Verslag - Voorstel van wet van de leden Diederik van Dijk, Van der Wal, Boswijk, Dassen, Olger van Dijk, Paternotte, Eerdmans en Ceder houdende vaststelling van regels inzake het voldoen aan verplichtingen voor de defensie van het Koninkrijk alsmede (financiële) afspraken binnen de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) en andere bondgenootschappen (Wet financiële defensieverplichtingen) - Hoofdinhoud
Dit verslag is onder nr. B toegevoegd aan wetsvoorstel 36353 - Initiatiefvoorstel Wet financiële defensieverplichtingen i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Voorstel van wet van de leden Diederik van Dijk, Van der Wal, Boswijk, Dassen, Olger van Dijk, Paternotte, Eerdmans en Ceder houdende vaststelling van regels inzake het voldoen aan verplichtingen voor de defensie van het Koninkrijk alsmede (financiële) afspraken binnen de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) en andere bondgenootschappen (Wet financiële defensieverplichtingen); Verslag |
---|---|
Documentdatum | 13-02-2025 |
Publicatiedatum | 13-02-2025 |
Nummer | KST36353B |
Kenmerk | 36353, nr. B |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2024-2025
36 353 |
Voorstel van wet van de leden Diederik van Dijk, Van der Wal, Boswijk, Dassen, Olger van Dijk, Paternotte, Eerdmans en Ceder houdende vaststelling van regels ten behoeve van de verdediging en de bescherming van de belangen van het Koninkrijk en de handhaving en de bevordering van de internationale rechtsorde alsmede het voldoen aan (financiële) afspraken binnen de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) en andere bondgenootschappen (Wet financiële defensieverplichtingen) |
B |
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN, DEFENSIE EN ONTWIKKELINGSHULP1 Vastgesteld 13 februari 2025 Het wetsvoorstel heeft in de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen. Inleiding De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben kennisgenomen van het initiatiefvoorstel. Zij hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen en opmerkingen. De leden van de fractie van D66 hebben met interesse kennisgenomen van het initiatiefvoorstel Wet financiële defensieverplichtingen. De huidige geopolitieke instabiliteit vraagt om langdurige en voorspelbare investeringen in Defensie, conform internationale afspraken. De Wet financiële defensieverplichtingen draagt hier volgens deze leden aan bij. Zij hebben over dit wetsvoorstel een aantal vragen. De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet Financiële Defensieverplichtingen. Deze leden hebben grote zorgen over hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot onze parlementaire 1 Samenstelling: Oplaat (BBB), Croll (BBB), Marquart Scholtz (BBB), Goossen (BBB), Van Gasteren (BBB), Karimi (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Martens (GroenLinks-PvdA), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Petersen (VVD) (voorzitter), Vogels (VVD), Van Ballekom (VVD), Van Toorenburg (CDA), Prins (CDA), Belhirch (D66), Moonen (D66), Van Strien (PVV), Koffeman (PvdD), Van Bijsterveld (JA21), Van Apeldoorn (SP), Huizinga-Heringa (CU) (1e ondervoorzitter), Dessing (FVD) (2e ondervoorzitter), De Vries (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL) |
kst-36353-B
ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2025
democratie en zijn er niet van overtuigd dat deze wet de veiligheid van Nederland en van het NAVO-bondgenootschap zal versterken. In dat licht hebben de leden van de SP-fractie de volgende vragen over het wetsvoorstel en de achterliggende motivatie en overwegingen zoals opgeschreven in de memorie van toelichting.
De leden van de fractie van de SGP hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze fractieleden onderschrijven het belang van een slagvaardige, uitgeruste krijgsmacht, maar hebben tegelijk nog enkele vragen. De leden van de fractie van JA21 sluiten zich graag aan bij de vragen van de leden van de SGP-fractie.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van het initiatiefvoorstel. Zij hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen en opmerkingen aan de initiatiefnemers.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben een vraag over de waarborgen die deze wet gaat bieden. Klopt het dat de Minister van Financiën bij het aanbieden van de Miljoenennota in één beweging een wijzigingsvoorstel kan opnemen in een toekomstige begrotingswet Defensie om deze wet te wijzigen? Zo nee, hoe zou het dan wel werken?
Biedt deze wet, gezien de eerste vraag van deze leden, dan een concrete extra waarborg of moet de wet vooral gezien worden als het bestendigen van een politieke norm om in de toekomst niet meer onder de 2% bruto binnenlands product (bbp) te zakken?
Wat is de argumentatie om de 2%-norm wel wettelijk vast te leggen en bijvoorbeeld de 0,7%-ontwikkelingssamenwerkingsnorm en andere soortgelijke normen niet?
Ten slotte vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of het klopt dat Nederland aan door de regering overeengekomen internationale afspraken is gebonden, ook wanneer deze niet ook nog aanvullend in wetgeving wordt opgeschreven?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De Raad van State merkt op dat er met deze wet wordt afgeweken van de reguliere begrotingssystematiek op het terrein van Defensie.1 Het wettelijk vastleggen van een financiële ondergrens betekent dat de begrotingswetgever minder ruimte heeft om jaarlijks een integrale afweging te maken van verschillende maatschappelijke belangen. Daarbij constateren de leden van de D66-fractie dat andere internationale normen, zoals het jaarlijks uitgeven van 0.7% van het bni aan ontwikkelingssamenwerking, niet wettelijk zijn verankerd. Wat is volgens de initiatiefnemers de noodzaak om de NAVO-norm bij wet vast te leggen?
Volgens de initiatiefnemers ligt precedentwerking van dit wetsvoorstel niet voor de hand vanwege het apolitieke karakter van de Nederlandse veiligheid.2 Toch is het volgens de leden van de D66-fractie niet ondenkbaar dat er in de toekomst meer wetsvoorstellen zullen volgen om financiële uitgaven wettelijk te verankeren naar aanleiding van het nu voorliggende wetsvoorstel. Hoe kijken de initiatiefnemers naar het
wettelijk verankeren van andere financiële verplichtingen? Hoe beoordelen de initiatiefnemers het risico op het verder inperken van de mogelijkheden van de begrotingswetgever?
Het stikstofdossier heeft aangetoond dat de regering zich, ten onrechte, niet altijd aan haar eigen wetten en regels houdt. In deze casus moest er een rechterlijke uitspraak aan te pas komen om de regering op haar verantwoordelijkheden te wijzen. In het kader van de handhaafbaarheid van dit wetsvoorstel zijn de leden van de D66-fractie bezorgd dat het mogelijk niet naleven van dit wetsvoorstel zal leiden tot situaties waarin de rechter een uitspraak moet doen over de Rijksbegroting, wat een grote impact zal hebben op de begrotingssystematiek. Hoe kijken de initiatiefnemers naar dit risico?
Door structureel 2% van het bbp uit te geven aan Defensie moet de krijgsmacht bij kunnen dragen aan de door de NAVO aan Nederland toegewezen capaciteitsdoelstelling.3 De fractieleden van D66 zijn van mening dat het effectief verdedigen van ons grondgebied en het afschrikken van mogelijke vijanden alleen plaats kan vinden in bondgenootschappelijk verband, gezien de beperkte grootte van ons land. Hoe draagt deze wet, volgens de initiatiefnemers, bij aan het verbeteren van de internationale defensiesamenwerking?
Bij het verhogen van de defensie-uitgaven bestaat de kans op onderuitputting. Het is in het verleden vaker voorgekomen dat Defensie het jaarlijkse budget niet kon uitgeven. In het kader van de uitvoerbaarheid vinden deze leden het belangrijk dat deze wet structureel bijdraagt aan de gereedheid en inzetbaarheid van Defensie. Het risico bestaat dat geld zich onnodig ophoopt in het defensiematerieelbegrotingsfonds. Hoe kijken de initiatiefnemers naar de uitvoerbaarheid van deze wet?
Een grote uitdaging op het gebied van defensiesamenwerking binnen de Europese Unie is de standaardisering van wapensystemen. Het structureel investeren van 2% van het bbp in Defensie levert kansen op om nieuw aangeschaft materieel te laten aansluiten op dat van bondgenoten. Hoe kan deze wet volgens de initiatiefnemers bijdragen aan het standaardiseren van wapensystemen binnen de EU? Welke andere mogelijkheden zien de initiatiefnemers om de standaardisering van wapensystemen te bevorderen?
In maart 2024 presenteerde de Europese Commissie een Europese Industriële Defensiestrategie. Hiermee moet de levering van kritieke producten ten behoeve van Europese krijgsmachten verzekerd worden in tijden van crisis. Hoe sluit de Wet financiële defensieverplichtingen aan op de Europese Industriële Defensiestrategie? Welke mogelijkheden biedt deze wet om de Europese defensie-industrie te versterken?
De leden van de fractie van D66 constateren dat de geopolitieke situatie in rap tempo verslechtert. Volgens deze leden zou de NAVO-norm daarom moeten worden opgehoogd naar 3% van het bbp. Hoe kijken de initiatiefnemers, in het licht van recente geopolitieke ontwikkelingen, naar de 2%-norm? Achten zij deze norm voldoende om toekomstige uitdagingen het hoofd te bieden? Welke voor- en nadelen zitten er aan het mogelijk wettelijk vastleggen van een hogere uitgavennorm?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vermeende noodzaak tot structureel hogere defensie-uitgaven
Welke onderbouwing kunnen de initiatiefnemers geven voor de in de memorie van toelichting geponeerde stelling4 dat de Nederlandse krijgsmacht nauwelijks nog in staat is de grondwettelijke taken uit te voeren? Graag ontvangen de leden van de SP-fractie deze onderbouwing - met op empirie gestoelde argumenten - per grondwettelijke taak.
De initiatiefnemers stellen dat in de jaren na het einde van de Koude Oorlog fors is bezuinigd op defensie. Zijn de initiatiefnemers het met deze leden eens dat vergeleken met de Koude Oorlog de internationale spanningen daadwerkelijk afnamen in deze periode en de kans op een militaire confrontatie tussen de grootmachten (voor zover er naast de VS nog grootmachten waren) of tussen de NAVO en welke andere mogendheid dan ook gedurende deze periode bijna nihil was? Zo nee, welke historische evidentie hebben de initiatiefnemers hier dan voor? Zo ja, zijn zij het dan met de leden van de SP-fractie eens dat de bezuinigingen op defensie van destijds niet alleen begrijpelijk maar ook gerechtvaardigd waren? En zou zo'n situatie zich niet weer kunnen voordoen, al dan niet op termijn? Zijn de initiatiefnemers van mening dat mocht dat het geval zijn, de geëigende weg is deze wet (mocht deze aangenomen en ingevoerd worden) weer te wijzigen in de zin van een verlaging van de nu in het wetsvoorstel opgenomen 2% norm?
De initiatiefnemers schrijven in de memorie van toelichting «[i]n de jaren na de Koude Oorlog werd dus fors op de krijgsmacht bezuinigd, maar bleef tegelijkertijd de ambitie om deel te nemen aan internationale crisisbeheersingsoperaties zeer groot. Deze combinatie leidde tot een uitputtingsslag. Met als gevolg dat een verwaarloosde Defensieorganisatie overbleef....»5 De leden van de SP-fractie leiden hieruit af dat deze (veronderstelde) verwaarlozing ook (in ieder geval deels) voorkomen had kunnen worden door de ambitie om deel te nemen aan zogenaamde internationale crisisbeheersingsoperaties significant terug te schroeven, in plaats van door fors minder of helemaal niet te bezuinigen op de defensie-uitgaven. Zijn de initiatiefnemers, deze eigen redenering volgend, het met de voornoemde leden eens dat of men een adequaat niveau van defensie-uitgaven bereikt mede afhangt van hoe men de grondwettelijke taken van de krijgsmacht concreet invult en dat dit laatste ook altijd een politieke keuze is? En zijn de initiatiefnemers het met hen eens dat in dit geval de keuze om een hoog ambitieniveau te handhaven ten aanzien van «crisisbeheersingsoperaties» een specifieke maar politiek zeer betwistbare invulling was van de grondwettelijke taak de internationale rechtsorde en stabiliteit te bevorderen? De leden van de SP-fractie merken in dit verband op dat vele deskundigen van mening zijn dat de internationale operaties (militaire interventies) waar Nederland in de ruim 30 jaar na het einde van de Koude Oorlog aan heeft meegedaan de internationale rechtsorde en de stabiliteit eerder ondergraven dan bevorderd hebben. Zijn de initiatiefnemers het met deze leden eens dat wat een adequaat niveau van defensie-uitgaven is altijd in de kern mede een politieke kwestie is, want afhangt van welke invulling men wenst te geven aan de in dit geval grondwettelijke taken van de krijgsmacht? En dat bijvoorbeeld het inzicht dat «crisisbeheersingsoperaties» vaak meer kwaad dan goed doen ook ertoe kan leiden dat middelen hiervoor overgeheveld worden naar wat ook volgens de initiatiefnemers de belangrijkste hoofdtaak van defensie is, namelijk de verdediging van het
eigen grondgebied en dat van de bondgenoten? Zijn de initiatiefnemers het in dat licht met de voornoemde leden eens dat de enkele constatering (als dat al waar zou zijn of sinds het einde van de Koude Oorlog waar geweest is) dat de Nederlandse krijgsmacht niet meer in staat is om het eigen territoir adequaat te verdedigen niet per se tot de conclusie hoeft te leiden dat om die verdedigingscapaciteit op orde te krijgen hogere defensie-uitgaven onvermijdelijk zijn? Immers, het is in beginsel ook denkbaar dat hetzelfde effect bereikt wordt met een andere prioritering binnen het defensiebudget.
Voorts vragen de leden van de SP-fractie in hoeverre de beantwoording van de vraag wat een adequaat defensie-uitgavenniveau is, voor de initiatiefnemers ook afhangt van de bestaande wereldwijde militaire (machts)balans, en daarmee van de verhouding tussen de militaire uitgaven van in dit geval de NAVO enerzijds en van landen die de NAVO mogelijk zouden kunnen bedreigen anderzijds. Op basis van cijfers van het SIPRI6 over het jaar 2023 kunnen we vaststellen dat de NAVO gezamenlijk ongeveer 55% van alle wereldwijde militaire uitgaven voor zijn rekening neemt, waarmee deze uitgaven ongeveer 12,3 keer hoger waren dan die van Rusland, en 3,3 keer hoger dan die van Rusland en China samen. De Europese NAVO-landen, Turkije niet meegerekend, gaven in datzelfde jaar ongeveer 3,5 keer zoveel uit als Rusland. Vinden de initiatiefnemers deze cijfers relevant voor de beantwoording van de vraag of NAVO-lidstaten voldoende uitgeven aan hun defensie, en zo ja welke conclusies verbinden de initiatiefnemers hier dan aan, en zo nee, waarom niet? Onderkennen de initiatiefnemers dat deze cijfers erop duiden dat de militaire machtsbalans op dit moment in de wereld erg scheef is en wel ten gunste van de NAVO? En hoe denken de initiatiefnemers dat andere landen, met name Rusland als land dat door de NAVO is geïdentificeerd als de meest directe dreiging, zullen reageren als de NAVO door verdere verhoging van de uitgaven deze balans nog schever doet uitslaan? Onderkennen de initiatiefnemers met voornoemde leden dat in één en ander een gevaar schuilt van een nieuwe wapenwedloop? Zo nee, waarom niet?
Gevolgen voor het budgetrecht en het democratische gehalte van het wetsvoorstel
In de memorie van toelichting stellen de initiatiefnemers dat het moeilijk is gebleken om «daadwerkelijk en duurzaam politieke steun te verkrijgen voor de reeds in 2006 gemaakte afspraken in NAVO-verband om minimaal 2 procent van het bbp aan noodzakelijke defensie-uitgaven te besteden» en zien hierin een belangrijke motivatie voor het door hen ingediende wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemers hoe deze motivatie zich verhoudt tot onze parlementaire democratie. Is niet het wezenskenmerk daarvan dat men voor elk besluit voldoende politieke steun (in het parlement) moet verwerven? En is het niet zo dat als die steun er niet blijkt te zijn - om welke uiteenlopende redenen of motieven van verschillende partijen dan ook - dat men dat zou moeten respecteren als de uitkomst van de democratische besluitvorming, en van het feit dat «de politiek» bij meerderheid dus kennelijk andere keuzes heeft willen maken? Begrijpen deze leden de initiatiefnemers goed dat hun wetsvoorstel erop gericht is dergelijke democratische politieke afwegingen en keuzes niet langer mogelijk te maken? En zijn de initiatiefnemers het met de voornoemde leden eens dat dit wetsvoorstel dus de democratische besluitvorming en het democratische debat beperkt? Immers de uitkomst van het debat kan als deze wet van kracht is niet langer zijn dat een parlementaire meerderheid om mogelijk hele goede
redenen kiest voor een verlaging van de defensie-uitgaven tot onder de 2% van het bruto binnenlands product (bbp), althans zolang niet eerst deze wet gewijzigd of ongedaan gemaakt wordt.
De initiatiefnemers stellen dat het wetsvoorstel het budgetrecht ongemoeid laat. De leden van de SP-fractie twijfelen hieraan en vrezen, mede in het licht van bovenstaande overwegingen en vragen, dat het budgetrecht zo niet in formele dan in ieder geval in materiele zin wordt aangetast. Zijn de initiatiefnemers het met voornoemde leden eens dat het budgetrecht niet alleen formeel inhoudt dat het parlement de rijksbegroting moet goedkeuren voordat de regering geld mag uitgeven maar ook materieel dat het parlement als begrotingswetgever beslist waaraan hoeveel geld wordt uitgegeven, waarbij bijvoorbeeld de Tweede Kamer via amendering van de begroting tot een andere verdeling en prioritering kan komen dan in door de regering ingediende begroting het geval was? Zijn de initiatiefnemers het met voornoemde leden eens dat deze mogelijkheid met dit wetsvoorstel beperkt zal worden en daarmee het budgetrecht in materiele zin aangetast wordt? Zo nee, waarom niet? Het klopt toch als deze wet wordt aangenomen dat het parlement er niet voor kan kiezen om bijvoorbeeld te bezuinigen op defensie om dat geld bijvoorbeeld uit te geven aan gezondheidszorg in het kader van bijvoorbeeld de bestrijding van een pandemie indien die bezuiniging leidt tot defensie-uitgaven van minder dan 2% van het bbp?
Koppeling aan het bbp
Tot slot hebben de leden van de SP-fractie nog een vraag over de koppeling aan het bbp van de NAVO-norm. Dit leidt, bij invoering van dit wetsvoorstel, tot de situatie dat een (mogelijk onverwacht harde) groei van de economie tot mogelijk flink hogere defensie-uitgaven nopen zonder dat er iets is veranderd in de actuele of op termijn te verwachten (voor zover objectief vast te stellen) veiligheidsdreigingen, terwijl omgekeerd een aanhoudende recessie niet verplicht tot bezuinigen leidt, maar die dan wel ineens wettelijk mogelijk worden, wederom zonder dat een verband bestaat met wat nodig is voor een adequate landsverdediging. Kunnen de initiatiefnemers uitleggen waarom een koppeling aan het bbp volgens hen dan wel een goede norm is vanuit hun perspectief?
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie verzoeken de initiatiefnemers de (sub)vragen elk afzonderlijk te beantwoorden.
Welke juridisch verbindende verplichting vloeit voort uit het bepaalde in artikel 1, eerste lid van het ontwerp? Klopt het dat de in de vorige vraag bedoelde verplichting geldt voor de wetgevende macht?
Uit welk voorschrift van de Grondwet volgt dat de wetgevende macht gehouden is om een tot haar gerichte plicht die door haarzelf in het leven is geroepen, na te komen?
Als het wetsontwerp tot wet zou worden verheven en na de bekendmaking en inwerkingtreding van de wet door de wetgevende macht een defensiebegroting bij wet wordt vastgesteld die een lager percentage vaststelt dan in artikel 1, eerste lid is bepaald, geldt die begrotingswet dan? Zo nee, uit welke grondwetsvoorschriften blijkt dat? Zo nee, hoe verdraagt zich dat met het constitutionele recht, waaruit volgt dat de wetgever alleen aan «hoger» recht is gebonden en dat een latere wet
altijd voorgaat boven een eerdere wet, zo vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie.
Indien de vorige vraag bevestigend moet worden beantwoord, wat is dan - zoals ook de Afdeling advisering als bezwaar naar voren brengt - de juridische meerwaarde van dit ontwerp als moet worden vastgesteld dat de wetgever niet in haar bevoegdheden kan worden beperkt door een eerder door de wetgever vastgestelde wet?
Stel dat de wet wordt aangenomen en in werking treedt. Bij verkiezingen voor de Tweede Kamer krijgen partijen de meerderheid die op de defensie-uitgaven wensen te bezuinigen en de nieuwgevormde regering besluit tot het indienen van een wetsontwerp waarbij de onderhavige wet wordt ingetrokken. Is die handeling in strijd met artikel 1, eerste en tweede lid van de wet? Is de regering rechtens verplicht om artikel 1, eerste en tweede lid van de wet in stand te houden?
Delen de initiatiefnemers het oordeel van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat een juridisch verbod voor de nieuw gekozen volksvertegenwoordiging en de nieuw geformeerde regering om haar wetgevende bevoegdheid te gebruiken om de in artikel 1, eerste en tweede lid vervatte verplichtingen in te trekken, een inbreuk zou betekenen op de in onze rechtsstaat geldende democratische waarden?
Vallen de «afspraken gemaakt binnen de Noord-Atlantische Verdragsorga-nisatie» als bedoeld in artikel 1, tweede lid onder de bepalingen en besluiten als bedoeld in artikel 94 van de Grondwet?
Wat wordt bedoeld met «defensie-uitgaven» in artikel 1, tweede lid?
Delen de initiatiefnemers het oordeel van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat de «verdedigingsmiddelen» veel meer omvatten dan militaire middelen - zoals ook blijkt uit de zogeheten «weerbaarheids-brief»7 en de voortgangsbrieven van de Veiligheidsstrategie - en dat de financiële middelen die nodig zijn in verband met zogeheten hybride dreigingen en oorlogsvoering van toenemend belang zijn en mogelijk in de toekomst van groter belang zijn dan de uitgaven voor militaire middelen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
Uit de historische context die in de memorie van toelichting is meegegeven lezen de leden van de SGP-fractie dat in het verleden niet een consistent beleid is gevoerd op de financiering van de krijgsmacht. Dat resulteerde in zwakheden en bedreigingen voor Nederland en Nederlanders. Hoe draagt het vaststellen van de 2%-norm als ondergrens voor het defensiebudget bij het komen tot een consistent veiligheidsbeleid?
Er zijn signalen dat een budget dat overeenstemt met 2% van de bbp zal resulteren in een onderbesteding, omdat Defensie niet de capaciteit heeft om het geld uit te geven. In de memorie van toelichting wordt als oorzaak vermeldt dat «Het in schokgolven beschikbaar stellen van grote hoeveelheden geld, leidt onherroepelijk tot ondercapaciteit. Niet alleen omdat defensiematerieel niet van de plank gekocht kan worden, maar ook omdat de eigen defensie-industrie gemarginaliseerd is geraakt door decennialang een gebrek aan grote investeringen.»8 Is het vooruitzicht dat, met een stabiel defensiebudget, op termijn de onderbesteding zal vermin-
deren? Op welke termijn is de verwachting? Op welke wijze draagt deze wet daaraan bij?
De fractie van GroenLinks-PvdA heeft in het verslag van de Tweede Kamer een vraag gesteld met betrekking tot de toereikendheid van de NAVO-norm om aan de grondwettelijke taak te voldoen. In antwoord daarop stelden de initiatiefnemers dat: «Niet alles kan, en niet alles kan tegelijk. Door eventuele geopolitieke omstandigheden kan het nodig zijn om meer dan de 2 procent van het bbp uit te geven aan defensie.»9 De leden van de SGP-fractie kunnen dit goed volgen maar hebben nog wel een vervolgvraag over de toereikendheid. In het verleden zijn vijf investeringsprioriteiten benoemd. Tot op heden is het defensiebudget niet toereikend om deze prioriteiten gelijktijdig gestand te doen.
Is er met de NAVO-norm voldoende financiële investeringscapaciteit voor in ieder geval deze vijf prioriteiten uit het Nationaal Plan? Nederland heeft de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in Defensie, maar zijn er nu nog prioritaire capaciteiten voor de NAVO waar Nederland nu nog niet aan voldoet?
De NAVO-norm betreft een ondergrens. Hebben de initiatiefnemers overwogen om een hogere norm wettelijk vast te leggen? Wat zijn de overwegingen om dat nu niet te doen? Zien de initiatiefnemers de noodzaak om in de toekomst meer dan de NAVO-norm te investeren in defensie?
Vervolgens vragen de leden van de SGP-fractie de initiatiefnemers of zij hebben overwogen om een hogere norm wettelijk vast te leggen. Wat zijn de overwegingen om dat nu niet voor te stellen? Klopt het dat een hogere norm in de toekomst middels een nieuwe wetgevingsprocedure moet worden vastgesteld? Welke investeringsprioriteiten zien de initiatiefnemers voor eventueel extra budget?
In 2017 en 2018 waren er signalen dat defensiepersoneel op eigen kosten materieel aanschafte. Bijvoorbeeld omdat het proces tot vergunningverlening of om tot een aanbesteding te komen zo lang duurt dat een missie, waarvoor bepaald materieel nodig is, al start voordat het materieel is ingekocht. Om toch veilig aan de missie te kunnen deelnemen, wordt het defensiepersoneel daardoor gedwongen om de keuze te maken om of zonder veilige uitrusting op missie te gaan of om uit eigen zak veilig materieel aan te schaffen. Is bij de initiatiefnemers bekend of deze situaties zich nog steeds voordoen?
Draagt het vastleggen van de NAVO-norm als ondergrens bij aan het oplossen van deze problematiek? Aruba, Curasao, Bonaire, Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba zijn voor hun verdediging afhankelijk van de Nederlandse krijgsmacht. Tegelijkertijd vallen zij buiten het NAVO-verdrag en zijn uitgezonderd van de verplichting van artikel 42 lid 7 VEU. Op welke wijze draagt het wettelijk vastleggen van de «NAVO-norm» bij aan de veiligheid van deze onderdelen van het Koninkrijk? Deze delen van het Koninkrijk dragen bij aan het defensiebudget. Hoe verhoudt de NAVO-norm zich tot de draagkracht om bij te dragen aan het defensiebudget van deze delen van het Koninkrijk?
Is het wenselijk om ook wettelijke waarborgen te stellen voor de betrokkenheid van Aruba, Curasao, Bonaire, Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba bij de totstandkoming van het vijftienjaarlijkse defensieplan? Of wordt ervan uitgaan dat deze delen van het Koninkrijk voldoende geconsulteerd worden, zo vragen de leden van de SGP-fractie.
De leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp zien met belangstelling uit naar de nota naar aanleiding het verslag en ontvangen deze graag binnen vier weken na vaststelling van dit verslag.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp,
Petersen
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingshulp,
Van Luijk
Eerste Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 36 353, B
9
Kamerstukken II, 2023-2024, 36 353, nr. 5.
Kamerstukken II, 2023-2024, 36 353, nr. 7.
Kamerstukken II, 2022-2023, 36 353, nr. 3, blz. 2.
Kamerstukken II, 2022-2023, 36 353, nr. 3, blz. 4.
Stockholm International Peace Research Institute, www.sipri.org.
Kamerstukken I, 2024-2025, 30 821, B.
Kamerstukken II, 2022-2023, 36 353, nr. 3, blz. 12.
Kamerstukken II, 2022-2023, 36 353, nr. 10, blz. 4.