuurbeheer is een analyse gemaakt van instrumenten die op of ten behoeve van landbouwgrond activiteiten stimuleren en faciliteren die een bijdrage leveren aan het behalen van wettelijke doelstellingen voor natuur, water en klimaat. De Contourenbrief introduceert hiervoor een instrumentenmix die agrarische ondernemers in gebieden waar aanvullende inspanningen nodig zijn in staat stelt met hun bedrijfsvoering een bijdrage te leveren aan de agrarische natuur van het gebied waar hun bedrijf is gevestigd. Deze analyse heeft niet zo zeer geleid tot nieuwe maatregelen, buiten de in de brief opgenomen gebiedsspecifieke vergoeding, maar eerder tot verschil in accenten op maatregelen. Daarnaast is gekozen voor een gefaseerde aanpak die ruimte om bij te sturen wanneer dit voor de implementatie en het bereiken van doelen wenselijk is. Uiteindelijke besluitvorming over de middelen zal plaatsvinden bij voorjaarsnota.

29

Hoe kijkt de regering aan tegen de rol van onafhankelijke toezichthoudende instanties, en de 'governance' van de relatie tussen beleidsmakers en toezichthouders?

Antwoord

In het regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet op zeer korte termijn komt met een concept Kaderwet inzake de rijksinspecties, waarin we ook ingaan op de rol van onafhankelijke toezichthoudende instanties. De Ministerraad van 24 januari heeft ingestemd met het voorstel van de minister van BZK om het voorstel voor internetconsultatie te publiceren. Het conceptwetsvoorstel is inmiddels op 27 januari door BZK gepubliceerd8.

30

Welke maatregelen heeft de regering voor ogen om de relatief lage nalevingsbereidheid in verschillende landbouw- en visserij-relateerde sectoren (zoals visserij, mest, gewasbeschermingsgebruik) te adresseren?

Antwoord

Net als in andere sectoren, zijn er in de landbouw- en visserij-relateerde sectoren bedrijven die zich aan de regels houden, en bedrijven die dat niet doen. Ik werk er samen met onze uitvoeringsorganisaties en inspectiediensten aan om de naleving van regelgeving zo hoog mogelijk te hebben. Naast handhaving en het consequent toepassen van het interventiebeleid door de NVWA spreken de NVWA en ik ook met de stakeholders zoals sectorvertegenwoordiging, NGO's etc. over de inspectieresultaten van de NVWA.

Daarnaast gaan het gesprek aan over de eigen verantwoordelijkheid van de sector en daarmee welke verantwoordelijkheid en rol deze betrokken sectorpartijen hierin moeten pakken, om ervoor te zorgen dat zij en hun collega's in de sectoren de naleving verhogen.

Met de NVWA overleg ik ook over inspectieresultaten en de complexiteit van de regelgeving, met als doel toe te werken naar robuustere wetgeving die ook handhaafbaar, fraudebestendig en uitvoerbaar is (HUF-Proof). De complexiteit en de vele uitzonderingsmogelijkheden die de regelgeving vaak kenmerken dragen over het algemeen niet bij aan een hoge(re) mate van naleving. Alleen door een gezamenlijke inspanning van alle betrokken partijen kunnen de gewenste beleidsdoelen worden gerealiseerd. Tevens voeren vertegenwoordigers van LVVN en de NVWA gesprekken over EU-wetgeving en -beleid op het gebied van landbouw- en visserij-gerelateerde sectoren om de belangen van de sectoren in relatie tot vastgestelde EU-doelstellingen te plaatsen en de handhavingsdoelen daarop af te stemmen.

Bij de visserij-gerelateerde sectoren is er regelmatig contact tussen de visserijsector, het ministerie, de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). In de gesprekken wordt de situatie in de praktijk en mogelijke knelpunten besproken. Ook de nalevingsbereidheid bij de vissers wordt hier regelmatig besproken. In de uitvoeringsagenda bij de Visie voedsel uit zee en grote wateren zal "ondernemerschap" als één van de thema's een belangrijke plek krijgen. Hierbij zal ik met de sector opzoek gaan naar mogelijke maatregelen die kunnen bijdragen aan het verbeteren van de administratieve discipline en nalevingsbereidheid van wet- en regelgeving. Zoals ik eerder met de Tweede Kamer heb gedeeld (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1672) richt de controle en handhaving van de betreffende toezichthouders zich op de implementatie van de nieuwe controlemaatregelen vanuit de herziene controleverordening (Verordening (EG) 1224/2009). Ik verwacht dat ook deze nieuwe controlemaatregelen zullen bijdragen aan een nog betere naleving van wet- en regelgeving.

31

Welke consequenties hebben de rijksbrede bezuinigingen op de uitvoeringscapaciteit van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?

Antwoord

Bezuinigingen hebben impact op de kwaliteit van de taakuitvoering van NVWA en de mate waarin de NVWA kan inspelen op maatschappelijke opgaven. Er zijn twee bezuinigingen die effect hebben op de uitvoeringscapaciteit van de NVWA. Ten eerste de taakstelling op het apparaat uit het Hoofdlijnenakkoord. LVVN kiest ervoor de NVWA hier een bijdrage aan te laten leveren middels een besparing van cumulatief 2,5% (0,5%-punt opbouw de komende 5 jaar). Dit kent merendeels indirecte effecten voor de beschikbare capaciteit van de ondersteunende functies/taken. Ten tweede wordt mogelijk bezuinigd op de NVWA door de taakstelling die volgt uit het amendement Bontebal (Kamerstuk 36 600 III, nr. 12). Hierover wordt u nader geïnformeerd via de voorjaarsnota.

32

Op welke wijze wil de regering de uitvoeringscapaciteit van de NWVA waarborgen op de korte en middellange termijn?

Antwoord

Voor de regering is de NVWA van vitaal belang op uiteenlopende domeinen, zoals voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn, natuur en milieu, productveiligheid etc. Om dit te waarborgen moet de uitvoeringscapaciteit robuust en toekomstgericht zijn. Hiervoor blijft de regering op de korte en middellange termijn zorgdragen voor passende financiering.

33

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de wijziging Wet dieren in verband met verplicht cameratoezicht slachthuizen en verzamelcentra?

Antwoord

Het ontwerpwetsvoorstel verplicht cameratoezicht op slachthuizen en verzamelcentra is door mijn voorganger in mei 2024 aangeboden voor internetconsultatie. Ook hebben de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) en de NVWA een toets uitgebracht over het wetsvoorstel. Om het wetsvoorstel zo snel mogelijk verder te brengen moet ik rekening houden met de commentaren en adviezen die ik heb ontvangen. Dit betekent dat ik aanpassingen zal doen en de reikwijdte van het wetsvoorstel overweeg.

34

Als de sector de leiding neemt in het ontwikkelen van de combinatie van cameratoezicht en artificiële Intelligentie (AI) in slachthuizen, loopt de overheid het risico dat hiermee de sector bepaalt wat het gewenste niveau en de reikwijdte van dierenwelzijn is. Op welke wijze wil de regering deze mogelijke ongewenste consequentie van het door de sector laten ontwikkelen van deze technologische toepassingen adresseren.

Antwoord

Er worden op dit moment in Nederland door twee bedrijven AI camerasystemen voor het toezicht op dierenwelzijn in slachthuizen ontwikkeld. De NVWA volgt deze ontwikkelingen nauwgezet, blijft toetsen of aan de kaders van wet- en regelgeving onder andere ten aanzien van dierenwelzijn is voldaan en zal afspraken met de bedrijven maken over de functionaliteit en betrouwbaarheid van de gebruikte algoritmes.

35

Is de regering voornemens de koppeling van gegevens tussen de Divisie Inlichtingenen Opsporingsdienst (IOD), de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en andere handhavende instanties verder vorm te geven om effectieve aanpak van fraude op het terrein van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) en

Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) te kunnen garanderen?

Antwoord

De regering erkent de noodzaak voor toezichthouders om informatie te kunnen delen met (eigen) opsporingsdiensten, voordat sprake is van een verdenking van een strafbaar feit. Dit is cruciaal om te kunnen komen tot een verdenking en de snelle en effectieve aanpak van fraude. Sinds de komst van de AVG kunnen persoonsgegevens -zonder dat sprake is van verdenking van een strafbaar feit - niet gedeeld worden door bepaalde toezichthouders zoals de NVWA en de ILT met de (eigen) opsporingsdiensten. Andersom kunnen opsporingsdiensten wel politiegegevens verstrekken aan (eigen) toezichthouders onder bepaalde voorwaarden.

De ministeries van LVVN, VWS, I&W en J&V zoeken gezamenlijk naar mogelijkheden om tot een oplossing voor dit vraagstuk te komen.

36

Is de regering bereid te onderzoeken hoe de hoogte van de uiteindelijk opgelegde sancties bij fraude meer in verhouding kan worden gebracht met de opbrengst van de frauduleuze praktijken om zodoende gedragsverandering teweeg te brengen?

Antwoord

Ja, op verzoek van de regering loopt er momenteel een onderzoek in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) uitgevoerd door de Universiteiten Leiden en Utrecht naar de effectiviteit van strafrechtelijke sancties bij ernstige milieudelicten. Daarnaast loopt er in opdracht van het WODC een onderzoek uitgevoerd door de Vrije Universiteit naar interventies in de aanpak van financieel-economische criminaliteit. De minister ziet de resultaten van deze onderzoeken met interesse tegemoet en zal op basis daarvan vervolgstappen bepalen.

37

De doelen voor onder andere landbouwverduurzaming en natuurherstel blijven overeind staan, ondanks het schrappen van het Transitiefonds. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) schrijft hierover dat er binnen N2000-gebieden minder herstel te verwachten is van natuur die momenteel in een ongunstige staat van instandhouding verkeerd. Voor natuuruitbreiding, gebiedsgericht beleid en actief grondbeleid zouden volgens het PBL immers minder middelen beschikbaar zijn. Kan de regering hierop reflecteren en kan zij aangeven op welke manier zij met de voorgestelde middelen de uitvoering vorm gaat geven om de instandhoudingsdoelstellingen te gaan bereiken? In hoeverre heeft de regering er vertrouwen in dat de huidig voorgestelde middelen voldoende zijn?

Antwoord

Onder andere de Natura 2000 beheerplannen, de natuurdoelanalyses en adviezen van de Ecologische Autoriteit laten zien wat er nodig is om de natuur te herstellen en de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken. Met verschillende maatregelen die al in uitvoering zijn, wordt hier momenteel aan gewerkt. Het gaat bijvoorbeeld om het realiseren van het Natuurnetwerk Nederland, maatregelen uit het Programma Natuur, maar ook de ondersteuning aan boeren voor stikstofreductie via de aanpak Ruimte voor Landbouw en Natuur (RLN).

De RLN levert op verschillende manieren een bijdrage aan doelbereik. Om boeren de ruimte te kunnen blijven bieden en te werken aan onze natuur bevat de aanpak RLN ruimtelijke keuzes voor het landelijk gebied. Voor het gehele landelijk gebieden doet de aanpak dat door het maken van ruimtelijke keuzes ter voorbereiding voor de Nota Ruimte. We zetten verder in op een actiever grondbeleid en leveren additionele rijksinzet in gebieden die doorbraken in gebiedsprocessen moeten leiden. De aanpak werkt daarnaast aan het wegnemen van knelpunten en tegenstrijdige regels zodat instrumenten beter toepasbaar worden.

Het kabinet heeft vanaf 2026 € 500 miljoen gereserveerd om extra natuurherstelmaatregelen te nemen om verslechtering van de natuur tegen te gaan in en rondom Natura-2000 gebieden. Hierbij zal gestuurd worden op de inzet van middelen daar waar de problematiek het meest urgent is, en door middel van maatregelen die aantoonbaar leiden tot systeemherstel. Denk hierbij bijvoorbeeld aan maatregelen om verdroging tegen te gaan.

Bovendien ondersteunt het kabinet boeren door agrarisch natuurbeheer te belonen. Vanaf 2026 komt er € 500 miljoen per jaar aan structurele middelen beschikbaar. Dit geld wordt gericht ingezet om een belangrijke bijdrage te leveren aan de doelen voor natuur, water en klimaat. Het geld wordt verdeeld via een mix van instrumenten, waarvan de subsidieregeling voor Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb) de belangrijkste is.

Voor het natuurherstelplan, waarin tijdgebonden doelen voor natuurherstel worden opgenomen, wordt bekeken welke inzet nodig is om te voldoen aan de natuurherstelverordening.

38

In de reflectie van het PBL op het Hoofdlijnenakkoord is te lezen dat de uitvoeringscapaciteit in de afgelopen jaren de 'bottleneck' was om de gestelde ambities te verwezenlijken. Het PBL ziet daarin een belang om te investeren in voldoende uitvoeringscapaciteit om de middelen effectief en doelmatig te besteden. Kan de regering reflecteren op deze stelling van het PBL. Kan de regering aangeven hoe zij wil zorgen voor voldoende uitvoeringscapaciteit?

Antwoord

In mijn visie is uitvoeringskracht nodig op het boerenerf en op gebiedsniveau. Mijn focus ligt op bedrijven en gebieden met een grote opgave. Ik zet zaakbegeleiding in op het boerenerf bij complexe opgaven en ingrijpend beleid. De zaakbegeleider begeleidt en ondersteunt de ondernemer en is een verbindende schakel tussen de verschillende overheden en omgevingsdiensten.

In een aantal specifieke gebieden ga ik voor gerichte Rijksinzet die ik uitwerk met medeoverheden. Het Rijk ontwikkelt en past instrumenten aan of zoekt samen met medeoverheden en ondernemers naar maatwerk. Hierbij kan ook de inzet van rijksuitvoeringsorganisaties en de nationale grondbank worden benut. Ik maak bijvoorbeeld afspraken met RVO over de uitvoering van landelijke regelingen. Met de uitbreiding van het ANLb laat ik de versterking van de uitvoerende organisaties meelopen. Sinds 2024 is het samenwerkingsverband met Rijksuitvoeringsorganisaties (RUO's) in het landelijk gebied geïntensiveerd. Door met de uitvoeringsorganisaties kennis, data, netwerken en expertise te bundelen, ondersteunt LVVN de uitvoering van maatregelen in het landelijk gebied.

39

In de PBL-reactie staat bovendien dat het de vraag is of er substantiële veranderingen in de beleidsuitvoering zullen komen als er niet substantieel wordt geïnvesteerd in de uitvoeringscapaciteit. Kan de regering reflecteren op deze stelling van het PBL, in relatie tot het schrappen van het Transitiefonds landelijk gebied?

Antwoord

De manier waarop het kabinet aan de slag gaat in het landelijk gebied verschilt sterk met die van vorige kabinetten.

Beleid moet werkbaar zijn op het erf en tegelijk praktisch en juridisch uitvoerbaar zijn voor de uitvoeringsorganisaties: eenvoudig toepasbaar, geënt op het vakmanschap, de kundigheid en het verantwoordelijkheidsbesef van de ondernemer. Het beleid is gebaseerd op drie pijlers:

  • 1. 
    Sturing op bedrijfsniveau
  • 2. 
    Landelijke maatregelen en ondersteuning
  • 3. 
    De gebiedsspecifieke aanpak

Voor dit beleid organiseer ik uitvoeringscapaciteit. In het antwoord op de vorige vraag (38) heb ik daar het een en ander over toegelicht. Tegelijk herken ik dat de uitvoeringscapaciteit gelimiteerd is, waarbij ook krapte op de arbeidsmarkt een rol speelt. Het kabinet probeert de capaciteit te handhaven door uitvoerende diensten zoveel mogelijk te ontzien bij de rijksbrede taakstelling die is afgesproken.

Medeoverheden werken aan de uitvoering van koploper- en versnellingsmaatregelen in het landelijk gebied. In de hiervoor verschafte middelen is ook budget voor uitvoeringcapaciteit opgenomen. Daarbij houd ik de vinger aan de pols door regelmatig de signalen van provincies te verzamelen over uitvoeringscapaciteit in de regio.

In samenwerking met provincies, gemeenten en waterschappen voer ik een verkenning uit naar alternatieven voor uitvoeringscapaciteit voor het landelijk gebied. Deze verkenning richt zich op het organiseren van uitvoeringscapaciteit, waaronder ook het ontsluiten van specialistische kennis en expertise. Resultaten verwacht ik in voorjaar 2025.

40

Provinciale bestuurders hebben onder het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) op gebiedsniveau uitwerkingen en gebiedsprogramma's opgesteld en ingediend. Tegelijkertijd heeft de regering het NPLG geschrapt. De doelen die ten grondslag lagen aan het NPLG blijven echter overeind. De regering wordt gevraagd of deze constatering juist is.

Antwoord

Het kabinet heeft zich gecommitteerd aan het behalen van de (inter)nationale verplichtingen. Het schrappen van het NPLG verandert hier niets aan. Er wordt, zoals ik eerder heb beschreven, op een andere manier gewerkt aan de opgaven in het landelijk gebied.

Voor de koploper- en versnellingsmaatregelen is meer dan € 2 miljard beschikbaar gekomen om voorgestelde maatregelen uit te voeren. Daar kunnen overheden, samen met gebiedspartners, de komende jaren mee aan de slag. De uitvoering loopt dus volop door en valt niet stil.

Verder heb ik aangekondigd om met de Aanpak Ruimte voor Landbouw en Natuur (RLN) het gebiedsgerichte en ruimtelijk beleid verder uit te werken. Hierin heb ik ook aandacht voor wensen uit de gebieden zelf. In gebieden met een grote opgave, de beekdalen, veenweidegebieden, gebieden rondom Natura 2000 en gebieden waar gewerkt moet worden aan het reduceren van de af- en uitspoeling van fosfaat, nitraat en gewasbeschermingsmiddelen naar het grondwater toe zie ik een rol voor alle overheden om hier met extra urgentie te werken aan de opgaven in het landelijk gebied.

41

In hoeverre is er nog geld beschikbaar voor de landbouw-verduurzaming door provincies en agrarische ondernemers in de regio, gezien het schrappen van het NPLG en de daarbij behorende investeringen. Heeft de regering het voornemen voor het aanbieden van alternatieven?

Antwoord

Provincies zijn al aan de slag met agrarische ondernemers in de regio met de uitvoering van beschikbaar gestelde € 2 miljard (versnellings- en koplopermaatregelen). Hieronder vallen ook middelen voor landbouw-verduurzaming. Daarnaast kan ook veel met de instrumenten die we nu al hebben. Zo zetten we naast deze provinciale maatregelen bestaande regelingen in, zoals voor extensivering en innovatie, en ter ondersteuning onder meer de Nationale Grondbank. Medeoverheden hebben veelal ook eigen middelen gereserveerd om stappen te kunnen zetten.

Ook spelen pilots een belangrijke rol voor het beschikbaar stellen van kennis over werkende oplossingen voor verduurzaming voor boeren. Voorbeelden zijn pilots voor doelsturing, vraag-gestuurde experimenteerlocaties vanuit de EIP-regeling die al in uitvoering zijn, om kennisdeling en lering te waarborgen, en de lopende pilots ondernemingsplan in de Gelderse Vallei en in De Peel.

42

Kan de regering voorts uitleggen hoe zij de doelen van het NPLG wil gaan uitvoeren zonder het nationale omgevingsprogramma te behouden? Kan de regering ingaan op welke manier ze in de uitvoering gaat samenwerken met bestuurders van medeoverheden? In hoeverre krijgen deze bestuurders, zoals gedeputeerde staten, ruimte om maatwerk te leveren binnen de gestelde Rijkskaders?

Antwoord

In de beantwoording van deze vraag is uitgegaan dat 'het nationale omgevingsprogramma' in de vraagstelling, verwijst naar het NPLG.

Het kabinet heeft zich gecommitteerd aan het behalen van de (inter-)nationale verplichtingen. Zoals ik eerder in deze beantwoording heb aangegeven, wordt er op een andere manier dan voorheen gewerkt aan de opgaven in het landelijk gebied.

In de plaats van het NPLG is er een uitvoeringsgerichte en gebiedsspecifieke aanpak gekomen. De aanpak Ruimte voor Landbouw en Natuur (RLN). Op 29 november zijn de contouren van de aanpak RLN met u gecommuniceerd. Dit voorjaar zal ik uw Kamer nader informeren over de RLN. Bij de uitwerking hiervan vind ik interbestuurlijke samenwerking en het betrekken van externe partijen belangrijk. Ik betrek de medeoverheden bij het ontwikkelen van de ruimtelijke keuzes voor natuur en landbouw en voer gesprekken over de doorwerking hiervan. Ik herken dat er beleidsruimte nodig zal zijn om vanuit het Rijk en andere overheden maatwerkoplossingen te komen. Ook bij de (door)ontwikkeling van nieuwe instrumenten, zoals het ANB-instrumentarium, trekt het Rijk samen op met andere overheden en is het de bedoeling om het instrumentarium aan te laten sluiten op de verschillende opgaven van en tussen gebieden.

43

De regering stelt voor om 500 miljoen euro structureel te reserveren voor agrarisch natuurbeheer. Deze middelen zijn pas vanaf 2026 als zodanig begroot en er is in 2025 veertig miljoen beschikbaar voor de start van de uitvoering. Zijn deze constateringen juist?

Antwoord

Het kabinet heeft met het hoofdlijnenakkoord € 500 miljoen beschikbaar gesteld voor agrarisch natuurbeheer. Met het aangenomen amendement Grinwis (Kamerstuk 36 600-XIV, nr. 4) is er € 50 miljoen uit 2026 naar voren geschoven om in 2025 voorbereidingen te kunnen treffen voor de uitbreiding van het Agrarisch Natuurbeheer.

44

Op welke manier is de regering van plan de middelen over 2025 te gaan uitgeven in de uitvoering en welke rol krijgen provinciale bestuurders hierbij in de uitvoering en welke ruimte krijgen zij om maatwerk te leveren binnen de Rijkskaders?

Antwoord

De beschikbare middelen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) worden ingezet voor een meer geleidelijke en daarmee verantwoorde opgebouwd naar de structurele intensivering van € 500 miljoen per jaar. Het kabinet wil deze € 500 miljoen per jaar inzetten via een mix van subsidie-instrumenten die agrarische ondernemers in staat stelt met hun bedrijfsvoering een bijdrage te leveren aan de aan het realiseren van natuur, water en klimaatdoelen door de (beheer)maatregelen die daarvoor nodig zijn te koppelen aan realistische verdienmodellen voor de ondernemers. De middelen in 2025 worden met name besteed aan het ANLb, het versterken van organisaties die hieraan werken, zoals de overheid en collectieven, en aan het versterken van kennis bij organisaties. De besteding van de middelen wordt verder uitgewerkt samen met medeoverheden, zoals provincies en waterschappen, collectieven, de sector en andere belanghebbenden. Daarnaast wordt de besteding afgestemd met het ministerie van Financiën.

45

De Raad van State heeft de vergunningsruimte voor projecten met mogelijke gevolgen voor N2000-gebieden met terugwerkende kracht beperkt. Kan de regering reflecteren hoe deze uitspraak van 18 december jl. de uitvoering van de voorgestelde begroting gaat beïnvloeden en kan zij daarbij aangeven wat het schrappen van het Transitiefonds landelijk gebied en het NPLG voor gevolgen hebben voor de uitvoering van de doelen uit de begroting?

Antwoord

De uitspraak van de Raad van State heeft invloed op de diverse beleidsterreinen van LVVN, omdat meer projecten een vergunning nodig hebben en de mogelijkheden voor vergunningverlening, gelet op de staat van de natuur, beperkt zijn. De consequenties hiervan worden momenteel in beeld gebracht en inmiddels is een Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel ingesteld ten behoeve van de mogelijke beleidsreacties op de uitspraken. Zoals aangegeven in de brief van 19 december jl.9 zal het kabinet de Kamer verder informeren zodra de gevolgen beter in beeld zijn. Wat betreft de gevolgen van het schrappen van het NPLG en het Transitiefonds voor de doelen, is het zo dat het kabinet zich heeft gecommitteerd aan de internationale verplichtingen omtrent natuur, water en klimaat. Met de nieuwe koers van het kabinet en de gelijktijdige inzet van provincies zullen substantiële stappen worden gezet richting doelbereik. Via monitoring en evaluaties houden we een vinger aan de pols. De komende maanden zal, na de uitwerking van de verschillende beleidssporen (bedrijfsspecifieke normen, diverse landelijke maatregelen en de aanpak Ruimte voor Landbouw en Natuur) duidelijker hoe deze inzet bijdraagt aan het doelbereik.

46

De regering wil inzetten op maatwerk en persoonlijke begeleiding bij de aanpak piekbelasters en PAS-melders. Is deze constatering juist? In 2024 was nog 24,5 miljoen euro beschikbaar voor de uitvoeringscapaciteit bij de aanpak piekbelasters en de regering stelt nu voor in 2025 13,7 miljoen euro beschikbaar te stellen voor dit doel.

Welke gevolgen heeft dit voor de uitvoerbaarheid van de gestelde doelen in de aanpak piekbelasters. Wat zijn de gevolgen hiervan voor de deelnemende agrarische ondernemingen, zaakbegeleiders en medeoverheden in de Peel en de Gelderse Vallei? In hoeverre is er voldoende uitvoeringscapaciteit beschikbaar om deze maatwerkaanpak en pilots ondernemingsplan aldaar te continueren? Wat zijn bovendien de gevolgen voor ondernemers die vallen onder het legalisatieprogramma PAS-melders?

Antwoord

Het klopt inderdaad dat het kabinet zaakbegeleiders inzet voor het ondersteunen van PAS-melders. Zaakbegeleiders zijn sinds 2023 werkzaam voor het ondersteunen en begeleiden van ondernemers die vallen onder de doelgroep piekbelasting. De uitvoering van de regelingen en de ondersteuning van zaakbegeleiders loopt de komende periode nog door.

Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 november10 kunnen PAS-melders nu ook gebruik maken van ondersteuning van zaakbegeleiders. Hiervoor zijn aparte middelen beschikbaar gesteld. Voor 2025 zijn er voldoende middelen beschikbaar voor zowel de inzet van zaakbegeleiders voor PAS-melders als de doelen van de aanpak piekbelasting, pilots ondernemingsplan en maatwerk.

47

Er was in 2024 185,3 miljoen euro beschikbaar voor de Maatregel gerichte beëindiging (MGB) en in 2025 is 110,4 miljoen euro beschikbaar. Is deze constatering juist? Kan de regering aangeven wat het verschil in deze begroting voor gevolgen zal hebben voor het leveren van maatwerk in de uitvoering van de Maatregel gerichte beëindiging? Wat zijn de gevolgen voor provinciale bestuurders en deelnemende agrarische ondernemingen?

Antwoord

In totaal was er voor de MGB (Rpgb) in totaal circa € 250 miljoen beschikbaar gesteld. In de ontwerpbegroting van 2024 was hiervan € 185,3 miljoen beschikbaar in 2024. Hiervan is € 100 miljoen beschikbaar gesteld aan de regeling LBV-kleine sectoren en maatwerkoplossing. Dat bedrag wordt verantwoord onder respectievelijk het kopje duurzame veehouderij van Artikel 21 en Natuur en Biodiversiteit op land van Artikel 22. Het resterende budget voor de recent opengestelde MGB is beschikbaar in twee tranches. De eerste tranche is middels een kasschuif in 2024 doorgeschoven en beschikbaar in 2025 en bedraagt circa € 110 miljoen De tweede tranche van circa € 30 miljoen is beschikbaar in 2026. Het overige deel betreft met name uitvoeringskosten en een vergoeding voor gemeenten die uitvoeringskosten maken als gevolg van de MGB. Op basis van de eerste tranche kunnen de provincies een eigen regeling openstellen op basis van de MGB. Al het voorgaande is in goed overleg met provincies tot stand gekomen.

48

Uit TNO-onderzoek uit 2024 is gebleken dat er geen wetenschappelijke onderbouwing is gevonden voor een ondergrens van stikstofdepositie. Er zijn vanuit de modeltheorie, de mate van ondersteuning door meetgegevens en de voorspelonzekerheid onvoldoende argumenten gevonden voor een waarde waaronder de berekende stikstofbijdragen ten gevolge van een bron met onvoldoende zekerheid aan die bron toe te schrijven zijn. TNO doet aanbevelingen om onder andere gericht veldexperimenten te doen en onderzoek te doen naar het depositieproces, omdat wel aannemelijk wordt geacht dat er een ondergrens bestaat.

Vraag: Kan de regering aangeven in hoeverre zij dit rapport meeneemt in de uitvoering van de ontwikkeling van de AERIUS Calculator? Kan de regering zeggen welke ruimte zij ziet om de AERIUS Calculator aan te passen of te vervangen in relatie tot het uitvoeren van de instandhoudingsdoelstellingen voor N2000-gebieden?

Antwoord

Het onderzoek van TNO/UvA naar een wetenschappelijk onderbouwde ondergrens is gestart om schijnzekerheid te voorkomen in stikstofdepositieberekeningen bij de verlening van natuurtoestemmingen. Zodat AERIUS Calculator op wetenschappelijk verantwoorde wijze gebruikt kan worden, rekening houdend met het toepassingsbereik van de modellen.

In het rapport zaten een aantal aanbevelingen om deze schijnzekerheid te verkleinen. Deze aanbevelingen zijn grotendeels vertaald naar vervolgonderzoek. Dit gaat om de geschiktheid van de modeltheorie voor tijdelijke projecten, het gebruik van een grovere resolutie dan de huidige 1 hectare en een vervolg op de rekenkundige ondergrens. De uitkomsten hiervan worden meegenomen in de ontwikkeling van AERIUS Calculator.

49

TNO heeft in een verkennend onderzoek in 2022 aangegeven dat de huidige rekenkundige ondergrens van stikstofdepositie van 0,005 mol/ha/ja ruis bevat en daardoor onzekerheid geeft in de toerekening van stikstofdepositie aan een individuele bron. Een hogere rekenkundige ondergrens wordt hierin genoemd als optie. De toenmalige minister gaf in de appreciatie van dit rapport aan vast te houden aan de rekenkundige ondergrens van 0,005 mol/ha/ja.

Vraag: Hoe reflecteert de regering op dit rapport in het kader van de huidige uitvoeringsopgaven in de landbouwverduurzaming en natuurherstel? In hoeverre zou een hogere rekenkundige depositieondergrens kunnen bijdragen aan de uitvoering van deze opgaven en ruimte kunnen geven in vergunningverlening? Wat is er volgens de regering voor nodig om een hogere rekenkundige ondergrens in te stellen? Kan de regering aangeven in hoeverre ze dit TNO-onderzoek meeneemt in de uitvoering van de ontwikkeling van de AERIUS Calculator?

Antwoord

Het doel van een rekenkundige ondergrens is het verkleinen van de schijnzekerheid van projectberekeningen met AERIUS Calculator. Met een rekenkundige ondergrens worden projecten die onder deze grens vallen (en geen andere natuureffecten hebben) uitgesloten van een vergunningplicht. Omdat (kleinere) projecten dan geen vergunning meer nodig hebben kan dit de druk op de vergunningverlening mogelijk verlichten. Een nadeel is dat een initiatiefnemer met een project onder de ondergrens geen rechtszekerheid krijgt in de vorm van een vergunning.

Er is op basis van het TNO/UvA onderzoek nog geen onderbouwde ondergrens die ingevoerd kan worden. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft professor Arthur Petersen zijn wetenschappelijke expertoordeel vernieuwd waarin hij onderbouwd dat er een rekenkundige ondergrens van 1 mol/ha/jaar zou moeten zijn. Recent is er een peerreview uitgevoerd op het wetenschappelijke expertoordeel, om bij andere wetenschappers te toetsen of de redeneerlijn van prof. Petersen breder gedragen wordt. Naar aanleiding van de reviews wordt dit expertoordeel verder aangescherpt. Mogelijk is dit expertoordeel een voldoende wetenschappelijk robuuste onderbouwing om een ondergrens op in te voeren.

Er is toegezegd aan de Tweede Kamer om de rekenkundige ondergrens vervolgens ter advies (voorlichting) voor te leggen aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Of een rekenkundige ondergrens houdbaar is zal uiteindelijk moeten blijken via procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin de ondergrens is ingebracht. Naar verwachting zal dit zal minimaal 1,5 jaar duren.

50

In hoeverre herkent de regering zich in signalen dat het belang van drinkwaterwinning en natuurherstel op verschillende plekken in het land tot strijdigheden in de uitvoering leidt, en hoe reflecteert zij hierop? Hoeveel maatwerkruimte krijgen provinciale bestuurders in de uitvoering om deze problemen weg te nemen? In hoeverre biedt de voorgestelde begroting volgens de regering voldoende middelen om de problemen in de uitvoering weg te nemen?

Antwoord

Ik herken de zorgen van de Kamer, de afweging tussen het beschermen van de natuur en de impact die een onttrekking ten behoeve van de drinkwatervoorziening is een belangrijk aandachtspunt voor het bevoegd gezag. Dat speelt nu heel actueel rond de winning Gilzerbaan.

Op grond van de Drinkwaterwet is de drinkwaterwinning aangewezen als dwingende reden van groot openbaar belang. De Habitatrichtlijn biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid op basis van dit belang een uitzondering te verlenen voor het toestaan van een project dat nadelige gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied. Dat biedt het bevoegd gezag maatwerkruimte om hier een zeer bewuste afweging in te maken, mits compenserende maatregelen worden genomen. Daar waar het verslechtering van Natura 2000-gebieden betreft, zijn middelen beschikbaar op de LVVN-begroting.

51

Er zijn signalen dat instanties vrezen voor een koude sanering van de veestapel bij ongewijzigd beleid. Dit wordt nog versterkt door de recente uitspraak van de Raad van State inzake het verbieden van interne saldering met de terugwerkende kracht van vijf jaar. In hoeverre heeft de regering er vertrouwen in dat ze met de uitvoering van deze begroting en met deze voorgestelde financiële middelen ervoor kan zorgen dat een generieke korting wordt voorkomen? Indien de regering hierin vertrouwen heeft, kan zij dan aangeven hoe ze daarvoor wil gaan zorgen in de uitvoering?

Antwoord

De inzet van het kabinet is gericht op het voorkomen van een generieke korting. Het Kabinet wil dit onder meer realiseren door, in aanvulling op de huidige beëindigingsregelingen (Lbv/Lbv-plus), dit jaar een partiële beëindigingsregeling voor de melkveehouderij uit te werken (motie Van Campen c.s, Kamerstuk 30 037, nr. 574) en een nieuwe, brede beëindigingsregeling open te stellen. Op 1 januari 2025 is de wijziging van de Meststoffenwet van kracht geworden. Daarmee is het afromingspercentage in het geval van overdracht van fosfaatrechten verhoogd en afroming bij de overdracht van varkensrechten en pluimveerechten geïntroduceerd. Ook dit zal bijdragen aan de inzet van het kabinet om een generieke korting te voorkomen. Tenslotte pakt het ministerie de opdrachten die voortkomen uit de uitspraken van de Raad van State en rondom Greenpeace voortvarend en in brede afstemming binnen het kabinet op. Op korte termijn komen wij met een eerste plan van aanpak.

52

Hoe kan het dat zeer sterke en innovatieve sectoren zoals de Nederlandse land- en tuinbouw en visserij zo slecht hebben ingespeeld op de kwaliteit van de leefomgeving en het klimaat?

Antwoord

De afgelopen jaren zijn er in de land- en tuinbouwsector en de visserij grote stappen gezet op het gebied van duurzaamheid. Zeker als het gaat om innovatieve technieken en maatregelen die op het erf van boeren en tuinders kunnen plaatsvinden en om innovaties aan boord van vissersvaartuigen.

Voorbeelden van regelingen waarmee de land- en tuinbouwsector wordt geholpen om innovatieve technieken en maatregelen te nemen zijn de SABE-regeling, de Sbv, het Omschakelprogramma, de subsidieregeling Marktintroductie Energie Innovaties (MEI) en tal van koplopermaatregelen die door de provincies genomen worden. De visserijsector heeft de afgelopen jaren met ondersteuning van het ministerie van LVVN geïnvesteerd in het verminderen van het brandstofgebruik aan boord van vissersvaartuig, het inbouwen van katalysatoren en het ontwikkelen van innovaties op het vlak van het verminderen van bodemberoering en energieverbruik. De totale visserij intensiteit op de Noordzee is bovendien aanzienlijk verminderd als gevolg van de sanering.

Tegelijkertijd hebben we nog een hele weg te gaan, dat blijkt ook uit de recente uitspraken van de Raad van State ten aanzien van intern salderen en Greenpeace.

Innovatie kan voor een groot deel bijdragen aan de doelen op leefomgeving en klimaat zoals ook blijkt uit het recentelijk gepubliceerde rapport Verkenning effecten landbouwinnovaties van de WUR in opdracht van IPO. Ook de visserijsector zal zich door moeten ontwikkelen naar de duurzame en rendabele visserij zoals die wordt beschreven in de Visie op Voedsel uit Zee en Grote Wateren. Het ministerie zal hiertoe in nauwe samenwerking met de betrokken partijen de komende tijd werken aan een uitvoeringsagenda.

53

Wie of wat wordt bedoeld met waardering en instandhouding en welke factoren bepalen of het herstel van de natuur en de biodiversiteit nodig is?

Antwoord

Met waardering wordt bedoeld dat we blij zijn als de natuur in goede staat is. De prioriteit van beleid ligt bij de instandhouding van wettelijk beschermde natuur. Voor de beschermde natuurgebieden zijn Natuurdoelanalyses opgesteld, en ligt er een advies van de Ecologische Autoriteit. Daaruit blijkt waar herstel van natuur nodig is, en welke drukfactoren verbeterd moeten worden om de natuur te herstellen.

54

Op welke significante wijze en op welke termijn gaat de Nederlandse land- en tuinbouw bijdragen aan het in balans brengen van de natuur en welke gevolgen heeft het werkbaar houden van het beleid op het beleid in het landelijk gebied?

Antwoord

Voor herstel van natuur wordt generiek en specifiek beleid uitgevoerd en ontwikkeld. De land- en tuinbouw dragen bij via reductie van stikstofuitstoot, via agrarisch natuur- en landschapsbeheer en via gebiedsgerichte aanpak. Er is reeds beleid in uitvoering. Dit beleid behoeft intensivering, daarom werken we momenteel aan de uitwerking voor Ruimte voor Landbouw en Natuur, met specifieke aandacht voor de gebieden rond N2000-gebieden, veenweiden, beekdalen en

grondwaterbeschermingsgebieden. Voor agrarisch natuurbeheer wordt meer budget beschikbaar gesteld, en zullen we in 2025 starten met de inzet van extra middelen voor ANLb. In 2026 en de jaren erna breiden we uit met extra areaal en middelen. We toetsen de stapeling van beleid gebiedsgericht rond de vraag of we effectief bijdragen aan doelen. Daarnaast toetsen we de stapeling van beleid op het erf, rond de vraag of de regelingen uitvoerbaar zijn. Beleid moet goed aansluiten bij de verschillende belangen in het landelijk gebied. Daarom wordt er voor een toekomst bestendig landelijk gebied ook gewerkt aan een regionaal-economische actielijn en een sociale actielijn.

55

Op welke wijze gaat dit kabinet landen ondersteunen bij de productie van duurzaam en hoogwaardig voedsel en hoeveel middelen trekt de regering hiervoor uit?

Antwoord

Met de Kamerbrief van 15 maart 2024 over de Internationale inzet van LVVN11 (Kamerstuk 30 196, nr. 825) is uiteengezet waarop het ministerie van LVVN zich richt: lange termijnperspectief voor de landbouw-, visserij- en tuinbouwsector, mondiale voedselzekerheid en het behalen van de klimaatdoelen en het behoud en herstel van biodiversiteit wereldwijd. Dit doet het ministerie via multilaterale en bilaterale samenwerking, waarbij het LVVN Attaché Netwerk (LAN) instrumenteel is. Met de inzet van het LAN zet het ministerie in op het verbinden van de kennis en kunde van het Nederlandse bedrijfsleven, overheid, onderwijs- en kennisinstellingen en het maatschappelijk middenveld met lokale partners.

Op deze wijze wordt de export- en investeringspositie van Nederlandse ondernemers versterkt en tegelijkertijd geïnvesteerd in oplossingen voor lokale uitdagingen en lokale economische ontwikkeling. Het LAN maakt hierbij gebruik van het handels- en financieringsinstrumentarium van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, en haar inzet op combitracks (hulp en handel ineen).

Het LVVN budget “Voedselzekerheid en internationale agrarische samenwerking” van €

3,8 miljoen is bestemd voor onder andere het Programma Internationale Agroketens (PIA) en internationale agrarische samenwerking. De middelen voor PIA (€ 2,6 miljoen) worden ingezet voor het versterken van de internationale positie van de Nederlandse agro- en foodsector. De middelen zijn bestemd voor de financiering van diverse kleinschalige projecten wereldwijd, maar ook voor projecten in Nederland zoals voor inkomende handels- en overheidsmissies en voor de website agroberichtenbuitenland.nl. Het LVVN Attaché Netwerk (LAN) vervult hierbij een belangrijke rol.

56

Is de regering bereid om in het kader van de integrale nationale voedselstrategie, te onderzoeken in hoeverre de Nederlandse export van voedsel (mede) verantwoordelijk is voor het falen van de voedselproductie in deze landen?

Antwoord

In de Kamerbrief van 22 mei 2024 betreffende “Moties en toezegging over de impact van Nederlandse voedselexport op boeren in derde landen en fragiele regio's” is door het vorige kabinet aangegeven dat wordt bezien op welke wijze een onderzoek kan worden uitgevoerd naar de impact van de Nederlandse voedselexport op de lokale productie en marktwerking in derde landen, om hiermee invulling te geven aan verschillende moties (Thijssen/Amhaouch van 26 oktober 2023, Kamerstuk 29 237, nr. 196, Boswijk van 31 januari 2024, Kamerstuk 36 410 XVII, nr. 32) en een toezegging (nr. TZ202402-030 op 31 januari 2024).

Omdat over voedselproductie, lokale handel en de ontwikkeling van voedselmarkten in Afrika weinig verifieerbare data voorhanden zijn, is de wetenschappelijke methodologie van dit onderzoek met wetenschappelijke instellingen besproken. Het doel daarbij is ook om voorbij anekdotische bevindingen te gaan, en mogelijke structurele effecten te identificeren. Het onderzoek wordt momenteel aanbesteed. De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkeling zal de Kamer over de uitkomsten van het onderzoek informeren.

57

Is de regering bereid om in dit verband aanvullende regels te stellen aan de Nederlandse export van voedsel als uit dit onderzoek blijkt dat deze nadelig is voor de lokale voedselproductie?

Antwoord

Momenteel wordt het onderzoek, waar in het antwoord op vraag 56 naar verwezen wordt, aanbesteed. Het kabinet wil niet vooruit lopen op de uitkomsten hiervan.

58

De begroting van het ministerie van LVVN focust meer dan in voorgaande jaren op voedselzekerheid, de innovatiekracht van de landbouwsector en de toekomst van en waardering voor boeren, vissers en tuinders. De totale begroting bedraagt voor 2025 bijna € 4,7 miljard. Met het hoofdlijnenakkoord is een bedrag van € 40 miljoen toegevoegd aan de LVVN-begroting. Deze middelen zijn bestemd voor maatregelen ter verlichting van de mestmarkt (€ 15 miljoen), doelsturing (€ 8 miljoen), natuurmonitoring (€ 8 miljoen), visserij (€ 4,5 miljoen), innovatie (€ 3,5 miljoen) en dierwaardigheid (€ 1 miljoen).

Vraag: Welke wijziging ten opzichte van het huidige beleid wordt beoogd met het sturen op doelen?

Antwoord

Het huidige beleid is veelal gebaseerd op maatregelen die zijn voorgeschreven. De agrarische ondernemer krijgt bij doelsturing, anders dan bij maatregelvoorschriften, zo veel mogelijk de vrijheid om zelf te bepalen hoe hij bedrijfsgerichte doelen behaalt. Nieuw beleid wordt zoveel mogelijk via doelsturing vormgegeven.

59

Welke reikwijdte heeft het door de boeren zelf laten bepalen wat nodig is voor de doorontwikkeling van hun bedrijf en kan dit betekenen dat men zelf tot de conclusie dient te komen dat voortzetting niet mogelijk is?

Antwoord

Ondernemers, wat boeren zijn, zullen altijd zelf bepalen wat nodig is om hun bedrijf door te ontwikkelen. Dit is voor hen een overweging tussen de kosten en de baten die doorontwikkeling met zich meebrengt. Uiteindelijk kan het daarbij ook een beslissing zijn om het bedrijf niet voort te zetten.

60

Welke voorwaarden denkt de regering te scheppen als het gaat om een eerlijke beloning van de voedselproductie in Nederland en welke maatregelen gaat de regering nemen om de import van niet duurzaam geproduceerde producten tegen te gaan?

Antwoord

Het kabinet vindt een eerlijke beloning voor de voedselproductie door boeren, tuinders, kwekers en telers belangrijk. In het regeerprogramma heeft het kabinet opgenomen om de positie van agrarische ondernemers te versterken door het maken van goede afspraken met ketenpartijen en banken over het verdienvermogen van de boer en ieders rol en bijdragen, mede om de markt en afzet voor Nederlandse producten te vergroten. Het kabinet neemt daarom het initiatief tot strategisch periodiek overleg over landbouw en visserij en een integrale voedselstrategie met een evenwichtige vertegenwoordiging van stakeholders.

De vraag of producten al dan niet duurzaam geproduceerd zijn betreft de aan productie ten grondslag liggen de productiestandaarden. Productiestandaarden zijn het gevolg van lokale omstandigheden, wetgeving, klimaat, cultuur enz., en vallen onder het right to regulate van landen om hun eigen wet- en regelgeving in te richten. De beantwoording van de vraag of een product duurzaam geproduceerd is hangt samen met lokale omstandigheden, waarbij wet- en regelgeving in derde landen niet perse dezelfde hoeven te zijn als in de EU. Wat in Nederland als duurzaam wordt beschouwd vanwege de Nederlandse omstandigheden op het gebied van klimaat en milieu, hoeft dat elders niet zo te zijn (en andersom). Ook is het niet altijd zo dat de EU-standaarden hoger of beter zijn dan in derde landen.

Het kabinet beziet momenteel de mogelijkheden om op Europees niveau eisen te stellen aan de invoer van producten die binnen de EU niet geproduceerd mogen worden. Verder zet het kabinet via de EU richting derde landen al in op het ontwikkelen en verbeteren van productiestandaarden. Ten eerste multilateraal, ten tweede bilateraal, en ten derde kan de EU, onder bepaalde voorwaarden, autonome maatregelen treffen. Zoals bij de ontbossingsverordening. In het verlengde hiervan zijn andere autonome maatregelen denkbaar mits deze conform WTO-regels zijn. Zo moet een maatregel aantoonbaar bijdragen aan een legitiem beleidsdoel en mag een maatregelen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk. Ook moet daarbij rekening houden met de technische en economische haalbaarheid van controlemechanismen.

61

Welke juridische mogelijkheden zijn er om boeren te compenseren voor de afbouw van de derogatie en zijn deze ook houdbaar in Europees verband? Welke extra kosten, anders dan het moeten afvoeren van mest, worden er door bedrijven gemaakt bij het afbouwen van de derogatie en op welke wijze verwacht de regering dat de waterkwaliteit achteruit zou gaan door het verdwijnen van de derogatieregeling?

Antwoord

In het algemeen geldt dat in bepaalde gevallen overheidsmaatregelen kunnen nopen tot nadeelcompensatie. Er moet dan wel sprake zijn van schade veroorzaakt door de Nederlandse overheid die boven het normale maatschappelijk risico van de landbouwer gaat en die de landbouwer in vergelijking met anderen onevenredig hard treft. Daarnaast mag er geen sprake zijn van ongeoorloofde staatsteun. In dit geval gaat het echter om een besluit van de Europese Commissie, een besluit bovendien dat zij kan, maar niet verplicht is te nemen om Nederland tijdelijk een uitzondering toe te staan op de in de Nitraatrichtlijn opgenomen gebruiksnorm dierlijke mest van 170 kg stikstof per hectare per jaar. Voor landbouwers die geconfronteerd worden met de afbouw van de derogatie is desalniettemin voorzien in een subsidieregeling behoud graslandareaal die in 2023 en 2024 is opengesteld en ook in 2025 wordt opengesteld. Met deze subsidieregeling, die gebaseerd is op de Europese de-minimisverordening voor de landbouwsector, wordt voorzien in een tegemoetkoming in de extra kosten die landbouwers moeten maken door de versnelde afbouw van de derogatie. Het doel van deze regeling is om grasland te behouden ten behoeve van de waterkwaliteit.

Om de economische effecten van de afbouw van derogatie in beeld te brengen zijn er verschillende analyses en rapporten gemaakt. In het rapport 'project Uitwerking Bedrijfstypen' (Kamerstuk 30 252, nr. 150) zijn de effecten voor verschillende sectoren in beeld gebracht. In aanvulling op dit rapport heeft Wageningen Economic Research een analyse gemaakt van de economische effecten door verlies van derogatie voor de melkveehouderij (Kamerstuk 30 252, nr. 168).

De impact op de waterkwaliteit is in kaart gebracht in de studie van Groenendijk et al. (2023), welke op 14 juli 2023 aan de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 33037, nr. 501).

62

De derogatievrije zone rondom Natura 2000-gebieden wordt per 1 januari 2025 verkleind van 250 naar 100 meter. Dit betekent dat alleen percelen die voor de helft of meer binnen deze zone liggen, worden uitgesloten van derogatie.

Welke gevolgen heeft deze verkleining van de derogatievrije zone voor de depositie van stikstof in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden en hoeveel bedrijven worden met deze maatregel onder de derogatie regeling gebracht en voor hoelang?

Antwoord

Vanaf 2025 geldt een derogatievrije zone rondom Natura2000-gebieden van 100 meter (Stcrt. 2024, 41858), zoals aangekondigd in mijn brief aan de Tweede Kamer over de aanpak mestmarkt (Kamerstuk 33037, nr. 559). Hierin heb ik toegelicht dat de straal van de derogatievrije zones rondom een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied waar de kritische depositiewaarde is overschreden was gebaseerd op een advies van Wageningen Environmental Research (WEnR). Nadat op basis van dit advies de straal vanaf 2024 op 250 meter was vastgesteld (Kamerstuk 33037, nr. 521), is ten behoeve van de maatvoering voornoemd advies van WEnR door mij opnieuw bestudeerd. Uit dit advies bleek dat ook bij een derogatievrije zone van 100 meter vanaf een Natura 2000-gebied de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied al aanzienlijk wordt gereduceerd.

Op basis van de gegevens in 2024 is de verwachting dat de totale oppervlakte van derogatievrije zones door de wijziging in 2025 van ca. 15.878 hectare zal afnemen tot ca. 3.583 hectare. Bedrijven kunnen geheel of gedeeltelijk met percelen in de derogatievrije zone liggen. Op basis van de RVO gegevens 2024 hebben circa 929 bedrijven één of meerdere percelen in de derogatievrije zone liggen. In het korte tijdsbestek van beantwoording van deze vraag is niet aan te geven hoeveel van deze bedrijven door de verkleining van de zone onder de derogatieregeling worden gebracht. De derogatievrij zone, zoals deze opgenomen is in de huidige derogatiebeschikking geldt alleen nog in 2025.

63

Welke gevolgen heeft de verhoging van de stikstofcorrectiefactor en het verruimen van de uitrijddatum voor de depositie van stikstof in natuurgebieden en de kwaliteit van het oppervlakte water, welke wetenschappelijke onderbouwing ligt aan deze wijzigingen ten grondslag en welke gevolgen verwacht de regering als het gaat om de afschaffing van de generieke norm van 170 kg stikstof per hectare?

Antwoord

Voor de verhoging van de stikstofcorrectiefactor is advies ingewonnen bij de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) 12. In zijn advies heeft de CDM (recente) wetenschappelijke inzichten betrokken en geconcludeerd dat door de verhoging van de stikstofcorrectiefactor - en de daarmee samenhangende verlaging van het stikstofexcretieforfait voor melkvee - meer mest kan worden toegediend. De emissies van NH3, N2O en NOx en het risico op nitraatuitspoeling nemen hierdoor toe, maar door het wegvallen van de derogatie neemt de ammoniakemissie door mesttoediening sterk af. Het effect van het verhogen van de stikstofcorrectiefactor in relatie tot het vervallen van de derogatie zal volgens de CDM leiden tot een “minder sterke daling van de ammoniakemissie, maar er is nog steeds sprake van een daling.”

Het besluit om de uitrijddatum voor dierlijke drijfmest op grasland in 2024 te verruimen is tot stand gekomen na advies hierover door een Expertcommissie, samengesteld uit wetenschappers op het vlak van waterkwaliteit, plantengroei, het KNMI en vertegenwoordigers van sectorpartijen.13 De Expertcommissie kwam tot de conclusie dat een verschuiving van de uiterste uitrijddatum van uiterlijk

31 augustus naar uiterlijk 15 september mogelijk een gering verhogend effect zou kunnen hebben op de uitspoeling. Door de natte omstandigheden zal de hoeveelheid minerale stikstof in de bodem echter waarschijnlijk niet zo hoog zijn en zal bemesting waarschijnlijk nog kunnen resulteren in een stikstofopname van de gewassen na 31 augustus.

Er is geen sprake van afschaffing van de generieke norm van 170 kg stikstof per hectare. Dit is een Europees vastgestelde norm waarop Nederland tot 2026 een uitzondering (derogatie) heeft gekregen.

64

Kan de regering een overzicht van de normen per gewas en grondsoort geven?

Antwoord

In de Meststoffenwet (MSW) artikel 8 is vastgelegd dat meststoffen op of in de bodem mogen worden gebracht als de drie gebruiksnormen niet worden overschreden, te weten de gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen, de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen. Alle drie de normen kunnen beperkend zijn voor het gebruik van dierlijke mest.

In artikel 9, eerste lid, MSW is in overeenstemming met de Nitraatrichtlijn vastgelegd dat de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond bedraagt (voor alle gewassen en grondsoorten). Hiervan kan naar boven toe worden afgeweken met een derogatie. De ruimere gebruiksnorm dierlijke mest geldt op basis van de derogatiebeschikking van de Europese Commissie voor bedrijven die een derogatievergunning aanvragen en voldoen aan de ter implementatie van de derogatiebeschikking opgenomen voorwaarden in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm).

Artikel 10 MSW schrijft voor dat de stikstofgebruiksnormen voor meststoffen, ook wel stikstof totaal genoemd, verschillend kunnen worden vastgesteld al naar gelang onder andere gewas en grondsoort, de balans tussen stikstofbehoefte van het gewas en stikstoftoevoer en de oppervlakte- en grondwaterkwaliteit. De stikstofgebruiksnormen zijn per gewas en grondsoort vastgelegd in Bijlage A van de Urm. Deze stikstofgebruiksnormen per gewas en grondsoort staan op de website van RVO Tabellen mest | RVO.nl).

In artikel 11 MSW zijn de laagste fosfaatgebruiksnormen onderscheidend voor grasland en bouwland vastgelegd (te weten 75 kilogram fosfaat per hectare grasland en 40 kilogram fosfaat per hectare bouwland). Hogere fosfaatgebruiksnormen zijn afhankelijk van de fosfaattoestand van de bodem (de hoeveelheid fosfaat die in de bodem aanwezig is) en onderscheidend voor grasland en bouwland neergelegd in artikel 30 - 31 Urm.

65

Hoe staat het met de onderhandelingen in Brussel als het gaat om deze voorstellen (derogatie 2026 en afschaffen 170 kg norm) en op welke termijn kan men verwachten dat kunstmest deels wordt vervangen door bewerkte dierlijke mest, meer in het bijzonder hoe ligt dit in Europa?

Antwoord

Inmiddels is de nieuwe Europese Commissie aangetreden en is kennis gemaakt met de nieuwe Eurocommissaris voor Milieu Jessika Roswall. Deze gesprekken verliepen in goede sfeer en bieden aanknopingspunten om de dialoog gaande te houden. Daarnaast worden ook, met name rondom de Landbouw- en Visserijraad op politiek niveau gesprekken gevoerd met andere lidstaten. Ook op ambtelijk niveau zijn gesprekken gaande en die worden gevoerd langs de lijnen van de kabinetsinzet.

Zoals in het commissiedebat Landbouw- en Visserijraad van 21 januari 2025 aan de Tweede Kamer aangegeven is de minister van LVVN voornemens voor de zomer een formele aanvraag voor een vorm van een nieuwe derogatie te doen. Voor wat betreft aanpassingen in de 170 kg N/ha norm is daarvoor de evaluatie van de Nitraatrichtlijn het leidende proces. Hiervoor wordt tweede helft 2025 een evaluatieverslag van de Europese Commissie verwacht. Uiteraard wordt vooruitlopend op dit evaluatieverslag reeds met andere lidstaten, zowel politiek als ambtelijk, uitvoerig gesproken over de inzet en mogelijke samenwerking op dit onderwerp.

66

Welke wetenschappelijke onderbouwing of andere motivatie heeft ten grondslag gelegen aan het aanwijzen van Nederland als kwetsbaar gebied en welke verandering heeft ervoor gezorgd dat Nederland geen kwetsbaar gebied meer is?

Antwoord

Kwetsbare zones zijn gebieden waarvan het water verontreinigd is door nutriënten afkomstig van de landbouw, of waar er een risico is dat zonder maatregelen het water verontreinigd raakt. De Nitraatrichtlijn biedt in artikel 3 de keuze om óf kwetsbare zones aan te wijzen en daarvoor een actieprogramma op te stellen óf een actieprogramma voor het hele grondgebied op te stellen (artikel 3, vijfde lid). In het laatste geval, Nederland heeft daar sinds het eerste actieprogramma voor gekozen, is een lidstaat ontheven van de verplichting specifieke kwetsbare zones te bepalen aan de hand van de overeenkomstig de criteria van bijlage I vastgestelde wateren. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat, voor de aanwijzing van kwetsbare zones niet alleen de wateren die zijn verontreinigd met nitraat of eutroof zijn moeten worden meegenomen, maar ook de wateren die het risico lopen om zonder maatregelen verontreinigd te raken of eutroof te worden. Nederland heeft er om voornoemde redenen voor gekozen het 7e actieprogramma betrekking te laten hebben op het gehele grondgebied. Zoals in mijn brief aan de Tweede Kamer over de aanpak mestmarkt van 13 september jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 559) aangekondigd komt er een advies van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet over kwetsbare zones. Zo kan worden bezien of op basis van de huidige meetgegevens gebieden uitgezonderd kunnen worden van de aanwijzing als kwetsbare zone met het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn.

67

Op nationaal niveau worden verlaagde mestproductieplafonds ingevoerd, met als doel een vermindering van de mestproductie met ongeveer 10% ten opzichte van 2020.

Is een verlaging van de mestproductie met 10% ten opzichte van 2020 voldoende om te voldoen aan de geldende natuur- en klimaatdoelen? Als dat niet het geval is, aan welke aanvullende maatregelen dit kabinet denkt dan? Welke eisen worden er, naar verwachting, door Europa gesteld aan de vrijwillige beëindigingsregeling en gaat Nederland hieraan voldoen?

Antwoord

In november 2024 is de Meststoffenwet gewijzigd waarbij de voorwaarden uit de derogatiebeschikking 2022-2025 over de maximale mestproductie zijn geïmplementeerd. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft geanalyseerd wat de effecten zijn van de maatregelen in de gewijzigde Meststoffenwet op het halen van de doelen voor waterkwaliteit, maar ook voor stikstofemissies en broeikasgasemissies14. De verlaging van de mestproductie met 10% zal op zichzelf niet voldoende zijn om te voldoen aan de gestelde natuur- en klimaatdoelen. Hierop was voornoemde wijziging van de Meststoffenwet ook niet gericht. Om de natuur- en klimaatdoelen te halen, zet het kabinet in op een verlaging van onder meer de stikstof en broeikasgasemissies via 3 sporen: 1) de omslag naar bedrijfsspecifieke emissienormen; 2) generieke maatregelen; en 3) gebiedsspecifieke maatregelen. Deze sporen worden momenteel nader uitgewerkt. Het kabinet is daarbij voornemens aanvullend (of vooruitlopend) op de brede beëindigingsregeling een partiële beëindigingsregeling voor de melkveehouderij uit te werken (motie Van Campen c.s, Kamerstuk 30 037, nr. 574). De voorgenomen brede beëindigingsregeling zal in belangrijke mate gestoeld zijn op de bestaande en door Europa goedgekeurde beëindigingsregelingen.

Het kabinet is voornemens aanvullend (of vooruitlopend) op de brede beëindigingsregeling een extensiveringsregeling voor de melkveehouderij open te stellen (motie Van Campen c.s, Kamerstuk30 037, nr. 574). De voorgenomen brede beëindigingsregeling zal in belangrijke mate gestoeld zijn op de bestaande en door Europa goedgekeurde beëindigingsregelingen.

68

Bestaat er een overzicht van alle pilots en onderzoeksprogramma's die, in het kader van stikstof, natuurherstel, biodiversiteit en bodemdaling zijn uitgevoerd na de uitspraak van de Raad van State in 2019? Als dat niet het geval is dan wordt de regering gevraagd of zij bereid is een dergelijk overzicht, inclusief de behaalde resultaten aan te leveren?

Antwoord

Door het ministerie van LVVN zijn sinds 2019 veel pilots en onderzoeksprogramma's gefinancierd op deze thema's. Graag maak ik een dergelijk overzicht wat deze pilots en onderzoeksprogramma's hebben opgeleverd. Dit wil ik graag zorgvuldig op een rij zetten. Ik zeg u toe dit overzicht uiterlijk half april te sturen.

69

Welke gevolgen kunnen bevindingen van de Ecologische Autoriteit hebben op vast te stellen gebiedsprogramma's en natuurdoelanalyses?

Antwoord

Positieve bevindingen zijn een belangrijke ondersteuning van de natuurdoelanalyses. Als echter in bevindingen verbeterpunten worden genoemd, is dat aanleiding tot verbetering van natuurdoelanalyses. Voortouwnemers zijn reeds aan de slag met het geven van opvolging aan deze adviespunten van de Ecologische Autoriteit. In sommige gevallen kunnen deze aanpassingen op relatief korte termijn in de natuurdoelanalyses verwerkt worden en voor andere aanpassingen geldt dit meer tijd zal vergen doordat bijvoorbeeld eerst aanvullend onderzoek moet worden uitgevoerd. In veel gevallen is ook geconstateerd dat de natuurmonitoring verder moet worden verbeterd, zoals ook is voorzien in het Verbeterprogramma VHR-monitoring.

Ik heb afgelopen november met de voortouwnemers afspraken gemaakt over het vervolg van het cyclische proces rond de natuurdoelanalyses. Met deze afspraken is er dus structureel sprake van gezette momenten waarop de natuurdoelanalyses door de voortouwnemers geactualiseerd en verbeterd worden en waarop ook adviezen van de Ecologische Autoriteit verwerkt worden. Binnen dit proces en de afgesproken kaders zijn de voortouwnemers zelf eindverantwoordelijk voor het vaststellen van de natuurdoelanalyses.

Met het stoppen van het NPLG zijn ook de gebiedsprogramma's, zoals ze onder het NPLG door provincies opgesteld moesten worden, geen onderdeel meer van het Rijksbeleid. In het provinciale beleid kunnen de verbeterde natuurdoelanalyses uiteraard een nuttige rol vervullen.

70

Welke argumenten liggen ten grondslag aan het stoppen met het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Waarin verschilt het regionale maatwerk van de Provincies met de regionale aanpak van de rijksoverheid en welke gevolgen gaat het overnemen van de regie rond het agrarisch natuurbeheer door het kabinet hebben voor het agrarisch natuurbeheer en de huidige collectieven?

Antwoord

In het Hoofdlijnenakkoord is besloten dat het Transitiefonds komt te vervallen en zijn reserveringen getroffen voor middelen voor agrarisch natuurbeheer en voor innovatie, opkoopregeling en mest. Daarmee zette het Hoofdlijnenakkoord een andere koers in ten opzichte van het ontwerp-NPLG en het Transitiefonds. Een logisch gevolg daarvan was wat mij betreft het besluit om te stoppen met het NPLG.

Het kabinet wil blijvende boeren een toekomstperspectief bieden, en werken aan de doelen voor natuur, water en klimaat in het landelijk gebied. Samen met de medeoverheden willen we de uitvoering hiervan versnellen. Dat doen we door samen aan de slag te gaan in gebieden met een grote opgave. De kennis van de gebieden en de inzet van medeoverheden en gebiedspartijen wordt hier in samenhang bezien met de gebiedsgerichte inzet vanuit het Rijk. Ik zie dit als elkaar versterkende trajecten die voor een groot deel ook gezamenlijk zullen opgaan. Om dit ook daadwerkelijk voor elkaar te krijgen werk ik samen met de medeoverheden.

Ik heb met provincies afgesproken dat we samen met andere overheden op de korte termijn starten met het optimaliseren van de bestaande sturing voor het Gemeenschappelijk landbouwbeleid en Agrarisch natuurbeheer. 2025 Wordt gebruikt om de keuzes voor het agrarisch natuurbeheer verder uit te werken en samen met provincies de werkorganisatie te verbeteren om de overheden, collectieven en andere begunstigden geschikt te maken voor de inzet van agrarisch natuurbeheer. Het doel is dus om op de korte termijn binnen de afspraken van het Natuurpact (onderdeel ANB), het Nationaal Strategisch Plan van het GLB en in samenhang met de Rijksinzet in gebieden vanuit de RLN, samen sturingsprincipes uit te werken. Deze sturingsprincipes hebben als doel een effectieve en efficiënte gebiedsgerichte inzet van het ANB-instrumenten en de middelen voor het bereiken van doelen, met perspectief voor de boeren. Hierbij wordt aandacht besteed aan waar welke maatregelen gewenst zijn, welke instrumenten (door)ontwikkeld behoren te worden, hoe het uitvoeringsarrangement van overheden en uitvoerende organisaties versterkt kan worden, en wat collectieven nodig hebben om hun uitgebreide taak te kunnen vervullen. Ik zal daartoe het initiatief nemen.

71

Hoe en door wie wordt bepaald wat dierwaardige producten zijn en welke criteria hieraan ten grondslag liggen? Klopt het dat de regering een dierwaardige veehouderij ondergeschikt maakt aan en afhankelijk maakt van een goede prijs?

Antwoord

Er worden stappen gezet naar dierwaardige veehouderij 2040, zowel op het primaire bedrijf als in de hele keten tot en met de consument. In de in ontwikkeling zijnde algemene maatregel van bestuur (amvb) dierwaardige veehouderij zullen voor vier veehouderijsectoren dierenwelzijnsregels worden gesteld waaraan houderijsystemen en houders moeten voldoen. Er bestaat geen voornemen om criteria te ontwikkelen voor dierwaardige producten. Op verzoek van convenantpartijen dierwaardige veehouderij is een sociaal economische impactanalyse15 opgesteld. Deze analyse laat zien dat een fors investeringsbedrag gemoeid is met dierwaardige veehouderij, evenals extra jaarlijkse kosten. Daarnaast is duidelijk dat voor verschillende onderdelen van dierwaardige veehouderij nader onderzoek nodig zal zijn evenals het uitvoeren van pilots om ervaring in de praktijk op te kunnen doen. Deze aspecten maken het noodzakelijk om te werken aan een stapsgewijze invoering van dierwaardige veehouderij met goede waarborgen voor het dier, de boer, de keten en de consument. Het één is daarbij niet ondergeschikt aan het ander; deze aspecten zullen met elkaar in evenwicht moeten worden gebracht.

72

Wat gaat de regering doen om de markt voor dierwaardig geproduceerde producten te versterken en wat gaat zij doen om het niet dierwaardig produceren van deze producten te ontmoedigen?

Antwoord

Er zijn drie markt- en ketenpartijen16 betrokken bij het convenanttraject dierwaardige veehouderij. Met hen wordt nagedacht over de vraag wat er nodig is om dierwaardige veehouderij in de keten tot en met de consument te verankeren. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de lessen die kunnen worden geleerd uit het werken met keurmerken zoals het Beter Leven keurmerk, met activiteiten uit het Marktprogramma Verduurzaming Dierlijke Producten en met het actieplan biologische landbouw.

73

Welke criteria gelden er als het gaat om vestigingssteun aan jonge landbouwers en op welke wijze wordt hiermee de verduurzaming op landbouwbedrijven bevorderd?

Antwoord

Met de vestigingssteun ontvangen jonge landbouwers een subsidie als zij een bedrijf overnemen dat vijf jaar in stand blijft en voldoet aan de overige voorwaarden van deze regeling. Om in aanmerking te komen voor de vestigingssteun moet onder andere een bedrijfsplan worden ingediend, waarbij zowel aan economische als aan ecologische uitdagingen aandacht wordt besteed. In het bedrijfsplan dienen jonge landbouwers te beschrijven hoe de vestigingssteun bijdraagt aan de nationale en Europese duurzaamheidsdoelstellingen op het gebied van bodem, lucht, water, klimaat en biodiversiteit. Zo dient aangegeven te worden hoe de steun bijdraagt aan de versterking van de veerkracht van het bedrijf, met aandacht voor het vergroten van de inkomsten van het bedrijf en/ of aan het verbreden (diversificatie) van inkomstenbronnen op het landbouwbedrijf.

74

Welke voorwaarden gelden er voor boeren die hun bedrijfsvoering willen beëindigen? Wat gebeurt er met de aanwezige dierenrechten en fosfaatrechten bij het middels subsidies beëindigen van een agrarische onderneming, hoe worden deze rechten ingezet en op welke wijze is toezicht en handhaving geregeld als het gaat om gesubsidieerde brongerichte stal- en management verduurzamingsmaatregelen?

Antwoord

Veehouders die hun veehouderijlocatie met subsidie van een beëindigingsregeling willen beëindigen, dienen te voldoen aan verscheidene vereisten. Zo dienen zij hun dieren en dierlijke mest af te voeren. Als het gaat om een veehouderij met diersoorten waarvoor productierecht (varkensrecht, pluimveerecht of fosfaatrecht) is vereist, dienen zij hun productierecht voor het overgrote deel door RVO te laten doorhalen. Daarmee komt dit productierecht definitief te vervallen en wordt een blijvende landelijke verlaging van de productie bewerkstelligd. Omdat veehouders in meer of mindere mate productierecht via lease verkrijgen en zij dat deel van hun productierecht niet kunnen laten doorhalen, geldt een minimum percentage van 80% dan wel 95% voor varkens- en pluimveerecht respectievelijk fosfaatrecht.

Ook dient de veehouder bij de bevoegde gezagen kenbaar te maken dat de veehouderijactiviteiten op de locatie worden beëindigd, en te verzoeken dat de relevante vergunningen worden ingetrokken of gewijzigd ten aanzien van een eventuele andere activiteit en dat wijziging van het omgevingsplan voor de locatie in gang wordt gezet. Het is niet toegestaan dat op de locatie later opnieuw veehouderijactiviteiten worden verricht. Verder geldt een zogenaamd doorstartverbod: de veehouder moet zich middels een overeenkomst eraan verbinden dat hij niet op een andere locatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie een veehouderij met dezelfde diersoorten start. Ten slotte dient de subsidieontvanger de voor de veehouderij gebruikte productiecapaciteit af te breken en te verwijderen.

De vraag over toezicht en handhaving van verduurzamingsmaatregelen komt aan de orde bij de beantwoording van vraag 75.

75

Aan welke criteria moeten brongerichte stal- en management verduurzamingsmaatregelen voldoen en welke garanties wordt aan stoppende boeren gevraagd als het gaat om het voorkomen van hervestiging binnen EU landen en welke regels gelden hiervoor in Europa?

Antwoord

In 2020 is de subsidieregeling 'Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen' (Sbv) voor het eerst opengesteld. Deze subsidieregeling kent twee modules: de innovatiemodule en de investeringsmodule. In 2024 is de reikwijdte van deze subsidieregeling verbreed, zodat naast stal- en managementmaatregelen die emissies reduceren bij de bron (brongericht) ook stal- en managementmaatregelen die emissies reduceren buiten de stal (nageschakeld) in aanmerking kunnen komen voor subsidie. De naam van de subsidieregeling is hier ook op aangepast: 'Subsidiemodules bewezen en niet-bewezen innovaties verduurzaming veehouderij'. Per openstelling van de subsidieregeling wordt bekeken aan welke criteria moet worden voldaan.

Om in aanmerking voor subsidie te komen, zal aan de vereisten van de betreffende openstelling moeten worden voldaan. Dat wordt bij de beoordeling van de aanvragen voor subsidieverlening door RVO getoetst, terwijl RVO bij de subsidievaststelling toetst of de gesubsidieerde maatregelen conform de voorwaarden zijn uitgevoerd. Overigens zijn gemeenten en provincies verantwoordelijk voor de milieutaken en de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). De (correcte) toepassing van emissiearme stalsystemen en technieken valt daar ook onder.

Er is geen sprake van een absoluut verbod op hervestiging van een veehouder in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie. Een veehouder die met behulp van een beëindigingsregeling zijn veehouderijlocatie beëindigt, verbindt zich middels ondertekening van een overeenkomst aan de voorwaarde dat hij niet op een andere locatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie dezelfde diersoorten gaat houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van de regeling is gesloten. Er gelden geen specifieke Europese regels voor de hervestiging van veehouderijbedrijven. Deze subsidievoorwaarde komt overeen met een soortgelijk voorschrift uit de Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden, van de Europese Unie.

76

Op welke wijze borgt de regering dat de bezuiniging op Staatsbosbeheer (jaarlijks

0,5%, structureel 2,5%) deze overheidsorganisatie niet verder financieel in het nauw brengt?

Antwoord

Het ministerie van LVVN is verantwoordelijk voor de continuïteit van Staatsbosbeheer, de Rijksbijdrage is ter financiering van de organisatiekosten van Staatsbosbeheer die niet bij opdrachtgevers in rekening kunnen worden gebracht. In het basispad ontvangt Staatsbosbeheer een Rijksbijdrage van LVVN in 2025 van circa € 32 miljoen, wat afloopt tot ongeveer € 31 miljoen in 2029. De afloop is mede het gevolg van de invulling van de apparaatstaakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord middels een korting op de Rijksbijdrage aan Staatsbosbeheer. Naar aanleiding van de wettelijke evaluatie van Staatsbosbeheer is aangegeven dat bij Staatsbosbeheer sprake moet zijn van een passende financiering en dat het randvoorwaardelijk is dat er eerst gekeken wordt naar (mede)financiering door andere (overheids)partijen en de verdiencapaciteiten binnen Staatsbosbeheer beter benut gaan worden (Kamerstuk 29 659, nr. 158). Hierbij zal ook gekeken worden naar de omvang en opzet van de Rijksbijdrage en de wijziging naar andere vormen van financiering.

Naast deze Rijksbijdrage ontvangt Staatsbosbeheer jaarlijks subsidies en opdrachten van provincies en het miniserie van LVVN en genereert Staatsbosbeheer omzet uit eigen activiteiten (recreatie, houtkap, etc.). Dit vraagt van Staatsbosbeheer een adequate en toereikende kostprijsbepaling voor de activiteiten, waaronder personeel-en huisvestingskosten en vaste lasten zoals waterschapslasten en lasten verbonden aan grondeigendom.

77

Op de departementale begrotingsstaat 2025 staat voor natuur, visserij en gebiedsgericht werken 1,16 miljard gereserveerd. In 2024 bedroeg dit 1,37 miljard. Kan de regering toelichten wat de vermindering van 200 miljoen heeft veroorzaakt?

Antwoord

Op de departementale begrotingsstaat staan de totale bedragen voor de artikelen op de begroting opgenomen. De budgetten voor natuur, visserij en gebiedsgericht werken vallen onder beleidsartikel 22. Op het beleidsartikel worden diverse bedragen geraamd die per jaar in grootte kunnen verschillen, voornamelijk door het toevoegen in bepaalde jaren van incidentele middelen of door de verwerking van kasschuiven. Zo is er bijvoorbeeld in 2025 ten opzichte van het budget 2024 circa € 340 miljoen minder beschikbaar voor de Specifieke uitkering Programma Natuur 2e fase vanwege een kasschuif. Ook is er in 2025 circa € 560 miljoen minder gereserveerd voor de Regeling provinciale maatregelpakketten. Deze afnames van budgetten zijn niet het gevolg van minder beleid, maar weerspiegelen enkel het toepassen van het benodigde kasritme om de bestaande regelingen uit te voeren. Daarentegen zijn er ook posten op artikel 22 waar in 2025 meer budget voor geraamd wordt dan in 2024. In de budgettaire toelichting bij artikel 22 in de Ontwerpbegroting worden deze budgetten nader toegelicht.

78

In mei 2024 heeft de Eerste Kamer een motie aangenomen, waarin de regering wordt verzocht binnen zes maanden met een voorstel te komen waarin de Europese richtlijn, met betrekking tot het verbod op routinematig decouperen bij varkens, zodanig geïmplementeerd zal worden dat deze handhaafbaar is.

Hoe staat het staat met de uitvoering van deze motie?

Antwoord

Ik overweeg de aanpassing van de wetgeving die nodig is om de open norm in te vullen ten aanzien van het verbod op het routinematig couperen van varkensstaarten op te nemen in de amvb dierwaardige veehouderij.

79

Welke middelen zijn voorzien in de begroting voor het meer ondersteuning te willen bieden aan het nemen van wolfwerende maatregelen, zoals wettelijk verplicht voor houders van dieren via artikel 1.6 van het Besluit houders van dieren?

Antwoord

Er zijn nu nog geen middelen beschikbaar op de LVVN-begroting. We onderzoeken op dit moment welke Europese fondsen hier mogelijk voor ingezet kunnen worden.

Tegelijkertijd wordt een claim voorbereid voor de voorjaarsbegroting.

80

Waarom wordt ervoor gekozen wordt de goede en bruikbare definities van een 'probleemwolf' in een amvb te regelen en is de regering bereid zo'n besluit via wetgeving of een voorhangprocedure te nemen, zodat het parlement zeggenschap heeft in deze definities?

Antwoord

In het stelsel van de Omgevingswet worden beoordelingsregels voor

omgevingsvergunningen gesteld bij algemene maatregel van bestuur (amvb). Dat geldt ook voor de beoordelingsregels voor de omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit, die relevant is bij het opzettelijk verstoren, vangen of doden van wolven. Verwezen wordt naar de artikelen 5.18 en 5.34, tweede lid, van de Omgevingswet en naar de regels die al zijn gesteld in paragraaf 8.6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De definitie van probleemwolf wordt een relevant onderdeel van die beoordelingsregels. Het ontwerp van de amvb zal overeenkomstig artikel 23.5 van de Omgevingswet worden voorgehangen bij beide Kamers der Staten-Generaal, dus het parlement zal gelegenheid hebben om daarop te reageren.

81

De staatssecretaris refereerde in een schriftelijk overleg aan het feit dat Nederland een dichtbevolkt land is en er daarom, volgens zijn oordeel, Nederland op een andere wijze zou moeten omgaan met wolven dan andere, minder dichtbevolkte landen. Naar het oordeel van genoemde leden is er in een dichtbevolkt land geen ruimte voor de ruim 700.000 schapen die in Nederland worden gehouden. Kan de regering reflecteren op deze verschillende perspectieven?

Antwoord

Beide perspectieven gaan uit van een beperkte ruimte in Nederland en dat er keuzes moeten worden gemaakt. Er is momenteel een onderzoek gaande naar het toekomstperspectief van de schapensector in de huidige vorm. Voor de regering staat voorop dat Nederlandse boeren, die hun boterham kunnen en willen verdienen met het houden van schapen, hier ruimte voor moeten hebben. Schapen horen immers in het Nederlandse cultuurlandschap. Omgaan met de wolf is niet alleen in het kader van de schapensector, maar ook in verband met veiligheid van mensen en huisdieren in een klein en dichtbevolkt land een grote uitdaging. Gezien het toenemend aantal incidenten met wolven is een perspectief van terughoudendheid jegens de aanwezigheid van deze soort in Nederland gerechtvaardigd, waarbij we ons uiteraard houden aan de afgesproken regels zoals de Conventie van Bern en de Habitatrichtlijn.

82

Wat is de stand van zaken van het voorstel van de Europese Commissie betreffende beëindigen van lange afstand transporten van dieren? Wat is het standpunt van de regering ten aanzien van het voorstel? Wat gaat de regering specifiek doen om lange afstand transporten van en naar de EU aan banden te leggen?

Antwoord

Het voorstel van de Europese Commissie voor de herziening van de transportverordening is in december 2023 gepubliceerd. De Raadswerkgroepen zijn in mei 2024 onder het Belgisch voorzitterschap gestart, zijn voortgezet door het Hongaars voorzitterschap en worden nu overgenomen door het Poolse voorzitterschap. De ronde voor het stellen van verhelderende vragen aan de Commissie is inmiddels afgerond en de inhoudelijke behandeling van het voorstel is begonnen. Het is de verwachting dat de behandeling van dit voorstel in de Raadswerkgroep enige tijd zal duren, aangezien de meningen van lidstaten over dit onderwerp nogal uiteen lopen.

Parallel hieraan wordt hetzelfde voorstel ook in het Europees Parlement besproken. Uiteindelijk zullen beide trajecten in de zogenaamde trilogen tot eenduidige standpunten moeten samenkomen.

Het standpunt van de regering over het voorstel is uiteen gezet in het BNC fiche Herziening verordening dierenwelzijn tijdens transport (Kamerstuk 22 112, nr. 3861). Daarbij is de inzet omtrent het vangen van pluimvee door het vorige Kabinet gewijzigd naar aanleiding van de motie van het lid Ouwehand over zich verzetten tegen het voorstel van de Europese Commissie om weer toe te staan dat kippen ondersteboven aan de poten worden gevangen, zoals ook beschreven in de verzamelbrief dierenwelzijn van juni 2024 (Kamerstuk 28 286, nr. 1337).

In het hoofdlijnenakkoord staat dat het kabinet beziet hoe het vervoer van dieren over lange afstanden beëindigd moet worden. De inzet voor de herziening van de transportverordening staat vermeld in het BNC fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3861) en ziet voor wat betreft maximumtransportduur voornamelijk toe op een significante verkorting van de maximale transporttijden die nu in het voorstel staan. Zeker voor wat betreft ongespeende dieren en slachtdieren. Bij de onderhandelingen over het voorstel met betrekking tot de herziening van de transportverordening is het belangrijk om strategisch te werk te gaan. Nederland is ambitieus als het gaat om dierenwelzijn. Om de Nederlandse inzet optimaal te laten weerspiegelen in de voorgestelde verordening, ben ik sterk afhankelijk van het verkrijgen van meerderheden binnen de Raad. Daar werk ik hard aan, zeker voor het onderwerp lange transporten.

83

Wat is het totaalbedrag dat naar het stimuleren, ontwikkelen of subsidiëren van projecten van 'groen' gas in de LVVN-begroting gaat en waar is dit precies de begroting opgenomen? Wordt 'groen' gas ook door andere ministeries ondersteund? Als die vraag positief wordt beantwoord waar staat dit precies in de begrotingen?

Antwoord

Het ministerie van LVVN stimuleert groen gas projecten niet financieel. De productie van groen gas wordt ondersteund vanuit het ministerie van KGG vanuit beleidsartikel 31 'Een doelmatige energievoorziening en beperking van de klimaatverandering'.

84

Welke categorieën dierlijke bijproducten (van de NVWA) worden gebruikt in 'groen gas'?

Antwoord

De Europese Verordening dierlijke bijproducten, waarop de NVWA in Nederland de toezichthouder is, kent een drietal categorieën dierlijke bijproducten waarbij verhoudingsgewijs categorie-1 materiaal het hoogste risico kent en categorie-3 het laagste. Onverwerkt categorie 1-materiaal, zoals kadavers en delen van kadavers, mogen niet worden vergist. Afgeleide producten van categorie 1-materiaal dat als voorgeschreven is verwerkt door middel van onder andere verbranding en sterilisatie mag wel worden vergist. Voor de productie van groen gas mogen dierlijke bijproducten uit categorie 2 en 3 van de Europese Verordening dierlijke bijproducten gebruikt worden. Categorie 2 die gebruikt wordt, betreft voornamelijk dierlijke mest. De dierlijke bijproducten uit categorie 3 die gebruikt worden voor groen gas bestaan hoofdzakelijk uit voormalige levensmiddelen en voormalig diervoeder.

85

Welke mest van welke diersoorten wordt gebruikt, welke 'bijproducten' van welke diersoorten wordt gebruikt, welke lichaamsdelen van welke diersoorten worden hierbij gebruikt en welke consequenties heeft de productie van 'groen gas' voor dieren in houderijsystemen?

Antwoord

Dierlijke mest van alle diercategorieën kan worden gebruikt voor de productie van groen gas. Met name mest van runderen, varkens en pluimvee wordt in de praktijk gebruikt. Het is niet toegestaan om kadavers of delen van kadavers rechtstreeks te vergisten. Voor de productie van groen gas in Nederland worden geen kadavers vergist. Bijproducten van dieren zijn dierlijke producten zoals vetten en oliën die vrijkomen bij de productie van voedingsmiddelen en zijn opgenomen in categorie C2 en G2 van de bijlage Aa uit de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

86

Ziet de regering mestverwerking en verwerking van slachtafval en andere 'dierlijke bijproducten' als onderdeel van de 'bio-economie'? Hoe ziet de regering de 'bio-economie' en welke soorten producten zouden daar wat haar betreft onder vallen?

Antwoord

Mestverwerking en -vergisting zijn onderdeel van de dagelijkse bedrijfsvoering van de veehouderij. Waar het de productie van bio-energie betreft, zet het kabinet in op de productie van hernieuwbare energie met biogrondstoffen die in lijn zijn met het duurzaamheidskader biogrondstoffen en de Europese richtlijn voor hernieuwbare energie (RED).

87

Waar en op welke schaal wordt mest- en kadaververgisting al toegepast in Nederland en omringende landen? Hoe wordt een consument geïnformeerd als hij/zij dit soort gas koopt en kan een klant, bijvoorbeeld uit ethische overwegingen, dit gas weigeren?

Antwoord

Op dit moment wordt circa 5% van alle beschikbare mest in Nederland vergist. Kadaververgisting vindt niet plaats in Nederland. De Nederlandse

meststoffenregelgeving staat kadavers niet toe als grondstof bij co-vergisting. Voor zover bekend vindt er ook geen kadaververgisting plaats in omringende landen.

Consumenten kunnen bij hun energieleverancier kiezen voor een groen gas contract. De energieleverancier zal in dit geval zogenaamde garanties van oorsprong inkopen om aan te tonen dat een hoeveelheid groen gas in het gasnet is ingevoed ter grootte van de consumptie van deze klant. Met de voorziene bijmengverplichting groen gas zullen energieleveranciers verplicht worden voor iedere kuub groen gas levering een aandeel groen gas toe te voegen aan het gasnet. Afnemers op het gasnet kunnen dit gas niet weigeren: ten algemene valt na invoeding op het gasnet immers geen onderscheid meer te maken tussen groen gas en aardgas.

88

Wat zijn in dit verband de plannen van de regering op het gebied van Renure?

Antwoord

De inzet van het kabinet blijft erop gericht RENURE toe te mogen passen als kunstmestvervanger. Het is in dat kader tijdens het meest recente Nitraatcomité nog niet duidelijk geworden of er een gekwalificeerde meerderheid van lidstaten voor het voorstel is. Wel is de kans aanzienlijk dat de EC in het volgende Nitraatcomité het voorstel voor stemming aan de lidstaten zal voorleggen. Uiteraard blijft de inzet er volledig op gericht om de lidstaten, die nog geen positie hebben, te overtuigen van de voordelen die de toepassing van RENURE als kunstmestvervanger heeft.

89

Hoe wil de regering de Nederlandse voedselzekerheid garanderen als de veehouderij op grote schaal afhankelijk is van de import van veevoer. Dit maakt de sector - en haar klanten - toch enorm kwetsbaar?

De regering wil minder afhankelijk worden van importen. Dan wordt het op grote schaal op een intensieve manier houden van dieren toch onmogelijk?

Antwoord

In de Monitor herkomst diervoedergrondstoffen van Wageningen Livestock Research is een grove inschatting gemaakt van de herkomst van in Nederland geproduceerde diervoeders. In 2020 waren grondstoffen van mengvoeders, ruwvoeders en vochtrijke diervoeders voor 48,8% afkomstig is uit Nederland, 39,3% uit geografisch Europa en 11,9% afkomstig is van buiten geografisch Europa. En in het kader van voedselzekerheid voor dieren vind ik het belangrijk om oog te houden voor de afhankelijkheden. Dit heeft Nederland en de EU aangespoord om deze afhankelijkheid nog verder te verkleinen. Op 2 juli 2024 heeft de Nederlandse diervoedersector de Duurzaam Diervoeder Monitor 2030 gelanceerd waarin op verschillende KPIs wordt gemonitord en hebben ze samen met de dierhouderijsectoren ambities hierop gesteld. Deze zijn onder andere gericht op het vergroten van het aandeel diervoedergrondstoffen van Europese herkomst en vergroten van het aandeel reststromen en voormalig levensmiddelen in diervoeder.

Europa heeft hier een impuls gegeven door de voorwaarden voor het gebruik van insecten en diermelen als alternatieve eiwitbronnen voor diervoeder te versoepelen. Ik heb vertrouwen dat met deze inzet we de voedselvoorziening voor onze dieren kunnen blijven waarborgen en ik blijf mij onverminderd inzetten om deze robuuster en minder afhankelijk te maken van externe factoren.

90

Is de 1.651 miljoen besteed aan natuur in Caribisch Nederland de totale bijdrage van de rijksoverheid aan natuurbeheer in Caribisch Nederland? Zo niet, waar zijn de overige budgetten op de rijksbegroting?

Antwoord

In de ontwerpbegroting van LVVN staat € 1,651 miljoen geraamd om ten goede te komen aan natuurbeleid in Caribisch Nederland. Daarnaast worden door de ministeries van IenW en BZK op de desbetreffende ontwerpbegrotingen middelen geraamd die ten goede komen aan onder andere zeewaterkwaliteit, ruimtelijke ordening, erosiebestrijding en water-, afval- en afvalwaterbeheer. Deze activiteiten dragen bij aan effectief natuurbeheer.

91

Volgens bijlage 7 bij de memorie van toelichting v werd er in 2024 8.046 miljoen besteed en in 2025 nog maar 1.651 miljoen. Waarom is dit budget substantieel verlaagd?

Antwoord

In 2022 heeft het kabinet € 35 miljoen aan extra middelen vrijgemaakt voor de uitvoering van fase 1 wat loopt van 2020-2025 van het natuur-en Milieubeleidsplan (NMBP). In 2025 is dit budget benodigd voor de uitfinanciering van lopende projecten uit fase 1. Het kabinet heeft € 35 miljoen vrijgemaakt voor Fase 1 van het NMBP. Die loopt van 2020 tot 2025, in 2025 is 1.6m van de in totaal 35m beschikbaar. De overige middelen (€ 33,4 miljoen zijn in eerdere jaren al tot besteding gekomen).

92

Vanaf 2026 is verdere substantiële afname van het budget voorzien. Waarom is gekozen voor deze verdere afbouw van dit budget?

Antwoord

Met het aflopen van de projecten uit Fase 1 van het NMBP wordt teruggevallen op het reguliere budget van circa € 0,8 miljoen. De uitkomsten van de evaluatie van NMBP fase 1 zijn benodigd voor inzicht in een goed vervolg.

93

Zijn deze bedragen voldoende voor ondersteuning van natuurbeheer in dit gebied met bijzondere biodiversiteit? Hoe wordt dit budget precies besteed? Er wordt in bijlage 7 van de memorie van toelichting ook gesproken over de 'versterking van de voedselveiligheid'. Welke activiteiten worden hiermee bedoeld?

Antwoord

Fase 1 van het NMBP is momenteel in afronding. Er volgt nog besluitvorming over de benodigde toekenning van middelen voor fase 2, waarmee de doelen van het NMBP in 2030 gehaald kunnen worden. Dit zal gebeuren aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie van het NMBP fase 1 en het meest recente onderzoek naar de staat van de natuur. Maatregelen in fase 2 voorzien in de bestrijding van erosie/sedimentatie, afval- en afvalwaterbeheer, herstel en behoud habitats en soorten, duurzaam gebruik natuurlijk kapitaal, onderzoek en monitoring, bestrijding van invasieve soorten, duurzame kustontwikkeling, uitvoering en capaciteit en bewustmaking en communicatie. De nieuwste staat van de natuur en evaluatie van het NMBP fase 1 worden dit jaar aan de Tweede Kamer aangeboden.

In de memorie van toelichting wordt gesproken over het versterken van de voedselzekerheid. Daar vallen verschillende activiteiten onder binnen het NMBP. Momenteel doen lokale en nationale overheden pogingen om de veehouderij in Caribisch Nederland te professionaliseren. Dit gebeurt door te investeren in een professionele veehouderij (bijvoorbeeld (renovatie van) slachthuizen, voeder, omheiningen, handhaving en veterinaire diensten).

94

Hoe worden de budgetten voor ELGF (4.2 mld), ELFPO (1.4 mld) en EMFAF (139 mln) precies besteed en waar kan dit overzicht worden gevonden?

Antwoord

Voor het ELGF en ELFPO is voor de periode 2023-2027 in het Nationaal Strategisch Plan (NSP) aangegeven hoe de middelen precies worden besteed. Voor het ELGF is dit voornamelijk via de hectarebetalingen en de eco-regeling. Via het ELFPO worden verschillende regelingen gefinancierd die onder meer zien op samenwerking, kennis en innovatie en investeringen. De laatste versie van het NSP is in te zien via https://www.netwerkplatteland.nl/het-gemeenschappelijk-landbouwbeleid-2023-2027/programmadocumenten-nsp-glb. De verdeling van de EMFAF-middelen (2021-2027) wordt uiteengezet in het Programma EMFAF. De middelen worden onder andere ingezet voor het ondersteunen van innovatie, onderzoek, (vis)bestandsschattingen en controle en handhaving. De precieze invulling van het Programma kan worden gevonden op de EMFAF-website (https://www.rvo.nl/onderwerpen/emfaf/over-het-fonds) van de

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

95

Hoe hoog is de nationale cofinanciering en waar op de begroting kan deze worden gevonden en hoe is de verdeling tussen Rijk en provincies hierin? Er wordt verwezen naar het jaarverslag van LVVN, maar de leden van de fractie van de PvdD zouden deze informatie graag ook hier teruglezen.

Antwoord

Nationale cofinanciering is niet van toepassing op het ELGF, wel op het ELFPO en bedraagt voor deze NSP-periode € 414.381.162,-. Van de genoemde cofinanciering wordt € 35.079.225,- gedragen door het Rijk en € 379.301.937,- vanuit de provincies. Op de LVVN-begroting wordt de cofinanciering naar onderwerp opgenomen in de begrotingsartikelen.

96

De basisinkomenssteun onder het ELGF wordt afgebouwd. Betekent dit dat deze tot 0 wordt afgebouwd? En hoe ver is deze basissteun in 2025 afgebouwd, in het licht van de geleidelijke afbouw in de periode 2023-2027?

Antwoord

De basisinkomenssteun wordt volgens de planning in het Nationaal Strategisch Plan (NSP) afgebouwd naar € 184 per hectare in 2025, € 171 in 2026 en € 158 in 2027. Ook de herverdelende inkomenssteun over de eerste 40 hectaren wordt geleidelijk afgebouwd. Jaarlijks worden de tarieven van de basisinkomenssteun en herverdelende inkomenssteun definitief vastgesteld op basis van de ingediende aanvragen. Deze tarieven kunnen afwijken van de planning.

97

Hoeveel budget wordt er in totaal overgeheveld naar de tweede pijler in deze periode en hoeveel blijft er nog over voor basisinkomenssteun, zowel EU-breed als voor Nederland?

Antwoord

In Nederland wordt er in totaal € 608.940.170,- overgeheveld vanuit het ELGF naar het ELFPO in de NSP-periode 2023-2027. In het ELGF blijft daardoor € 2.977.971.465,-beschikbaar voor met name de basisbetalingen, eco-regeling en herverdelende inkomstensteun (zie hierbij ook het antwoord op vraag 96). Deze overheveling heeft EU-breed geen directe doorwerking.

98

Wat doet in dit verband het bijenprogramma?

Antwoord

Het Europese bijenprogramma kent aparte Europese geoormerkte financiering per lidstaat. De verdeling is gebaseerd op de verhouding van het aantal bijenkorven per lidstaat. Om als lidstaat gebruik te kunnen maken van deze Europese financiering is minimaal 50% nationale cofinanciering nodig. Nederland heeft recht op een bedrag van € 295.172,- per kalenderjaar. De Nederlandse bijdrage is gelijk aan het Europese bedrag. De Sectorale interventie bijenteelt valt met het nieuwe GLB onder het Nationaal Strategisch Plan. Nederland zet het geld in via de Sectorale Interventieregeling bijenteelt. Nederland heeft ervoor gekozen de gelden in te zetten met het doel om binnen de bijenteelt de kennis bij imkers in Nederland over goede imkerpraktijken te verhogen en de kennisverspreiding te faciliteren. In de toelichting op de wijziging van de regeling voor de tweede openstelling, periode 2025-2027, zijn de specifieke bedragen voor begrotingsjaren 2025 en 2026 opgenomen. Per uitvoeringsjaar is in totaal € 590.344 beschikbaar (Staatscourant 2024-34206 d.d. 29 oktober 2024).

99

Wat zijn de plannen van de regering inzake dierwaardige veehouderij.

Antwoord

Met het Besluit van 6 juni 2024, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 29 mei 2024 tot wijziging van de Wet dieren in verband met actualisering van de diergezondheidsregels en enkele technische aanpassingen, is in de Wet dieren opgenomen dat regels moeten worden gemaakt om dierwaardige veehouderij in 2040 te bewerkstelligen. Conform de in de wet opgenomen instructiebepaling (artikel 2.3a van de Wet dieren) wordt momenteel gewerkt aan een algemene maatregel van bestuur (amvb) dierwaardige veehouderij 2040. De planning is er op gericht om deze amvb uiterlijk 1 juli 2025 aan het parlement voor te hangen. Daarnaast wordt onder leiding van een onafhankelijke voorzitter samen met LTO, NAJK, veehouderijsectoren, Dierenbescherming, Caring Farmers en markt- en ketenpartijen gewerkt aan een convenant dierwaardige veehouderij.

100

Wat is de stand van zaken van het kabinetsbeleid ten aanzien van stikstof?

Antwoord

Dit kabinet zet in op een structurele geborgde daling van de stikstofuitstoot. De Kamerbrief Hoofdlijnen inzet op stikstofemissiereductie van 29 november 2024 (Kamerstuk 35 334, nr. 323) beschrijft de verschillende reeds lopende reductiemaatregelen en gaat in op de aanvullende inzet van dit kabinet om de stikstofuitstoot verder terug te dringen. De aanpak van dit kabinet gaat uit van drie pijlers, namelijk: 1) De omslag naar bedrijfsspecifieke emissiedoelen waarmee de boer in staat wordt gesteld om zelf te sturen en bij te dragen aan de noodzakelijke verduurzaming; 2) diverse generieke maatregelen, waaronder een beëindigingsregeling; en 3) gebiedsspecifieke maatregelen, waaronder agrarisch natuurbeheer, via de aanpak Ruimte voor Landbouw en Natuur (RLN). Ter ondersteuning van deze pijlers neemt werkt het kabinet ook aan de ontwikkeling en inzet van innovaties om stikstofreductie te realiseren. Het kabinet bestudeert momenteel de recente uitspraken van de Raad van State op 18 december 2024 over intern salderen met ongebruikte stikstofruimte door de Amercentrale en destructiebedrijf Rendac (Kamerstuk 35 334, nr. 326), en van de rechtbank Den Haag op 22 januari 2025 in de bodemprocedure van Greenpeace tegen de Staat (Kamerstuk 35 334, nr. 329), en zal deze uitspraken meenemen bij de verdere vormgeving van het beleid ten aanzien van stikstof. Hiertoe is een Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel ingericht.

101

Wat betekenen de bezuinigingen (verlaging subsidiebudgetten Lbv en Lbv-plus regelingen met 1.9%; dierwaardige veehouderij verlaging 0.1 mln; landschapselementen 1 mln. verlagen, etc.) voor de doeltreffendheid van het beleid en het bereiken van gestelde doelen?

Antwoord

Voor beëindigingsregelingen geldt dat een deel van de aanvragers het proces van beëindiging van de locatie niet voortzet. Dit betekent dat lopende de regeling middelen vrijvallen. Vooralsnog kan de taakstelling binnen deze vrijval worden gevonden, en heeft deze geen invloed op het uiteindelijke bereik van de regelingen. Met voorjaarsnota zullen de ramingen voor de beëindigingsregelingen geactualiseerd worden. De taakstelling voor dierwaardige veehouderij heeft vooralsnog geen gevolgen door de beperkte omvang en omdat nog niet het gehele budget is verplicht. Voor de nog te plannen activiteiten zal rekening worden gehouden met het nu beschikbare budget. Het verlagen van het budget € 1 miljoen voor landschapselementen door middel van het Aanvalsplan landschap heeft als direct gevolg dat er minder landschapselementen op de korte termijn worden aangelegd. Het beleid van landschapselementen blijft onder andere als onderdeel van het agrarisch natuurbeheer langdurig geborgd.

Hoe wil de regering de klimaatdoelen van de landbouwsector realiseren, met name maatregelen om methaan uitstoot te reduceren?

Antwoord

De landbouw (veehouderij, akkerbouw en glastuinbouw) heeft een doel van 17,9 Mton CO2 eq. restemissie in 2030. Voor de glastuinbouw (als onderdeel van de opgave voor de landbouw) is in het kader van het convenant Energietransitie Glastuinbouw 20222030 ook een apart restemissiedoel van 4,3 Mton CO2 eq. in 2030 vastgelegd.

Nederland heeft zich gecommitteerd aan de 'global methane pledge' waarmee de methaanuitstoot in 2030 30% lager moet liggen dan in 2020. De nationale aanpak is verwoord in de nationale methaanstrategie. In de veehouderij en akkerbouw (incl. mestaanwending) moet in 2030 minimaal een reductie van 3,8 Mton CO2 eq. methaanemissie gerealiseerd worden om deze ambitie te realiseren.

In het Klimaatplan 2025-2035 wordt de beleidsagenda gepresenteerd om de klimaatdoelen voor 2030 te bereiken en klimaatneutraliteit voor Nederland in 2050 in het zicht te houden, zo ook voor de landbouwsector. Het klimaatplan heeft ter inzage gelegen en wordt in maart aan het parlement voorgelegd.

Voor de landbouw zetten we vol in op het verminderen van de uitstoot door innovatie en doelsturing op bedrijfsniveau. Bedrijven die vrijwillig willen stoppen worden ondersteund door ruimhartige beëindigingsregelingen.

Maatregelen die genomen worden in het kader van stikstofreductie kunnen ook bijdragen aan de methaanreductie, zoals bijvoorbeeld voer- en stalmaatregelen. Voor de glastuinbouw gaan we door met de uitvoering van het samenhangende pakket en het convenant met de sector als belangrijk onderdeel.

103

De Europese Commissie heeft Nederland geadviseerd om meer maatregelen te nemen op het gebied van duurzame landbouw. Hoe gaat de regering invulling geven aan dit advies?

Antwoord

De aanbeveling van de Raad van de Europese Unie inzake het economisch, sociaal, werkgelegenheids-, structuur- en begrotingsbeleid van Nederland van 9 juli 2024 bevat de aanbeveling om verdere inspanningen te leveren voor duurzame landbouw. De regering komt hieraan tegemoet met een groot aantal maatregelen als genoemd in het regeerprogramma (Kamerstuk 36 471, nr. 96). Jaarlijks stelt de regering € 500 miljoen beschikbaar voor agrarisch natuurbeheer door boeren. Met een eenmalig bedrag van € 5 miljard zal een meerjarige investering in de agrarische sector worden gedaan, onder andere voor innovatie en doelsturing, een brede opkoopregeling, natuurbeleid en mestbeleid. Hiermee werkt de regering aan de verdere verduurzaming van de landbouw. De onlangs ingestelde Ministeriele Commissie Economie en Natuurherstel kan daarenboven met aanvullend beleid komen in het kader van de stikstofproblematiek.

104

Zet het kabinet overheidsgelden in om in het buitenland intensieve veehouderij, en/of producten van de Nederlandse intensieve veehouderij, te stimuleren of ondersteunen? Zo ja, waar zijn deze budgetten opgenomen op de Rijksbegroting? Alleen bij LVVN of ook bij bijvoorbeeld Buitenlandse Zaken? Graag ontvangen de leden van de fractie van de PvdD een overzicht van de betreffende budgetten.

Antwoord

Het ministerie van LVVN kent geen specifieke subsidieregelingen voor de promotie en export van dierlijke producten in het buitenland. Aan bedrijven die bij Nederlandse ambassades, onder andere via attachés binnen het LVVN Attaché Netwerk (LAN), aankloppen met handelsvragen, wordt altijd basisdienstverlening verleend. Extra inzet wordt gepleegd via activiteiten die vallen binnen de LVVN-gerelateerde prioriteitsgebieden zoals genoemd in de Kamerbrief van (Kamerstuk 30 196, nr. 825).

Wel faciliteert de overheid bedrijven om de handel/export van landbouwproducten en kennis te bevorderen via het handels- en exportinstrumentarium van RVO, Invest International en Atradius DSB. De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen gelden daarbij als belangrijkste norm voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Voor de exportkredietverzekering geldt daarbij een aanvullend dierenwelzijnsbeleid waaraan projecten moeten voldoen (Kamerstuk 26 485, nr. 441).

In het kader van het EU-Promotiebeleid voor landbouwproducten (Verordening EU 1144/2014) kan door marktdeelnemers subsidie worden aangevraagd bij de Europese Commissie voor voorlichtings- en afzetbevorderingsacties van landbouwproducten, waaronder vlees en zuivel. Het Promotiebeleid richt zich zowel op de EU als op derde landen. De EU-Promotieverordening kent in 2025 een EU-budget van circa € 132 miljoen.

105

Hoe zet de regering zich in voor dierenwelzijn in de visserij en de 'productie' van schaal- en schelpdieren? Wordt er gewerkt aan het 'meer humaan' doden van vissen? Zo ja, hoe en zo nee, waarom niet?

Antwoord

Dierenwelzijn in de visserij en aquacultuur (waaronder de productie van schelpdieren) heeft mijn aandacht. Over de verschillende aspecten die spelen in relatie tot het welzijn van waterdieren heb ik recent de Tweede Kamer geïnformeerd in een specifieke brief over dit onderwerp (22 november 2024, Kamerstuk 29 664, nr. 210). Het doden van vissen is één van de aspecten uit deze brief. Zo wordt dit jaar het onderzoek voortgezet naar bedwelmen van de vissoorten schol en tarbot aan boord van vissersschepen op zee, met als doel om tot een systematiek te komen waarbij deze vissen aan boord van de schepen kunnen worden bedwelmd voorafgaand aan het doden. Ik heb aangegeven dat ik daarbij inzet op afspraken in Europees verband. Een gelijk speelveld tussen lidstaten vind ik essentieel en eigenstandige nationale regelgeving hierop vooruitlopend overweeg ik dus niet. In de komende periode zal een herziening plaatsvinden van de bestaande EU-dierenwelzijnsregelgeving. Hierbij wordt gewerkt aan een uitbreiding naar meer diersoorten en meer diersoortspecifieke criteria. Waterdieren zullen explicieter worden opgenomen in deze EU-regelgeving, waar ik achter sta. Tot slot heb ik per brief van 15 januari jl. aan de Tweede Kamer aangegeven dat ik stappen wil zetten om conform de wens van de Tweede Kamer binnen vier jaar tot een verbod op het levend koken van krabben en kreeften te komen (Kamerstuk 28 286, nr. 1377).

106

Op welke punten wil de regering EU-regels op het gebied van biotechnologie wijzigen, met welk doel en op welke wijze?

Antwoord

Ik werk aan het wijzigen van de EU-regels op het gebied van biotechnologie op de twee punten.

Op het gebied van Nieuwe Genomische Technieken (NGTs) heeft de Europese Commissie een wetgevingsvoorstel gedaan om de EU-regels voor het veredelen van planten met deze technieken te wijzigen. Nederland heeft als doel om in deze tekst tot een proportionele, veilige en toekomstbestendige wetgeving te komen, waarbij we gebruik kunnen maken van de voordelen die deze technieken bieden in de veredeling. Ik maak mij hard voor dit dossier in Brussel, bijvoorbeeld tijdens de gesprekken die ik heb met mijn collega's uit andere lidstaten. Op ambtelijk niveau wordt er hard gewerkt aan het zoeken naar een goede compromistekst waar een gekwalificeerde meerderheid voor kan worden gevonden in de Raad.

Op het gebied van precisiefermentatie is er op 16 oktober door de Tweede Kamerleden Meulenkamp en Grinwis een motie (36 600 XIV, nr. 19) ingediend die de regering vraagt ons in te zetten om obstakels in de Europese Novel Foods-procedures in kaart te brengen en weg te nemen. Ik heb in reactie daarop aangegeven dat er in de visie biotechnologie op zal worden teruggekomen. Deze visie wordt naar verwachting in april dit jaar gepubliceerd.

107

Welke maatregelen, werkzaamheden en activiteiten worden gefinancierd met de subsidie voor natuurbeheer in de Kroondomeinen?

Antwoord

Het Kroondomein krijgt op grond van de huidige lump sum-aanvraag subsidie voor de volgende onderdelen:

  • A. 
    Subsidie natuur- en landschapsbeheer
  • 1. 
    Het in stand houden van de natuurbeheertypen N03.01 “Beek en bron”, N04.02 “Zoete plas”, N06.04 “Vochtige heide”, N06.05 “Zwakgebufferd ven”, N06.06 “Zuur ven of hoogveenven”, N07.01 “Droge heide”, N10.01 “Nat schraalland”, N11.01 “Droog schraalland”, N12.02 “Kruiden- en faunarijk grasland”, N14.01 “Rivier- en beekbegeleidend bos”, N14.02 “Hoog- en laagveenbos”, N15.02 “Dennen-, eiken- en beukenbos” en N16.03 “Droog bos met productie” zoals beschreven in de 'Index Natuur & Landschap, onderdeel natuurbeheertypen'. De wijze van in stand houden is aan de subsidieontvanger en er zijn geen voorgeschreven maatregelen. Dit is conform de werkwijze die provincies hanteren bij het verstrekken van soortgelijke subsidie, en hangt mede samen met de certificering van de subsidieontvanger;
  • 2. 
    Het in stand houden van de landschapsbeheertypen L01.02 “Houtwal en hotsingel”, L01.09 “Hoogstamboomgaard”, L01.16 “Bossingel” en L03.01 “Aardwerk en groeve” zoals beschreven in de 'Index Natuur & Landschap, onderdeel landschapsbeheertypen'. Ook hier geldt dat de subsidieontvanger zelf de beste wijze van instandhouding mag bepalen;
  • 3. 
    Voorzieningenbijdrage: een vergoeding om de gesubsidieerde natuurterreinen toegankelijk te maken en houden voor recreatie. Denk hierbij aan het aanleggen en onderhouden van de padenstructuur en het plaatsen van recreatieve voorzieningen zoals bankjes, vuilnisbakken e.d.;
  • 4. 
    Schapenbijdrage: een vergoeding om bij het in stand houden van de natuurbeheertypen N06.04 “Vochtige heide” en N07.01 “Droge heide” gebruik te maken van (gescheperde) schaapskuddes. Een bijkomend voordeel van deze vergoeding is het in stand houden van (gescheperde) schaapskuddes;
  • 5. 
    Monitoringsbijdrage ten behoeve van de onder 1 genoemde natuurbeheertypen (met uitzondering van de natuurbeheertype N03.01 “Beek en bron” en N04.02 “Zoete plas”): een vergoeding voor het uitvoeren van metingen en het vastleggen van de ontwikkelingen op de gesubsidieerde natuurterrein. Deze monitoring dient te worden uitgevoerd conform het monitoringsprogramma dat de provincie Gelderland heeft opgesteld.
  • B. 
    Agrarisch natuur- en landschapsbeheer

Het jaarlijks gedurende de periode 1 januari 2022 t/m 31 december 2027 realiseren van minimaal 139,37 ha leefgebied “Dooradering”. De maximaal subsidiabele oppervlakte is 160,27 ha. In de praktijk voert het Kroondomein hiertoe de volgende activiteiten uit (niet alle activiteiten hoeven op elk gesubsidieerd landbouwperceel te worden uitgevoerd). De percelen waarop het beheer wordt uitgevoerd kunnen elk jaar rouleren:

  • 1. 
    Het in acht nemen van een rustperiode van 1 april tot 15 juni. Gedurende die periode worden er geen landbouwkundige bewerkingen op het perceel uitgevoerd. In de praktijk wordt deze activiteit door het Kroondomein uitgevoerd op kruidenrijke graslanden;
  • 2. 
    Het afzien van het gebruik van chemische onkruidbestrijding op ten minste 90% van de betreffende oppervlakte;
  • 3. 
    De betreffende oppervlakte dient gedurende de periode 1 juni tot 1 maart van het daaropvolgende jaar te bestaan uit zomergraan, wintergraan, bladrammenas of een combinatie van deze gewassen. In de praktijk wordt deze activiteit uitgevoerd om in de winter voor voedselaanbod voor fauna te zorgen;
  • 4. 
    De betreffende oppervlakte dient gedurende de periode 15 mei tot 15 juli te bestaan uit graan (niet zijnde maïs), ingezaaide kruiden of een combinatie daarvan. Deze activiteit mag maximaal gedurende 3 jaren van het 6-jarige subsidietijdvak op de betreffende oppervlakte worden uitgevoerd. In de praktijk gaat het hierbij om kruidenrijke akkers;
  • 5. 
    Het gewas wordt jaarlijks minimaal 1 keer gemaaid en afgevoerd. In de praktijk gaat het hier om kruidenrijke en/of botanisch waardevolle graslanden;
  • 6. 
    Het zorg dragen dat gedurende de periode 1 april tot 1 oktober tenminste

4 indicatorsoorten uit een opgestelde lijst aanwezig zijn op de betreffende oppervlakte. In de praktijk wordt deze activiteit uitgevoerd op kruidenrijke en/of botanisch waardevolle graslanden;

  • 7. 
    Minimaal 25 % tot maximaal 100% van het leefgebied onder beheer is jaarlijks gesnoeid. In de praktijk gaat het hier om het snoeien van een tweetal hoogstamboomgaarden die vanwege de begrenzing in het natuurbeheerplan 2022 van de provincie Gelderland niet onder punt A gesubsidieerd kunnen worden, maar wel onder punt B;
  • 8. 
    Het verwijderen of op rillen leggen van het snoeiafval dat afkomstig is van de activiteit onder punt 7.

45

1

Klimaatslim Bos- en Natuurbeheer

2

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/convenanten/2023/12/04/regie-om-sneller-te-innoveren-naar-een-duurzame-

3

Kamerbrief over basisrapport Rode Lijst Zweefvliegen | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl

4

Kamerbrief over inzet op stikstofemissiereductie | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl

5

Kamerbrief over beleidsagenda Natuur | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl

6

Kamerbrief over contouren agrarisch natuurbeheer | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl

7

Kamerbrief bij Klimaatnota en Energienota 2024 | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl

8

https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2025/01/27/internetconsultatie-over-nieuwe-

kaderwet-rijksinspecties

9

Kamerstuk 35334, nr. 326

10

Kamerstuk 35334, nr. 322

11

https://open.overheid.nl/documenten/c661d242-d92e-42cb-a179-44d82f13e24d/file

12

Kamerstuk 33 037, nr. 559

13

Kamerstuk 33 037, nr. 555

14

Effecten wijzigingen meststoffenwet

15

Kamerstuk 28 286, nr. 1340

16

CBL, COV en FNLI


3.

Bijlagen

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.